KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Leiding - Riool
Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
2.3 Landschapsplan
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Internationaal Niveau
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 M.e.r.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Bodem
4.4 Water
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Flora En Fauna
4.8 Stikstofdepositie
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsplan
5.3 Plansystematiek
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Dwarsprofielen
Bijlage 2 Ontwerp Totaalsituatie
Bijlage 3 Landschapsplan
Bijlage 4 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Onderzoek N18 Kruispunten Lichtenvoorde (Goudappel Coffeng)
Bijlage 2 Memo Actualisatie Verkeersmodel Achterhoek
Bijlage 3 Landschapsplan
Bijlage 4 Onderbouwing Beplantingskeuze
Bijlage 5 Aanmeldingsnotitie N18 Zieuwentseweg
Bijlage 6 Bureauonderzoek Archeologie
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Watertoets
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek N18 Wet Milieubeheer
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Onderliggend Wegennet Wet Geluidhinder
Bijlage 11 Notitie Luchtkwaliteit
Bijlage 12 Eindbeoordeling Ecologie
Bijlage 13 Ecologisch Advies
Bijlage 14 Activiteitenplan
Bijlage 15 Ontheffing Wnb Inzake Vleermuizen
Bijlage 16 Notitie Stikstofdepositie
Bijlage 17 Memo Externe Veiligheid (Rijkswaterstaat)
Bijlage 18 Beoordeling Externe Veiligheid (Omgevingsdienst Achterhoek)
Bijlage 19 Nota Zienswijzen En Wijzigingen Voorontwerpbestemmingsplan
Bijlage 20 Nota Zienswijzen En Wijzigingen Ontwerpbestemmingsplan

N18 Zieuwentseweg - Richterslaan Lichtenvoorde

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 06-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

Het bestemmingsplan N18 Zieuwentseweg - Richterslaan Lichtenvoorde met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bestaand:

onder bestaand wordt verstaan de 'bestaande situatie' welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buitengebied, Reparatieplan 2016;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. Voor een geluidscherm geldt een afwijkende wijze van meten, waarbij wordt gemeten vanaf de binnenkant rechterkantstreep;

2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen en de instandhouding daarvan;
  2. b. paden en toegangswegen;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op of in de deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting geluidscherm' ter hoogte van de Händelstraat waar de bouwhoogte van een geluidscherm niet meer mag bedragen dan 4 m;

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Wegen aangelegd en in gebruik overeenkomstig het dwarsprofiel, dat is gevoegd als bijlage 1 bij de regels.
  2. b. fiets- en voetpaden
  3. c. tunnel ten behoeve van langzaam verkeer uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding " tunnel";
  4. d. verblijfsvoorzieningen;
  5. e. bermen en bermsloten;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. groenvoorzieningen en landschapselementen;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan, met uitzondering van schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars;
    2. 2. de bouwhoogte en de oppervlakte van schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 2,5 m en 30 m2.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van verkeerstekens, palen en masten mag niet meer bedragen dan 10 m;
    2. 2. de bouwhoogte van informatiepanelen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m;

4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 sub b.3 ten behoeve van het realiseren van een geluidswal/-scherm, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water, watergangen en waterpartijen;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. oevers en taluds;
  4. d. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
  5. e. extensieve dagrecreatie.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. uitsluitend bestaande steigers en vlonders zijn toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 sub b.1. ten behoeve van de aanleg van nieuwe steigers en vlonders, met dien verstande dat:

  1. a. de lengte en de breedte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 8 m en 2 m;
  2. b. de bouwhoogte van de steigers en vlonders niet meer bedraagt dan 1 m;
  3. c. uit onderzoek is gebleken dat de steigers en vlonders niet leiden tot aantasting van natuur- en landschapswaarden.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
  3. c. het hobbymatig telen van gewassen en houden van dieren;

met de daarbij behorende:

  1. d. erfbeplanting;
  2. e. tuinen, erven en terreinen;
  3. f. wegen en paden;
  4. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak. In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
Woning 4,5, tenzij anders is aangegeven. 9 750
Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Erf- en terreinafscheidingen
2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5
Geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting geluidscherm' ter plaatse van Boschlaan 2 2,5
  1. b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
  2. c. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    2. 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    3. 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
  3. d. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
  4. e. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie;

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot 200 m2, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
    3. 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  2. b. lid 6.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de woning in combinatie met de sloop van gebouwen op een andere locatie, met dien verstande dat:
    1. 1. er op de slooplocatie op grond van de daar geldende bestemmingsplanregels geen nieuwe gebouwen kunnen worden opgericht;
    2. 2. er op de bouwlocatie geen functieverandering naar wonen is toegepast;
    3. 3. maximaal 30% van de elders te slopen gebouwen herbouwd mag worden;
    4. 4. er in totaal maximaal 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan;
    5. 5. indien het bijbehorende bouwwerk gebruikt gaat worden als bouwlocatie voor corso- of carnavalswagens kan een grotere oppervlakte dan 350 m2 worden toegestaan;
    6. 6. voor zowel de slooplocatie als de herbouwlocatie geldt dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    7. 7. het te slopen gebouw geen karakteristiek gebouw is of aangewezen is als monument;
    8. 8. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
    9. 9. de afstand van het nieuwe gebouw tot het hoofdgebouw maximaal 25 m bedraagt;
    10. 10. de oppervlakte per nieuw bijbehorend bouwwerk maximaal 200 m2 mag bedragen;
    11. 11. in de nieuwe bijbehorende bouwwerken geen nevenactiviteiten zijn toegestaan;
  3. c. lid 6.2 sub a ten behoeve van het herbouwen van de bijbehorende bouwwerken op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de totale oppervlakte aan bestaande bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 200 m2;
    2. 2. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de bestaande oppervlakte boven de 200 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
    3. 3. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer mag bedragen dan 200 m2 en er sprake dient te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
    4. 4. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
  4. d. lid 6.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  5. e. lid 6.2 sub e ten behoeve van het herbouwen van de woning op minder dan 25 m van de bestaande locatie, met dien verstande dat:
    1. 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
    3. 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
    4. 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    5. 5. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de woningen aaneen dienen te worden gebouwd;

6.4 Afwijken gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    2. 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    3. 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
    4. 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    5. 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    7. 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    8. 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
  2. b. lid 6.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in bijlage 4 opgenomen Indicatieve bedrijvenlijst;
    3. 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    6. 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
  3. c. in lid 6.1 jo 6.4 sub b ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in 4 opgenomen Indicatievebedrijvenlijst of,
    2. 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in 4 opgenomen Indicatieve bedrijvenlijst, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1, mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  4. d. lid 6.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. 1. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
    2. 2. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    3. 3. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    4. 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    5. 5. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    6. 6. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    7. 7. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
    8. 8. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    9. 9. kleinschalig kamperen geen belemmering oplevert voor de omliggende functies;
    10. 10. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
    11. 11. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
  5. e. lid 6.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de Indicatievebedrijvenlijst, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.7, aanwezig waren op 27 april 2006;
    2. 2. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
    3. 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van hoofdrioolleidingen.

7.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheerder, met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  2. b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 7.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
    4. 4. het aanleggen van landschapselementen;
    5. 5. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    6. 6. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    7. 7. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    8. 8. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
  3. c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' te wijzigen in Waarde -Archeologische verwachtingswaarde 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Waarde -Archeologische verwachtingswaarde 1' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Bouwen langs wegen en water

  1. a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
    1. 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
    2. 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
    3. 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
    4. 4. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;

zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;

  1. b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bestemmingsvlakken van de bestemming 'Wonen', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;

Afwijken bij een omgevingsvergunning

  1. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
    1. 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
    2. 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofdenen seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
    3. 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;

mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van gronden;
    2. 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
    3. 3. het aanleggen van geluidswallen;
    4. 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
  2. e. Van de in sub d genoemde uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden zijn uitgezonderd alle werkzaamheden die passen in het landschapsplan dat als bijlage 3 bij de planregels is gehecht en het oprichten van een geluidscherm.
  3. f. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
  4. g. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.

11.2 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  3. c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming 'Wonen' in combinatie met de sloop van gebouwen op een andere locatie, met dien verstande dat:

  1. a. aan de herbouwlocatie de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' wordt toegevoegd, waarbij geldt dat deze oppervlakte maximaal 350 m2 mag zijn;
  2. b. aan de slooplocatie de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' wordt toegevoegd, waarbij geldt dat de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op de slooplocatie na sloop de maximaal toegestane oppervlakte is;
  3. c. er op de bouwlocatie geen functieverandering naar wonen is toegepast;
  4. d. maximaal 30% van de elders te slopen gebouwen herbouwd mag worden;
  5. e. er in totaal maximaal 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan
  6. f. indien het bijbehorende bouwwerk gebruikt gaat worden als bouwlocatie voor corso- of carnavalswagens kan een grotere oppervlakte dan 350 m2 worden toegestaan;
  7. g. voor zowel de slooplocatie als de herbouwlocatie geldt dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  8. h. het te slopen gebouw geen karakteristiek gebouw is of aangewezen is als monument;
  9. i. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
  10. j. de afstand van het nieuwe gebouw tot het hoofdgebouw maximaal 25 m bedraagt;
  11. k. de oppervlakte per nieuw bijbehorend bouwwerk maximaal 200 m2 mag bedragen;
  12. l. in de nieuwe bijbehorende bouwwerken geen nevenactiviteiten zijn toegestaan;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan N18 Zieuwentseweg - Richterslaan Lichtenvoorde.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Rijksweg N18 is de verbindingsweg van Varsseveld naar Enschede. In 2013 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu (hierna IenM) een Tracébesluit genomen over de N18. Hierbij is de opgave om de verkeersveiligheid op het gehele tracé te vergroten en de leefbaarheid in de kernen en de verkeersafwikkeling te verbeteren. Dat laatste is ook van belang voor de bereikbaarheid van de regio Achterhoek van en naar Arnhem-Nijmegen en Twente.

Voor het trajectdeel langs Lichtenvoorde hebben Rijkswaterstaat, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre een bestuursovereenkomst getekend gericht op de doelstelling: het verbeteren van de verkeersveiligheid en de doorstroming op de N18.

In 2016 is Rijkswaterstaat gestart met de planvorming voor de uitvoering van de maatregelen voor de kruispunten Zieuwentseweg (N312) en Richterslaan (fase 2). Deze omvatten:

  • het realiseren van een fietstunnel tussen Zieuwent en Lichtenvoorde onder de N18 door voor een veilige oversteek voor de fietsers;
  • het verbinden van de Zieuwentseweg aan de Richterslaan door middel van een parallelweg voor de ontsluiting van het gemotoriseerde verkeer;
  • het afsluiten van de Zieuwentseweg in beide richtingen voor de realisatie van de fietstunnel en het bevorderen van de verkeersveiligheid en de doorstroming op de N18.

De uitwerking van het maatregelpakket is onderdeel van het Meer Veilig 3 programma. Dit programma beoogt het reduceren van het aantal doden en gewonden op het hoofdwegennet, door een gerichte aanpak van risicolocaties.

De voorkeursvariant uit de bestuursovereenkomst is uitgewerkt in het projectplan 'Meer Veilig 3 – Naar een veiliger N18'. Daarin is de wens van het college van B&W van de gemeente Oost Gelre opgenomen om naast het afgesproken maatregelenpakket ook een alternatief plan te onderzoeken en uit te werken. Dit plan is gericht op het openhouden van het kruispunt Zieuwentseweg in Lichtenvoorde. Daarnaast is opgenomen dat de aandachtspunten van belanghebbenden op het maatregelenpakket van de voorkeursvariant uit de bestuursovereenkomst worden meegenomen.

Op 23 november 2016 is dit projectplan door Rijkswaterstaat, de provincie Gelderland en de gemeente Oost-Gelre onderschreven. Op basis daarvan is het Onderzoek N18 kruispunten Lichtenvoorde(Goudappel Coffeng) uitgevoerd. Dit is een onderzoek naar de huidige en autonome verkeerssituatie in 2030 indien geen verbeteringsmaatregelen worden uitgevoerd en de effecten daarop bij uitvoering van de in de bestuursovereenkomst afgesproken maatregelen en bij uitvoering van een alternatief plan waarbij de aansluiting N312 in zijn huidige vorm blijft bestaan.

In het rapport van Goudappel Coffeng wordt als eindconclusie gegeven dat de voorkeursvariant conform bestuursovereenkomst optimaal bij draagt aan de doorstroming op de N18, de verkeersafwikkeling op de kruispunten en de verkeersveiligheid. De variant zorgt voor verschuivingen van verkeerstromen in de omgeving. Met flankerende maatregelen zijn de effecten voldoende te beperken. Het alternatief plan draagt ook bij aan de doelstelling van het project, maar door het behoud van beide kruispunten in een mindere mate dan de voorkeursvariant conform de bestuursovereenkomst. Er ontstaan vooral verschuivingen van de verkeersstromen binnen de bebouwde kom van Lichtenvoorde. Met flankerende maatregelen zijn die effecten voldoende te beperken.

Voor het project N18 is gebleken dat de verkeerstellingen waarop het rapport van Goudappel Coffeng is gebaseerd niet volledig bleken. Het rapport van Goudappel Coffeng is daarom niet meer actueel als het gaat om de verkeerscijfers. De Memo actualisatie verkeersmodel Achterhoek is toegevoegd aan bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In deze notitie is het verkeersmodel Achterhoek geactualiseerd voor lichtenvoorde en de directe omgeving. Ook is er een variant gemaakt op het basisjaar 2020 waarin de afsluiting van de Zieuwentseweg – N18 is verwerkt.

De ontwikkeling van N18 Zieuwentseweg - Richterslaan is in strijd met de geldende bestemmingsplannen. Een herziening van die plannen is daarom noodzakelijk. Daarom is het voorliggende bestemmingsplan N18 Zieuwentseweg - Richterslaan Lichtenvoorde opgesteld.

De bestemmingen en regels uit het voorliggende bestemmingsplan sluiten grotendeels aan op de bestemmingen en regels van het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met de daarbij behorende reparatieplannen. Daarmee wordt de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van de burgers vergroot.

1.2 Ligging En Begrenzing

Rijksweg N18 is de verbindingsweg van Varsseveld naar Enschede. Voor dit project worden maatregelen genomen in het wegvak gelegen tussen de Zieuwentseweg (N312) en de Richterslaan ten noorden van Lichtenvoorde. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing weer van het plangebied. Het middenstuk wordt niet herzien, dus maakt geen onderdeel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Begrenzing van het plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Op het plangebied zijn een drietal bestemmingsplannen van toepassing:

  • Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 (vastgesteld 18 december 2012);
  • Bestemmingsplan Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre (vastgesteld 15 juli 2014);
  • Bestemmingsplan Buitengebied, Reparatieplan 2016 (vastgesteld 4 april 2017);

De reparatieplannen herzien het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 slechts op onderdelen. De onderlinge samenhang tussen de plannen ontbrak, omdat de plannen uitsluitend afzonderlijk konden worden geraadpleegd. Om toch een goed raadpleegbaar bestemmingsplan te kunnen publiceren op www.ruimtelijkeplannen.nl, is het Consolidatieplan Buitengebied Oost Gelre 2018 gemaakt. Deze geconsolideerde versie is een samenvoeging van de voorgenoemde plannen.

De geconsolideerde versie heeft geen juridische status, maar geeft wel de juridische regeling weer. Voor de vigerende regelgeving wordt verwezen naar de bestemmingsplannen afzonderlijk.

De ontwikkeling van N18 Zieuwentseweg - Richterslaan overschrijdt op enkele punten de huidige begrenzing van de gronden bestemd als 'Verkeer'. Daarnaast voorziet de ontwikkeling ook in de herbestemming van 'Verkeer' naar 'Agrarisch (ter plaatse van de huidige aansluiting van de Europaweg op de Zieuwentseweg) en herbestemming van 'Agrarisch' naar 'Groen'. Derhalve dienen voor de realisatie van het planvoornemen de vastgestelde bestemmingsplannen te worden herzien.

In onderstaande afbeelding is inzichtelijk gemaakt op welke plekken de projectgrens van de N18 de huidige begrenzing van de bestemming verkeer overschrijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Locaties waar de projectgrens N18 de huidige bestemming Verkeer overschrijdt (rood omlijnd)

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.

2.1 Bestaande Situatie

Rijksweg N18 is de verbindingsweg van Varsseveld naar Enschede. Voor dit project worden maatregelen genomen in het wegvak gelegen tussen de Zieuwentseweg (N312) en de Richterslaan ten noorden van Lichtenvoorde. Voor het trajectdeel langs Lichtenvoorde hebben Rijkswaterstaat, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre een bestuursovereenkomst getekend gericht op de doelstelling: het verbeteren van de verkeersveiligheid en de doorstroming op de N18.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: ligging Traject N18

Lichtenvoorde is momenteel voorzien van een 4-tal aansluitingen op de N18 welke voorzien zijn/worden van verkeerslichten. Dit betreffen: de aansluiting Lichtenvoorde Zuid, de aansluiting Zieuwentseweg (N312) en de aansluitingen Richterslaan en de Hamelandweg (N313). Dit betekent dat de doorstroming van het verkeer vier keer wordt onderbroken. De kruispunten van de N18 met de Zieuwentseweg en de Richterslaan liggen bovendien dicht (650 m) bij elkaar. Onderstaande luchtfoto geeft de ligging van deze kruispunten weer. Ieder verkeerslicht betekent oponthoud waardoor de doorstroming op de N18 wordt belemmerd.

Het kruispunt N18 met de Zieuwentseweg is in de huidige situatie een viertaks-kruispunt voorzien van een verkeersregelinstallatie. Met name in de ochtendspits steken hier grote hoeveelheden fietsers (scholieren) over. Aan de noordzijde is een voetgangersoversteek over de N18 aanwezig.

Het kruispunt N18 met de Richterslaan is in de huidige situatie een drietaks-kruispunt voorzien van een VRI. Op deze locatie zijn er geen voorzieningen voor langzaam verkeer aanwezig.

De aanwezigheid van de beide kruispunten zorgt ervoor dat de doorgaande verkeersstroom op de N18 regelmatig wordt onderbroken. Vooral voor het vrachtverkeer heeft dit nadelen. Het duurt enige tijd voor het vrachtverkeer weer op de gewenste snelheid is gekomen. Ook het overige verkeer op de N18 ondervindt hier hinder van, omdat dit verkeer het vrachtverkeer nauwelijks kan inhalen. Gezien de functie van de N18 als regionale stroomweg is het wenselijker als het verkeer zich gelijkmatiger (minder stoppen en optrekken) kan afwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: ligging kruispunten Zieuwentseweg (N312) - Richterslaan

2.2 Nieuwe Situatie

Om het aantal ongevallen op de N18 ter plaatse van Lichtenvoorde te beperken en de gevolgen van de resterende ongevallen te reduceren, is het maatregelenpakket Meer Veilig 3 opgesteld. In het kader van de verkeersveiligheid wordt de N18 heringericht. Een van de maatregelen op de N18 is het verminderen van het aantal gelijkvloerse kruispunten. Uit onderzoeken en stakeholdersbijeenkomsten is een voorkeursvariant bepaald.

De voorkeursvariant bezit een aantal kenmerkende elementen, zoals een fietstunnel en een parallelstructuur met vrijliggend fietspad om één kruispunt (Zieuwentseweg) af te kunnen sluiten en het verkeer dat normaliter van dat kruispunt gebruik maakt om te leiden naar een ander kruispunt (Richterslaan), zie onderstaande figuur.

De voorkeursvariant houdt het volgende in:

  • Het opheffen van het kruispunt Zieuwentseweg met de N18 voor het gemotoriseerd verkeer;
  • Het realiseren van een ongelijkvloerse kruising voor fietsers en voetgangers onder het op te heffen kruispunt onder de N18 door;
  • Het verbinden van de Zieuwentseweg met de Richterslaan door middel van een parallelweg voor de ontsluiting van het gemotoriseerde verkeer;
  • Het afsluiten van de Zieuwentseweg in beide richtingen voor de realisatie van de fietstunnel en het bevorderen van de verkeersveiligheid en de doorstroming op de N18.

De voorkeursvariant uit de bestuursovereenkomst draagt bij aan een betere doorstroming op de N18, omdat het aantal kruispunten minder wordt en de afwikkeling op het kruispunt Richterslaan goed is. De verkeersveiligheid verbetert door het realiseren van een fietstunnel. De fietsers conflicteren hierdoor niet meer met het gemotoriseerde verkeer op de N18. Door het opheffen van het hele kruispunt Zieuwentseweg is er een conflictpunt minder overgebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: Weergave van de voorkeursvariant (bron: onderzoeksrapportage Goudappel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: Wijzigingen N18 en onderliggend wegennet

2.3 Landschapsplan

Het Landschapsplan is toegevoegd aan bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Er is gezocht naar een goede landschappelijke inpassing van de herinrichting en de bijbehorende gevolgen (waaronder lichthinder). De Onderbouwing beplantingskeuze is toegevoegd aan bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Er wordt een struweelsingel toegepast (onderdeel A) om lichthinder door koplanmpen van de weg te beperken. Daarnaast wordt aansluiting gevonden bij de bestaande structuur door het aanleggen van een nieuw bos (onderdeel B). De struweelrand (onderdeel C) fungeert als mantelzone voor het bodeel ten noorden daarvan. Ook wordt een bloeiende en besdragende inheemse struweelhaag aangepland (onderdeel D).

Waar de bomen in de bestaande laanstructuur vervangen worden is gekozen voor quercus robur om deze structuur in stand te houden. De overige bomen worden aangeplant in groepjes om een natuurlijk beeld te creëren. Hier is gekozen voor Tilia in een aantal verschijningsvormen. Op de plekken waar de bodem wordt verlaagd voor de aanleg van wadi's wordt alnus glutinosa geplant.

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal Niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan.

De doelstelling van de KRW is dat uiterlijk in 2027 in heel Europa de kwaliteit van alle wateren zowel chemisch (schoon) als ecologisch (gezond) op orde moet zijn. De richtlijn heeft de volgende uitgangspunten om dit te kunnen bereiken:

  • De bescherming van alle water: rivieren, meren, kustwateren en grondwater
  • De vermindering en beperking van verontreiniging, ongeacht de bron (landbouw, industriële activiteiten, stedelijke gebieden, enzovoort).
  • De verplichting om per stroomgebied een beheerplan op te stellen.
  • Actieve deelname aan waterkwaliteitsbeheer en grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen alle betrokken partijen en belanghebbenden, inclusief maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen.
  • De verplichting van het voeren van een waterprijsbeleid.
  • De vervuiler en de gebruiker betaalt.
  • Het in evenwicht houden van milieubelangen en de belangen van hen die afhankelijk zijn van het milieu.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het beleid op internationaal niveau.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De N18 is in het SVIR aangewezen als hoofdweg. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

3.2.2 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (uitgezonderd Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.

Nationale belangen

Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Deze nationale belangen zijn:

  1. 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  2. 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  3. 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  4. 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  5. 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  6. 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  7. 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  8. 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  9. 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  10. 10. Beperken van klimaatverandering.
  11. 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  12. 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  13. 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  14. 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  15. 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  16. 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  17. 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  18. 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  19. 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  20. 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  21. 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Dit plan sluit met name aan bij de punten 6, 7 en 8.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en landelijke spoorwegen.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De N18 betreft een hoofdweg als bedoeld onder het Barro. Voor deze wegen kunnen bij ministeriële regeling, zijnde de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), reserveringsgebieden aan een of beide zijden van de hoofdweg worden aangewezen ten behoeve van mogelijke uitbreiding van de weg. Vanuit het Rarro zijn voor de N18 geen reserveringsgebieden aangewezen. De functie van de N18 als hoofdweg blijft met voorgenomen planontwikkeling gewaarborgd.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het voorgestane Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is vastgesteld op 19 december 2018. Het document schetst een toekomstbeeld, en benoemt een aantal waarden en kwaliteiten die van belang zijn voor de ontwikkeling van de provincie Gelderland. Deze waarden en kwaliteiten zijn vervolgens vertaald naar een aantal onderwerpen, zoals volgt:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • vestigingsklimaat;
  • woon- en leefomgeving.

Bereikbaarheid en mobiliteit zijn belangrijke thema's in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie stelt dat naar verwachting de vervoersstromen in Gelderland met 40% toe zullen nemen richting 2040. Dit betreft verschillende vormen van vervoer, zowel door mensen als bij het vervoeren van goederen. Dit zet druk op het Gelderse mobiliteitsnetwerk. De provincie streeft naar efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. De ambitie is om in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen te hebben en dat het verplaatsen van mensen in Gelderland veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal gebeurd.

De aanpak is om een veilig en toegankelijk Gelders netwerk van (water)wegen, spoor, fiets- en voetpaden te verbeteren en de knel- en knooppunten en ontbrekende schakels aan te pakken.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening (december 2018) zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op provinciale wegen en luchthavenbesluiten, waaronder:

  • Algemene bepaling (artikel 5.1.1)
  • Onderhoud van en werkzaamheden aan wegen (5.1.2)
  • Gebruik van wegen (5.1.3)
  • Verlening, wijziging en intrekking van een vergunning (5.1.4)

Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. De kaarten van de Omgevingsverordening Gelderland geven gebieden aan waarvoor regels gelden ten aanzien van natuur, landschap, erfgoed, Natura 2000-gebieden en water en milieu. Onderstaande afbeeldingen weergeven uitsnedes van deze kaarten ter plaatse van het projectgebied.

Gelders Natuurnetwerk

Kaart 4 "Regels Natuur" laat zien dat het plangebied niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is gelegen. Het dichtstbijzijnde GNN gebied ligt ten noordoosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0007.png"

Figuur 3.1: kaart 4 "Regels Natuur" uit Omgevingsverordening Gelderland (december 2018)

Landschap

Kaart 5 "Regels Landschap" laat zien dat het plangebied niet in een nationaal landschap (buiten Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone en Nieuw Hollandse Waterlinie) ligt. Ten zuidoosten van Lichtenvoorde ligt het nationaal landschap "Winterswijk".

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0008.png"

Figuur 3.2: kaart 5 "Regels Landschap" uit Omgevingsverordening Gelderland (december 2018)

Water en milieu

Kaart 6 "Regels Water en Milieu" laat zien dat het plangebied niet is gelegen in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, intrekgebied of boringsvrije zone. De licht blauwe kleur weergeeft de beschermingszones van de waterfuncties. Deze zones liggen ook niet in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0009.png"

Figuur 3.3: Kaart 6 "Regels Water en Milieu" uit Omgevingsverordening Gelderland (december 2018)

Erfgoed

Kaart 7 "Regels Erfgoed" laat de ligging van molenbiotopen zien in de provincie Gelderland. Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen een molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt. In het plangebied liggen geen molenbiotopen. Daarnaast liggen er volgens de huidige bestemmingsplannen geen andere cultuurhistorische bestemmingen in het plandgebied die van invloed zouden kunnen zijn op de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0010.png"

Figuur 3.4: Kaart 7 "Regels Erfgoed" uit Omgevingsverordening Gelderland (december 2018)

Natura 2000

Kaart 10 "Natura2000-gebieden" laat zien dat het plangebied niet in een Natura 2000-gebied ligt. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is "Korenburgerveen" op circa 5 km afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0011.png"

Figuur 3.5: Kaart 10 "Natura2000-gebieden" uit Omgevingsverordening Gelderland (december 2018)

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het voorgestane provinciale beleid. Het project zal bijdragen aan een veilig en toegankelijk Gelders netwerk, doordat de aansluitingen op de N18 worden verbeterd.

In de huidige situatie ontstaat oponthoud bij de verkeerslichten. Naar verwachting zullen de verkeersstromen in Gelderland toenemen. De druk op het mobiliteitsnetwerk zal dus ook bij deze knelpunten toenemen. Met het voorgenomen plan zal het verkeer sneller verlopen door het realiseren van een betere doorstroming.

Daarnaast blijkt uit bovenstaande dat het voorgenomen plan niet in strijd is met de regels uit omgevingsverordening die gelden ten aanzien van natuur, landschap, erfgoed, Natura 2000-gebieden en water en milieu.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.


Het doel van de nota is:

Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:

  • Op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • Een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • Een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • De identiteit onderstreept en versterkt.

3.4.2 Beleidsvisie Externe veiligheid

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.


Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.

3.4.3 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".


Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.


Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid,. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

3.4.4 Economische visie - Economie Voorop!

Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.

De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.


Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden opgepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.


De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen,. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.

3.4.5 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.

In februari 2020 is het geluidbeleid door de gemeenteraad vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen bij de vergunningverlening milieu. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven. Bij agrarische bedrijven wordt bij vergunningverlening afgeweken van Afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit en wordt de geluidsbelasting bepaald aan de hand van alle bronnen binnen het bedrijf.

Bij ruimtelijke procedures moet echter breder worden getoetst dan alleen dit geluidbeleid. In dergelijke procedures wordt het volgende getoetst:

  • Wordt voldaan aan de Wet geluidhinder;
  • Is er geen sprake van belemmering van (de ontwikkelingsmogelijkheden van) aanwezige bedrijven;
  • Is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • Wordt voldaan aan het gemeentelijk Geluidbeleid.

Aan de eerste twee punten wordt alleen getoetst als het een geluidgevoelig object betreft.Ten aanzien van het woon- en leefklimaat wordt in eerste instantie getoetst aan de richtafstanden uit de VNG Brochure. Als aan deze brochure wordt voldaan kan worden gesteld dat wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Kan echter niet worden voldaan aan de brochure dan kan dit geluidbeleid een aanvullend toetsingskader bieden.

Uitgangspunt is dat met het van kracht worden van het Omgevingswet de normen van de Bruidsschat bij vergunningverlening in de plaats komen van de normen uit het Activiteitenbesluit.

3.4.6 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.


De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

3.4.7 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'


Het plangebied ligt in het landschapsensemble "Het dorp Lichtenvoorde". Hierbij geldt het motto:

Vang de dynamiek in de dorpsranden op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat!

Kies daarbij voor de verschillende kanten van Lichtenvoorde voor verschillende thema's:

  • Lichtenvoorde-O: 'hamelanen en lichtpunten'
  • Lichtenvoorde-Z: 'beekdal door het dorp'
  • Lichtenvoorde-NW: 'diekpad en voordesingel'


In het visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat met name de verbetering van de N18 kan een nieuwe groei-impuls voor Lichtenvoorde veroorzaken, zowel wat betreft bedrijvigheid als wat betreft wonen. Het is zaak goed na te denken over de consequenties van deze verbetering van de mobiliteit én van de invloed die dat kan hebben voor het landschap.


Op te poetsen parels:

  • golvende hellingen van de plateaurand met uitzichtpunten op de Hofbeek
  • de elzensingels in de westelijke ontginningen
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes
  • verschraalde bermen bij erf en typerende beplantingen


Te behouden en stimuleren landschapselementen:

  • hamelanen en vraaghagen op de hellingen
  • boerenlanen in landgoederen; losse lanen met menging van eik en berk, zwarte els (nat) en es. Soms ook populier en wilg.
  • diekpaden in de broekontginning: elzensingels, soms met pad
  • overlopers in het westen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin elzensingels, elzenbroek of berkensingel, ook toe te passen als beekbegeleidende beplanting.


Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde landschappelijk inpassingsplan voor het plangebied. De geschiedenis van het landschap heeft hierbij als basis gediend voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

3.4.8 Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2021 Oost Gelre

Volgens de Wet milieubeheer, artikel 4.24, dient elke gemeente te beschikken over en Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Hierin staat aangegeven hoe de gemeente invulling geeft aan de drie zorgplichten (afvalwater, hemelwater en grondwater).

Gemeente Oost Gelre voert het beheer over 217 kilometer vrijverval riolering, 26 rioolgemalen, 12.750 kolken, 724 pompunits, 209 kilometer drukriolering en nog enkele bijzondere voorzieningen. Het hoofddoel van dit omvangrijke systeem is om afvalwater uit de directe leefomgeving te verwijderen ten behoeve van de volksgezondheid.

In dit GRP wordt uiteengezet hoe het beheer in Oost Gelre wordt gevoerd. Voor de gemeentelijke zorgplichten op gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater is in het GRP concreet beleid geformuleerd.

Voor de planperiode 2017 – 2021 zijn projecten benoemd. Het gaat deels om onderzoek om het beheer op orde te houden. Daarnaast worden fysieke ingrepen benoemd, zoals het renoveren of vervangen van riolen. Nieuw is dat wordt uitgegaan van kwaliteit gestuurd beheer.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het voorgestane lokale beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 M.e.r.

Wettelijk kader

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten die (uiteindelijk) kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r.-procedure staat nooit op zichzelf maar is altijd gekoppeld aan de procedure die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit, de zogenoemde 'moederprocedure' of 'hoofdprocedure'. Naast de eisen van de 'moederprocedure' moet ook worden voldaan aan de eisen van de m.e.r.-procedure, bijvoorbeeld bij het opstellen van een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunningaanvraag.

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (artikel 7.1 tot en met artikel 7.42) en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk voor een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als indicatieve richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, moet plaatsvinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan-m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming (art. 2.8, lid 1) en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een plan-m.e.r.

Toetsing

In de begripsbepaling van het Besluit milieueffectenrapportage staat het volgende beschreven voor het begrip "autoweg":

  1. a. een voor autoverkeer bestemde weg die alleen toegankelijk is via knooppunten of door verkeerslichten geregelde kruispunten en waarop het is verboden te stoppen en te parkeren, of
  2. b. een weg als bedoeld in artikel 1, onder d, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

De N18 voldoet aan de definitie 'autoweg' uit het Besluit milieueffectenrapportage, omdat de weg alleen toegankelijk is via verkeerslichten geregelde kruispunten.

Het wijzigen van de autoweg staat expliciet beschreven in "D 1.1 "De wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg". Dit project voldoet niet aan kolom 2 van de D-lijst van de bijlage bij het Besluit milieueffectenrapportage. Daarin staat dat een project in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer m.e.r.-beoordelingsplichtig is. De tracélengte van dit project bedraagt niet 5 kilometer of meer.

In gevallen waarin niet wordt voldaan aan dit criteria geldt dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden. De Aanmeldingsnotitie N18 Zieuwentseweg is opgenomen in bijlage 5 bij de toelichting van het voorliggende plan.

Conclusie

In de aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten op de beschouwde milieuaspecten. Uit de effectstudies blijkt dat, met het (eventueel) toepassen van de noodzakelijke (mitigerende) maatregelen, belangrijke nadelige milieugevolgen niet zullen optreden. Het opstellen van een MER ten behoeve van een m.e.r. procedure is derhalve niet noodzakelijk.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Situatie plangebied

In het kader van Meer Veilig N18 is een Bureauonderzoek archeologie uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6 bij de toelichting van het voorliggende plan.

Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op twee locaties langs de N18. Deze locaties zijn gelegen tussen Groenlo en Lichtenvoorde. Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de archeologische waarden die zich in het plangebied kunnen bevinden. Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft deelgebied 1 uit dit onderzoek.

Op basis van dit bureauonderzoek kan worden vastgesteld dat voor het plangebied bij Lichtenvoorde een hoge verwachting is op archeologie. De archeologische waarden kunnen daarbij dateren van het Laat Paleolithicum tot de Nieuwe tijd. Deze sporen zullen zich bevinden onder een plaggendek (circa 50 -70 cm - mv). De sporen uit de Nieuwe tijd kunnen zich direct onder de bouwvoor bevinden. Op basis van de aanwezigheid van het plaggendek zullen de archeologische waarden waarschijnlijk in goede staat verkeren. Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek blijkt dat de bodem op sommige locaties in de nabijheid van het plangebied verstoord is. Deze gegevens zijn echter te minimaal om op basis hiervan uitspraken te doen over het gehele plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0012.png"

Figuur 4.1: Archeologische verwachtings- en beleidskaart van gemeente Oost Gelre (bron Bureauonderzoek archeologie N18, 26 juni 2018, Arcadis)

Geadviseerd wordt om bij bodemingrepen binnen de archeologische aandachtslocaties een vervolgonderzoek uit te voeren voor bodemingrepen dieper dan 50 cm-mv. In onderstaande figuur zijn de aandachtslocaties weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0013.png"

Figuur 4.2: Archeologische aandachtslocaties (bron: Archeologisch bureau- en booronderzoek kruisingen N18 te Lichtenvoorde)

Uitgangspunten bestemmingsplan

Aangezien vervolgonderzoek ter plaatse van openbare wegen op praktische bezwaren stuit, verdient archeologische begeleiding bij de uitvoering de voorkeur. Binnen de aandachtszones van de historische wegen kan hierbij uit worden gegaan van extensieve begeleiding, waarbij het documenteren van het bodemprofiel haaks op de weg en het verzamelen van vondstmateriaal de voornaamste doelstellingen vormen. Ter plaatse van de aandacht-zones rondom de historische erven wordt geadviseerd een intensieve begeleiding uit te voeren. Voorafgaand aan uitvoering van de archeologische begeleiding dient een door het bevoegd gezag goed te keuren Programma van Eisen opgesteld te worden.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.


Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.


Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).


Het aspect cultuurhistorie/erfgoed is behandeld in paragraaf 3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland. Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Binnen het plangebied gelden twee archeologische regimes, waarvoor twee bestemmingen worden gehanteerd ('Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'):

Bestemming Categorie en bijbehorend beleid
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en groter dan 100 m²
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en groter dan 2.500 m²

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Situatie plangebied

In opdracht van Rijkswaterstaat heeft Arcadis Nederland B.V. een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de geplande ontwikkelingen ter plaatse van de N18 tussen Groenlo en Lichtenvoorde. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7 bij de toelichting van het voorliggende plan.

Het onderzoek is uitgevoerd op twee locaties in het kader van de “MeerVeilig 3 N18”. Deze locaties zijn gelegen tussen Groenlo en Lichtenvoorde. De geplande ingrepen omvatten:

  • De aanleg van een fietstunnel (kruising N18-Zieuwentseweg) en parallelweg (richting de Richterslaan).
  • De aanleg van een viaduct (kruising N18-Zwolseweg).

Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op de kruising N18-Zieuwentseweg en parallelweg richting de Richterslaan.

Het doel van het onderzoek is het in beeld brengen van de milieuhygiënische (water-)bodemkwaliteit in (water-)bodem waar ingrepen worden gedaan en het zorgen voor een goede inschatting van de daaraan gerelateerde optredende risico's tijdens de voorbereiding en realisatie van de Meerveilig 3 maatregelen aan de N18 ter hoogte van Lichtenvoorde.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De bovengrond van de locatie is diffuus licht verontreinigd met zware metalen, minerale olie, PAK en plaatselijk met PCB. Met name in de directe omgeving van de rijbaan van de N18 en omliggende wegen zijn deze verontreinigingen aangetoond.
  • Over het algemeen is de ondergrond van beide deellocaties niet verontreinigd. De ondergrond van de locatie is ter plaatse van de midden- en rechterberm bij de kruising N18 - Zieuwentseweg licht verontreinigd met PAK en plaatselijk ook met lood, minerale olie en PCB.
  • In het grondwater zijn concentraties boven de streefwaarde aangetoond. Met name bij de kruising N18 - Zwolseweg zijn licht tot matig verhoogde concentraties barium, een matig verhoogde concentratie nikkel en sterke verhoogde concentratie lood aangetoond. De oorzaak van deze verhoging van zware metalen in het grondwater is onduidelijk.
  • Aangezien er enkel sprake is van licht verhoogde gehalten, is er vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen.
  • De gevonden gehalten in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik en de geplande werkzaamheden.
  • De werkzaamheden in de grond kunnen uitgevoerd worden in de veiligheidsklasse 'basis hygiënische maatregelen' op basis van de CROW 400.

Op basis van de indicatieve toetsing voldoet de bovengrond van de locatie over het algemeen aan bodemkwaliteitsklasse Industrie en de ondergrond aan bodemkwaliteitsklasse Altijd toepasbaar (Achtergrondwaarde). Echter, afhankelijk van het bodembeleid van de gemeente waarin de grond wordt toegepast en de beoogde plaats van toepassing, dient mogelijk nog een partijkeuring uitgevoerd te worden om dit definitief vast te stellen.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema Toetsvraag Rele-
vant
Veiligheid 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? Nee
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? Nee
Riolering en afvalwaterketen 3. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? Nee
4. Ligt in het plangebied een persleiding van het waterschap Rijn en IJssel? Ja
5. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater) 6. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? Nee
7. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? Nee
8. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? Nee
9. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? Nee
Oppervlaktewaterkwaliteit 10. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? Ja
Grondwateroverlast 11. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? Nee
12. Is in het plangebied sprake van kwel? Nee
13. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? Ja
14. Beoogt het plan aanleg van drainage? Nee
Grondwaterkwaliteit 15. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Inrichting en
beheer
16. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? Ja
17. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? Nee
Volksgezondheid 18. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? Ja
19. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? Nee
Natte natuur 20. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingszone? Nee
21. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? Nee
22. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? Nee
23. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? Nee
Recreatie 24. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 25. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Tabel 4.1: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

In de notitie "Watertoets N18 MV3 traject Zieuwentseweg - Richterslaan Lichtenvoorde" van 28 oktober 2019 worden de onderdelen uitgelicht die in de watertoetstabel met "Ja" zijn beantwoord of de onderdelen die een specifieke toelichting behoeven. Hieronder worden alleen de relevante thema's kort toegelicht die met "Ja" zijn beantwoord. De watertoets is opgenomen in bijlage 8 bij de toelichting van het voorliggende plan.

Riolering en afvalwaterketen

In het plangebied zijn een aantal persleidingen van het waterschap aanwezig, namelijk bij de Zieuwentseweg, Boschlaan en Richterslaan. Afstemming met het waterschap (unit Zuiveringstechnische Werken) vindt plaats via het overleg over kabels en leidingen van derden. In deze overlegstructuur staat de bereikbaarheid en het functioneren van de persleidingen centraal.

Op ongeveer 350 meter van het plangebied bevindt zich RWZI Lichtenvoorde. Het waterschap heeft aangegeven dat de milieuzone van de RWZI reikt tot 200 meter vanaf de zuivering. Dit heeft dus geen invloed op de werkzaamheden.

Wateroverlast

In de huidige situatie vindt de afwatering van de wegen plaats door afstroming via de berm, naar zaksloten en uiteindelijk oppervlaktewater. Op basis van het ontwerp is berekend dat er geen netto toename van verhard oppervlak is. De volgende toe- en afname van verhard oppervlak is bepaald:

• Toename verharding: 8.107 m2;

• Afname verharding: 10.142 m2;

• Netto toename verharding: -2.035 m2 (dus een afname)

In dit geval is er dus geen opgave vanuit waterkwantiteit.

Daarnaast ligt op ongeveer 900 meter van de planlocatie het beekdal van de Nieuwe Beek / Baakse Beek. Aangenomen wordt dat de werkzaamheden en de nieuwe inrichting geen invloed hebben op het beekdal of de aanwezige bergingsgebieden.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit het plangebied worden er op twee manieren (hemel)water op het oppervlaktewater geloosd:

  • Het hemelwater dat in de fietstunnel terecht komt;
  • Het hemelwater dat op de verharding valt.

Het hemelwater dat in de fietstunnel terecht komt, wordt met een pomp uit de tunnel gepompt. Vanwege de waterkwaliteit stelt Waterschap Rijn en IJssel dat dit water niet zonder zuivering geloosd mag worden op oppervlaktewater. Daarom zal het water via een bodempassage (wadi) geloosd worden, waarna het vertraagd kan afvoeren richting oppervlaktewater.

De eerste neerslag die op wegen of parkeerterreinen valt, wordt door het waterschap als verontreinigd beschouwd. Daarom moet neerslag op de nieuwe oppervlaktes via een bodempassage of andere voorziening naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Ter voorkoming van verontreiniging van het oppervlaktewater door afstroming van neerslag, wordt de norm gesteld dat nieuw verhard oppervlak een retentie/bodempassage moet hebben van 10 mm/m2.

De toename van verhard oppervlak bedraagt 8.107 m2, dus is de bergingsopgave bedraagt:

  • Minimaal 82 m3 (bij de norm van 10 mm).

In het ontwerp is centraal in het projectgebied een greppel opgenomen. Deze greppel heeft een capaciteit van 90 m3. De greppel ligt tussen de parallelweg en de N18. De capaciteit van 90 m3 is voldoende om de opgave van 82 m3 te bergen.

Om te zorgen dat het water daadwerkelijk in de greppel terecht komt, wordt geadviseerd om het wegprofiel dusdanig te ontwerpen dat het hemelwater afstroomt richting berm, waarbij de bermen langs de weg hol uitgevoerd worden, zodat het uiteindelijk afwatert richting greppel.

Grondwateroverlast

Voor het plan worden diverse perceelsloten gedempt. In overleg met het waterschap zijn per demping de volgende uitgangspunten afgestemd:

  • Bij iedere demping moet de afvoer van de bovenstrooms gelegen percelen gewaarborgd blijven. Dit kan door het aanleggen van een duiker of het omleggen van de afwatering;
  • Bij iedere demping moet de hoeveelheid berging intact blijven. Dit betekent dat voor iedere m2 gedempt water er elders 1 m2 aan open water gegraven moet worden.

Inrichting en beheer

Onderstaande afbeelding toont de waterlopen van op de legger van Waterschap Rijn en IJssel binnen en nabij het plangebied. Het betreft de Rooksbeek en een zijtak van de Rooksbeek. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich de Hofbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0014.png"

Figuur 4.3: Waterlopen op de legger binnen en nabij het plangebied

De voorgenomen ontwikkelingen vormen geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van de Hofbeek.

Bij de Rooksbeek zijn aanpassingen nodig:

  • De duiker onder de Zieuwentseweg (DR74250173) moet verlengd worden in zowel noordelijke als zuidelijke richting, vanwege de nieuw te maken aansluiting op de parallelweg;
  • De duiker onder de N18 (DR7425017) moet verlengd worden in noordelijke richting, vanwege de nieuw te maken aansluiting op de parallelweg.

Voor alle aanpassingen aan duikers en watergangen moet een watervergunning aangevraagd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0015.png"

Figuur 4.4: Benodigde aanpassingen duikers Rooksbeek

Volksgezondheid

In het Raadsvoorstel Gemeentelijk Rioleringsplan van de Gemeente Oost-Gelre is een kaart opgenomen met daarop de ligging van de externe overstorten. Hieruit blijkt dat er één externe overstort vanuit het gemengde stelsel aanwezig is. Deze komt uit in de waterloop ten zuiden van de N18, juist bovenstrooms van de duiker DR74250170. Het oppervlaktewatersysteem wijzigt hier in principe niet, dus hebben de werkzaamheden geen negatieve gevolgen voor volksgezondheid.

Overige aspecten

Er zijn nog een aantal wateraspecten die van belang zijn voor de realisatie van de werkzaamheden:

  • Bemaling
  • Drempelhoogte tunnelbak fietstunnel
  • Aanleg lange duiker

Bemaling

Voor de uitvoering van de werkzaamheden is mogelijk een bronbemaling benodigd. Afhankelijk van de omvang van de bemaling, moet een watervergunning aangevraagd worden of een melding gedaan bij Waterschap Rijn en IJssel. Als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden, kan volstaan worden met een melding:

  • De hoeveelheid te onttrekken grondwater is niet meer dan 100.000 m3 per aaneengesloten periode van 30 dagen;
  • De onttrekking duurt niet langer dan 180 dagen;
  • De pompcapaciteit bedraagt minimaal 10 m3 per uur

Indien op oppervlaktewater geloosd wordt, is daarvoor ook een watervergunning nodig.

Drempels tunnelbak

De drempels van de fietstunnelbak moeten zo gedimensioneerd zijn, dat er geen ontoelaatbaar risico op overlast ontstaat als gevolg van instromend grondwater. Voor het bepalen van de minimale drempelhoogtes, wordt gebruik gemaakt van de GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand).

In de notitie wordt geconcludeerd dat de GHG ter hoogte van de fietstunnel maximaal +19,25 m NAP zal bedragen. De minimale drempelhoogte wordt gedimensioneerd op deze GHG, met een marge van 10 cm daar bovenop. De drempelhoogte wordt daarmee minimaal +19,35 m NAP.

Aanleg lange duiker

Vanuit de gemeente speelt de wens om een lange duiker aan te leggen nabij de fietstunnel (zie onderstaande figuur), deze toont de ligging van de beoogde duiker ten opzichte van de watergangen op de legger. De functie van de duiker is het overtollig water vanuit de kern van Lichtenvoorde naar het noordwestente transporteren. In de toekomst wil de Gemeente Oost-Gelre een extra woonwijk gaan afkoppelen, en daarvoor is een extra afvoermogelijkheid gewenst. Die mogelijkheid is er nu namelijk niet. De gemeente ziet de werkzaamheden als kans om deze afvoermogelijkheid in de toekomst wel te hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0016.png"

Figuur 4.5: Ligging lange duider (rode lijn)

Voor de aanleg van een duiker die uitkomt op een leggerwaterloop gelden normaal gesproken voor twee zaken een vergunningplicht, waarvoor een watervergunning zal moeten worden aangevraagd; namelijk de uitstroomvoorziening en de lozing van het water. De Gemeente Oost Gelre heeft aangegeven dat de komende jaren geen daadwerkelijke lozing door middel van de duiker zal plaatsvinden, omdat de woonwijken nog niet zijn afgekoppeld en niet zeker is dat dit in de toekomst wel gaat gebeuren. Met het waterschap is afgestemd dat de uitstroomvoorziening wel vergunningplichtig is voor de aanleg, maar dat de lozing pas vergunningplichtig wordt op het moment dat de lozing gaat plaatsvinden.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moeten de gevolgen van deze wijzigingen op de geluidssituatie met een akoestisch onderzoek worden onderzocht. Het wettelijk kader voor rijkswegen is anders dan voor provinciale en gemeentelijke wegen, daarom bestaat het akoestisch onderzoek uit twee delen:

  • Een akoestisch onderzoek naar de effecten van de wijzigingen aan de N18 onder de Wet milieubeheer (zie bijlagen)
  • Een akoestisch onderzoek naar de effecten van de wijzigingen aan het onderliggend wegennet onder het regime van de Wet geluidhinder. Dit onderzoek is gerapporteerd in de Rapportage akoestisch onderzoek onderliggend wegennet N18 MV3 (zie bijlagen).

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op bestaande geluidgevoelige objecten ten gevolge van de wijziging van een weg.

Op grond van afdeling 4 van hoofdstuk VI van de Wgh moet onderzoek worden verricht naar de te wijzigen weg(vakken). Van deze wegen moet de geluidbelasting vóór de wijziging van de bestaande wegen en de toekomstige geluidbelasting na wijziging van deze wegen worden onderzocht.

Het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG2012) stelt de regels voor het bepalen van de geluidbelastingen. Uitgangspunt voor het bepalen van de toekomstige geluidbelasting is volgens het RMG2012 het zogenoemde maatgevende jaar. In beginsel is dit het 10de jaar na realisatie van de wijziging aan de weg. De toekomstige geluidbelasting is bepalend voor het treffen van eventuele geluidmaatregelen. Ten aanzien van de wijzigingen aan de bestaande wegen dient ook de heersende geluidbelasting te worden bepaald. Dit is één jaar vóór de wijziging van de weg.

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing voor zover het gaat om geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van de wegen. Binnen deze zones wordt de geluidbelasting getoetst aan de grenswaarden. De grenswaarden zijn opgenomen in de Wgh en Besluit geluidhinder (Bg).

Toetsing

In het Akoestisch onderzoek N18 Wet milieubeheer wordt geconcludeerd dat op referentiepunten is gebleken dat de geluidproductie in 2040, na reconstructie van de N18 ter hoogte van Lichtenvoorde, de geldende geluidproductieplafonds niet zal overschrijden. Op basis van dit onderzoek is er geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de geluidbelastingen in het achterliggende gebied of de geluidproductieplafonds in het onderzoeksgebied aan te passen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9 bij de toelichting van het voorliggende plan.

In het Akoestisch onderzoek onderliggend wegennet Wet geluidhinder wordt geconcludeerd dat door het wijzigen van de aansluiting van de Zieuwentseweg op de N18 bij vier woningen in het onderzoeksgebied de wettelijke toetswaarde wordt overschreden met maximaal 10 dB. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 10 bij de toelichting van het voorliggende plan.

Geadviseerde geluidbeperkende maatregelen

De volgende geluidbeperkende maatregelen worden geadviseerd:

  • De aanleg van een stiller wegdek, type dunne deklaag B of een verharding met een minstens zo grote geluidreducerende werking, op ten minste drie wegvakken van de Europaweg. Vanwege bezwaren vanuit beheer en onderhoud, kan op kruisingsvlakken en in bochten geen dunne deklaag worden aangebracht. Door wringend, optrekkend en afremmend verkeer zal dit wegdek sneller slijten en vroegtijdig moeten worden vervangen.
  • De plaatsing van een afschermende voorziening op de rand van het perceel Boschlaan 2, met een lengte van 50 meter en een hoogte van 2,5 meter.

In onderstaande afbeelding zijn de voorgestelde maatregelen en de ligging van de betreffende woningen weergegeven. Het huidige scherm ten zuiden van de N18 ter hoogte van de Händelstraat wordt daarnaast vervangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0017.png"

Figuur 4.6: Voorgestelde geluidbeperkende maatregelen

Effect maatregelen

Met de geadviseerde maatregelen kan bij twee woningen, aan de Europaweg 3 en 3a, worden voldaan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij de andere twee woningen resteert een overschrijding:

  • Bij de woning aan de Boschlaan 2, resteert na plaatsing van een geluidscherm van 2,5 meter hoog en 50 meter lang nog een overschrijding van de wettelijke toetswaarde met 5 dB. Voor deze woning moet een hogere waarde worden vastgesteld van 53 dB.
  • Bij de woning aan de Zieuwentseweg, resteert na toepassing van een stiller wegdek nog een overschrijding van 1 dB. Voor deze woning moet wellicht een hogere waarde worden vastgesteld van 49 dB.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In artikel 4 Verkeer is een voorwaardelijke verplichting voor stil asfalt en een voorwaardelijke verplichting voor de geluidswerende voorziening opgenomen. Ook voor het bestaande geluidscherm ten zuiden van de N18 ter hoogte van de Händelstraat is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Voor de twee woningen aan de Boschlaan 2 en Zieuwentseweg 20 moet de geluidbelasting wellicht als een hogere waarde worden vastgesteld en na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de gevelisolatie om vast te stellen of het geluidniveau in de woning voldoet aan de wettelijke eisen.

4.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer (Wm) titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat een project voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit wanneer kan worden aangetoond dat:

  1. a. niet leidt tot overschrijden van de grenswaarden.
  2. b. 1° niet leidt tot een verslechtering boven de grenswaarden. Sprake moet zijn van een per saldo verbetering of ten minste gelijkblijvende concentraties. 2° per saldo, dus inclusief eventuele maatregelen, leidt tot een afname van de concentraties in de gebieden waar sprake is van een overschrijding van de grenswaarde voor deze stoffen.
  3. c. niet in betekenende mate bijdraagt. Als grens voor niet in betekenende mate is in de AMvB 'niet in betekenende mate bijdragen' uitgegaan van 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit komt overeen met een maximale toename van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 van 1,2 µg/m3.
  4. d. is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, dan wel past binnen of elk geval niet in strijd is met een vastgesteld programma, te weten het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Alleen als aannemelijk wordt gemaakt dat een project aan een of meer van bovenstaande grondslagen voldoet, voldoet het project aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit.

Situatie plangebied

Gemotoriseerd wegverkeer stoot onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) uit. De herinrichting van de N18 te Lichtenvoorde, heeft daarom gevolgen voor de concentraties van deze stoffen in de omgeving. Ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging is de luchtkwaliteit in beeld gebracht om te onderzoeken of de wijziging voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. In bijlage 11 van dit bestemmingsplan is de Notitie luchtkwaliteit toegevoegd.

Om te beoordelen of de wijziging niet leidt tot een overschrijding van de Wm grenswaarden zijn de concentraties NO2, PM2,5 en PM10 berekend met de NSL-rekentool versie 2018.

In de notitie wordt geconcludeerd dat de herinrichting een beperkt effect heeft op de bijdrage aan de lokale luchtkwaliteit. Gezien dit beperkte effect en door de grote ruimte tussen de heersende concentraties en de grenswaarden uit de Wm, zal de herontwikkeling van N18 ten noorden van Lichtenvoorde niet leiden tot een benadering of overschrijding van de grenswaarden uit de Wm.

Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16, eerste lid onder a van de Wet milieubeheer.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Flora En Fauna

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0019.jpg"

Figuur 4.7: Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving (bron http://natura2000.eea.europa.eu/ )

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Situatie plangebied

Aan de bijlage 12 van de toelichting van dit bestemmingsplan is een Eindbeoordeling ecologie toegevoegd waarin de ecologische maatregelen beschreven staan ten behoeve van de wegaanpassing N18 Zieuwentseweg MV3 (datum 22 oktober 2019).

In de eindbeoordeling staat beschreven dat uit een quickscan flora en fauna (Boerboom, R., 2017b. Quickscan natuurtoets, Europaweg in Lichtenvoorde. Staring Advies, Hoog-Keppel) en aanvullend onderzoek (Boerboom, R., 2017a. Aanvullend vleermuisonderzoek, Europaweg in Lichtenvoorde. Staring Advies, Hoog-Keppel) is gebleken dat door de werkzaamheden essentiële foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen kunnen worden aangetast. Ook ligt het plangebied vlakbij een territorium van steenuil. Daarnaast zullen er houtopstanden worden geveld.

Royal HaskoningDHV heeft een Ecologisch advies uitgebracht, betreft te nemen mitigerende maatregelen ten aanzien van vleermuizen en steenuil. Dit ecologisch advies is toegevoegd aan bijlage 13 van de toelichting van voorliggend bestemmingplan. Deze adviezen zijn in aangepaste vorm opgenomen in het Activiteitenplan in bijlage 14 van de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast zijn ook aanvullende maatregelen getroffen, ten behoeve van extra zekerheid omtrent effectiviteit in relatie tot beschermde soorten.

In de eindbeoordeling is aangegeven of op basis van de overgenomen adviezen verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden en welke vervolgstappen er nodig zijn.

Voorgenomen ingreep en mitigerende maatregelen (ontwerp)

Rijkswaterstaat is voornemens om de verkeerssituatie aan de N18 (Europaweg) ter hoogte van Lichtenvoorde aan te passen. Hiervoor zullen bomen worden gekapt. Om te voorkomen dat vliegroutes van vleermuizen worden aangetast en om de kans op aanrijdingsslachtoffers van steenuil te verminderen worden de volgende mitigerende maatregelen getroffen:

  1. 1. Aanbrengen bosplantsoen/hoog struweel met een uiteindelijke beheerhoogte van minimaal 3 meter.
  2. 2. Aanplanten bomen met uiteindelijk een kruinhoogte van minimaal 10 meter hoog ter plaatse van kruingaten (minimaal 5) in de resterende enkele bomenrij tussen de N18 en de (nieuwe) parallelweg.
  3. 3. Aanbrengen vleermuisgeleidingsvoorziening over de westelijke rijbaan van de aansluiting van de parallelweg op de N18.
  4. 4. Eén-op één herplanten van gekapte bomen binnen het projectgebied.

Maatregelen 1 t/m 3 zijn indicatief weergegeven op de ontwerptekening (onderstaande figuur). Maatregel 4 zal over het gehele plangebied worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0020.png"

Figuur 4.8: Ontwerptekening met hierin locaties van te nemen mitigerende maatregelen opgenomen.

Beoordeling mitigerende maatregelen

Door het aanbrengen van bosplantsoen/hoog struweel met een uiteindelijke beheerhoogte van minimaal 3 meter wordt de kans op verkeersslachtoffers van steenuil verminderd. Om te voorkomen dat er essentiële vliegroutes van vleermuizen worden aangetast wordt een vleermuisgeleidingsvoorziening over de westelijke rijbaan van de parallelweg op de N18 aangebracht. Daarnaast worden er bomen met een uiteindelijke kruinhoogte van minimaal 10 meter hoog geplant ter plaatse van kruingaten in de resterende enkele bomenrij tussen de N18 en de (nieuwe) parallelweg. Gekapte bomen binnen het projectgebied zullen één-op-één worden herplant. Hierdoor wordt gehouden aan de herplantplicht ten aanzien van houtopstanden in de Wnb.

Activiteitenplan

Voor de ruimtelijke ingreep is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk, omdat vanwege de m.e.r.-beoordelingsplicht niet (ontheffingsvrij) volgens de Gedragscode van RWS gewerkt kan worden. In dit activiteitenplan wordt de ontwikkeling en de effecten hiervan op essentiële vliegroutes van vleermuizen over en langs de N18 beschreven. Er wordt onderbouwd dat door de mitigerende maatregelen die worden getroffen géén sprake is van significant negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de betreffende vleermuis-soorten op het niveau van de lokale populatie.

Kap van bomen en bijgevolg toegenomen versnippering en afnemend voedselaanbod leidt (mogelijk) tot overtreding van artikel 3.5, vierde lid, van de Wnb ten aanzien van voorkomende vleermuissoorten, in dit geval gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Van overige vleermuissoorten zijn geen essentiële leefgebiedsfuncties aangetroffen en worden zodoende geen verbodsbepalingen overtreden.

Voor laatvlieger en gewone dwergvleermuis geldt dat de lokale staat van instandhouding niet in het geding komt door het nemen van een reeks mitigerende maatregelen, waarbij tijdens de uitvoering maximaal rekening wordt gehouden met de meest kwetsbare periodes. Voornoemde vleermuissoorten zullen direct profiteren van de soortgerichte maatregelen, waarbij tevens alternatieve vliegroutes aanwezig zijn in omringend kleinschalig landschap. Zo komt de staat van instandhouding van geen enkele voorkomende vleermuissoort in het geding als gevolg van de beoogde ruimtelijke ingreep.

Maatregelen worden, met inachtneming met de voorwaarden van de verleende ontheffingsaanvraag, uitgewerkt in een project-specifiek ecologisch werkprotocol.

Het activiteitenplan is als bijlage gevoegd bij een aanvraag om ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming. Op 29 maart 2021 heeft de Rijksdienst voor ondernemend Nederland onder voorwaarden ontheffing verleend voor de periode van 1 augustus 2021 tot en met 30 juni 2023 ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.5, lid 4 voor zover dit betreft het voortplantings- of rustplaatsen beschadigen of vernielen van de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Deze ontheffing is als bijlage 15 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan gevoegd.

Conclusie

Wanneer bovenstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd en werkzaamheden tussen november en maart, buiten de kwetsbare periode van vleermuizen (april t/m oktober), zullen plaatsvinden, is er geen sprake van directe overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb ten aanzien van vleermuizen. Ook zullen de mitigerende maatregelen voor behoud van bestaande vliegroutes ertoe leiden dat er geen indirecte overtreding van verbodsbepalingen plaatsvindt omtrent doden en beschadigen en vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Bestaande doorgaande structuren en essentiële routes worden immers gefaciliteerd in het nieuwe ontwerp, zodat er geen indirecte effecten optreden op vaste rust- en verblijfplaatsen in het lokale netwerk en geen vleermuizen onnodig aangereden worden. Bovendien kan een lokaal, deels tijdelijk verlies van essentieel foerageergebied opgevangen worden door geschikte groenstructuren in de omgeving. Zo kan overtreding van verbodsbepalingen van artikel 3.5, eerste lid (opzettelijk doden) en vierde lid (beschadigen en vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen), in voldoende mate voorkomen worden, onder voorbehoud van zorgvuldig werken geredeneerd vanuit de soorten.

Tot slot voorkomt afscherming van een deel van de rijbaan met beplanting dat er onnodige verkeerslachtoffers van de steenuil vallen. Daarnaast voorkomt werken in de periode tussen november en maart dat er broedgevallen van vogels worden verstoord of aangetast. Daarmee wordt overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 3.1, eerste lid (opzettelijk doden), de Wnb ten aanzien van vogels voorkomen.

Ten aanzien van het vellen van houtopstanden dient een melding te worden gedaan bij het bevoegd gezag en moet in het kader van werken volgens de gedragscode van Rijkswaterstaat een ecologisch werkprotocol worden opgesteld. Voor alle in het wild levende soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming), welke ook moet worden uitgewerkt in dit ecologisch werkprotocol.

Voor de ruimtelijke ingreep is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk, omdat vanwege de m.e.r.-beoordelingsplicht niet (ontheffingsvrij) volgens de Gedragscode van RWS gewerkt kan worden. Op verzoek van RWS heeft RHDHV een activiteitenplan opgesteld, welke dient ter onderbouwing van de ontheffingsaanvraag voor het overtreden van de verbodsbepalingen in relatie tot beschermde soorten. Reeds is de aanvraag voor de ontheffing ingediend bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft op 29 maart 2021 de gevraagde ontheffing verleend.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het aspect flora en fauna vormt, nu de benodigde ontheffing verkregen is, geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Stikstofdepositie

Wettelijk kader

Conform de Wet natuurbescherming (Wnb) dienen activiteiten getoetst te worden om na te gaan of binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen optreden.

In de beslisboom van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn de stappen om vergunningsplicht vast te stellen beschreven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0021.png"

Figuur 4.9: Beslisboom vergunningplicht

Situatie plangebied

Gedurende de aanleg worden mobiele werktuigen en bouwverkeer ingezet en na de realisatie leidt de herinrichting tot een gewijzigde verkeerssituatie. Zowel de aanleg als het gebruik van de gewijzigde N18 draagt bij aan (gewijzigde) stikstofdepositie in de omgeving als gevolg van het neerslaan van de emissies van NOx (stikstofoxiden) en NH3 (ammoniak) die vrijkomen door de verbrandingsmotoren van wegverkeer en mobiele werktuigen. Dit kan mogelijk leiden tot negatieve ecologische effecten in omliggende Natura 2000-gebieden.

Ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging is de projectbijdrage aan de stikstofdepositie in de aanlegfase en in de gebruiksfase in beeld gebracht. De gehanteerde uitgangspunten en resultaten staan beschreven in de Notitie stikstofdepositie in bijlage 16 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

In de notitie wordt geconcludeerd dat de gewijzigde verkeerssituatie in de permanente gebruiksfase in geen enkel Natura 2000-gebied leidt tot een significante projectbijdrage (>0,00 mol N/ha/j).

De maximale bijdrage van de activiteiten in de tijdelijke aanlegfase bedraagt 0,02 mol N/ha/j in het Natura 2000-gebied Korenburgerveen. Deze projectbijdrage kan worden voorkomen door het opnemen van emissie eisen (STAGE IV of schoner) aan het in te zetten materieel.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01_0022.jpg"

Tabel 4.2: Samenvatting externe veiligheidsbeleid gemeente Oost Gelre

Situatie plangebied

Externe veiligheid

Rijkswaterstaat heeft een memo opgesteld waarbij ingegaan wordt op de effecten van de externe veiligheid bij het project N18 Zieuwentseweg/Richterslaan fase 2 ten behoeve van de bestemmingsplanprocedure. De Memo externe veiligheid (Rijkswaterstaat) is opgenomen in bijlage 17 van de toelichting.

De functie van de N18 (80 km/uur) met een profiel van 1x2 rijstroken en gelijkvloerse kruispunten blijft behouden. Eveneens blijft de weg onderdeel uitmaken van het Basisnet Weg, te weten wegvak G20. Er zijn geen wijzigingen in de vervoershoeveelheden van het transport van gevaarlijke stoffen als gevolg van het project.

De overige wegen in het project maken geen deel uit van het Basisnet en de omvang van het transport van gevaarlijke stoffen op die wegen is zo laag dat het risico voor de omwonenden ruim onder de grens- en richtwaarde voor externe veiligheid ligt.

Op basis van deze memo kan gesteld worden dat er geen aanvullend externe veiligheidsonderzoek noodzakelijk is. Er is aangetoond dat, ondanks de verschuiving van de referentiepunten (en dus de risicoplafonds) op de N18 en het transport van gevaarlijke stoffen op de nieuwe parallelweg en de Richterslaan, de externe veiligheidsrisico's nergens overschreden zullen worden. Het PR-plafond van de N18 en de PR 10-6 contour langs de niet-basisnetwegen bedraagt 0 m. Tevens is het groepsrisico nergens hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde.

De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft de memo van Rijkswaterstaat van 2 april 2020 beoordeeld voor het onderwerp externe veiligheid. De Beoordeling externe veiligheid (Omgevingsdienst Achterhoek) is opgenomen in bijlage 18 van de toelichting dit bestemmingsplan. Hierin wordt geconcludeerd dat de toetsing aan de regelgeving voor externe veiligheid goed is uitgevoerd. In dit geval is er geen verplichting om de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland om advies te vragen. De Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland is wel geïnformeerd door de ODA.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De conclusie is dat het project geen invloed heeft op de externe veiligheid.

4.10 Kabels En Leidingen

Deze paragraaf gaat in op de boven- en ondergrondse planologisch relevante technische infrastructuur.

Situatie plangebied

Kabels en leidingen

Er zijn binnen het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

Hoogspanningslijnen

Binnen het plangebied zijn geen tracés van hoogspanningslijnen aanwezig.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De aspecten hoogspanningslijnen en planologisch relevante kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht plan (wat betekent dat het plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

5.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'N18 Zieuwentseweg - Richterslaan Lichtenvoorde' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI2016-VG01 met bijbehorende regels.

5.3 Plansystematiek

5.3.1 Indeling

Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. De omschrijving van de begrippen zijn derhalve overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen.

Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.

Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsregels.


Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.


Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.


Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.


Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.


Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Groen

In het plangebied is aan een beperkt aantal percelen de bestemming 'Groen' toegewezen. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden en toegangswegen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De gronden hebben de functie van een groenstrook om de landschappelijke inpassing te waarborgen bij relatief recent gebouwde woningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting geluidscherm' is ter hoogte van de Händelstraat een geluidscherm toegestaan dat niet meer mag bedragen dan 4 meter.

Voor de gronden met de aanduiding 'Specifieke vorm van groen - voorwaardelijke verplichting' dient een groenstrook te worden ingericht conform de eisen uit het in de bijlage bij de regels opgenomen landschapsplan en dient deze inrichting duurzaam te worden onderhouden.

Verkeer

In de bestemming 'Verkeer' zijn de wegen uit het plangebied opgenomen. De bestemming 'Verkeer' voorziet in een flexibele regeling. Concreet betekent het voorgaande dat naast de wegen ook fiets- en voetpaden, verblijfsvoorzieningen, bermen en bermsloten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en landschapselementen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen onderdeel zijn van de bestemming. Ter plaatse van de functieaanduiding 'tunnel' is een tunnel toegestaan.

Het bouwen van gebouwen is op de als 'Verkeer' bestemde gronden niet toegestaan. De bouwregels voorzien wel in de bouw van bouwwerken in de vorm van schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars en de oprichting van verkeerstekens, palen en masten tot 10 m, informatiepalen tot 2,5 m en overige bouwwerken tot 3 m. Opgemerkt dient te worden dat algemeen voorkomende bouwwerken ten behoeve van het openbaar gebied veelal vergunningsvrij opgericht kunnen worden op grond van de Wabo, waardoor hiervoor in de bouwregels geen nadere bepalingen voor zijn opgenomen.

Middels een omgevingsvergunning kan van de bouwregels worden afgeweken voor het oprichten van een geluidswal/-scherm.

Voor de gronden met de bestemming 'verkeer' geldt dat deze pas gebruikt mogen worden wanneer aan de minimale geluidsreductie-eisen door middel van geluidreducerend asfalt overeenkomstig Bijlage 2Ontwerp totaalsituatie is voldaan.

Het gebruik van wegen binnen de bestemming 'verkeer' is alleen toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting geluidscherm' een geluidscherm is geplaatst en in stand wordt gehouden.

Voor de gronden met de aanduiding 'Specifieke vorm van groen - voorwaardelijke verplichting' dient een groenstrook te worden ingericht conform de eisen uit het in de bijlage 3 bij de regels opgenomen landschapsplan en dient deze inrichting duurzaam te worden onderhouden.

Water

Bestemmingsomschrijving

De hoofdwatergangen binnen het plangebied zijn aangewezen als 'Water'. In deze bestemming is een regeling opgenomen voor watergangen, waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds met bijbehorende onderhoudsstrook en de instandhouding en ontwikkeling van de voorkomende natuur- en landschapswaarden. Voorts is extensief recreatief gebruik in, op en aan het water toegestaan.

Nieuwe watergangen hebben specifiek de bestemming 'Water' gekregen. Bestaande watergangen passen binnen de overige vigerende bestemmingen en worden geconsolideerd.

Binnen deze bestemming zijn enkel bouwwerken toegestaan in de vorm van bestaande vlonders en steigers toegestaan met een bouwhoogte tot 1 m of overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 3 m.

Middels een omgevingsvergunning kan tot nader gespecificeerde maten worden afgeweken van de bouwregels.

Wonen

In het plangebied is aan één enkel perceel de bestemming 'Wonen' toegewezen. Het gaat om het perceel Boschlaan 2. De bestaande woning is conserverend bestemd. De planologische mogelijkheden zijn zowel rechtstreeks als via afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden overgenomen uit het vigerende Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011.

Planologisch juridisch verandert er niets behoudens dat de bestemming is aangevuld met een specifieke bouwregel. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – voorwaardelijke verplichting geluidsscherm' dient een geluidscherm te worden opgericht van maximaal 2,5 meter.

De overige planologische mogelijkheden, afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden zijn voor zover van toepassing overgenomen uit het vigerende plan.

De aanlegvergunningplicht uit het vigerend bestemmingsplan is niet overgenomen, omdat de noodzakelijke ingrepen op het perceel onderdeel zijn van de gehele ontwikkeling en er heeft reeds in dat kader een belangenafweging plaatsgevonden waardoor een nadere afweging in een vergunningentraject geen toegevoegde waarde heeft.

Leidingen

Rioolpersleiding

Ten behoeve van het behoud en de aanleg van hoofdrioolleidingen is voorzien in een passende dubbelbestemming, te weten ‘Leiding – Riool’. Het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen op deze gronden, met uitzondering van bouwwerken met een maximaal bebouwde oppervlakte van 100 m2 en maximale bouwhoogte van 5 m ten behoeve van het leidingbeheer.

Middels een omgevingsvergunning kunnen overige bouwwerken conform de bouwregels van onderliggende bestemmingen worden gerealiseerd, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en daarvoor vooraf advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Grondroerende werkzaamheden of het aanbrengen dan wel vellen van houtopstanden is tevens omgevingsvergunningsplichtig gesteld ter bescherming van de aanwezige leidingen.

Archeologie

Bestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 en 2'
Deze bestemmingen betreffen de te beschermen verwachtte archeologische waarden. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven. De begrenzing van de dubbelbestemmingen is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.


In het bestemmingsplan komen twee categorieën voor:

Bestemming Categorie en bijbehorend beleid
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1
Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en groter dan 100 m²
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en groter dan 2.500 m²


Bij het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden of het oprichten van bouwwerken geldt een omgevingsvergunningsplicht indien de omvang van de werken of werkzaamheden omvangrijker is dan de in bovenstaande tabel gespecificeerde diepte en oppervlakte. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden dient bij de vergunningsaanvraag een rapport te worden overlegd, waarin naar oordeel van de gemeente de archeologische waarde in voldoende mate is vastgesteld. Ter bescherming van de vastgestelde waarden kan het bevoegd gezag nadere voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden. Ingrepen op plaatsen waar de bodem dermate is verstoord dat archeologische waarden niet (meer) aanwezig zijn, zijn van de vergunnings- en onderzoeksplicht uitgezonderd.

Middels een wijzigingsbevoegdheid kunnen Burgemeester en wethouders de dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk laten vervallen of wijzigen naar een andere verwachtingswaarde categorie.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.


Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen en voor het bouwen van terreinafscheidingen en bouwwerken van verkeers- of waterschapsbelang. Tevens is een vervangende bouwregel opgenomen ten behoeve van bestaande bebouwing die afwijkt van de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoering.

De aanlegvergunningplicht uit het vigerend bestemmingsplan is niet overgenomen, omdat de noodzakelijke ingrepen op het perceel onderdeel zijn van de gehele ontwikkeling en er heeft reeds in dat kader een belangenafweging plaatsgevonden waardoor een nadere afweging in een vergunningentraject geen toegevoegde waarde heeft.


Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.


Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 25 m2 en bouwhoogte van maximaal 3 m. Tevens zijn regels opgenomen voor geringe afwijkingen van maten en percentages en regels voor het aanbrengen van geringe wijzigen in plaats, richting en/of afmeting van bebouwingsgrenzen, geen bestemmingsgrenzen zijnde.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht voor bouwwerken en het gebruik conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.

Slotregel

In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels behorende bij het plan N18 Zieuwentseweg - Richterslaan Lichtenvoorde kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners.

Inspraak

In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het voorontwerpbestemmingsplan “N18 Zieuwentseweg - Richterslaan Lichtenvoorde” voor actualisatie en digitalisering van het bestemmingsplan voor het kruispunt in de N18 ter hoogte van de Zieuwentseweg te Lichtenvoorde gedurende zes weken voor eenieder van 21 februari 2020 tot en met 2 april 2020 ter inzage gelegen.

Het voorontwerpbestemmingsplan was in te zien in het gemeentehuis. Voorts was het bestemmingsplan in te zien via de website www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website www.oostgelre.nl. Bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in de Elna en de Groenlose Gids.

Tijdens voornoemde termijn kon eenieder schriftelijk of mondeling een inspraakreactie indienen. Naar aanleiding van het ter inzage leggen van het voorontwerpbestemmingsplan “N18 Zieuwentseweg - Richterslaan Lichtenvoorde” zijn zeven inspraakreacties binnen gekomen.

Deze inspraakreacties zijn binnen de gestelde termijn (ontvankelijkheidstoets) ingediend. In de Notazienswijzen en wijzigingen voorontwerpbestemmingsplan in de bijlage 19 van de toelichting van dit bestemmingsplan zijn de inspraakreacties naar aard en inhoud samengevat weergegeven. De gemeentelijke reactie op de inspraakreacties is direct na de desbetreffende inspaakreactie opgenomen.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd van 19 februari 2021 tot en met 1 april 2021. Gedurende de ter inzagelegging zijn er twee zienswijzen ingekomen. In de Nota zienswijzen en wijzigingenontwerpbestemmingsplan in de bijlage 20 van de toelichting van dit bestemmingsplan zijn de zienswijzen naar aard en inhoud samengevat weergegeven. De gemeentelijke reactie op de zienswijzen is direct na de desbetreffende zienswijzen opgenomen.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De kosten voor het project bestaan uit onder meer kosten voor de herinrichting van de weg en bijbehorende voorzieningen, planschade, kosten voor grondverwerving en planvorming. De ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, wordt aangelegd door het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre en wordt bekostigd uit de begrotingen van de betrokken overheden. In 2015 is er een bestuursovereenkomst gesloten waarin afspraken omtrent de financiering zijn vastgelegd. Ten aanzien van de gemeentelijke kosten, geldt dat die kosten begroot zijn binnen de financiële kaders van de programmabegroting 2021 zoals die op 11-11-2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de kadernota (de opmaat voor de programmabegroting met daarin het meerjareninvesteringsplan 2022-2025) is (naar aanleiding van het definitief ontwerp voor de ontwikkeling met de daarbij horende kostenraming) de investering voor dienstjaar 2022 verhoogd, zodanig dat de gemeente haar verplichtingen uit de bestuursovereenkomst na kan komen in financiële zin. Het onderhavig bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Bijlage 1 Dwarsprofielen

Bijlage 1 Dwarsprofielen

Bijlage 2 Ontwerp Totaalsituatie

Bijlage 2 Ontwerp totaalsituatie

Bijlage 3 Landschapsplan

Bijlage 3 Landschapsplan

Bijlage 4 Indicatieve Bedrijvenlijst

Bijlage 4 Indicatieve bedrijvenlijst

Bijlage 1 Onderzoek N18 Kruispunten Lichtenvoorde (Goudappel Coffeng)

Bijlage 1 Onderzoek N18 kruispunten Lichtenvoorde (Goudappel Coffeng)

Bijlage 2 Memo Actualisatie Verkeersmodel Achterhoek

Bijlage 2 Memo actualisatie verkeersmodel Achterhoek

Bijlage 3 Landschapsplan

Bijlage 3 Landschapsplan

Bijlage 4 Onderbouwing Beplantingskeuze

Bijlage 4 Onderbouwing beplantingskeuze

Bijlage 5 Aanmeldingsnotitie N18 Zieuwentseweg

Bijlage 5 Aanmeldingsnotitie N18 Zieuwentseweg

Bijlage 6 Bureauonderzoek Archeologie

Bijlage 6 Bureauonderzoek archeologie

Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek N18 Wet Milieubeheer

Bijlage 9 Akoestisch onderzoek N18 Wet milieubeheer

Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Onderliggend Wegennet Wet Geluidhinder

Bijlage 10 Akoestisch onderzoek onderliggend wegennet Wet geluidhinder

Bijlage 11 Notitie Luchtkwaliteit

Bijlage 11 Notitie luchtkwaliteit

Bijlage 12 Eindbeoordeling Ecologie

Bijlage 12 Eindbeoordeling ecologie

Bijlage 13 Ecologisch Advies

Bijlage 13 Ecologisch advies

Bijlage 14 Activiteitenplan

Bijlage 14 Activiteitenplan

Bijlage 15 Ontheffing Wnb Inzake Vleermuizen

Bijlage 15 Ontheffing Wnb inzake vleermuizen

Bijlage 16 Notitie Stikstofdepositie

Bijlage 16 Notitie stikstofdepositie

Bijlage 17 Memo Externe Veiligheid (Rijkswaterstaat)

Bijlage 17 Memo externe veiligheid (Rijkswaterstaat)

Bijlage 18 Beoordeling Externe Veiligheid (Omgevingsdienst Achterhoek)

Bijlage 18 Beoordeling externe veiligheid (Omgevingsdienst Achterhoek)

Bijlage 19 Nota Zienswijzen En Wijzigingen Voorontwerpbestemmingsplan

Bijlage 19 Nota zienswijzen en wijzigingen voorontwerpbestemmingsplan

Bijlage 20 Nota Zienswijzen En Wijzigingen Ontwerpbestemmingsplan

Bijlage 20 Nota zienswijzen en wijzigingen ontwerpbestemmingsplan