Buitengebied herziening Meddoseweg (ong.)
Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 12-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied herziening Meddoseweg (ong.) met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI2052-VG01 van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bestaand:
legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.11 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.12 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.14 erfinpassing
erfinpassing vindt plaats op het erf en omliggende gronden. Hiertoe behoort in ieder geval de situering van opstallen, de inrichting van het perceel en de aansluiting van het erf op de omgeving. Het gaat hierbij onder andere om aanleg van opgaande beplanting op of direct aangrenzend aan het erf.
1.15 evenementen:
een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, zoals een herdenkingsplechtigheid, een braderie, een optocht, een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg en een straatfeest of een buurtbarbecue.
1.16 extensieve dagrecreatie:
extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.17 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;
1.19 landschapsversterking:
landschapsversterking vindt plaats buiten het erf, met als doel de gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap te versterken. Het betreft bijvoorbeeld de aanleg van paden, lanen, bossen en houtwallen;
1.20 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;
1.21 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.22 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.23 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
- c. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- d. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- e. erfbeplanting;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. erven en terreinen, waarbij geldt dat erfverharding uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan;
- h. wegen en paden;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. in/-en uitritten, mede ten behoeve van de aangrenzende bestemming.
Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':
- is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
- 1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
- 2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
- 3. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
- 4. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
- 5. kleinschalige besloten ruimtes;
- 6. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
- 7. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
- zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
- 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 4. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
- 5. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 6. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 7. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud en herstel van natuurwaarden;
- b. het behoud en herstel van ter plaatse aanwezige graslanden, heideveldjes, (gerief)bosjes, weg- en erfbeplanting, houtwallen en –singels en boomgroepen;
- c. extensieve dagrecreatie;
- d. wegen en paden;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
Onder het doel 'behoud en herstel van natuurwaarden' is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot:
- f. het Korenburgerveencomplex, waaronder begrepen het Vragenderveen;
- g. Lievelderveld;
- h. Koolmansdijk;
- i. De Witte Riete en de Maandag;
- j. De Leemputten;
- k. Vragenderveld.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- a. op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan, met uitzondering van:
- 1. de bouwhoogte en de oppervlakte van schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 2,5 m en 30 m2;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
- 1. de maatvoering van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de navolgende tabel:
Bouwwerken Maximale goothoogte in m maximale bouwhoogte in m maximale oppervlakte in m2 maximale inhoud in m3 informatiepanelen 2,5 palen en masten 8 overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 20
- 1. de maatvoering van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de navolgende tabel:
- c. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2 sub a.1 ten behoeve van het bouwen van een gebouw voor het beheer en inrichting van de natuurgebieden, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 70 m2;
- 2. de goothoogte van het gebouw niet meer bedraagt dan 4 m;
- 3. de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de noodzaak voor het oprichten van het gebouw uit het oogpunt van beheer en onderhoud wordt aangetoond;
- 4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en hieraan door het nemen van maatregelen niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
- 5. er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk' en 'overige zone - groene ontwikkelingszone'.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
- 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
- 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 6. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
- 7. het vellen en rooien van bossen en verwijderen van landschapselementen;
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 5 Recreatie - Dagrecreatie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen:
- b. speelterrein, picknickterrein en feestterrein, met dien verstande dat voor evenementen aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
maximale piekaantal bezoekers | maximale duur evenement in dagen | maximale openingstijden evenement | maximale op- en afbouwtijd in dagen (per evenement) |
300 | 3 | 09:00 - 02:00 | 3 |
waarbij geldt dat;
- 1. er maximaal 4 evenementen per kalenderjaar zijn toegestaan;
- 2. de geluidbelasting op de gevels van omliggende woningen nooit meer mag bedragen dan 75 dB(A);
- 3. in navolging op het vorige punt de geluidemissie zoveel mogelijk verder beperkt wordt door de aanbevelingen uit paragraaf 4.3 van het in Bijlage 1 opgenomen Akoestisch onderzoek in acht te nemen, en;
- 4. de op- en afbouw van een evenement uitsluitend plaats mag vinden tussen 7:00 en 19:00 uur.
- c. tuinen, erven en groenvoorzieningen;
- d. ontsluitingen/inritten;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- i. kunstobjecten;
met dien verstande dat:
- j. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. een gebouw mag alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' bedraagt de oppervlakte van de totale bebouwing niet meer dan de aangegeven maximum oppervlakte;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte van een gebouw maximaal de aangegeven bouwhoogte;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de goot- en bouwhoogte van een gebouw maximaal de aangegeven goot- en bouwhoogte;
- e. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 m;
- f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 4 m;
- g. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 5.2 ten behoeve van uitbreiden van de maximale bebouwde oppervlakte met 15%, met dien verstande dat:
- 1. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 2. natuur- en landschapswaarden door de uitbreiding niet onevenredig worden aangetast;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 4. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water, watergangen en waterpartijen;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. oevers en taluds;
- d. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
- e. extensieve dagrecreatie.
6.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
- 1. uitsluitend bestaande steigers en vlonders zijn toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 sub b.1. ten behoeve van de aanleg van nieuwe steigers en vlonders, met dien verstande dat:
- a. de lengte en de breedte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 8 m en 2 m;
- b. de bouwhoogte van de steigers en vlonders niet meer bedraagt dan 1 m;
- c. uit onderzoek is gebleken dat de steigers en vlonders niet leiden tot aantasting van natuur- en landschapswaarden.
Artikel 7 Waarde - Archeologisch Rijksmonument
Voor het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk.
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Artikel 8 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
8.2 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.
Artikel 9 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
9.2 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.
Artikel 10 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 3
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
10.2 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 1.000 m2.
Artikel 11 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 4
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
11.2 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 5.000 m2.
Artikel 12 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
12.2 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 50 m2.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
14.1 Bouwen langs wegen en water
- a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
- 1. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeersbelang;
- b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;
Afwijken bij een omgevingsvergunning
- c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 14.1 sub b voor wat betreft het oprichten van:
- 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt de wegbeheerder;
- 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, brughoofden, verkeersborden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
- 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;
mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in 14.1 sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van gronden;
- 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
- 3. het aanleggen van geluidswallen;
- 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
- e. Een omgevingsvergunning mag alleen een moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder wordt gehoord;
- f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.
14.2 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
- a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 Gelders natuur netwerk en groene ontwikkelingszone
- a. Ter plaatse van de aanduiding:
- 1. 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
- 2. 'overige zone - groene ontwikkelingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van:
- de ecologische kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die de realisatie van de groene ontwikkelingszone in de weg staan;
- landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- b. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
- 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 4. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
- 5. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
- 6. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 7. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- c. Het bepaalde in sub b is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- d. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub b mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
16.2 Natte natuur
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natte natuur' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van waterafhankelijke natuurgebieden.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- b. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
- 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 4. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
- 5. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
- 6. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 7. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- c. Het bepaalde in sub b is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- d. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub b mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
17.1 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:
- a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
- b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
- c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
- 1. de inhoud van wooneenheden;
- 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.
Artikel 18 Parkeerregelgeving
In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
- b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
- c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- 2. de woon- en leefsituatie.
- d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied herziening Meddoseweg (ong.).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het evenemententerrein 't Strootman aan de Meddoseweg ongenummerd in Groenlo (hierna: plangebied). Op het evenemententerrein vinden diverse activiteiten plaats, zoals een meifeest, dansavond, kinderspelen, volleybaltoernooi en de kermis.
Het voornemen is om het evenemententerrein te vergroten op de agrarische gronden ten zuiden van het huidige terrein. Deze vergroting is gewenst in verband met ruimtegebrek bij bepaalde evenementen en de wens voor een ruimere opzet van het terrein. Hierbij wordt op het terrein een gebouw van maximaal 300 m2 ten behoeve van opslag en sanitaire voorzieningen gerealiseerd. Daarnaast wordt de aanwezige schuilhut (circa 20 m2) binnen het plangebied in beperkte mate verplaatst.
Ten zuiden van het huidige evenemententerrein is momenteel een kavelsloot aanwezig (Reijerinksgoot). De kavelsloot zal worden gedempt en verlegd langs de beoogde uitbreiding, waar de kavelsloot in het zuidwesten wordt aangesloten op de bestaande kavelsloot, die loopt tot aan de Groenlosche Slinge. Ten zuidwesten van het evenemententerrein is ruimte voor natuurontwikkeling en het realiseren van een overstromingsvlakte voor piekafvoer van de Reijerinksgoot.
Verder wordt tussen het toekomstige evenemententerrein en de te verleggen kavelsloot een fietspad aangelegd, waarmee een fietsverbinding wordt gerealiseerd tussen de Meddoseweg en Oude Winterswijkseweg.
De beoogde vergroting van het evenemententerrein is op basis van het geldend "Bestemmingsplan Buitengebied Gelre 2011" niet toegestaan. Dit omdat de betreffende gronden zijn voorzien van een agrarische bestemming en binnen deze bestemming het gebruik van gronden ten behoeve van een evenemententerrein niet is toegestaan.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij zal worden aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
Opgemerkt wordt dat het verleggen van de kavelsloot/watergang, het aanleggen van het fietspad en het realiseren van natuurontwikkeling op basis van het geldend "Bestemmingsplan Buitengebied Gelre 2011" reeds is toegestaan. Hier is uitsluitend sprake van een bestemmingswijziging omdat het gewenst is de gebruiksmogelijkheden te beperken in die zin dat agrarische activiteiten niet (meer) zijn toegestaan. Gelet op het vorenstaande wordt in deze toelichting uitsluitend daar waar relevant ingegaan op het verleggen van de kavelsloot, het aanleggen van het fietspad en de beoogde natuurontwikkeling.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied bevindt zich tussen de Meddoseweg, Oude Winterswijkseweg en de Groenlose Slinge. Het evenemententerrein ligt ten zuiden van het dorp Zwolle (Gld).
In afbeelding 1.1 is het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: plattekaart.nl) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan “Buitengebied herziening Meddoseweg (ong.)” bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1586.BPBUI2052-VG01) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het "Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011". Dit bestemmingsplan is op 16 december 2012 door de raad van de gemeente Oost Gelre vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het "Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre", "Buitengebied, Reparatieplan 2016", "Facetbestemmingsplan Parkeren" en het "Parapluplan Archeologie".
Voor het beschrijven van de huidige planologische situatie zijn het "Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011" en het "Parapluplan Archeologie" het meest relevant. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is tevens rekening gehouden met de overige geldende bestemmingsplannen.
De gronden in het plangebied zijn voorzien van enkelbestemmingen 'Recreatie - Dagrecreatie' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Verder zijn de gronden op basis van het "Parapluplan Archeologie" voorzien van de volgende dubbelbestemmingen:
- Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1;
- Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2;
- Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3;
- Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4;
- Waarde - Archeologisch rijksmonument;
- Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2.
Tot slot zijn op basis van het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre" de volgende gebiedsaanduiidngen van toepassing:
- overige zone - gelders natuurnetwerk;
- overige zone - groene ontwikkelingszone;
- overige zone - natte natuur.
In paragraaf 1.4.2 wordt nader ingegaan op de geldende (dubbel)bestemmingen en aanduiding.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingplan "Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011" opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Bestemmingsomschrijving
Recreatie - Dagrecreatie
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen. Ter plaatse van het plangebied gaat het daarbij tevens om een speelterrein, picknickterrein en feestterrein, met dien verstande dat niet meer dan vier activiteiten per jaar mogen worden georganiseerd.
Tevens bij bijbehorende tuinen, erven, groenvoorzieningen, ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen toegestaan. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Wat betreft de toegestane bebouwing is uitsluitend de bestaande bebouwing toegestaan.
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, behoud van landschappelijke en natuurwaarden, het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen, met de daarbij behorende erfbeplanting, nutsvoorzieningen, erven en terreinen, wegen en paden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1, 2, 3 en 4
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1', 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2', 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Waarde - Archeologisch rijksmonument
De voor 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Voor het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk.
Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2
De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
1.5 Strijdigheid
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende planologisch regime, aangezien de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' het gebruik van gronden ten behoeve van een evenemententerrein niet toelaat. Daarnaast is het gewenst om de gronden ter plaatse van de beoogde watergang een passende waterbestemming te geven. Tot slot is het gewenst om de gronden ter plaatse van de beoogde natuurontwikkeling en het fietspad te wijzigen in de bestemming 'Natuur'.
Om de voorgenomen ontwikkeling (planologisch) mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. In deze plantoelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.6 Leeswijzer
In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het sport- en evenemententerrein 't Strootman en de ten zuiden gelegen agrarische gronden aan de Meddoseweg ten zuiden van de kern Zwolle (Gld). Daarnaast heeft dit bestemmingsplan betrekking op de gronden ten westen en zuidwesten van het voorgenoemde evenemententerrein. Het gaat hierbij om (een deel van) de gronden tussen het evenemententerrein en de ten westen gelegen Oude Winterswijkseweg en Groenlosche Slinge.
Het plangebied is nagenoeg geheel onbebouwd. In het noordoosten is sprake van een ontsluitingsweg en een parkeerterrein. Daarnaast is er een kleinschalig muziekkapel en zijn een aantal speeltoestellen en voetbalgoals aanwezig.
Het plangebied wordt omgeven door opgaande beplanting en agrarische cultuurgrond. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door de Meddoseweg.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie in en rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied en omgeving (Bron: PDOK) |
2.2 Nieuwe Situatie
2.2.1 Algemeen
Vergroting evenemententerrein
Voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de uitbreiding van het evenemententerrein 't Strootman aan de Meddoseweg, geleden ten zuiden van de kern Zwolle (Gld). Op het evenemententerrein vinden diverse activiteiten plaats, zoals een meifeest, dansavond, kinderspelen, volleybaltoernooi en de kermis.
De vergroting van het evenemententerrein is gewenst in verband met ruimtegebrek bij bepaalde evenementen en de wens voor een ruimere opzet van het terrein. Hierbij wordt op het terrein een gebouw van maximaal 300 m2 ten behoeve van opslag en sanitaire voorzieningen gerealiseerd. Dit gebouw heeft een goot- en bouwhoogte van maximaal 4 en 6 meter. Daarnaast wordt de aanwezige schuilhut (circa 20 m2) binnen het plangebied in beperkte mate verplaatst.
Gelet op het feit dat het hier gaat om een lokaal evenemententerrein zal het aantal bezoekers niet of nauwelijks toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Tijdens een druk/maatgevend evenement zal het om maximaal 300 bezoekers gaan.
In afbeelding 2.2 is de beoogde ontwikkeling ter plaatse van het evenemententerrein weergegeven. Met de blauwe contour is de uitbreiding van het evenemententerrein indicatief weergegeven. Voor het bestaande deel van het evenemententerrein wordt de bestemming overeenkomstig de huidige situatie overgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.2: Beoogde uitbreiding evenemententerrein (Bron: Gemeente Oost Gelre) |
Verleggen watergang, natuurontwikkeling in fietspad
Ten zuiden van het huidige evenemententerrein is momenteel een kavelsloot aanwezig (Reijerinksgoot). De kavelsloot zal worden gedempt en verlegd langs de beoogde uitbreiding van het evenemententerrein, waar de kavelsloot in het zuidwesten wordt aangesloten op de bestaande kavelsloot, die loopt tot aan de Groenlosche Slinge.
Ten zuidwesten van het evenemententerrein is ruimte voor natuurontwikkeling en het realiseren van een overstromingsvlakte voor piekafvoer van de Reijerinksgoot.
![]() |
Afbeelding 2.3: Beoogde watergang en natuurontwikkeling (Bron: Gemeente Oost Gelre) |
Tot slot wordt tussen het toekomstige evenemententerrein en de te verleggen kavelsloot een fietspad aangelegd, waarmee een fietsverbinding wordt gerealiseerd tussen de Meddoseweg en Oude Winterswijkseweg. Het fietspad bestaat uit halfverharding.
De voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met de aangrenzende natuurgebieden/-stroken. Deze worden als gevolg van voorgenomen ontwikkeling niet aangetast. Daarnaast is tussen het beoogde fietspad en de Reijeriksgoot (nieuwe deel en bestaande deel) ruimte voor versterking van de bestaande natuurgebieden/ -stroken. De exacte invulling hiervan ligt nog niet vast.
Hoofdstuk 3 Beleid
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
3.1 Internationaal Niveau
3.1.1 Vogelrichtlijn
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
3.1.2 Habitatrichtlijn
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden binnen het plangebied
3.1.4 Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
- De vervuiler betaalt
- De gebruiker betaalt
- Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
- Resultaatsverplichting in 2015
- Stroomgebiedsbenadering)
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding binnen het plangebied.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De laddertoets die is opgenomen in artikel 3.1.6 lid van het Bro is een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes en zo nodig wordt onderzoek gedaan naar behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van dit toetsingskader nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).
Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).
3.2.3 Conclusie
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met de relevante nationale beleidskaders.
3.3 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.3.3 Conclusie
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met de relevante provinciale beleidskaders
3.4 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk beleid is een doorvertaling van rijks-, provinciaal en regionaal beleid en is verwoord in tal van plannen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de voor de ontwikkeling relevante beleidsstukken.
3.4.1 Omgevingsvisie Oost Gelre
3.4.2 Beleidsvisie Externe veiligheid
3.4.3 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre
3.4.4 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024
3.4.5 Conclusie
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke beleidskaders.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.1.1 Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
4.1.2 Situatie plangebied
4.1.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.2 Bodem
4.2.1 Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
4.2.2 Situatie plangebied
Door Dumea is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In 4.2.2.1 worden de onderzoeksresultaten puntsgewijs weergeven. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
4.2.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Water
4.3.1 Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
- een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
- water meer ruimte geven;
- versterken van de ecologische waarden;
- creëren van een vitaal watersysteem
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
- De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
- Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
- Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.
4.3.2 Waterparagraaf
4.3.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
4.4.1 Kader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
4.4.2 Situatie plangebied
Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van geluidgevoelige objecten. Nadere toetsing van het initiatief aan de Wet geluidhinder kan achterwege blijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van gebouw waar geen sprake is van permanent langdurig verblijf. Voor wat betreft de invloed van het evenemententerrein op de omgeving wordt verwezen naar de paragraaf 4.7, waar nader op het aspect milieuzonering wordt ingegaan.
4.4.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Wettelijk kader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.5.2 Situatie plangebied
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de vergroting van het evenemententerrein 't Strootman. Via de NIBM-tool berekening is onderzocht of de ontwikkeling wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze berekening zijn 100 vervoersbewegingen per weekdag ingevoerd (meer dan verwacht, er is immers niet iedere weekdag sprake van een evenement). De 100 verkeersbewegingen zullen slechts een aantal dagen per jaar plaatsvinden, daarom is in dit geval sprake van een worst-case berekening. De 100 verkeersbewegingen komen overeen met de uitgangspunten zoals opgenomen in het in Bijlage 5 opgenomen Akoestisch onderzoek.
De berekening laat het volgende beeld zien:
![]() |
De ontwikkeling is aan te merken als een project dat “niet in betekenende mate bijdraagt” aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de nieuwe functies in het plangebied niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
4.5.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Ecologie
4.6.1 Inleiding
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
In navolgende paragrafen wordt eerst ingegaan op gebiedsbescherming en vervolgens op soortenbescherming.
4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.3 Soortenbescherming
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In dit geval is door Natuurbank Overijssel en Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd, De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.
4.6.4 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.7.1 Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
4.7.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Rondom het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen en agrarische cultuurgronden aanwezig. Het gebied kan daarom worden aangemerkt met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
4.7.3 Situatie plangebied
4.7.4 Conclusie
Mits de grotere evenementen (gelijktijdig gebruik van feesttent, kermis en het nieuwe terrein) incidenteel plaatsvinden (circa 2 keer per jaar), is er geen sprake van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit omdat de reeds vergunde geluidbelasting niet wordt overschreden.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.
Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
4.8.2 Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
4.8.3 Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het beoogde evenemententerrein (rode cirkel) en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- 1. zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- 2. zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- 3. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- 4. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Tot slot gaat voorliggende ontwikkeling niet uit van het realiseren van een risicovolle inrichting en/of risicobron.
4.8.4 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Geur
4.9.1 Wettelijk kader
Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen, maar ook andere geurproducerende industriële bedrijven. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008
De gemeenteraad van Oost Gelre heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.
Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:
- bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
- bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
- bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht
4.9.2 Situatie plangebied
Dit bestemmingsplan gaat niet uit van het toevoegen van een nieuw gevoelig object. Tevens ziet het plan niet toe op het mogelijk maken van een veehouderij.
4.9.3 Conclusie
Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.10 Verkeer En Parkeren
4.10.1 Inleiding
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd. Zo ook in dit geval.
4.10.2 Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre
De gemeente Oost Gelre beschikt over een eigen Nota Parkeernormen. De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
4.10.3 Situatie plangebied
Voor een evenemententerrein zijn geen concrete normen opgenomen in de nota 'Parkeernormen gemeente Oost Gelre' en het CROW. Daarom wordt hierna de parkeer- en verkeerssituatie hierna op basis van ervaringen omtrent het huidige evenemententerrein beschouwd.
Parkeren
Het evenemententerrein wordt, overeenkomstig de huidige situatie, hoofdzakelijk bezocht door mensen uit de kern Zwolle en de directe omgeving. Dit betekend dat de meesten mensen met de fiets of lopend komen. De ervaring is dat dat slechts een beperkt deel met de auto komt. Bij de grootste evenementen zal het gaan om maximaal 50 auto's. Een deel van deze auto's kunnen parkeren op het parkeerterrein binnen het plangebied. De overige auto's parkeren in de huidige situatie veelal in de kern Zwolle. Omdat dit slechts incidenteel plaatsvindt wordt dit aanvaardbaar geacht. Bovendien is met het verruimen van het evenemententerrein extra ruimte beschikbaar voor het realiseren van extra (tijdelijke) parkeerplaatsen. Hierdoor vormt het aspect 'parkeren' geen belemmering voor vaststelling van dit plan.
Verkeer
Van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen is geen sprake. Zoals aangegeven is en wordt het evenemententerrein hoofdzakelijk bezocht door mensen uit de kern Zwolle en directe omgeving. Het is redelijkerwijs niet te verwachten dat het aantal bezoekers onevenredig zal toenemen. Bij de grotere evenementen zal het gaan om maximaal 100 auto's (200 verkeersbewegingen). De Meddoseweg en omliggende infrastructuur is van voldoende capaciteit om deze verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen. Bovendien gaat het hier niet om een toename van verkeersbewegingen omdat de evenementen reeds zijn toegestaan en plaatsvinden.
4.10.4 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de aspecten parkeren en verkeer geen belemmeringen opleveren als gevolg van voorliggend voornemen.
4.11 Besluit Milieueffectrapportage
4.11.1 Wettelijk kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- 1. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
- 2. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
- 3. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.11.2 Situatie plangebied
Artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming
Het plangebied ligt op enige afstand van Natura 2000-gebied (ca. 3,4 kilometer). Uit de stikstofberekening (Bijlage 3) is gebleken dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied is geen sprake. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Voor de beoogde ontwikkelingen is onderstaande activiteit uit de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage relevant, namelijk 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een
stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De
drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing
(oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat er geen sprake is van een directe m.e.r. plicht.
De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, is of met de ontwikkeling sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (o.a. ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de verruiming van het evenemententerrein aan de Meddoseweg, aanleggen van een fietspad, verleggen van een watergang en natuurontwikkeling in Groenlo. Gelet op de aard en de omvang van de beoogde ontwikkeling kan gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..
4.11.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in:
Bestemmingsomschrijving:
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
Bouwregels:
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing):
Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
Nadere eisen (indien van toepassing):
In de nadere eisen is bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van het elders het betreffende artikel bepaalde, nadere eisen kunnen stellen aan bebouwing.
5.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 13)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene bouwregels (Artikel 14)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven inzake ondergronds bouwen, het overschrijden van bouwgrenzen en afwijkingsbevoegdheden.
Algemene gebruiksregels (Artikel 15)
In dit artikel worden het verboden gebruik in dit bestemmingsplan geregeld.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 16)
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen behorend bij gebiedsaanduidingen. Deze aanduiding zijn bestemmingsvlakgrens overschrijdend.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 17)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Parkeerregelgeving (Artikel 18)
In dit artikel is regelgeving opgenomen omtrent parkeren conform de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
5.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
5.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' (Artikel 3)
Voor een beperkt deel van de gronden binnen het plangebied blijft de bestemming 'Agrarisch metwaarden - Landschapswaarden' behouden. De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
- c. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- d. extensieve dagrecreatie.
'Natuur' (Artikel 4)
De gronden ter plaatse van het beoogde fietspad, langs de ter verleggen watergang en ter plaatse van de beoogde natuurontwikkeling zijn voorzien van de bestemming 'Natuur'. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud en herstel van natuurwaarden;
- b. het behoud en herstel van ter plaatse aanwezige graslanden, heideveldjes, (gerief)bosjes, weg- en erfbeplanting, houtwallen en –singels en boomgroepen;
- c. een houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
- d. extensieve dagrecreatie;
- e. wegen en paden;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
'Recreatie - Dagrecreatie' (Artikel 5)
Het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. De voor 'Recreatie -Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen:
- b. speelterrein, picknickterrein en feestterrein, met dien verstande dat voor evenementen aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
maximale piekaantal bezoekers | maximale duur evenement in dagen | maximale openingstijden evenement | maximale op- en afbouwtijd in dagen (per evenement) |
300 | 3 | 09:00 - 02:00 | 3 |
waarbij geldt dat;
- 1. er maximaal 4 evenementen per kalenderjaar zijn toegestaan;
- 2. de geluidbelasting op de gevels van omliggende woningen nooit meer mag bedragen dan 75 dB(A);
- 3. in navolging op het vorige punt de geluidemissie zoveel mogelijk verder beperkt wordt door de aanbevelingen uit paragraaf 4.3 van het in Bijlage 1 opgenomen Akoestisch onderzoek in acht te nemen, en;
- 4. de op- en afbouw van een evenement uitsluitend plaats mag vinden tussen 7:00 en 19:00 uur.
- c. tuinen, erven en groenvoorzieningen;
- d. ontsluitingen/inritten;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- i. kunstobjecten;
met dien verstande dat:
- j. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Voor het bouwen van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. een gebouw mag alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingsoppervlak (m2)' bedraagt de oppervlakte van de totale bebouwing niet meer dan de aangegeven maximum oppervlakte;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte van een gebouw maximaal de aangegeven bouwhoogte;
- a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de goot- en bouwhoogte van een gebouw maximaal de aangegeven goot- en bouwhoogte;
- b. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 4 m;
- d. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
'Water' (Artikel 6)
De gronden behorend bij de beoogde watergang zijn voorzien van de bestemming 'Water'. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water, watergangen en waterpartijen;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. oevers en taluds;
- d. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
- e. extensieve dagrecreatie.
'Waarde - Archeologisch rijksmonument' (Artikel 7)
De voor 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1' (Artikel 8)
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' (Artikel 9)
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3' (Artikel 10)
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4' (Artikel 11)
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' (Artikel 12)
De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Hieronder worden de reacties uit het vooroverleg weergegeven.
6.1.2 Provincie Gelderland
In dit geval gaat het om een ontwikkeling met lokaal belang. Het bestemmingsplan hoeft daarom niet aan de provincie te worden voorgelegd. In paragraaf 3.3 is reeds aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling geen provinciale belangen schaadt.
6.1.3 Waterschap Rijn en IJssel
De voorgenomen ontwikkeling is tot stand gekomen in overleg en samenwerking met het waterschap. Het waterschap staat achter de beoogde ontwikkeling waardoor het voeren van vooroverleg niet noodzakelijk wordt geacht.
6.1.4 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
6.1.5 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een termijn van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen binnengekomen. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
In voorliggend geval is de gemeente in het kader van dit bestemmingsplan de initiatiefnemer. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd en is het maken van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro niet nodig. Er zijn hiermee geen omstandigheden die duiden op financiële onhaalbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Stikstofberekening
Bijlage 4 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 4 Quickscan natuurtoets