Buitengebied herziening Vrakkinkweg 1a Groenlo
Bestemmingsplan - Gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 14-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Buitengebied herziening Vrakkinkweg 1a Groenlo" van de gemeente Oost Gelre met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI2042-VG01 van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI2042-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegenaan gebouwd gebouw;
1.5 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;
1.6 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;
1.7 achtergevel:
de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een deel van een woning, of een woonunit, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.9 archeologisch deskundige:
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling die door Onze Minister hiertoe is erkend, beschikkend over een certificaat voor het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan, zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
1.11 archeologische verwachting:
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.12 archeologische waarde:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.13 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.15 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.16 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.17 bedrijfsgebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt en deel uitmaakt van een bedrijf;
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.19 bestaand:
de 'bestaande situatie' welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011';
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.30 brutovloeroppervlakte (bvo.)
de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.32 erf:
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is gericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.35 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.36 kap:
een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;
1.37 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.38 nettovloeroppervlakte (nvo)
de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;
1.39 niet-geluidsgevoelige bebouwing:
bebouwing die volgens de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving niet aangemerkt wordt als geluidsgevoelige gebouwen en ruimten;
1.40 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water, elektriciteit en warmte, signaalverdeling en telecommunicatieverkeer alsmede de afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.41 ondergeschikte detailhandel
detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf of -voorziening;
1.42 overkapping:
een op de grond staand, afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw;
1.43 parkeren
uitgangspunt bij het hanteren van parkeernormen is dat het aantal parkeerplaatsen overeenstemt met de (verwachte) parkeerbehoefte. Het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de parkeernormering gehanteerd conform de publicatie voor parkeernormeringen van het kenniscentrum CROW. Daarbij worden altijd de meest recente parkeerkencijfers van het CROW gehanteerd.
1.44 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.45 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.46 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 uitbouw:
aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is;
1.48 vloeroppervlakte van een woning:
de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;
1.49 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.50 wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.51 wet/wettelijke regeling:
waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.52 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;
2.2 breedte van een bouwwerk
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. uitsluitend een vrijstaande woning ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' (vrij);
- c. uitsluiten bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' (bg);
- d. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
met de daarbij behorende:
- e. erfbeplanting;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. wegen en paden;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. in/-en uitritten.
Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.
In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
m³Woning 4,5, tenzij anders is aangegeven. 9 750 Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. Erf- en terreinafscheidingen
2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5 - b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
- c. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de aangegeven bestemmingsvlakken, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
- d. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
- e. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie;
- f. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient de woning binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
- g. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' dienen de bijbehorende bouwwerken ter paatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd te worden.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot 200 m2, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- b. lid 3.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de woning in combinatie met de sloop van gebouwen op een andere locatie, met dien verstande dat:
- 1. er op de slooplocatie op grond van de daar geldende bestemmingsplanregels geen nieuwe gebouwen kunnen worden opgericht;
- 2. er op de bouwlocatie geen functieverandering naar wonen is toegepast;
- 3. maximaal 30% van de elders te slopen gebouwen herbouwd mag worden;
- 4. er in totaal maximaal 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan;
- 5. indien het bijbehorende bouwwerk gebruikt gaat worden als bouwlocatie voor corso- of carnavalswagens kan een grotere oppervlakte dan 350 m2 worden toegestaan;
- 6. voor zowel de slooplocatie als de herbouwlocatie geldt dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 7. het te slopen gebouw geen karakteristiek gebouw is of aangewezen is als monument;
- 8. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- 9. de afstand van het nieuwe gebouw tot het hoofdgebouw maximaal 25 m bedraagt;
- 10. de oppervlakte per nieuw bijbehorend bouwwerk maximaal 200 m2 mag bedragen;
- 11. in de nieuwe bijbehorende bouwwerken geen nevenactiviteiten zijn toegestaan;
- c. lid 3.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- d. lid 3.2 sub e ten behoeve van het herbouwen van de woning op minder dan 25 m vande bestaande locatie, met dien verstande dat:
- 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
- 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
- 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
- 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt.
3.4 Voorwaardelijke verplichting
1. Het is verboden gronden in de bestemming 'Wonen' voor wonen te gebruiken en/of bouwwerken ten dienste van die bestemming op te richten indien de archeologische waarde van het perceel niet is vastgesteld door middel van proefsleuven.
2. In afwijking van het genoemde onder 1. kunnen proefsleuven achterwege blijven indien de te realiseren woning en bijbehorende bouwwerken archeovriendelijk worden gebouwd en/of de bodem over een oppervlakte van minder dan 250 m2 worden verstoord. Dit is ter beoordeling aan de cultuurhistorisch medewerker van de gemeente Oost Gelre.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. Het gebruik van gronden wordt aangemerkt als strijdig gebruik als niet binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de erf- en landschappelijke inpassing is gerealiseerd conform het in bijlage 3 en 4 opgenomen landschappelijk inpassingsplan met inrichtingsplan voor Vrakkinkweg 1a te Groenlo. Dit gebruik wordt ook aangemerkt als strijdig gebruik als de gerealiseerde inpassing niet of onvoldoende in stand wordt gehouden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
- 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
- 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
- 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
- 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
- 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
- 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
- 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
- b. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
- 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
- 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in bijlage 1 opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven';
- 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
- 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
- c. in lid 3.1 jo 3.6 sub b ten behoeve van het toestaan van:
aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in bijlage 1 opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven' of,
aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in bijlage 1 opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven' mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in bijlage 2 'Indicatieve bedrijvenlijst' met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.19 aanwezig waren op 27 april 2006;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme
,en dagrecreatie/toerisme toegestaan; - 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
- 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 6. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.
Artikel 4 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
4.2 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.
Artikel 5 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
5.2 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 1.000 m2.
Artikel 6 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
6.2 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 5.000 m2.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:
- a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
- 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
- f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
8.2 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:
- a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 8.1 sub c;
- b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
- c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
- d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in artikel 8.1 sub c;
- e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 8.1 sub c;
- f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 8.1 sub c;
- g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
- h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
- i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
- 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
- 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.
8.3 Bestaande maten
- a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
- b. In die gevallen dat bestaande afstanden van legale bouwwerken minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:
- a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
- d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
- e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
9.2 Uitzondering van verboden gebruik
Het bepaalde in artikel 9.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
9.3 Meest doelmatige gebruik
Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in artikel 9.1 ontheffing verlenen indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
Artikel 10 Algemene Parkeerregels
10.1 Algemene parkeerregel
Het is verboden te bouwen dan wel het feitelijk gebruik van gronden en/of bestaande bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren, stallen, laden en lossen.
10.2 Afwijking van de parkeerregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 10.1. Burgemeester en wethouders nemen hierbij onder andere in overweging of:
- a. het bouwplan feitelijk en/of economisch gezien redelijkerwijs zodanig kan worden aangepast dat alsnog wordt voldaan aan de parkeerregels;
- b. het belang dat met het voldoen aan de parkeerregels is gediend niet onevenredig wordt aangetast;
- c. er op andere wijze in de benodigde parkeer-, stallings-, laad- of losruimte wordt voorzien.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Ruimte(n) voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijkingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
- b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
- d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
- e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
11.2 Criteria
Een omgevingsvergunning voor een afwijking als bedoeld in artikel 11.1 kan slechts worden verleend indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
- 1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
- 2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
- 3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan het opleggen van nadere eisen of een omgevingsvergunning voor een afwijking of wijzigingsregel wordt de procedure als bedoeld in artikel 13.1 of 13.2 gevolgd.
13.1 Afwijking van de regels en nadere eisen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het bestemmingsplan. De procedureregels, zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn van toepassing op de afwijkingsregels.
13.2 Wijziging (conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening)
Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging, opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.
14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening Vrakkinkweg 1a Groenlo' van de gemeente Oost Gelre.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Er is een verzoek ingediend tot realisatie van een vrijstaande woning met bijbehorend bouwwerk op een perceel grond, gelegen aan de Vrakkinkweg 1a te Groenlo, kadastraal bekend gemeente Groenlo, sectie F, nummer 1056.
In de hoek van dit kadastraal perceel is een woning met bijbehorend bouwwerk gelegen. Deze woning en het bijbehorend bouwwerk worden gesloopt. De nieuwe woning zal centraler op het perceel worden opgericht.
De bestaande, te slopen, woning met bijbehorend bouwwerk is gelegen in de bestemming 'Wonen'. De nieuw te realiseren woning is gelegen in de bestemming 'Agrarisch'. Om een nieuwe woning te kunnen realiseren dient de bestemming te worden gewijzigd naar 'Wonen'. Daarvoor is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied heeft een oppervlakte van 10.735 m2. Dit plangebied bestaat uit het bestaande woonperceel Vrakkinkweg 1a en het naastgelegen agrarisch perceel waarin de nieuwe woning wordt gerealiseerd. In de directe omgeving zijn uitsluitend woonpercelen gelegen. Het perceel grenst aan gronden in eigendom van het waterschap Rijn en IJssel alsmede de daaraangrenzende watergang 'De Slinge'. Onsluiting van het perceel vindt plaats aan de Vrakkinkweg.
Plangebied woningbouwlokatie Vrakkinkweg 1a Groenlo
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het woon- en agrarisch perceel aan de Vrakkinkweg 1a te Groenlo zijn gelegen in het op 18 december 2012 door de gemeenteraad van Oost Gelre vastgesteld bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre', vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 15 juli 2014 en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' welke is vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 4 april 2017.
De bestaande woning Vrakkinkweg 1a is gelegen in de bestemming 'Wonen'. Daarnaast geldt er de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone'.
De gewenste nieuwe woning komt te liggen in de bestemming 'Agrarisch'. Hier geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 en 2' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone'.
Daarnaast geldt het op 22 februari 2022 door de gemeenteraad van Oost Gelre vastgesteld 'Parapluplan Archeologie'. Hiermee zijn voornoemde dubbelbestemmingen vervallen en vervangen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2, 3 en 4'.
Naast voornoemd bestemmingsplan en het Parapluplan Archeologie is ook het facetbestemmingslan 'parkeren' (vastgesteld 5 juni 2018) van kracht. Dit facetbestemmingsplan voorziet in een parkeerregeling voor het hele grondgebied van de gemeente, met uitzondering van de kernen Lievelde, Zieuwent, Vragender en Harreveld.
Binnen de hierboven genoemde bestemming 'Agrarisch' is de realisatie van een nieuwe woning niet toegestaan. Daarbij zijn er in het geldend bestemmingsplan binnen deze bestemming geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Via een procedure om herziening van het bestemmingsplan kan een woning op de beoogde locatie juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
Uitsnede uit geldend bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.
2.1 Plangebied
2.1.1 Historische ontwikkeling
Op de topografische kaart uit 1900 is op te maken dat de directe omgeving van de huidige Vrakkinkweg voornamelijk bestond uit met groen omzoomde landbouwpercelen met diverse landbouwwegen met hier en daar enkele verspreid liggende bebouwing. Op de kaart uit 1950 is er al iets bebouwing te zien aan een landbouwweg welke later de huidige Vrakkinkweg zal zijn. De woning Vrakkinkweg 1a is pas te zien op de topografische kaart uit 1977. De topografische kaart uit 2021 toont de huige situatie aan de Vrakkinkweg.
Topografische kaart uit 1900 (bron: www.topotijdreis.nl)
Topografische kaart uit 1950 (bron: www.topotijdreis.nl)
Topografische kaart uit 1977 (bron: www.topotijdreis.nl)
Topografische kaart uit 2021 (bron: www.topotijdreis.nl)
2.1.2 Het plangebied
Het plangebied voor oprichten van een woning is gelegen aan de Vrakkinkweg te Groenlo. Het perceel is als grasland (weiland) in gebruik en direct gelegen naast de huidige bestaande woning Vrakkinkweg 1a te Groenlo. Deze bestaande woning zal geheel worden gesloopt. In de directe omgeving van het plangebied zijn woningen van derden gelegen. Ten noorden en noordoosten van het perceel zijn nog enkele in werking zijnde agrarische bedrijven gelegen. Ten noordoosten is teven het bedrijventerrein Den Sliem en De Laarberg gelegen. Ten zuiden van het perceel ligt de bebouwde kom van Groenlo alsmede de watergang De Slinge. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Groenlo, sectie F, nummer 1056 en heeft een oppervlakte van 10.735 m2. De onderstaande luchtfoto toont het plangebied geel omcirkelt.
Plangebied Vrakkinkweg 1a Groenlo
2.1.3 Beoogde ontwikkeling
Het is de wens om op het agrarisch perceel aan de Vrakkinkweg 1a te Groenlo een vrijstaande woning met bijbehorend bouwwerk te realiseren. Hiervoor wordt de bestaande woning Vrakkinkweg 1a te Groenlo geheel gesloopt, inclusief de bijbehorende bouwwerken. Om een woning op het agrarisch perceel te realiseren dient er een bouwvlak op het perceel te worden gelegd. Dit is alleen mogelijk door herziening van het geldend bestemmingsplan voor het perceel.
Beoogd nieuwbouwplan Vrakkinkweg 1a Groenlo
2.1.4 Stedenbouwkundige toets
De afstand van de bestaande woning Vrakkinkweg 1a tot de nieuwe woning bedraagt 25 m wat een acceptabele afstand is. Het bijbehorend bouwwerk komt achter de voorgevellijn te liggen. Dit is akkoord.
Hoofdstuk 3 Beleid
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
3.1 Internationaal Niveau
3.1.1 Vogelrichtlijn
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
3.1.2 Habitatrichtlijn
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
Ter bescherming van de archeologische waarden heeft de gemeente Oost Gelre een beleidsnota met -kaarten vastgesteld en deze doorvertaald en opgenomen in de geldende bestemmingsplannen.
In paragraaf 4.2 wordt archeologie nader toegelicht.
3.1.4 Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
- De vervuiler betaalt
- De gebruiker betaalt
- Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
- Resultaatsverplichting in 2015
- Stroomgebiedsbenadering
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Bij onderhavig bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met bovengenoemde doelstellingen.
Conclusie Internationaal beleid
Het Internationaal beleid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling op perceelniveau.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.2.2 Klimaatadaptatie
Klimaatadaptatie heeft in het landelijke beleid een flinke impuls gekregen. Het Deltaprogramma 2018 bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte versnelt en intensiveert.
Daarnaast zijn er in de nabije toekomst diverse ontwikkelingen zoals het stimuleren van de bewustwording in relatie tot klimaatadaptatie, de invoering van de Klimaatwet en de invoering van de Omgevingswet.
De Klimaatwet hangt samen met het beleid dat in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is verwoord. In het regeerakkoord 2017 “Vertrouwen in de toekomst” staat dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een klimaatwet. Lessen die Planbureau voor de Leefomgeving (2016) uit de Britse klimaatwet heeft getrokken, zijn onder andere dat het geen probleem is om zowel mitigatie als adaptatie in deze wet te borgen. Naar verwachting volgt Nederland dat voorbeeld gezien de invoering van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de verplichte klimaatstresstest voor gemeenten. Daarnaast werkt het Rijk momenteel aan een Aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving en wordt nagedacht over regels in het Bouwbesluit voor klimaatadaptief bouwen.
De invoering van de Omgevingswet biedt, naast het al door de gemeente ingezette klimaatbeleid, mogelijkheden om klimaatadaptatie een basis te geven in (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen en zo te werken aan een leefbare en gezonde stad.
Hiervoor kunnen de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan als juridische instrumenten worden ingezet. We kunnen zo een afgewogen keuze maken, welke risico's we al dan niet accepteren. De invoering van de Omgevingswet is nu gepland op 1 januari 2023.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft een wijziging van een perceel van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' waarna een vrijstaande woning wordt gerealiseerd. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, waarbij het gaat om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Nu het een woningbouwlocatie betreft met een omvang van één woning, is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Er is bij deze planologische ontwikkeling niet specifiek sprake van een behoefte. Op het perceel is een woning aanwezig. Na sloop van deze woning zal er elders op het perceel een nieuwe woning worden gerealiseerd. Indirect is sprake van een behoefte voor een nieuwe modernere woning die voldoet aan de eisen des tijds.
Bestaand stedelijk gebied
Het planvoornemen betreft een nieuwe woning in het buitengebied van Oost Gelre. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en de ontwikkeling vindt ook niet plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Wel is sprake van vervanging van een bestaande woning.
Conclusie
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling maar dat de behoefte wel degelijk aanwezig is. Er is sprake van een duurzame verstedelijking.
Algemene conclusie Bro
De ladder van duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De meest recente Omgevingsverordening is de geconsolideerde verse van 1 februari 2022. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing Omgevingsverordening
Voor het plangebied geldt artikel 2.2 uit de Omgevingsverordening : "Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda".
1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Binnen de regio Achterhoek zijn afspraken gemaakt en vertaald in een regionale woonagenda. Deze is door de provincie geaccordeerd en vastgesteld. De woonagenda maakt ontwikkeling van woningen binnen de afzonderlijke gemeenten mogelijk.
Nu de ontwikkeling aan de Vrakkinkweg te Groenlo past binnen de door de provincie vastgestelde regionale woonagenda, voldoet het verzoek, voor wat betreft wonen, aan de provinciale Omgevingsvisie en -verordening.
Daarnaast is het te ontwikkelen perceel gelegen binnen de in de Omgevingsverordening opgenomen Regels voor:
- Glastuinbouw;
- Natuur - kaart 1: Groene Ontwikkelingszone;
- Water en Milieu.
Deze drie aandachtpunten zijn hieronder nader omschreven.
Glastuinbouw (art. 2.17 Omgevingsverordening)
Deze is niet nader omscheven nu hier in het plangebied geen sprake is van glastuinbouw.
Natuur: Groene Ontwikkelingszone (paragraaf 2.6.5 Omgevingsverordening)
In paragraaf 4.3.1 is aangegeven dat de Provinciale Omgevingsverordening op de voorgenomen ontwikkelingen van toepassing is nu deze plaatsvinden binnen de Groene Ontwikkelingszone.
Artikel 2.52 van de Omgevingsverordening is hierbij van toepassing op het perceel welke aangeeft dat een bestemmingsplan gelegen binnen de Goene Ontwikkelingszone een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk kan maken als:
- in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
- deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
De hierboven genoemde kernkwaliteiten zijn genoemd in een bij de Omgevingsverordening behorende bijlage 'Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone'. Het perceel Vrakkinkweg 1a te Groenlo is hierbij gelegen in deelgebied 26, met gebiedsnaam 'Eibergen - Borculo'.
De in dit deelgebied genoemde kernkwaliteiten zijn:
- gevarieerde heideontginnings-, kampen en rivierweidenlandschap met restanten natte heide en broekbossen en andere bossen;
- Berkel: vispasseerbare rivier met stapstenen;
- ecologische verbinding Berkel, tussen Graafschap en Duitsland voor dieren van bos en kleinschalig landschap, hier vooral ten zuiden van de Berkel via Olden Eibergen en het Haarlose veld;
- ecologische verbinding Hupselsche Beek - Leerinkbeek ;
- leefgebied steenuil;
- het Berkeldal, Mallemse es, Terras Oost-Nederlands Plateau en Paraboolduin bij Rekken (De Breken) als aardkundige waarden;
- de Mallumse Es als waardevol open gebied of verkaveling;
- verspreide kleine terreinen als natte landnatuur.
De hierbij genoemde ontwikkelingsdoelen voor natuur en landschap in de Groene ontwikkelingszone zijn:
- ontwikkeling ecologische verbinding Berkel via Olden Eibergen;
- ontwikkeling ecologische verbinding Hupselsche Beek - Leerinkbeek;
- ontwikkeling kleinschalige landschappen met gebiedseigen lijnvormige elementen en poelen, vochtige bosjes volgens het LOP;
- ontwikkeling schrale graslanden en ruigteranden;
- beperken barrierewerking N18, N315 en N823.
Toetsing planontwikkeling
Op het perceel Vrakkinkeg 1a te Groenlo wordt de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming. Op het perceel wordt een nieuwe woning met bijbehorend bouwwerk gebouwd. Op het perceel is een woning met bijbehorend bouwwerk aanwezig, gelegen in een woonbestemming. Deze woning met bijbehorend bouwwerk wordt gesloopt.
De voornoemde ontwikkeling op perceelniveau is dermate klein dat daarmee de voornoemde kernkwaliteiten niet worden aangetast. Om enigszins aan de aangegeven doelstellingen mee te werken is door Stichting Landschapsbeheer Gelderland een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In dit landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden met de te ontwikkelen doelstellingen en deze worden, door uitvoering van dit landschappelijk inpassingsplan, versterkt. Het inpassingsplan 'Landschappelijk inpassing Vrakkinkweg 1a Groenlo' van 7 september 2022 is als bijlage bij deze onderbouwing bijgevoegd.
Daarnaast zal de uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan maar ook het onderhoud en beheer ervan als een 'specifieke gebruiksregel' in de bestemming 'Wonen' worden opgenomen in deze herziening van het bestemmingsplan.
Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de provinciale Omgevingsverordening voor wat betreft ontwikkelingen in de Groene ontwikkelingszone.
Water en Milieu (paragraaf 4.4 Omgevingsverordening)
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.
Voornoemde tekst uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is doorvertaald naar diverse waterfuncties zoals omschreven in de Omgevingsverordening. Het perceel Vrakkinkweg 1a te Groenlo valt hierbij onder de waterfunctie 'Water als verbinder'. Het gaat hierbij specifiek om de realisatie van waterfuncties zoals omschreven in artikel 4.9 van de Omgevingsverordening en de mogelijke afwijking hiervan.
Een afwijking is in onderhavig geval niet noodzakelijk. Er worden geen nieuwe waterfuncties gerealiseerd. Op een bestaand agrarisch perceel wordt de mogelijkheid gecreeërd om hier een vrijstaande woning te realiseren. De woning wordt op voldoende afstand van een bestaande watergang gerealiseerd zodat, bij mogelijke realisatie van waterfuncties aan of bij de watergang, deze realisaties niet worden belemmerd.
Conclusie
Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. Nu de ontwikkeling van een woning ook past binnen de provinciale omgevingsvisie en -verordening past het plan binnen het provinciaal beleid.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale woonagenda 2015 - 2025
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De Regionale Woonvisie is in 2013 geëvalueerd. Dit heeft geleid tot een bijstelling, in de vorm van een Regionale woonagenda 2015-2025. Deze woonagenda richt zich primair op het ontwikkelen van een evenwichtige kwalitatieve en kwantitatieve woningvoorraad en secundair op het voorkomen en aanpakken van leegstand in maatschappelijk vastgoed en op wonen en zorg.
Het Achterhoeks Woonwensen- en Leefbaarheidsonderzoek (AWLO) van maart 2018 laat zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen (mismatch) in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale woonagenda.
In 2019 is een regionale set aan kwaliteitscriteria vastgesteld op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld. Daarmee wordt beoogd dat alleen extra nieuwbouw wordt toegevoegd, als dit bijdraagt aan het oplossen van de mismatch op de lokale woningmarkt. De notitie "Kwalitatieve toetsingscriteria woningbouw Achterhoek" beschrijft dit regionale kader, de te hanteren werkwijze en het monitoren van de nieuwe woningbouwinitiatieven.
Diverse onderzoeken laten zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruitgelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord. Een aantal passages zijn niet meer van toepassing, zoals:
- de afspraken over de woningbouw tot 2025 over de netto toevoegingen incl. 10% extra verlaging (pag. 3 en 4 en uit samenvatting pag. 7,11, 12) en het schema over de bouwopgave (pag. 12) en;
- hoofdstuk 5, pagina 11 onder kopje 'De gewenste situatie': de passage over de regionale huishoudensgroei in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 is achterhaald door de nieuwe Primos-prognose, waarbij per gemeente of kern wel verschillen in de bevolkingsontwikkeling kunnen bestaan.
Conclusie
Het regionale beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten. Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
- op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
- een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
- een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
- de identiteit onderstreept en versterkt.
3.5.2 Beleidsvisie Externe veiligheid
Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.
Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 4.8.
3.5.3 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bovendien is aan onderhavig plan nog een beeldkwaliteitsplan gekoppeld, dat ook door de gemeenteraad is vastgesteld en eveneens richtinggevend is.
3.5.4 Economische visie - Economie Voorop !
Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.
De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.
De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.
3.5.5 Geluidbeleid gemeente Oost Gelre
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
Het geluid is nader beschreven in paragraaf 4.4.
3.5.6 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
3.5.7 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat het perceel Vrakkinkweg 1a te Groenlo ligt binnen het landschaps-ensemble aangemerkt als 'Groenlo-Slingerand' .
Hierbij geldt het motto: "Vang de dynamiek in deze zone op door elke ingreep in de overgang van stad naar het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat, hoort wat! Kies in het noorden en oosten voor het thema 'nieuwe scholten in de linie' en in het zuiden en westen voor 'nieuwe brinken in de linie'.
Op te poetsen parels:
- de restanten van "Groenlo-vestingstad"
- centrum en vestingwerken
- nieuwe en bestaande brinken
- plekken om te verpozen eventueel met bankjes
- verschraalde bermen bij erf
- typerende erfbeplantingen
- karakteristieke bestaande beplantingen bijv. op steilranden
Te beschermen en stimuleren landschapselementen:
- scholtelanen en slingeslingers in noord en oost
- linde- of eikenlanen in zuid en west
- esrandbeplantingen
Voor het voorliggende plan zijn bovengenoemde uitgangspunten meegenomen in het door Stichting Landschapsbeheer Gelderland opgestelde landschappelijk inpassingsplan, zoals ook al is beschreven in paragraaf 3.3.1. Dit plan biedt kansen voor landschapsversterking.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Bodem
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Uitgevoerd bodemonderzoek
Door het onderzoeksbureau Montferland Milieu B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in een bodemonderzoeksrapport met projectnummer MM 22167 d.d. 16 september 2022. Het bodemonderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
Dit verkennend bodemonderzoek is nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met kenmerk 2022EA1188, d.d. 26 september 2022 welke als bijlage is bijgevoegd.
De ODA adviseert het volgende: "Het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Met het onderzoek zijn licht verhoogde gehalte aan koper in de grond vastgesteld. De bodemkwaliteit voldoet formeel niet aan de functieklasse Wonen. Echter is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico, waardoor er geen belemmeringen zijn voor een gebruik als wonen.
Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Aan de bestemmingsplan-procedure hoeven geen bodemspecifieke voorschriften te worden verbonden."
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
IWAK en AMK
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Nieuw Archeologiebeleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'.
Dit nieuwe beleid is opgenomen in het op 22 februari 2022 door de gemeenteraad vastgestelde 'Parapluplan Archeologie'. Onderhavig perceel is aan dit Parapluplan getoetst.
Situatie plangebied
Ingevolge het 'Parapluplan Archeologie' is het beoogd perceel voor de gewenste woning gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2, 3 en 4'.
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.
Binnen deze dubbelbestemming wordt het woonhuis en het bijbehorend bouwwerk opgericht. Tezamen zal de oppervlakte meer bedragen dan 250 m2. Voor realisatie van deze bouwwerken zal ook dieper dan 40 cm worden gegraven. Een archeologisch onderzoek is dan ook noodzakelijk.
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 1.000 m2.
Op het perceel waar voornoemde archeologische bestemming is aangegeven wordt niet gebouwd of worden bodemingrepen gedaan die een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 bestrijken. Op deze gronden is dan ook geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 5.000 m2.
Op het perceel waar voornoemde archeologische bestemming is aangegeven wordt niet gebouwd of worden bodemingrepen gedaan die een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 bestrijken. Op deze gronden is dan ook geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Uitgevoerd archeologisch onderzoek
Door het onderzoeksbureau KSP Archeologie is een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (booronderzoek) verkennende en karterende fase uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in een archeologisch onderzoeksrapport met projectnummer 22108 d.d. 11 augustus 2022. Het archeologisch onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
Dit archeologisch onderzoeksrapport is nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met kenmerk 2022EA1188, d.d. 29 september 2022 welke als bijlage is bijgevoegd.
De ODA adviseert het volgende: "Er is archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven nodig of planaanpassing waardoor het archeologische niveau niet bedreigd wordt."
Vervolgonderzoek
Dit vervolgonderzoek vindt vooralsnog niet plaats. Verzoeker wil eerst bekijken wat de impact van het bouwplan op de bodem zal zijn als deze definitief wordt. Daarbij wil verzoeker bekijken of archeovriendelijk bouwen een optie is, zo min mogelijk verstoren van de bodem cq. het terrein, in ieder geval minder dan de genoemde 250 m2.
Is voornoemde niet mogelijk dan kunnen alsnog archeologische proefsleuven worden ingezet om te bekijken of vindplaatsen begrensd kunnen worden en zo beoordelen op welk deel van het perceel nader archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.
Voornoemde is akkoord bevonden door de regionaal archeologe van de ODA.
Voorwaardelijke verplichting
Om voornoemde te waarborgen is er in de regels van het bestemmingsplan binnen de bestemming Wonen een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Wettelijke meldingsplicht
In de Erfgoedwet is in artikel 5.10 en 5.11 de wettelijke meldingsplicht beschreven. Dit is om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: 'Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister'. Deze aangifte dient te gebeuren bij de RCE te Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan per direct in kennis te stellen.
Conclusie archeologie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Om een en ander te waarborgen wordt er een voorwaardelijke verplichting in de regels binnen de bestemming Wonen in dit bestemmingsplan opgenomen.
Wel geldt de algehele zorgplicht waarin wordt aangegeven dat bij toevalsvondsten het bevoegd gezag op de hoogte moet worden gesteld.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
- de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
- de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
- de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).
De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen. Het betreft hier nieuwbouw van een vrijstaande woning. De bestaande te slopen woning met bijbehorend bouwwerk heeft geen cultuurhistorische waarde.
Conclusie cultuurhistorie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Water
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
- een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
- water meer ruimte geven;
- versterken van de ecologische waarden;
- creëren van een vitaal watersysteem
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag | Rele- vant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Ja |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Ja |
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee | |
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Ja |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
De met 'ja' beantwoorde vragen zijn hieronder nader uitgewerkt.
Riolering en Afvalwaterketen
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Voor onderhoud aan het persleidingenstelsel is bereikbaarheid van de leiding noodzakelijk. Tot slot mogen in de milieuzone van de RWZI geen hindergevoelige functies worden opgenomen.
In de Vrakkinkweg is riolering aanwezig. De woning wordt hierop aangesloten. De dimensionering van de riolering is dusdanig groot dat het afvalwater dat afkomstig is van de te realiseren woning, op dit riool geloosd mag worden. Daarnaast wordt er een bestaande woning gesloopt. Hiervan wordt dan ook geen afvalwater meer geloosd op de riolering.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met ongeveer 500 m2 (woonhuis met bijbehorend bouwwerk en straatwerk). Daarnaast wordt de op het perceel aanwezige woning met bijbehorend bouwwerk en aanwezige verharding met een oppervlakte van ongeveer 450 m2 gesloopt en verwijderd. Per saldo zal het verhard oppervlak dus maar ongeveer 50 m2 toenemen. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plekke geïnfiltreerd in de bodem.
Inrichting en beheer
Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Daarnaast dienen wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. De nieuwe ontwikkleing met een woning, bijbehorend bouwwerk en oppervlakteverharding vindt op ruim 80 m plaats van de aanwezige watergang.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
De nieuw te bouwen woning komt te liggen aan de Vrakkinkweg een weg buiten de bebouwde kom in het buitengebied van Oost Gelre. De maximum snelheid op deze weg bedraagt 60km/uur. Voor deze weg geldt een zone van 250 m. Er geldt dan ook een onderzoeksplicht naar de optredende geluidsbelasting van het wegverkeer op de gevel van de nieuwe woning nu de woning binnen deze zone is gelegen.
Uitgevoerd akoestisch onderzoek
Door het onderzoeksbureau Geluid Plus is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai ter plaatse van de te realiseren woning. De resultaten hiervan zijn verwoord in een akoestisch onderzoeksrapport met projectnummer 22.247 d.d. 19 september 2022. Het akoestisch onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
Dit akoestisch onderzoeksrapport is nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met kenmerk 2022EA1188, d.d. 12 oktober 2022 welke als bijlage is bijgevoegd.
De ODA adviseert het volgende: "Het onderzoek is beoordeeld en akkoord bevonden. De Wet geluidhinder is van toepassing voor wegverkeerslawaai maar er hoeft geen hogere waarde te worden vastgesteld. De geluidbelasting vanwege de Vrakkinkweg bedraagt ten hoogste 48 dB (incl. aftrek) ter plaatse van de noordgevel. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB."
Industrielawaai
In de directe omgeving van het plangebied, waarop de nieuwe woning gebouwd zal worden, is bedrijventerrein 'Den Sliem' en het regionaal bedrijventerrein 'De Laarberg' gelegen. Rondom deze bedrijventerreinen ligt een geluidzone nu beide bedrijventerreinen als gezoneerde bedrijventerreinen zijn aangemerkt ingevolge artikel 40 Wet geluidhinder (Wgh). Dit wil zeggen dat op de grens van de geluidzone, die rondom de bedrijventerreinen zijn gelegen, de maximale geluidsbelasting, afkomstig van alle bedrijven op het bedrijventerrein tezamen, niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).
Geluidcontouren 50 en 55 dB(A) rondom bedrijventerreinen Laarberg en Den Sliem
De planlocatie aan de Vrakkinkweg 1a te Groenlo is gelegen in de op bovenstaande kaart aangegeven gele cirkel. Het plangebied is gelegen buiten de aangegeven 50 dB(A) geluidcontour van de aanwezige bedrijventerreinen de Laarberg en Den Sliem. Hierdoor is er geen geluidoverlast van de aanwezige bedrijven op de bedrijventerreinen te verwachten en kan hierdoor een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning worden gewaarborgd.
Railverkeerlawaai
Railverkeerlawaai is niet van toepassing op dit plangebied nu er geen spoorlijn in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.
Conclusie
De nieuwe woning op het perceel Vrakkinkweg 1a te Groenlo ligt buiten de geluidscontour van de bedrijventerreinen. De geluidsbelasting op de gevel afkomstig van het wegverkeerslawaai voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A). Een goed woon- en leefklimaat in de woning kan hiermee worden gegarandeerd.
4.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.
Situatie plangebied
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een nieuwe woning. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofoxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5).
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2, PM10 en PM2,5 in zowel 2011, 2015 als 2020 onder de grenswaarden liggen.
Conclusie
Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
4.6 Natuurwaarden
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Natuurwaarden onderzoek
Door Natuurbank Overijssel is een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer 4542 versie 1.0, d.d. 23 augustus 2022. Het onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
In het rapport wordt het volgende geconcludeerd.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist of er dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de Groene ontwikkelingszone, maar op ruime afstand van Natura 2000-gebied. Omdat voorliggend plan geen betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling binnen de Groene ontwikkelingszone, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. de Groene ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan op voorhand worden uitgesloten, er is geen nader onderzoek vereist. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden eveneens uitgesloten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rustof verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de schuur gesloopt wordt en de beplanting gerooid wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten tijdelijk af. Deze functie is voor de voorkomende soorten niet beschermd en leidt niet tot wettelijke consequenties.
Daarnaast heeft de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) de Quickscan Natuurwaarden inhoudelijk beoordeeld. Deze beoordeling is opgenomen in een 'Vooradvies Natuur bestemmingsplan (flora en fauna)' van 13 oktober 2022. Deze beoordeling is als bijlage bijgevoegd.
In het vooradvies wordt aangegeven dat "Het is toegestaan om op basis van data en habitatkenmerken een uitspraak te doen over de mogelijkheid dat beschermde soorten in het onderzoeksgebied kunnen voorkomen. De quick scan geeft voldoende inzicht in mogelijk aanwezige flora en fauna dan wel geschikt habitat. En ook in de te treffen maatregelen ter voorkoming van schade aan flora en fauna".
Conclusie natuurwaarden
Natuurwaarden vormen geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Situatie plangebied
Het perceel is gelegen in een woongebied in het buitengebied van Oost Gelre. Dit wil zeggen dat de omliggende percelen allen zijn bestemd als Wonen. Wel vinden er op een tweetal in de directe nabijheid van het perceel gelegen woonbestemmingen nevenactiviteiten plaats in de vorm van verblijfsrecreatie. Daarnaast zijn op enige afstand nog een tweetal agrarische bedrijven gelegen en bevindt zich de bedrijventerreinen De Laarberg en Den Sliem in de directe nabijheid. De voornoemde functies en bedrijven zijn hieronder nader beschreven en getoetst.
Verblijfsrecreatie
Op de percelen Vrakkinkweg 3 en 4 vindt naast het wonen een nevenactiviteit plaats in de vorm van verblijfsrecreatie. Ingevolge bovengenoemde 'Handreiking' dient ten opzichte van gevoelige objecten, zoals woningen, een minimale afstand te worden aangehouden van 30 m voor geur en 50 m voor geluid. Wel dient hierbij te worden vermeld dat genoemde afstanden zijn gerelateerd aan 'kampeerterreinen' en 'vakantiecentra' waar in onderhavig geval geen sprake van is. De aangegeven afstanden mogen hierdoor worden verkleind.
De verblijfsaccommodatie aan de Vrakkinkweg 3 ligt op ongeveer 60 m van de beoogde woning op het perceel Vrakkinkweg 1a. De verblijfsaccommodatie aan de Vrakkinkweg 4 ook op ongeveer 60 m. Hiermee wordt voldaan aan voornoemde afstanden van 30 en 50 m en zal er geen geur- of geluidsoverlast van de verblijfsrecreatie's te verwachten zijn.
Agrarische bedrijven
Aan de Oude Borculoseweg 5 en 7 te Groenlo zijn twee intensieve veehouderijbedrijven gelegen waarbij bij eerstgenoemd bedrijf nog mestverwerking plaatsvindt. Het gaat hierbij aan de Oude Borculoseweg 5 om een kalverenhouderij met mestverwerking waarbij ingevolge bovengenoemde 'Handreiking' ten opzichte van gevoelige objecten, zoals woningen, een minimale afstand dient te worden aangehouden van 100 m voor geur en 30 m voor geluid. Aan de Oude Borculoseweg 7 worden vleesvarkens gehouden waarbij ingevolge bovengenoemde 'Handreiking' ten opzichte van gevoelige objecten, zoals woningen, een minimale afstand dient te worden aangehouden van 200 m voor geur en 50 m voor geluid.
Het agrarisch bedrijf Oude Borculoseweg 5 is op ongeveer 280 meter gelegen van de beoogde nieuwe woning en het agrarisch bedrijf Oude Borculoseweg 7 op ongeveer 300 meter. Gemeten is hierbij vanaf het agrarisch bouwvlak. Hiermee wordt voldaan aan voornoemde grootste afstanden van 100 en 200 m en zal er geen geur- of geluidsoverlast van de agrarische bedrijven te verwachten zijn.
Op het agrarisch bedrijf Oude Borculoseweg 5 vindt ook mestverwerking plaats. Ingevolge de 'Handreiking' hoort bij een afvalverwerkingsbedrijf voor mestverwerking een grootste afstand van 500 m waarbij deze afstand hoort bij het aspect 'geur'. Voornoemde mestverwerking op bedrijfsniveau is niet te vergelijken met een afvalverwerkingsbedrijf voor mestverwerking. De genoemde afstand van 500 m mag dan ook naar beneden woden bijgesteld. De mestverwerkingsinstallatie op het bedrijf is op ongeveer 425 m gelegen vanaf de beoogde woning. Hiermee kan worden aangegeven dat deze afstand groot genoeg is om geen geuroverlast van de mestverwerking te ervaren.
Daarnaast is de mogelijke geurhinder afkomstig van voornoemde agrarische bedrijven meegenomen in paragraaf 4.9.
Bedrijventerreinen
Bedrijventereinen De Laarberg en Den Sliem zijn gelegen op ongeveer 460 m van de beoogde locatie voor de te ontwikkelen woning. Het geluid afkomstig van deze bedrijventerreinen is opgenomen in paragraaf 4.4 waarin werd geconcludeerd dat de beoogde woning buiten de 50 dB(A) contour komt te liggen. Verder zijn er geen aspecten in de Handreiking opgenomen waaraan specifiek getoetst moet worden. De afstand is groot genoeg om te voorkomen dat de aspecten 'geur', 'stof' en 'gevaar' op de nieuwe woning een belemmering vormen. Daarnaast wordt het aspect 'gevaar' nog onder paragraaf 4.8 nader beschreven.
Conclusie
De nieuwe woning komt op voldoende afstand te liggen van de dichtstbijzijnde bedrijfs- en recreatieve functies. De toekomstige ontwikkelingen van de bedrijven cq. functies worden door de komst van een nieuwe woning niet belemmerd. Daarnaast is er een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning te garanderen.
4.8 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Situatie plangebied
Door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) is advies uitgebracht ten aanzien van externe veiligheid. Dit advies is verwoord in een 'Advies EV: bestemmingswijziging' van 27-09-2022 met zaaknummer 2022EA1188, welke als bijlage is bijgevoegd. In het advies wordt het volgende geconcludeerd: "er reiken geen plaatsgebonden risicocontouren of invloedsgebieden over het plangebied. Externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen. Het groepsrisico hoeft ook niet (beperkt) verantwoord te worden, daarnaast is het ook niet nodig om de VNOG (veiligheidsregio Noordoost Gelderland) om advies te vragen inzake bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid".
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Geur
Wettelijk kader
Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) een toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning.Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor geldt minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008
De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.
Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:
- bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
- bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
- bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.
Situatie plangebied
In de directe nabijheid zijn agrarische bedrijven gelegen. Daarnaast is het bedrijventerrein De Laarberg en Den Sliem in de nabijheid van het plangebied gelegen. Om te bepalen of de nieuwe woning voldoet aan de geurnormering is er door Van Doormaal advies een geuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in een notitie 'wet geurhinder en veehouderij, verplaatsen burgerwoning Vrakkinkweg 1a Groenlo' van 4 augustus 2022, welke als bijlage is bijgevoegd.
Deze notitie is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). Het advies is als bijlage bijgevoegd. De ODA concludeert dat "het geuronderzoek voldoet aan de eisen en maakt inzichtelijk dat wordt voldaan aan de toetsingswaarden van 14 OUE/m³ . Hiermee is sprake van een aanvaardbaar niveau van geurhinder".
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Vrakkinkweg.
Parkeren
Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Situatie plangebied
Ter plaatse geldt het Facetbestemmingsplan parkeren met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPPAR1800-VG01 van de gemeente Oost Gelre. Binnen het Facetbestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Uitgangspunt is parkeren op eigen terrein. Dit is op het perceel mogelijk. Binnen het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de normen zoals opgenomen in de hierboven aangegeven Nota parkeernormen.
Conclusie
Op eigen terrein worden parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de woning. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Kabels En Leidingen
Rondom het plangebied zijn verschillende algemene nutskabels en -leidingen aanwezig. Hiermee wordt bij de planuitwerking rekening gehouden. Er bevinden zich in of nabij het plangebied geen kabels of leidingen waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling moet worden opgenomen.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
5.2 Bestemmingsplan
Het digitale bestemmingsplan 'NL.IMRO.1586.BPBUI2042-OW01' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI2042-OW01 met bijbehorende regels.
5.3 Plansystematiek
5.3.1 Indeling
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijking van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
- wijzigingsregels.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingsgebied' een omgevingsvergunningplicht.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en parkeerregelgeving.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.3.2 Bestemmingsregels
Wonen
Bestemmingsomschrijving
Het gehele perceel krijgt, gemeten vanaf de openbare weg, de bestemming 'Wonen'.
De nieuw woning (hoofdgebouw) wordt omvat door een bouwvlak. Nieuwe bijbehorend bouwwerken (bijgebouwen), welke deel uitmaken van het hoofdgebouw, mogen ook in dit bouwvlak worden opgericht. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen binnen een aangegeven bouwvlak te worden gebouwd. In de bouwregels is aangegeven dat het bijbehorend bouwwerk maximaal een oppervlakte van 150 m2 mag hebben.
De regels voor bestemming 'Wonen' is gelijk gehouden aan de woonbestemmingen binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. De hoofdfunctie is wonen, maar een aan huis gebonden (dienstverlenend) beroep is ook toegestaan, zolang de oppervlakte niet meer bedraagt dan ten hoogste 50 m². Hierbij geldt dat de woning in overwegende mate de woonfunctie moet behouden en het beroep moet passen in de woonomgeving.
In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen een hoofdgebouw (de woning) en bij het hoofdgebouw behorende bijbehorende bouwwerken.
De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woning is in de bouwregels aangegeven. De toegestane bouwwijze (vrijstaand) is zowel in de Regels als op de Verbeelding aangegeven.
Bouwregels
De maatvoering en de oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is geregeld in de bouwregels waarbij onderscheid is gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Archeologie
De archeologische waarden zijn als dubbelbestemming opgenomen. Deze bestemmingen hebben als doel de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de ondergrind te beschermen. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven. Dit is gebaseerd op het vastgestelde 'Parapluplan Archeologie'.
Op de verbeelding komen voor:
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingsgebied 2'
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingsgebied 3'
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 1.000 m2.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingsgebied 4'
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 5.000 m2.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.
Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 25 m2. Tevens is overschrijding van de hoogten en oppervlakten tot een maximum percentage van 10% mogelijk. Verder is afwijking mogelijk voor zendmasten en onder voorwaarden verschuiving van bijvoorbeeld bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het in geringe mate aanpassen van het plan. Daarnaast zijn het oprichten van bouwwerken ten behoeve van openbaar nut opgenomen. Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden gekoppeld.
Parkeerregelgeving
In artikel 11 is de regeling voor parkeren opgenomen. Op basis hiervan kan als voorwaarde voor vergunningverlening een parkeernorm worden opgelegd. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.
Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Bij de gewenste ontwikkelingen zijn geen rijks- en provinciaal belang in het geding. Ook het waterschapsbelang komt niet in het geding. Een voorontwerpbestemmingsplan wordt dan ook niet aan de overlegpartners toegezonden. De partners kunnen reageren op het ontwerpbestemmingsplan. De partners hebben geen reactie op het ontwerp bestemmingsplan gegeven.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ontwerp bestemmingsplan heeft voor een ieder zes weken ter inzage gelegen van 9 december 2022 tot en met 19 januari2023. Binnen deze termijn is er geen zienswijze ingediend.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.
Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade is in een anterieure overeenkomst afgewenteld naar initiatiefnemer.
Conclusie
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op verzoek van initiatiefnemer. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn dan ook voor rekening van initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd. Een exploitatieplan is niet nodig.
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven
Bijlage 1 Lijst aan huis gebonden bedrijven
Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst
Bijlage 3 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 3 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 4 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Advies Oda Bodemonderzoek
Bijlage 2 Advies ODA bodemonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Advies Oda Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Advies ODA archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Advies Oda Geluid
Bijlage 7 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 7 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 8 Advies Oda Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 8 Advies ODA Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 9 Advies Oda Externe Veiligheid
Bijlage 9 Advies ODA externe veiligheid
Bijlage 10 Geuronderzoek
Bijlage 11 Advies Oda Geur
Bijlage 12 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 12 Landschappelijk inpassingsplan