Herziening Vrakkinkweg 2/2a/2b, Vredenseweg 103a nabij en Industrieweg 9a/9c te Groenlo
Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 31-03-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Herziening Vrakkinkweg 2/2a/2b, Vredenseweg 103a nabij en Industrieweg 9a/9c te Groenlo met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI2017-VG01 van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aaneengebouwde woning:
Een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd zijn;
1.8 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegenaan gebouwd gebouw;
1.9 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.10 achtergevel:
de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.11 afhankelijke woonruimte:
een deel van een woning, of een woonunit, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.12 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.13 archeologisch deskundige:
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.14 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.15 archeologische verwachting:
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.16 archeologische waarde:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.17 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;
1.18 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.19 bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.20 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.21 bedrijfsgebouwen:
gebouwen die dienen voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit, inclusief bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning.
1.22 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.23 bestaand
onder bestaand wordt verstaan;
- a. de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buitengebied, Reparatieplan 2016, of voor zover de situatie daarvan geen deel uitmaakt;
- b. legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
1.24 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.25 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.26 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.27 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.28 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.29 bouwlaag:
een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.30 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.31 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.32 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.33 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.34 brutovloeroppervlakte (bvo.):
de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;
1.35 chalet:
een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;
1.36 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.37 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.38 duurzaam beëindigd
een activiteit wordt meer dan 12 maanden niet meer uitgevoerd;
1.39 erf:
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.40 erfinpassing:
erfinpassing vindt plaats op het erf en omliggende gronden. Hiertoe behoort in ieder geval de situering van opstallen, de inrichting van het perceel en de aansluiting van het erf op de omgeving. Het gaat hierbij onder andere om aanleg van opgaande beplanting op of direct aangrenzend aan het erf.
1.41 extensieve dagrecreatie:
extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.42 functieverandering naar wonen:
het toevoegen van een woning op een locatie van een voormalig agrarisch bedrijf;
1.43 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.44 gestapelde woning:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met de daarbij behorende bergingen;
1.45 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;
1.46 hergebruik:
het gebruik van bestaande, voormalig agrarische, gebouwen voor een andere functie;
1.47 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.48 inwoning:
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.49 kamerbewoning:
het gebruik van een hoofdgebouw door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;
1.50 kampeermiddelen:
tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.51 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.52 kap:
een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;
1.53 landschapsversterking:
landschapsversterking vindt plaats buiten het erf, met als doel de gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap te versterken. Het betreft bijvoorbeeld de aanleg van paden, lanen, bossen en houtwallen;
1.54 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.55 nettovloeroppervlakte (nvo):
de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;
1.56 nevenactiviteit:
een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.57 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;
1.58 overkapping:
een op de grond staand, afgedekt bouwwerk, bestaande uit tenminste een dak, niet zijnde een gebouw;
1.59 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.60 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.61 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.62 rijbaan:
elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;
1.63 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.64 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;
1.65 uitbouw:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.66 vloeroppervlakte van een woning:
de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;
1.67 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.68 wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.69 wet/wettelijke regeling:
waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.70 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.
1.71 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 breedte van een bouwwerk:
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn;
2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken;
2.4 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- b. behoud en herstel van kleinschalige landschapselementen;
- c. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- d. nutsvoorzieningen;
- e. erven en terreinen, waarbij geldt dat erfverharding uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan;
- f. wegen en paden;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. in/-en uitritten, mede ten behoeve van de aangrenzende bestemming.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen bij een direct op een bestemmingsvlak wonen aansluitend agrarisch perceel, met dien verstande dat:
- 1. binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' aantoonbaar geen ruimte is;
- 2. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 3. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 4. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 5. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 6. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw binnen het bestemmingsvlak wonen niet meer is dan 100 m;
- 7. de afstand tot de grens van de nabijgelegen bestemmingsvlakken voor 'wonen' niet minder dan 50 m bedraagt;
- 8. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 9. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 10. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 11. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 12. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gebouwen binnen het bestemmingvlak wonen zijn gelegen;
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 2. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
- 3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 4. het verwijderen van onverharde wegen of paden.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op eenNatura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 4 Bedrijventerrein - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 3.2 van de in bijlage 1 opgenomen 'Staat vanBedrijfsactiviteiten' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- b. onzelfstandige kantoorfunctie, met dien verstande dat niet meer dan 30% van het brutovloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van de onzelfstandige kantoorfunctie;
- c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van voedings- en genotmiddelen, als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a, met dien verstande dat niet meer dan 10% van de brutovloeroppervlakte van het bedrijf gebruikt mag worden voor productiegebonden detailhandel tot een maximum van 100 m2;
- d. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
- b. de breedte van de gebouwen;
- c. de oriëntering van de gebouwen;
- d. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2 onder 4.2.2 ten behoeve van het vergroten van het bebouwingspercentage met maximaal 10%, met dien verstande dat:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
- 2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- b. lid 4.2 onder 4.2.4 ten behoeve van het bouwen van schoorstenen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 m;
- 2. de noodzaak van de schoorsteen is aangetoond;
- 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de brandveiligheid.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen;
- a. een al dan niet tijdelijke buitenopslag van niet-brandbare stoffen indien:
- 1. deze opslag hoger is dan 4 m of gelegen is voor 3 m achter de voorgevel aan de wegzijde;
- 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m bedraagt.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van:
- 1. bedrijven welke niet worden genoemd in de in bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten van lid 4.1 onder a;
- 2. bedrijven uit een hogere categorie dan genoemd in de in bijlage 1 opgenomen Staat vanBedrijfsactiviteiten van lid 4.1 onder a;
met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane categorieën;
- b. lid 4.1 sub c ten behoeve van het vergoten van de maximale oppervlakte van productiegebonden detailhandel, met uitzondering van voedings- en genotmiddelen,tot 200 m2, met dien verstande dat niet meer dan 10% van het brutovloeroppervlak gebruikt mag worden;
- c. lid 4.5 ten behoeve van het toestaan van een hogere hoogte van de niet tijdelijke buitenopslag van niet-brandbare stoffen, met dien verstande dat:
- 1. de niet tijdelijke buitenopslag van niet-brandbare stoffen niet is gelegen aan de wegzijde;
- 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de brandveiligheid.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'; voor zonnepanelen;
- d. agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik';
met de daarbij behorende:
- e. erfbeplanting;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. wegen en paden;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.
In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
m³Woning 4,5, tenzij anders is aangegeven. 9 750 Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 150, met dien verstande dat:
- het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd, en;
- voor de woningen aan de Vrakkinkweg geldt dat bij beide woningen samen in totaal niet meer dan 600 m2 aan bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht.Bijbehorende bouwwerken bij de woningen aan de Vrakkinkweg 4 6 bij beide woningen samen mag in totaal niet meer dan 600 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden opgericht. Erf- en terreinafscheidingen
2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5 - b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
- c. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
- d. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
- e. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie;
- f. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dienen de woning en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
- g. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' dienen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' uitsluitend bijbehorende bouwwerken gebouwd te worden;
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 5.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot 200 m2, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- b. lid 19.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de woning in combinatie met de sloop van gebouwen op een andere locatie, met dien verstande dat:
- 1. er op de slooplocatie op grond van de daar geldende bestemmingsplanregels geen nieuwe gebouwen kunnen worden opgericht;
- 2. er op de bouwlocatie geen functieverandering naar wonen is toegepast;
- 3. maximaal 30% van de elders te slopen gebouwen herbouwd mag worden;
- 4. er in totaal maximaal 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan;
- 5. indien het bijbehorende bouwwerk gebruikt gaat worden als bouwlocatie voor corso- of carnavalswagens kan een grotere oppervlakte dan 350 m2 worden toegestaan;
- 6. voor zowel de slooplocatie als de herbouwlocatie geldt dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 7. het te slopen gebouw geen karakteristiek gebouw is of aangewezen is als monument;
- 8. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- 9. de afstand van het nieuwe gebouw tot het hoofdgebouw maximaal 25 m bedraagt;
- 10. de oppervlakte per nieuw bijbehorend bouwwerk maximaal 200 m2 mag bedragen;
- 11. in de nieuwe bijbehorende bouwwerken geen nevenactiviteiten zijn toegestaan;
- c. lid 5.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' tot 350 m2, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 4. de verruiming noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn.
- d. lid 5.2 sub a ten behoeve van het herbouwen van de bijbehorende bouwwerken op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
- 1. de totale oppervlakte aan bestaande bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 200 m2;
- 2. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de bestaande oppervlakte boven de 200 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
- 3. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer mag bedragen dan 200 m2 en er sprake dient te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
- 4. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
- e. lid 19.2 sub a ten behoeve van het herbouwen van de bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
- 1. de totale oppervlakte aan bestaande bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 250 m2;
- 2. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de bestaande oppervlakte boven de 250 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
- 3. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer mag bedragen dan 250 m2 en er sprake dient te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
- 4. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
- f. lid 5.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- g. lid 5.2 sub e ten behoeve van het herbouwen van de woning op minder dan 25 m van de bestaande locatie, met dien verstande dat:
- 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
- 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
- 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
- 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de woningen aaneen dienen te worden gebouwd;
- h. lid 5.5 sub e ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten indien gebruik gemaakt wordt van de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.5 sub e, met dien verstande dat:
- 1. minimaal een gelijke oppervlakte gesloopt wordt van de bestaande gebouwen als bedoeld in artikel 19.5 sub e lid 1;
- 2. de oppervlakte van de nieuwbouw niet meer bedraagt dan 350 m2;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- i. in afwijking van bovenstaande onder sub a tot en met e geldt dat de afwijkingen niet gelden voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd'.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 5.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
- 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
- 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
- 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
- 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
- 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
- 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
- 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
- b. lid 5.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
- 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
- 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in bijlage 3 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
- 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
- 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
- c. in lid 5.1 jo 5.5 sub b ten behoeve van het toestaan van:
- 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in bijlage 3 opgenomen Lijst aanhuis verbonden bedrijven of,
- 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in bijlage 3 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. lid 5.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
- 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
- 2. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 3. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 4. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 5. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 6. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
- 7. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
- 8. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 9. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 10. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 11. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 12. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
- e. lid 5.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de als bijlage 4 opgenomen Indicatieve bedrijvenlijst nevenactiviteiten met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.23, aanwezig waren op 27 april 2006;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme en dagrecreatie/toerisme toegestaan;
- 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
- 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 6. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 5.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Bouwen langs wegen en water
- a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
- 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
- 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
- 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
- 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
- 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;
zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;
- b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Bedrijventerrein - 1' en 'Wonen', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;
Afwijken bij een omgevingsvergunning
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
- 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
- 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
- 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;
mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van gronden;
- 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
- 3. het aanleggen van geluidswallen;
- 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
- e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
- f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.
9.2 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
9.3 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:
- a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
- 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
- f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
9.4 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.3 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:
- a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 9.3 sub c;
- b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
- c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
- d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in artikel 9.3 sub c;
- e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 9.3 sub c;
- f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 9.3 sub c;
- g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
- h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
- i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
- 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
- 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.
9.5 Bestaande maten
- a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
- b. In die gevallen dat bestaande afstanden van legale bouwwerken minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:
- a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
- d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
- e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
10.2 Uitzondering van verboden gebruik
Het bepaalde in artikel 10.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Buitengebied
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 1' kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
- b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
- c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
- 1. de inhoud van wooneenheden;
- 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.
11.2 Kern
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 2' kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes en gasregel- en drukstations), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
- b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
- d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
- e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
11.3 Criteria
Een omgevingsvergunning voor een afwijking als bedoeld in artikel 11.2 kan slechts worden verleend indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
- 1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
- 2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
- 3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.
Artikel 13 Parkeerregelgeving
In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
- b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
- c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- 2. de woon- en leefsituatie.
- d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.5 is bewoning van een voormalige bedrijfswoning door de rechthebbende natuurlijke persoon, de heer T.W.F Porskamp, wel toegestaan. Het persoonsgebonden overgangsrecht kan niet worden overgedragen aan of overgaan op een andere natuurlijke of rechtspersoon.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Herziening Vrakkinkweg 2/2a/2b, Vredenseweg 103a nabij en Industrieweg 9a/9c te Groenlo.
Bijlagen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De wens bestaat van initiatiefnemer om een woning toe te voegen in het buitengebied van Groenlo, aan de Vredenseweg nabij 103a. Het gebruik van de bedrijfswoningen aan de Industrieweg 9a en 9c zal worden beëindigd. Om de woning toe te kunnen voegen, wordt in totaal 1.000m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Vrakkinkweg 2 gesloopt. Dit betekent dat op alle 3 genoemde plaatsen het bestemmingsplan zal moeten worden herzien.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied valt grofweg uiteen in drie delen; een locatie aan de Industrieweg, een locatie aan de Vrakkinkweg en een locatie aan de Vredenseweg.
Locatie Industrieweg:
De locatie aan de Industrieweg bestaat uit gedeelten van de kavels kadastraal bekend als Groenlo, sectie A, nummers 4451 en 5553. Dit deel wordt begrensd door de aanduiding 'bedrijfswoning' uit het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre.
Locatie Vrakkinkweg:
De locatie aan de Vrakkinkweg bestaat uit het gedeelte van de kavel kadastraal bekend als Groenlo, sectie F nummer 169 dat is aangeduid met de aanduiding 'intensieve veehouderij' in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met bijbehorende reparatieplannen. Tevens omvat het plangebied op deze locatie de kavel kadastraal bekend als Groenlo, sectie F nummer 170, aangezien deze kavel onderdeel uitmaakt van de genoemde aanduiding 'intensieve veehouderij'.
Locatie Vredenseweg:
De locatie aan de Vredenseweg wordt gevormd door de kavel kadastraal bekend als Groenlo, sectie F nummer 1086.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt deels (locaties Vrakkinkweg en Vredenseweg) in het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met bijbehorende reparatieplannen en deels (locatie Industrieweg) in het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre.
Locatie Industrieweg:
Het deel dat gelegen is aan de Industrieweg is bestemd als 'Bedrijventerrein - 1' met de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.2', 'bedrijfswoning' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Locatie Vrakkinkweg:
Het deel van het plangebied dat gelegen is aan de Vrakkinkweg is bestemd tot 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij', de mogelijkheid tot maximaal 2 wooneenheden en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'.
Locatie Vredenseweg:
Het deel van het plangebied dat gelegen is aan de Vredenseweg is bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en de 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
1.4 Leeswijzer
In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke structuur en de functionele structuur. Wat betreft de ruimtelijke structuur wordt aandacht gegeven aan de volgende elementen: de wegenstructuur (verschillende typen en/of categorieën wegen), groen- en waterstructuur en bebouwingsstructuren. In verband met de overzichtelijkheid is het opnemen van toelichtende kaarten wenselijk.
2.1 Huidige Situatie
Per locatie zal de huidige situatie worden beschreven met betrekking tot de ruimtelijke structuur en de functionele structuur.
Locatie Industrieweg:
Het plangebied ligt aan de rand van het bedrijventerrein Brandemate, aan de zijde van de N18. De bebouwing in dit deel van het plangebied wordt gevormd door een tweetal bedrijfswoningen aan de straatzijde van een bedrijfspand. De beide woningen hebben dezelfde uitstraling als het achterliggende bedrijfspand. Aan de voorzijde van het perceel is de parkeerplaats gelegen. De locatie wordt ontsloten door de Industrieweg.
Locatie Vrakkinkweg:
De bebouwing op deze locatie bestaat uit een agrarisch bedrijf met daarbij op grond van het vigerende bestemmingsplan een tweetal bedrijfswoningen toegestaan. Op de locatie zijn 2 volwaardige woningen aanwezig en een inwoonsituatie. De locatie is gelegen in het buitengebied omringd door agrarisch bouwland met bijbehorende bedrijven. De locatie wordt ontsloten door een zijtak van de Vrakkinkweg die ter hoogte van het plangebied nog verhard is, maar ten noorden van de locatie overgaat in een onverharde weg.
Locatie Vredenseweg:
Deze locaties is op dit moment in gebruik als agrarisch bouwland. De locatie is omzoomd door bomen.
2.2 Nieuwe Situatie
Locatie Industrieweg:
De beide bedrijfswoningen zullen door het achterliggende bedrijf in gebruik genomen worden als kantoor en archiefruimte. De huidige kantoorruimte (en archief) is namelijk te krap. Qua uitstraling en bebouwing zal er niets wijzigen op deze locatie.
Locatie Vrakkinkweg:
Op deze locatie worden een aantal voormalige stallen gesloopt. Voor het perceel is een erfinrichtingsplan opgesteld waarbij een goede inrichting van het perceel is ontworpen met daarnaast een aanplant van maximaal 25 bomen langs de Vrakkinkweg.
Locatie Vredenseweg:
Op deze locatie wordt een nieuwe woning gebouwd met een bijbehorend erf. Voor het perceel is een erfinrichtingsplan opgesteld waarbij een goede inrichting van het perceel is ontworpen en daarnaast ook maximaal 20 bomen worden gepland langs de onverharde weg ten westen van de woning aan de Vrakkinkweg 103a.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Internationaal Niveau
3.1.1 Vogelrichtlijn
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
3.1.2 Habitatrichtlijn
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
3.1.4 Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
- De vervuiler betaalt
- De gebruiker betaalt
- Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
- Resultaatsverplichting in 2015
- Stroomgebiedsbenadering)
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De voorgenomen planontwikkeling voldoet aan het internationaal beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening
LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
NIEUWE STEDELIJKE ONTWIKKELING
Onderhavige ontwikkeling betreft realisatie van 1 nieuwe woning (op de locatie aan de Vredenseweg). In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het betreft hier een woningbouwlocatie. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 1 nieuwe woning. Vanwege de omvang van het project kan worden geconludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een verdere toets aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
CONCLUSIE
Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De voorgenomen planontwikkeling voldoet aan het Nationaal beleid.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 19 december 2018. Op die datum is tevens de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.
In de omgevingsvisie stelt de provincie tot doel een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland. Daarnaast streeft de provincie onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de omgevingsvisie en -verordening Gelderland.
Conclusie
De Omgevingsvisie Gelderland vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling nu de ladder van duurzame verstedelijking ook geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de regels uit het provinciaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.
Het doel van de nota is:
Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
- Op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
- Een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
- Een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
- De identiteit onderstreept en versterkt.
3.4.2 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid,. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
3.4.3 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.
Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidbeleid ontwikkeld om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidaspect in bestemmingsplannen, vergunningen e.d. De Rijksoverheid treedt steeds verder terug om geluidzaken meer decentraal te laten regelen. De gemeente Oost Gelre grijpt deze kans om maatwerk te leveren: stilte beschermen waar mogelijk en geluidruimte te bieden waar nodig.
Het gemeentelijk geluidbeleid is gebiedsgericht beleid. Het gemeentelijk beleid is verdeeld in 10 akoestisch relevante gebiedstypen, zoals natuur, agrarisch gebied, woonwijken, centra en industrieterrein. Voor elk gebied is vastgesteld welke akoestische streef-, grens- en plafondwaarden gelden. Bij nieuwe activiteiten dient een geluidbelasting tussen streef en grenswaarden te ontstaan, waarbij streefwaarden de norm zijn. Alleen akoestisch uitzonderlijke situaties geven mogelijkheden geluidbelastingen tussen grens- en plafondwaarden aan te houden. Kortom, hoe verder de geluidbelasting boven de streefwaarden komt des te belangrijker wordt een goede motivatie van deze afwijking. Doel is immers om een gekozen akoestisch leefklimaat te realiseren, indien nodig ten koste van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten. Waar meer geluidruimte is gegeven, zijn dus ook meer activiteiten mogelijk.
3.4.4 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
3.4.5 Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre
De gemeente Oost Gelre heeft een Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.
3.4.6 Woonvisie Oost Gelre
Diverse onderzoeken laten zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruit gelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord. Een aantal passages zijn niet meer van toepassing, zoals:
- de afspraken over de woningbouw tot 2025 over de netto toevoegingen incl. 10% extra verlaging (pag. 3 en 4 en uit samenvatting pag. 7, 11, 12) en het schema over de bouwopgave (pag. 12) en;
- hoofdstuk 5, pagina 11 onder kopje 'De gewenste situatie': de passage over de regionale huishoudensgroei in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 is achterhaald door de nieuwe Primos-prognose, waarbij per gemeente of kern wel verschillen in de bevolkingsontwikkeling kunnen bestaan.
Om de kwalitatieve mismatch op te lossen is een regionale set aan kwaliteitscriteria vastgesteld op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld.
De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.
Uit nieuwe bevolkingsprognoses blijkt dat de komende jaren extra woningen moeten worden toegevoegd. Op basis van het onderzoek "Woningbouwbehoefte Oost Gelre" is er een behoefte van 560 woningen (2018-2025) met daarbij een bandbreedte tussen de 460 woningen en 660 woningen. Aan de hand van het besluit van de gemeenteraad van 17 september 2019 wordt dit als nieuwe uitgangspunt genomen voor lokaal beleid en de woningbehoefte voor Oost Gelre.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Bij de planontwikkeling is gebruik gemaakt van de beleidsnota's zoals genoemd in 3.4.1 (Erfgoednota), 3.4.2 (Welstandsbeleid) en 3.4.5 (Inspiratiedocument Ruimte) en is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie zoals genoemd in 3.4.6.
Voornoemde gemeentelijke beleidsnotities voor geluid en verkeer, zoals genoemd in 3.4.3 (Geluidsbeleid) en 3.4.4 (Integraal Verkeersprogramma), zijn uitgewerkt in de in hoofdstuk 4 genoemde Uitvoeringsaspecten.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Watertoets
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
- een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
- water meer ruimte geven;
- versterken van de ecologische waarden;
- creëren van een vitaal watersysteem
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
- De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
- Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
- Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.
Situatie plangebied
Het initiatief heeft betrekking op een drietal locaties, waarbij de wens bestaat van initiatiefnemer om een woning toe te voegen in het buitengebied van Groenlo, aan de Vredenseweg nabij 103a. Het gebruik van de bedrijfswoningen aan de Industrieweg 9a en 9c zal worden beëindigd. Om de woning toe te kunnen voegen, wordt in totaal 1.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Vrakkinkweg 2 gesloopt. Dit betekent dat op alle 3 genoemde plaatsen het bestemmingsplan zal moeten worden herzien:
Locatie Industrieweg:
Hier liggen op een deel van het kantoorpand nog 2 aanduidingen voor een bedrijfswoning. Deze aanduidingen komen te vervallen (1 woning direct en de andere op termijn), waarna het dan leegkomende pand in gebruik wordt genomen als kantoor. Deze ontwikkeling kent geen waterbelang.
Locatie Vrakkinkweg:
Deze locatie is nog geschikt voor een intensieve veehouderij, de bestemming is dus agrarisch. De agrarische opstallen en platen worden gesloopt en verwijderd en de bestemming wordt omgezet naar wonen. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld, waarbij het verhard oppervlak zal afnemen. Deze ontwikkeling is hydrologisch positief en kent derhalve geen waterbelang.
Locatie Vredenseweg:
Op een nu nog stukje landbouwgrond direct ten oosten van de woning aan de Vredenseweg 103A wordt een nieuwe woning gebouwd. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld, het verhard oppervlak zal toenemen. Deze verhardingstoename dient te worden gecompenseerd (40 mm). Onderstaande watertoetstabel en (standaard) waterparagraaf hebben enkel betrekking op Vredenseweg 103A.
Direct ten zuidwesten van het plangebied is overigens een bestaande vijver gesitueerd. Door het waterschap is echter aangegeven dat deze vijver over het algemeen water vasthoudt en vermoedelijk niet infiltreert. Daarnaast is de vijver niet in eigendom van initiatiefnemer en zal derhalve niet worden gebruikt.
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit# |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? | Nee Nee | 2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? | Nee Nee Nee | 2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte-water) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? | Nee Nee Nee Nee | 2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee | 1 |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 5. Beoogt het plan aanleg van drainage? | Nee * Nee Nee Nee | 1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee ** Nee | 1 2 |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Nee | 1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? | Nee Nee Nee Nee | 2 2 1 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
# de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Omdat er op alle vragen met 'nee' is geantwoord, is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Bij deze beoordeling behoeft het antwoord op twee vragen nader onderbouwing. Zonder deze onderbouwing was het antwoord “ja” geweest.
* de formatie van Breda (klei) komt voor vanaf 8 tot 10 meter minus maaiveld. Ondieper (soms al wel vanaf 1,0 m-mv) is plaatselijk wel een bodemlaag met lemig zand en/of leem aanwezig, maar gezien het feit dat deze niet homogeen aanwezig is (niet aaneensluitend) en zandig is, wordt deze niet beschouwd als slecht doorlatende laag.
** ter plaatse van de Vredenseweg is in de zuidwesthoek van het plangebied een waterschapssloot met bijhorende beschermingszone aanwezig. Ter plaatse vinden echter geen ontwikkelingen plaats en blijft de situatie gehandhaafd. Derhalve wordt dit niet als belemmerende factor gezien.
Uitganspunt is dat hemelwater vanaf verhard oppervlak (bebouwing en verharding) in het buitengebied verwerkt dient te worden op eigen terrein. Het plangebied heeft een oppervlakte van 4.631 m2. Hiervan zal in de toekomstige situatie circa 900 m2 verhard oppervlak worden gerealiseerd in de vorm van vrijstaande woning, kapschuur, bijgebouwen en erf. Daarnaast wordt een oprit van circa 50 m2 aangelegd, maar aangenomen wordt dat hemelwater vanaf deze oprit afstroomt en ernaast in de bodem infiltreert. Uitgaande van 40mm over het toekomstig verhard oppervlak, bedraagt de benodigde berging circa 36 m3. Hiervoor kunnen een bestaande vijver, verlaging in het maaiveld of greppel worden gebruikt. Hierbij is het belangrijk om een overloopvoorziening te realiseren om overlast in extreme situatie te voorkomen. Rechtstreeks lozen op een watergang van waterschap of gemeente is niet toegestaan, wel kunnen deze dienen als noodoverloop.
Om inzicht te krijgen of realisatie van een dergelijke berging uitvoerbaar is, is berekend of een infiltratiegreppel of -veld gerealiseerd kunnen worden.
Uit onderstaande berekening is te extrapoleren dat een infiltratiegreppel een lengte moet hebben van circa 60 meter om 36 m3 berging te kunnen realiseren. Hierbij is uitgegaan van een diepte van 0,3 meter, taluds van 1:3 en een bodembreedte van 1,0 meter.
Op dezelfde wijze kan worden berekend dat een infiltratieveld een oppervlakte moet hebben van circa 150 m2 om bij een berging van 36 m3 een maximale waterhoogte te krijgen van 30 cm.
Bij beide ontwerpen zal de voorgestelde dimensionering voldoende berging hebben. Er is namelijk geen rekening gehouden met afstroming van verharding richting naastliggend onverhard terrein. Ook zal de afvloeiingscoefficient in werkelijkheid lager zijn, zodat minder hemelwater de berging bereikt.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het plangebied is voldoende ruimte voor het realiseren van de benodigde waterberging. Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Bodem
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Locatie Industrieweg
Uit de bodeminventarisatie blijkt dat ter plaatse van deze locatie bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Niet uitgesloten kan worden dat als gevolg hiervan bodemverontreiniging is ontstaan. Om inzicht te krijgen in de uitvoerbaarheid, is bij de Provincie Gelderland als bevoegd gezag navraag gedaan of er aanvullend onderzoek gedaan moet worden en/of er eventueel maatregelen noodzakelijk zijn. Voor deze locatie is vastgelegd dat een nader onderzoek en/of een sanering kan worden uitgevoerd op een natuurlijk moment, zoals het uitvoeren van graafwerkzaamheden of het wijzigen naar een gevoeliger gebruik. Aangezien daarvan geen sprake is (het wijzigen van het gebruik van 2 bedrijfswoningen naar kantoor) zijn er in dit stadium geen activiteiten op grond van de Wet bodembescherming noodzakelijk.
Locatie Vrakkinkweg
Voor de locatie Vrakkinkweg is door Montferland Milieu op 23 april 2019 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dat rapport is als bijlage 1 bij het voorliggend bestemmingsplan gevoegd. Op basis van dit verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit voor deze locatie voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. De bodemkwaliteit is geschikt voor een woongebruik. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Uit de toetsing aan de normkaders volgt dat géén sprake is van een afwijkende grondkwaliteit. In het grondwater is een matig verhoogd bariumgehalte vastgesteld. Het
vermoeden is dat dit van nature aanwezig is. Aanbevolen wordt wel, vanwege het verhoogd bariumgehalte, om geen grondwater te gebruiken voor eigen gebruik te onttrekken.
Locatie Vredenseweg
Voor de locatie Vredenseweg is door Montferland Milieu op 16 april 2019 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dat rapport is als bijlage 2 bij het voorliggend bestemmingsplan gevoegd. Op basis van dit verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit voor deze locatie voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. In de grond en het grondwater zijn hooguit licht verhoogde gehalten gemeten. Er is geen nader bodemonderzoek nodig. De gehalten voldoen aan de functienorm voor Wonen. De bodemkwaliteit is geschikt voor het beoogde gebruik. Aan de vergunning hoeven geen bodemspecifieke voorwaarden te worden verbonden.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
De ontwikkeling die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt, houdt in dat;
- Aan de Vrakkinkweg wordt een bestemming die een intensieve veehouderij mogelijk maakt vervangen door een woonbestemming voor de 2 reeds aanwezige voormalige bedrijfswoningen. Het wegbestemmen van de intensieve veehouderij betekent een afname van de stikstofdepositie;
- Aan de Vredenseweg wordt een stuk agrarische weidegrond bestemd tot een woning;
- Aan de Industrieweg vervalt op termijn de mogelijkheid om het aanwezige pand te gebruiken als dienstwoning. Behalve een inperking van de gebruiksmogelijkheden op deze locatie vindt er verder geen wijziging plaats in het bestemmingsplan. Het vrijkomend oppervlak wordt in gebruik genomen door het naastgelegen aannemersbedrijf als kantoorruimte. De feitelijke werkzaamheden van het bedrijf vinden niet plaats bij het bedrijf, maar op de bouwlocaties. Een uitbreiding van het kantoor heeft dan ook geen nadelige effecten op de stikstofdepositie.
Om een rekenkundig inzicht te krijgen in de stikstofdepositie, los van het voorgaande, is de nieuwe situatie zoals het bestemmingsplan die beoogd te regelen in Aerius doorgerekend. Dit is een worst-case scenario waarbij zowel de bouw als het gebruik alsmede het verkeer gelijktijdig zijn doorberekend.
In bijlage 3 van de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan wordt inzicht geboden in een uitgevoerde Aerius-berekening. Uit deze berekening blijkt dat, als gevolg van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, er geen effect is op de stikstofdepositie op een Natura2000-gebied van hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dan ook geen sprake van een significant nadelig effect.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
- dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Situatie plangebied
Locatie Vrakkinkweg
Voor dit deel van het plangebied is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan gevoegd.
Locatie Vredenseweg
Het gaat hier om een locatie die in agrarisch gebruik is. Gelet daarop is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk, aangezien er door het gebruik geen natuurwaarden aanwezig zullen zijn.
Locatie Industrieweg
Op deze locatie worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het voorliggende bestemmingsplan die nadelige effecten kunnen hebben voor eventueel aanwezige flora- en fauna.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Situatie plangebied
Locatie Industrieweg:
Zoals blijkt uit de uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart Oost Gelre is deze locatie aangemerkt als Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied categorie 6; een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde. Hier zijn eventuele archeologische resten afgedekt door >50 cm dik plaggendek en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd.
Het uitgangspunt is binnen dit gebied:
- a. streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden;
- b. indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.
Op deze locatie zijn geen bodemingrepen voorzien, maar uitsluitend een functiewijziging van de reeds bestaande bebouwing. Het aspect archeologie levert dus geen belemmeringen op voor deze locatie.
Locatie Vrakkinkweg:
Zoals blijkt uit de uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart Oost Gelre is deze locatie deels aangemerkt als Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied categorie 6; een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde. Hier zijn eventuele archeologische resten afgedekt door >50 cm dik plaggendek en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd.
Het uitgangspunt is binnen dit gebied:
- a. streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden;
- b. indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.
Daarnaast is een klein deel van de locatie aangemerkt als zijnde Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied categorie 9; een gebied met een lage archeologische verwachting. Het uitgangspunt voor gebieden met deze verwachting is dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 2500 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.
Op deze locatie zijn geen bodemingrepen voorzien die leiden tot een verstoring van de ondergrond, uitgezonderd de aanleg van een vijver in het kader van de landschappelijke inpassing. Van die ingreep stelt KSP Archeologie in haar brief van 26 april 2019 (welke als bijlage 5 behorende bij de voorliggende toelichting is gevoegd) dat er op die locatie een stal met gierkelder aanwezig was, waardoor de ondergrond is verstoord tot 1,4 meter -mv. De aan te leggen vijver uit het landschapsplan zal niet dieper zijn dan 1,4 meter -mv. Het aspect archeologie levert dus geen belemmeringen op voor deze locatie.
Locatie Vredenseweg:
Zoals blijkt uit de uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart Oost Gelre is deze locatie deels aangemerkt als Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied categorie 6; een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde. Hier zijn eventuele archeologische resten afgedekt door >50 cm dik plaggendek en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd.
Het uitgangspunt is binnen deze categorie:
- a. streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden;
- b. indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.
Daarnaast is een klein deel van de locatie aangemerkt als zijnde Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied categorie 8; een gebied met een middelhoge archeologische verwachting.
Het uitgangspunt voor deze categorie is;
- a. streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden;
- b. indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.
Aangezien op deze locatie bouwactiviteiten plaatsvinden die de ondergrond dieper dan 30 cm -Mv verstoren, is door KSP Archeologie een "Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase Vredenseweg 103a te Groenlo" uitgevoerd die als bijlage 6 bij voorliggend bestemmingsplan is gevoegd. Daaruit blijkt dat de grond ter plaatse van deze locatie door ploegwerkzaamheden tot 1m -mv is verstoord. Op basis daarvan concludeert het rapport dat er ter plaatse van de onderzoeksgebied sprake is van een lage archeologische verwachting en dat de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief. Het aspect archeologie levert dus geen belemmeringen op voor deze locatie.
In het algemeen geldt dat indien bij graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, deze conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10, bij de minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) gemeld dienen te worden. Geadviseerd wordt ook om de vondst bij de gemeente te melden.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
- de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
- de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
- de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).
Het aspect cultuurhistorie is behandeld in paragraaf 2.1. Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Aangezien het archeologisch onderzoek zich beperkt tot een deel van de locatie aan de Vredenseweg, zullen de bebouwingsmogelijkheden op die locatie beperkt worden tot het onderzochte deel van deze locatie. De archeologische bestemmingen voor alle locaties zullen blijven gehandhaafd.
Binnen het plangebied gelden twee archeologische regimes, waarvoor twee dubbelbestemmingen worden gehanteerd ('Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'):
Bestemming | Categorie gemeentelijke archeologische beleidskaart en bijbehorend beleid |
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 | AWV categorie 6 en 8: Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m² |
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 | AWV categorie 9 en 10: Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 2500 m² |
4.5 Wegverkeerslawaai
Om inzicht te krijgen of het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect bodem, wordt per locatie van het bestemmingsplan een nadere toelichting gegeven.
Locatie Industrieweg:
Op deze locatie komt de mogelijkheid van één bedrijfswoning te vervallen. Voor de andere bedrijfswoning wordt persoonsgebonden overgangsrecht geïntroduceerd. Er is sprake van opheffing van bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Het onderwerp geluid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Locatie Vrakkinkweg:
Er wordt geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk gemaakt. Het functioneel omzetten van een agrarische bestemming (bedrijfswoning) naar een woonbestemming met agrarisch medegebruik (burgerwoning) via wijziging van het bestemmingsplan vereist geen toets op grond van de Wet geluidhinder.
Uit het advies milieuzonering blijkt dat de aangevraagde ontwikkeling plaats vindt buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. De bestaande woning en de afstand tot omliggende bedrijven wijzigen feitelijk niet. Voor milieuzonering is het onderscheid tussen een agrarische bedrijfswoning en een burgerwoning namelijk niet van belang. De ontwikkeling is daarom niet belemmerend voor omliggende bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning is niet in het geding. Voor de zonneweide wordt voldaan aan de voor grotere zonneparken gehanteerde richtafstand van 30 meter tot omliggende woningen van derden.
Locatie Vredenseweg:
In opdracht van Locis Adviseurs is, door Geluid Plus Adviseurs, een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de realisatie van een vrijstaande woning aan de Vredenseweg 103 te Groenlo. In dit onderzoek is de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai beoordeeld. Het onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan gevoegd.
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat:
- De geluidbelasting vanwege de Vredenseweg bedraagt ten hoogste 52 dB (incl. aftrek). Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Er wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 53 dB;
- Uit het onderzoek blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op bewaren van financiële, landschappelijk of verkeerskundig aard;
- Er wordt voldaan aan de eis conform het gemeentelijk geluidbeleid ten aanzien van een geluidluwe gevel;
- Om de realisatie van de woning mogelijk te maken wordt de gemeente Oost Gelre verzocht een hogere waarde vast te stellen vanwege de Vredenseweg;
- De hoogste geluidbelasting exclusief 2 dB aftrek ex artikel 110g Wgh vanwege de Vredenseweg bedraagt 54 dB. Omdat de woning volledig mechanisch geventileerd wordt, is het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB voldoende geborgd. De toekomstige woning wordt geventileerd door middel van mechanische luchttoe- en luchtafvoer (WTW). Dit is met betrekking tot de geluidwering positief omdat een gesloten gevel zonder 'geluidlek' wordt gerealiseerd. Daarnaast worden de gevels opgebouwd uit een steenachtige spouwmuur en worden te openen delen voorzien van een goede kierdichting (conform eisen voor luchtdichtheid uit het Bouwbesluit). Dakplaten, wangen van dakkapellen, panelen en beglazing hebben allen een geluidwering van tenminste 27 dB(A) (RA,weg). Nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie:
Voor de locatie aan de Vredenseweg zal een hoge waarde verleend moeten worden. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen probleem voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
Om inzicht te krijgen of het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect bodem, wordt per locatie van het bestemmingsplan een nadere toelichting gegeven.
De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer ("Wet luchtkwaliteit"). In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan de grenswaarden (normen) voor verschillende luchtvervuilende stoffen. In de praktijk is alleen bij stikstofdioxide en fijn stof mogelijk sprake van normoverschrijding, zodat de beoordeling tot deze stoffen beperkt blijft. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen met daarin het centraal staande begrip 'niet in betekenende mate';
- Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Als een project 'niet in betekenende mate' (nibm)1 bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. De nibm-bijdrage komt overeen met 3% van de norm voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt neer op 1,2 µg/m3.
Locatie Industrieweg:
Binnen en rondom deze locatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (wettelijke normen voor concentraties van stoffen in de lucht) uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (nibm) is in dit geval van toepassing. De aanvraag heeft betrekking op een ondergeschikte wijziging, die geen significant effect heeft op de concentraties fijn stof en stikstofdioxide. De ontwikkeling draagt daarom niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. De ontwikkeling heeft bovendien geen betrekking op een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Locatie Vrakkinkweg:
Binnen en rondom deze locatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (nibm) is in dit geval van toepassing. De aanvraag heeft betrekking op een ondergeschikte wijziging, die geen significant effect heeft op de concentraties fijn stof en stikstofdioxide. De ontwikkeling draagt daarom niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Per saldo is naar verwachting zelfs sprake van een verbetering, omdat niet langer sprake is van bedrijfsmatige agrarische activiteiten. De ontwikkeling heeft bovendien geen betrekking op een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Locatie Vredenseweg:
Binnen en rondom deze locatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (nibm) is in dit geval van toepassing. De aanvraag heeft betrekking op één woning. De grens in de regeling ligt bij 1500 woningen met een enkele ontsluitingsweg of 3000 woningen met twee ontsluitingswegen. De aanvraag blijft daar ruimschoots onder. Een berekening van de gevolgen voor de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.
De ruimtelijke procedure heeft geen betrekking op de ontwikkeling van een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De locatie ligt bovendien op een afstand van:
- meer dan 300 meter van een rijksweg;
- meer dan 50 meter van een provinciale weg.
Alleen bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden nodig. Nu dit niet aan orde is, hoeft geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.
Conclusie:
De aangevraagde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
4.7 Geur
Om inzicht te krijgen of het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect geurhinder van veehouderijen, wordt per locatie van het bestemmingsplan een nadere toelichting gegeven. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen aan de volgende voorwaarden te voldoen:
- 1. het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- 2. het niet onevenredig schaden van iemands belangen.
Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten. Dit zijn gebouwen bestemd en geschikt voor menselijk verblijf, zoals woningen, kantoren en scholen.
In de gemeente Oost Gelre gelden voor geurgevoelige objecten de in onderstaande tabel vermelde geurnormen en minimumafstanden.
Ligging geurgevoelig object | Geurnorm | Minimumafstand | Gevel-tot-gevel-afstand |
Binnen bebouwde kom Groenlo | 5 odour units/m3 | 100 meter | 50 meter |
Binnen bebouwde kom Lievelde en Vragender | 7 odour units/m3 | 100 meter | 50 meter |
Binnen bebouwde kom overige kernen | 3 odour units/m3 | 100 meter | 50 meter |
Buiten bebouwde kom | 14 odour units/m3 | 50 meter | 25 meter |
Geldt voor veehouderijtype | Varkens, pluimvee, vleeskalveren, geiten en schapen | Koeien, paarden en konijnen | Alle veehouderijtypen |
Locatie Industrieweg:
De aangevraagde ontwikkeling heeft geen betrekking op de realisatie van een nieuw geurgevoelig object. Omliggende veehouderijen worden daarom niet beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Een beschouwing van het woon- en leefklimaat kan achterwege blijven, omdat de ontwikkeling niet voorziet in een nieuwe bestemming (er blijft sprake van de bestemming bedrijventerrein), maar enkel in de opheffing van de bedrijfswoningen.
Locatie Vrakkinkweg:
In dit geval is sprake van functieverandering van "agrarisch" naar "wonen" (met agrarisch medegebruik), zonder dat sprake is van een bouwkundige uitbreiding van de woning. Dit leidt niet tot een belemmering van omliggende veehouderijen. Op grond van de geurwetgeving is een woning die op of na 19 maart 2000 ophoudt deel uit te maken van een veehouderij gelijk te stellen aan een woning, die deel uitmaakt van een veehouderij. In beide gevallen geldt ten opzichte van omliggende veehouderijen enkel een minimaal in acht te nemen afstand van 50 meter. Aan die minimumafstand wordt in dit geval voldaan.
Voor wat betreft de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat gelden soortgelijke overwegingen. Het woon- en leefklimaat als zodanig verandert niet door de functieverandering, zodat de ontwikkeling alleen daarom al toelaatbaar is. Overigens liggen veehouderijen in de omgeving van deze locatie op zodanige afstand en/of zijn van zodanige omvang dat de geurbelasting op de woning niet tot waarden leidt waarbij het woon- en leefklimaat in het geding is.
De geurwetgeving is niet van toepassing op het hobbymatig houden van dieren, zodat hiervoor geen minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten gelden. Andersom is een zonneweide niet geurgevoelig, zodat hiervoor geen minimaal aan te houden afstand tot omliggende veehouderijen geldt.
Locatie Vredenseweg:
De beoogde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van deze locatie bevinden zich meerdere veehouderijen. In bijlage 1 staat een opsomming van deze veehouderijen (inclusief de daarbij behorende berekeningen). Die opsomming leidt samengevat tot de volgende uitkomsten:
- De woning voldoet aan de minimumafstand van 50 meter tot veehouderijen;
- De woning voldoet aan de geldende geurnorm van 14 odour units/m3 (in de omgeving zijn geen veehouderijen met naar odour units om te rekenen dieren aanwezig);
- Het woon- en leefklimaat is daarom aanvaardbaar.
Voor andere agrarische bedrijfsactiviteiten dan het huisvesten van dieren geldt meestal een minimumafstand van 50 meter. Het gaat hierbij om de opslag van mest, de opslag van vaste bijvoermiddelen en een composteringshoop. Die activiteiten zijn overal binnen het agrarisch bouwvlak toegestaan.
In aanvulling op het bovenstaande is artikel 3.51 Activiteitenbesluit van belang. Op grond van dit artikel geldt een minimumafstand van 100 meter voor een mestbassin met een oppervlakte van 350 m2 of meer. Omliggende veehouderijen bevinden zich op meer dan 100 meter van de voorgenomen ontwikkeling. De beoogde woning voldoet aan de vereiste minimumafstand.
Conclusie:
Het onderwerp geur veehouderij vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
4.8 Externe Veiligheid
Om inzicht te krijgen of het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect externe veiligheid, wordt per locatie van het bestemmingsplan een nadere toelichting gegeven.
Externe veiligheid beschrijft de risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Getoetst wordt aan de volgende wet- en regelgeving:
- Voor inrichtingen (bedrijven) wordt getoetst aan het besluit Externe veiligheid inrichtingen (BEVI), de bijbehorende regeling en de circulaire effectafstanden LPG tankstations.
- Voor transportroutes over weg, water en spoor wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de wet basisnet.
- Voor buisleidingen wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
Locatie Industrieweg:
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en groepsrisico-contour van de LPG-installatie van het naastliggende tankstation. Dat betekent dat getoetst moet worden aan het BEVI. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N18. Toetsing aan het BEVT is dus ook noodzakelijk. Locis Adviseurs heeft een toetsing uitgevoerd aan zowel de BEVI als de BEVT in de vorm van een memo "Externe veiligheid Industrieweg 9a-9b-9c te Groenlo". Deze memo is als bijlage 8 bij de toelichting van het voorliggend bestemmingsplan gevoegd. De Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland (VNOG) is wettelijk adviseur als een nieuw (beperkt) kwetsbaar object wordt mogelijk gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Voor deze locatie is advies gevraagd aan de VNOG. De VNOG geeft aan dat de nieuwe situatie een verbetering vormt van het groepsrisico doordat de bedrijfswoningen zullen worden gebruikt door het naastgelegen aannemersbedrijf als kantoor en archief, waarbij geen sprake is van een uitbreiding van personeel dan wel bewoning van deze panden.
Locatie Vrakkinkweg:
Op deze locatie vindt geen wijziging plaats van gevoelige objecten. Zowel een agrarische bedrijfswoning als een reguliere woning zijn gevoelige objecten. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de wijziging van de bestemming van agrarisch naar wonen.
Locatie Vredenseweg:
In de directe omgeving van het initiatief is sprake van meer dan 2 woningen per hectare. De realisatie van een nieuwe woning met bijgebouwen wordt gezien als realisatie van een kwetsbaar object. Het onderwerp externe veiligheid is derhalve relevant voor dit planinitiatief. Deze locatie bevindt zich binnen het 100% letaliteitsgebied van twee hogedruk aardgasleidingen met een diameter van 914 mm en een druk van 66,2 bar. Dit betekent dat het groepsrisico bij nieuwe ontwikkelingen zal moeten worden verantwoord volgens het besluit externe veiligheid buisleidingen. Voor deze locatie is ook advies gevraagd aan de VNOG. De VNOG geeft in haar advies aan dat het aantal personen per hectare bijna niet toeneemt als gevolg van deze ontwikkeling, waardoor de ontwikkeling een verwaarloosbare verhoging van het groepsrisico inhoudt. Ten aanzien van de bereikbaarheid / bluswatervoorziening geeft de VNOG aan geen bezwaar te hebben tegen de ontwikkeling t.a.v. de bereikbaarheid en bluswatervoorziening voor de nieuw te bouwen woning vanwege de aanwezigheid van zowel oppervlaktewater als ondergrondse brandkranen in de directe omgeving. Daarnaast beschikt de Brandweer Achterhoek Oost over meerdere voertuigen met een waterinhoud van 16.000 liter. In het kader van de zelfredzaamheid adviseert de VNOG toekomstige bewoners te attenderen op de mogelijkheden die apps als 'NL-Alert' en 'Stan the CPR Network' bieden.
Conclusie:
Het onderwerp externe veiligheid vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
5.2 Bestemmingsplan
Het digitale bestemmingsplan 'Herziening Vrakkinkweg 2/2a/2b, Vredenseweg 103a nabij en Industrieweg 9a/9c te Groenlo' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand met bijbehorende regels. Waar nodig zijn aanduidingen op de verbeelding opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.
5.3 Plansystematiek
5.3.1 Indeling
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijking van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
- wijzigingsregels.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en parkeerregelgeving.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.3.2 Bebouwing
In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de situering en maatvoering van bouwwerken is het belangrijk dat er regels zijn opgenomen met betrekking tot:
Goot- en bouwhoogte
De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van (hoofd)gebouwen is op de verbeelding opgenomen door middel van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte”. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is opgenomen in de regels in de subparagraaf “bouwwerken, geen gebouwen zijnde”.
Situering gebouwen
Teneinde de situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor bouwwerken is met betrekking tot de situering op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt door het gebruik van de aanduiding “bouwvlak”. Het bouwvlak is bestemd voor hoofdgebouwen.
Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, kunnen soms ook buiten het bouwvlak worden toegestaan. De maatvoering is in de planregels uitgewerkt.
Bebouwingspercentage
Omdat de bouwvlakken vrij krap om de bestaande en geplande hoofdbebouwing heengelegd is, is het niet noodzakelijk om een bebouwingspercentage op te nemen binnen het bouwvlak.
5.3.3 Bestemmingsregels
Agrarisch
Bestemmingsomschrijving
De hoofdfunctie van de agrarische bestemming is agrarische bedrijvigheid. Agrarische grondgebonden bedrijven zijn binnen de gehele agrarische bestemming toegestaan, met dien verstande dat enkel bestaande agrarische grondgebonden bedrijven zijn toegestaan. Aangezien in het voorliggend bestemmingsplan slechts landbouwgrond bestemd is, is het bestemmingsvlak niet voorzien van een bouwvlak. Aangezien er ook geen bestaande bebouwing in deze bestemming vallen, is het niet noodzakelijk regels op te nemen voor functieverandering en al bestaande nevenactiviteiten.
Bouwregels
In de bouwregels is uitsluitend voorzien in het bouwen van schuilstallen buiten het bouwvlak.
Binnen het bouwvlak zijn de volgende bouwwerken toegestaan:
- a. de bij één agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen;
- b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m2;
- c. andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten, mestsilo's, sleufsilo's en kuilvoeropslag. Sleufsilo's en kuilvoerplaten horen in beginsel binnen het bouwvlak te liggen. Wel bevat het plan een regeling om deze zo nodig buiten het bouwvlak te projecteren, indien er voor nieuwe gebouwen en bouwwerken geen ruimte in het bouwvlak aanwezig is.
Buiten het bouwvlak zijn de volgende bouwwerken toegestaan: bestaande schuilgelegenheden, met dien verstande dat de schuilgelegenheid op een legale wijze bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening en -voor zover van toepassing- de Woningwet tot stand is gekomen. De toegestane bouwwerken moeten voldoen aan de maatvoering welke is opgenomen in de regels bij de betreffende agrarische bestemmingen.
De bestaande maatvoering van de bebouwing kan verschillen met de maatvoering welke is voorgeschreven in het bestemmingsplan. Om deze reden is in de bouwregels de volgende regel opgenomen: indien de bestaande bebouwing afwijkt van de bouwregels dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht. Met andere woorden, de bestaande bebouwing is toegestaan, mits deze bebouwing op een legale wijze is gerealiseerd.
Bedrijventerrein - 1
Het uitgangspunt van de bestemming Bedrijventerrein - 1 is dat bedrijven zijn toegestaan tot maximaal categorie 3.2 uit de als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit zijn bedrijven die weinig overlast veroorzaken en daardoor te combineren zijn met de woonfuncties in de omgeving. Een bestaand bedrijf uit een hogere categorie zal specifiek bestemd zijn en/of voorzien zijn van een hogere categorie.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de genoemde milieucategorieën, teneinde bedrijven toe te staan die ontbreken op de bedrijvenlijst, danwel zich in een hogere milieucategorie bevinden, en die geen onevenredige inbreuk maken op het woon- en leefmilieu van de omgeving.
Wonen
Bestemmingsomschrijving
Aan een woning is in dit bestemmingsplan de bestemming Wonen toegekend als sprake is van een een nieuw te bouwen woning waarvoor een positief gemeentelijk principebesluit is ingenomen of een voormalige agrarische bedrijfswoningen op percelen waar ook de agrarische functie is verdwenen.
Het bestaande erf is het uitgangspunt voor het toe te kennen bestemmingsvlak geweest. De situering van het bestemmingsvlak is maatwerk waarbij in ieder geval het ontzien van de omliggende waarden in de afweging betrokken is. Bij het bepalen van het bestaande erf is gebruik gemaakt van een combinatie van gegevens: kadastrale kaart, luchtfoto's, de inventarisatie en de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG).
Bouwregels
De maatvoering van de woonbebouwing is geregeld in de bouwregels van de woonbestemming. In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. De woonpercelen zijn voorzien van een bouwvlak. Indien het bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak moet de woning binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maatvoering van de bebouwing is vastgelegd in het bestemmingsplan. De maatvoering in de bouwregels vindt zijn grondslag in de voorgaande bestemmingsplannen voor wonen.
De inhoudsmaat voor alle woningen, dus ook bedrijfswoningen, in het buitengebied mag niet meer dan 750 m3 bedragen. De bestaande maatvoering van de bebouwing kan verschillen met de maatvoering welke is voorgeschreven in het bestemmingsplan. Om deze reden is in de bouwregels de volgende regel opgenomen: indien de bestaande bebouwing afwijkt van de bouwregels dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht. Met andere woorden, de bestaande bebouwing is toegestaan, mits deze bebouwing op legale wijze is gerealiseerd.
Voor bijgebouwen bij de burgerwoningen geldt als uitgangspunt een oppervlaktemaat van maximaal 150 m2, waarbij als voorwaarde geldt dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. Om de toegestane bebouwing geclusterd te houden, is er voor gekozen om de regel op te nemen dat bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak dienen te worden gebouwd. Hiertoe is het bouwvlak voor het deel aan de Vrakkinksweg ruim opgenomen. Overeengekomen is dat voor dit deel beide voormalige bedrijfswoningen een totaal oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mogen van 600m2.
Voor het deel aan de Vredenseweg is de locatie van de kapschuur uit het ontwerp van initiatiefnemer voorzien van een bouwvlak met de bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Voor deze aanduiding is de regel opgenomen dat ter plaatse van die aanduiding uitsluitend bijgebouwen zijn toegestaan.
De locatie van de woning is in de bouwregels vastgelegd. In de bouwregels is daartoe de volgende zinsnede opgenomen: 'herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan binnen een afstand van 30 m van de op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande locatie'. Door het opnemen van deze zinsnede is de bestaande locatie van de woning vastgelegd en mag de woning alleen op deze locatie herbouwd worden. Voor de locatie Vredenseweg geldt dat de locatie van de nieuwe woning bepaald is door het bouwvlak dat niet ter plaatse van de bouwaanduiding bijgebouwen is gesitueerd.
Gebruiksregels
Om te borgen dat de gewenste landschappelijke inrichting als bedoeld in paragraaf 2.2 ook wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 5.4.1. Daarin is geregeld dat er bij de woningen sprake is van strijdig gebruik als binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de landschappelijke inpassing conform het in bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan niet is gerealiseerd of na realisatie onvoldoende in stand wordt gehouden.
Archeologie
Bestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en 'Waarde - Archeologischeverwachtingswaarde 2' zijn opgenomen om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven. Dit is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
In het bestemmingsplan komen twee categorieën voor:
Bestemming | Categorie gemeentelijke archeologische beleidskaart en bijbehorend beleid |
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 | AWV categorie 6 en 8: Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m² |
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 | AWV categorie 9 en 10: Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 2500 m² |
Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen. Tevens is een vervangende bouwregel opgenomen ten behoeve van bestaande bebouwing die afwijkt van de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoering.
Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m³. Tevens is overschrijding van de hoogten en oppervlakten tot een maximum percentage van 10% mogelijk. Verder is afwijking mogelijk voor zendmasten en onder voorwaarden verschuiving van bijvoorbeeld bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor;
- het in geringe mate aanpassen van het plan zelf indien bij de uitmeting blijkt dat een dergelijke aanpassing van gewenst of noodzakelijk is;
- het bouwen van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes, en;
- het beperkt anders situeren en begrenzen van bouwvlakken.
Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden gekoppeld.
Parkeerregelgeving
In artikel 13 is de regeling voor parkeren opgenomen. Op basis hiervan kan als voorwaarde voor vergunningverlening een parkeernorm worden opgelegd. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt. Voor één aanwezige bewoner van de bedrijfswoningen aan de Industrieweg waarvan het gebruik met voorliggend bestemmingsplan onder het overgangsrecht wordt gebracht, is in het plan voorzien in persoonsgebonden overgangsrecht zodat zowel de voortzetting als de beëindiging van het gebruik ook buiten de planperiode is geborgd.
Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is een concept van het ontwerpbestemmingsplan overlegd met de vooroverlegpartners.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd van 6 december 2019 tot en met 16 januari 2020. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.
Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.
Conclusie
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Landschappelijke inpassing
Bijlage 3 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 3 Lijst aan huis verbonden bedrijven
Bijlage 4 Indicatieve Bedrijvenlijst Nevenactiviteiten
Bijlage 4 Indicatieve bedrijvenlijst nevenactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Vrakkinkweg 2 Te Groenlo
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek Vrakkinkweg 2 te Groenlo
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Vredenseweg 103a Te Groenlo
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Vredenseweg 103A te Groenlo
Bijlage 3 Aerius-berekening
1. Uitgangspunten en invoergegevens
Bij de Aeriusberekening zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd;
Algemeen:
- 1. In de Aerius-berekening wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid van salderen door het wegvallen van de stikstofdepositie van de huidige agrarische bestemmingen aan de Vredenseweg en de Vrakkinkweg;
- 2. Per woning wordt gerekend met de volgende verkeersbewegingen in de gebruiksfase;
- 6 lichte verkeersbewegingen per etmaal, en;
- 6 middelzwaar vrachtverkeer per maand (o.a. afval ophalen, pakketbezorging, etc.)
Gaat het om meer dan 1 woning, wordt gerekend met een veelvoud van de voornoemde verkeersbewegingen.
- 3. Het gaat bij de mogelijk verstorende effecten op de Natura2000 gebieden uitsluitend om stikstofdepositie. Van mechanische of optische verstoring is geen sprake, gelet op de afstand van de locaties tot het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied. De locatie aan de Industrieweg ligt het dichtstbij een Natura2000-gebied, het Korenburgerveen. Deze afstand bedraagt ruim 5 kilometer. Bij de stikstofdepositie gaat het zowel om permanente verstoring, als om tijdelijke verstoring. Bij het eerste wordt, naast het gebruik, ook rekening gehouden met de verkeersbewegingen als gevolg van dat gebruik. Bij de tijdelijke verstoring gaat het om de bouwfase. Ook bij deze fase wordt rekening gehouden met de daarmee samenhangende verkeersbewegingen.
Locatie Vrakkinkweg:
- 4. Voor de locatie Vrakkinkweg gaat het om het omzetten van 2 agrarische bedrijfswoningen naar 2 gewone woningen. In de berekening is gerekend met een toevoeging van 2 woningen op dit perceel, ondanks het feit dat er op deze locatie reeds 2 woningen als zodanig in gebruik zijn en de omzetting feitelijk geen effect op de stikstofdepositie heeft;
- 5. Bij de berekening is uitgegaan van een toevoeging van de onderstaande verkeersbewegingen gekoppeld aan het nieuwe gebruik;
- a. vanuit de locatie in oostelijke richting:
- 6 lichte verkeersbewegingen per etmaal;
- 6 middelzwaar vrachtverkeer per maand;
- b. vanuit de locatie in westelijke richting:
- 6 lichte verkeersbewegingen per etmaal;
- 6 middelzwaar vrachtverkeer per maand
- a. vanuit de locatie in oostelijke richting:
Bij deze verkeersbewegingen wordt uitgegaan van een evenwichtige verdeling van het verkeer over de Vrakkinkweg in oostelijke richting naar de Eibergseweg (nummer 6 in de afbeelding) en in westelijke richting naar de Deventer Kunstweg (nummer 5 in de afbeelding). Verkeer vanuit de locatie gaat in zuidelijke richting, want de Vrakkinkweg langs de locatie is geen doorgaande verharde weg;
- 6. Aangezien het gaat om 2 bestaande woningen, is er voor deze locatie niet gerekend met een bouwfase. Het gaat om een voortzetting van reeds bestaand gebruik als woning. Er zijn geen bouwwerkzaamheden benodigd.
Locatie Industrieweg:
- 7. Voor de locatie Industrieweg geldt dat de gebruiksmogelijkheden beperkt worden t.o.v. het vigerende bestemmingsplan. De beide bedrijfswoningen kunnen nu echter wel gebruikt worden t.b.v. een uitbreiding van het achterliggende bedrijf. Alhoewel dit feitelijk een uitbreiding van het kantoor betreft behorende bij een bouwbedrijf, is wel gerekend met een stikstofdepositie van deze gebruikswijziging. De bestemming ter plaatse van deze locatie laat milieucategorie 3.2 toe. Door Arcadis zijn emissiekencijfers voor NOx op basis van milieucategorieën vastgesteld (Boukich A. 'Emissies toekomstige bedrijventerreinen, presentatie op het congres en Luchtkwaliteit 2013', Arcadis Arnhem). Voor bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3 is de emissie vastgesteld op 200 kg/ha/jaar. Voor dit deelgebied komt dat neer op de onderstaande emmissie:
oppervlakte norm (NOx) totale depositie 0.015 ha 200 kg / ha / jaar 3 kg / jaar - 8. Voor deze locatie is tevens gerekend met een toename van licht autoverkeer van 8 lichte voertuigen per etmaal (werknemers die naar het bedrijf komen en de busjes die naar de bouwlocaties gaan). Bij deze verkeersbewegingen wordt uitgegaan van een evenwichtige verdeling van het verkeer over de Industrieweg in noordelijke richting naar de kruising van de Industrieweg met de Marhulzenweg (nummer 8 in de afbeelding) en in zuidelijke richting naar de Oude Winterswijkseweg (nummer 9 in de afbeelding).
Locatie Vredenseweg:
- 9. Voor de locatie Vredenseweg geldt dat er 1 woning wordt toegevoegd. Voor deze locatie is derhalve dan ook gerekend met 1 woning;
- 10. Bij de berekening is uitgegaan van een toevoeging van de onderstaande verkeersbewegingen gekoppeld aan het nieuwe gebruik;
- a. vanuit de locatie Vredenseweg in oostelijke richting:
- 3 lichte verkeersbewegingen per etmaal;
- 3 middelzwaar vrachtverkeer per maand;
- b. vanuit de locatie Vredenseweg in westelijke richting:
- 3 lichte verkeersbewegingen per etmaal;
- 3 middelzwaar vrachtverkeer per maand;
- a. vanuit de locatie Vredenseweg in oostelijke richting:
Bij deze verkeersbewegingen wordt uitgegaan van een evenwichtige verdeling van het verkeer over de Vredenseweg in oostelijke richting naar de kruising met de Boerijendijk (nummer 3) en in westelijke richting naar de Approche (nummer 4). Daarnaast is er sprake van verkeersbewegingen buiten de ;
- 11. Bij de bouw worden, op basis van een opgave van initiatiefnemer, de onderstaande bouwmachines gebruikt met bijbehorend brandstofverbruik:
Type werktuig | klasse | verbruik / uur (liter) | aantal uren | totale verbruik (liter) |
graafmachine | Stage IV, 75-130 kW - bouwjaar 2014-01 - Cat. R | 7 | 12 | 84 |
Bij de bouw zijn ook een bouwkraan en mogelijk ook een bouwlift betrokken, maar deze zijn elektrisch aangedreven wat geen stikstofdepositie tot gevolg heeft. Daarnaast is het zo dat er tijdens de bouw ook aanvullend verkeer gaan rijden. Initiatiefnemer heeft aangegeven dat het hierbij zal gaan om in totaal 20 middelzware vrachtwagens die materiaal komen lossen en dat er gemiddeld 1,5 auto per dag aanwezig zal zijn. Voor de berekening is dit afgerond naar 2. Bij deze verkeersbewegingen is eveneens uitgegaan van een evenwichtige verdeling van het verkeer over de Vredenseweg in oostelijke richting naar de Winterswijkseweg en in westelijke richting naar de Approche;
2. Stikstofuitstoot
Bouwfase:
De bouwfase ziet alleen op de locatie Vredenseweg. Na het invoeren van de gegevens geeft Aerius aan dat de uitstoot van stikstof voor deze bronnen samen < 0,1 ton per jaar aan NOx is en 0,1 ton per jaar aan NH3.
Exploitatiefase:
Tijdens de exploitatiefase is gerekend met bronnen van alledrie de locaties. Na het invoeren van de gegevens geeft Aerius aan dat de uitstoot van stikstof voor deze bronnen samen < 0,1 ton per jaar aan NOx is en 0,1 ton per jaar aan NH3.
3. Conclusie:
Uit een berekening van de depositie van de berekende stikstofuitstoot door Aerius blijkt dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis daarvan kan gesteld worden dat de ontwikkeling die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt, geen significant nadelige effecten op een Natura2000-gebied tot gevolg heeft.
Bijlage 4 Quickscan Natuurwaardenonderzoek Vrakkinkweg 2 - Groenlo
Bijlage 4 Quickscan natuurwaardenonderzoek Vrakkinkweg 2 - Groenlo
Bijlage 5 Inschatting Archeologisch Onderzoek Vrakkinkweg 2 Te Groenlo
Bijlage 5 Inschatting archeologisch onderzoek Vrakkinkweg 2 te Groenlo
Bijlage 6 Bureauonderzoek En Inventariserend Veldonderzoek, Karterende Fase Vredenseweg 103a Te Groenlo
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Nieuwbouw Woning Vredenseweg 103 Te Groenlo
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek nieuwbouw woning Vredenseweg 103 te Groenlo
Bijlage 8 Memo Externe Veiligheid Industrieweg 9a-9b-9c Te Groenlo
Bijlage 8 Memo Externe veiligheid Industrieweg 9a-9b-9c te Groenlo