Woonwijken Groenlo, herziening Lichtenvoordseweg 91 Groenlo
Bestemmingsplan - Gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 07-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Woonwijken Groenlo, herziening Lichtenvoordseweg 91 Groenlo met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPGRO014-VG01 van de gemeente Oost Gelre.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis verbonden bedrijf
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of
overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende
bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;
1.6 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;
1.7 aangebouwd bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegenaan gebouwd gebouw. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is rechtstreeks toegankelijk vanuit het hoofdgebouw;
1.8 achtergevel:
de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.9 afhankelijke woonruimte:
een deel van een woning, of een woonunit, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.10 archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.11 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.12 archeologische verwachting
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.13 archeologische waarde:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.15 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.16 bedrijf:
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen; Detailhandel is enkel toegestaan op locaties waar dit in dit omgevingsplan is bepaald; Als in dit plan de toegestane vorm van detailhandel niet nader is vastgelegd, is detailhandel enkel toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.17 bestaand:
- 1. Een bouwwerk dat legaal aanwezig of legaal in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een verleende omgevingsvergunning; Indien een gebouw wordt gesloopt, wordt het niet meer als bestaand gezien als er na een periode van 1 jaar na aanvang van de sloop geen vergunning is verleend voor een nieuw bouwwerk binnen de bestaande contour;
- 2. Legale gebruiksactiviteiten;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, of ander bouwwerk, met een dak.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen ervan;
1.22 bouwgrens:
De grens van het bouwperceel;
1.23 bouwlaag:
Een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 erf
Bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.30 evenement
een voor het publiek toegankelijke activiteit zijnde een kortdurende (een of enkele dagen durende) manifestatie;
1.31 gebouw:
Bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 hoofdgebouw:
Gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is;
1.33 horeca:
een bedrijf of instelling zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 4 Staat van horecaactiviteiten, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of mee te nemen waren worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.34 mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.35 nettovloeroppervlakte (nvo)
De som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;
1.36 nevenactiviteit
Een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.37 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e;d;
1.38 overkapping:
Een bouwwerk voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;
1.39 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.40 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.41 rijbaan:
elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;
1.42 seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 standplaats
- 1. Onder standplaats wordt verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
- 2. Onder standplaats in de zin van lid 1 wordt niet verstaan:
- a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
- b. een vaste plaats op een evenement waarvoor de burgemeester een vergunning heeft verleend;
- c. een standplaats voor een woonwagen;
1.44 straatmeubilair:
bij de openbare weg behorende bouwwerken;
1.45 uitbouw:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.46 vloeroppervlakte van een woning:
de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;
1.47 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.48 wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.49 wet/wettelijke regeling:
waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.50 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
1.51 woonwagen
Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
1.52 woonwagenstandplaats
Een kavel die is bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken;
2.2 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 breedte van een bouwwerk
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen en de instandhouding daarvan;
- b. voet- en fietspaden;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
- a. Op of in de deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:
- 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, mest en grond.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten mede van aangrenzende percelen, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en uitbouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de breedte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. de wijze van afdekking van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verharde en onverharde wegen, straten, pleinen paden voor verkeer en verblijf;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- d. groenvoorzieningen, bermen en sloten;
- e. ondergrondse afvalcontainers;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. geluidswerende voorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
- j. evenementen, markten en incidentele standplaatsen;
- k. bruggen
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en verhardingen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. vrijstaande woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
- b. aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein,
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten mede van aangrenzende percelen, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
- b. de (goot)hoogte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de breedte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. de oriëntering van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. de wijze van afdekking van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
7.2 Vergunningplicht
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- 1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- 3. het verlagen van het waterpeil;
- 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- 5. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- 6. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 7. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 8. het verwijderen of laten verwijderen van bestaande ondergrondse funderingen en / of andere ondergrondse bouwdelen;
waarbij de vergunningplicht voor sub 2. tot en met 7. geldt voor werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m².
- b. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, sub 8 onder beperkingen verlenen waarbij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden worden, waaronder:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 3. de verplichting tot het doen van proefsleuven op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 4. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 5. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
Artikel 8 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
8.2 Vergunningplicht
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- 1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- 3. het verlagen van het waterpeil;
- 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- 5. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- 6. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 7. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
waarbij de vergunningplicht voor sub 2. tot en met 7. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 50 m².
- b. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, sub 8 onder beperkingen verlenen waarbij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden worden, waaronder:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 3. de verplichting tot het doen van proefsleuven op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 4. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 5. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:
- a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
- 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
- f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
10.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in art. 10.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:
- a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in art. 10.1 sub c;
- b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
- c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
- d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in art. 10.1 sub c;
- e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in art. 10.1 sub c;
- f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in art. 10.1 sub c;
- g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
- h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
- i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
- 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
- 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:
- a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
- d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
- e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
11.2 Uitzondering van verboden gebruik
Het bepaalde in art. 11.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
- b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, (verkoop- of bedrijfs) nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
- d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de bouwgrenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
- e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
12.2 Criteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in art. 12.1 kan slechts verleend worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
- a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
- b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
- c. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.
13.2 Algemene wijzigingsregels archeologie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemmingen uit de artikelen 7 en 8 van dit bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk te laten vervallen en/of de gebieden een andere archeologische bestemming te geven. De bevoegdheid tot wijziging bestaat indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat de huidige archeologische bestemming niet meer passend is voor de desbetreffende locatie(s).
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Parkeren
In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
- b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
- c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- 2. de woon- en leefsituatie.
- d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
14.2 Algemene bepalingen archeologie
Ten aanzien van de gronden met archeologische waarden en/of gronden met archeologische verwachtingswaarden als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van dit bestemmingsplan zijn de volgende regels van toepassing:
- a. Bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 7.2 en 8.2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
- b. Indien uit het in sub a. van dit artikel genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- c. Het overleggen van een rapport als bedoeld in sub a. van dit artikel is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde in sub b. van dit artikel is van overeenkomstige toepassing in die situatie;
- d. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden;
- e. De in de artikelen 7.2 en 8.2 opgenomen verboden gelden niet:
- 1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en van kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- 2. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het inwerkingtreden van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
- 3. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
- 4. indien op basis van nader onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 5. indien de werken of werkzaamheden betrekking hebben op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
- f. De omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 7.2 en 8.2 kan slechts worden verleend voor zover het belang van het behoud van de archeologische waarden in de grond niet opweegt tegen het belang van de realisatie van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
- g. Voor zover het belang van de archeologische waarden als bedoeld in de artikelen 7.2 en 8.2 zwaarder weegt dan het belang van realisatie van het project, kan de omgevingsvergunning slechts onder voorwaarden worden verleend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 15.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het eerste lid onder artikel 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 15.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 15.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het eerste lid onder artikel 15.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo, herziening Lichtenvoordseweg 91 Groenlo'.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Inrichtingsplan En Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven
Bijlage 4 Staat Van Horeca Activiteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Lichtenvoordseweg 91 is momenteel een groothandel in voedingsmiddelen en dranken gevestigd. Het bedrijf verdwijnt op deze locatie en de achterblijvende bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Het perceel wordt herontwikkeld ten behoeve van de realisatie van 5 zelfbouwkavels bestemd voor vrijstaande koopwoningen. De bouwkavels worden verkocht en de toekomstige kopers kunnen zelf een woning ontwikkelen binnen de randvoorwaarden van de bijbehorende kavelpaspoorten en het beeldkwaliteitsplan, wat gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan zal worden vastgesteld. De bestaande bedrijfswoning op cd Lichtenvoordseweg 89 blijft behouden en wordt omgezet naar een burgerwoning.
De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, heeft het college besloten om in principe medewerking te verlenen aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied is gelegen aan de Lichtenvoordseweg 89 en 91 in de bebouwde kom van Groenlo. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging en begrenzing plangebied (bron: openstreetmap.org)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', vastgesteld op 18 december 2012, waarvoor in 2014 en 2016 een reparatieplan is opgesteld. Hierbinnen heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – niet gebiedsgebonden bedrijf'. Tevens geldt binnen het plangebied de bestemmingsplanherziening 'Buitengebied Herziening bestemming Bedrijf' (vastgesteld op 17 oktober 2023) als aanvulling op het huidige bestemmingsplan. Deze herziening regelt dat enkel de bestaande bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Oost Gelre 2018' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het 'Parapluplan archeologie', vastgesteld op 22 februari 2022. Op de locatie rusten twee dubbelbestemmingen die de archeologische bekende en verwachte waarden beschermen. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologisch verwachtingsgebied 2' ligt over het grootste deel van het plangebied. In het plangebied ligt een stook met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologisch waardevol gebied 2'. Deze laat de loop van oude vestingwerken zien. Binnen de bestemming 'Waarde – Archeologisch waardevol gebied 2' zijn bodemingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 0,3 m onderzoeks- en/of vergunningplichtig, binnen de bestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2' zijn bodemingrepen groter dan 250 m² en dieper dan 0,4 m onderzoeks- en/of vergunningplichtig.
In het plangebied geldt ook het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan parkeren', vastgesteld op 5
juni 2018.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Voorliggend plan voorziet in het mogelijk maken van 5 nieuwe woningen en het behoud van de bestaande woning als burgerwoning. Het realiseren van woningen binnen de bestemming 'Bedrijf' is niet toegestaan, waarmee het plan strijdig is met het geldende bestemmingsplan. Hierom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is op de volgende wijze opgebouwd. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande situatie en de mogelijke toekomstige situatie die de gemeente voor ogen heeft. Hoofdstuk 3 geeft een uiteenzetting weer van het vigerende Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de verrichte onderzoeken weergegeven. Hoofdstuk 5 voorziet in een toelichting op de regels van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft de haalbaarheid van dit bestemmingsplan weer.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt aan de Lichtenvoordseweg 89 en 91 te Groenlo, tegen de zuidrand van de kern. De omgeving wordt gekenmerkt als een woonbuurt gemengd met bedrijvigheid, agrarische gronden en maatschappelijke voorzieningen. Ten westen en oosten van het perceel bevinden zich vrijstaande woningen op ruime erven. Aan de overzijde van de weg is een uitvaartcentrum met begraafplaats aanwezig. De Lichtenvoordseweg is een doorgaande weg die het centrum van Groenlo verbindt met de zuidelijk gelegen kern Lievelde.
Binnen het plangebied is momenteel de bedrijfsbebouwing aanwezig van een groothandel in voedingsmiddelen en dranken. De gronden rond de bebouwing zijn geheel verhard en in gebruik voor buitenopslag, laden en lossen van de goederen en parkeren. Ten noordenoosten van de bedrijfsgebouwen bevindt zich een bedrijfswoning. Navolgende afbeelding geeft de luchtfoto van de huidige situatie weer.
Luchtfoto van het plangebied (rood omkaderd)(bron: PDOKviewer)
2.2 Nieuwe Situatie
In de nieuwe situatie worden de bedrijfsgebouwen aan de Lichtenvoordseweg 91 gesloopt. De bedrijfswoning aan de Lichtenvoordseweg 89 blijft bestaan en wordt omgezet naar een burgerwoning. Op de plek van de bedrijfsbebouwing ontstaat daardoor ruimte voor het realiseren van vijf vrijstaande woningen. Voorliggend initiatief voorziet in het realiseren van zelfbouwkavels, die worden verkocht aan derden die hier een woning willen realiseren.
Voor de zelfbouwkavels is een kavelpaspoort en beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie bijlage 1. In het kavelpaspoort zijn de randvoorwaarden opgenomen die van toepassing zijn voor de ontwikkeling van de woningen en zijn onderdeel van de koopovereenkomst. De positie van de woningen op de kavels is hierin opgenomen, evenals de maatvoering zoals de goot- en nokhoogte, het bebouwingspercentage, de gewenste architectuur en materiaalgebruik en detaillering.
De nieuwe woningen worden groen ingepast in de vorm van groene hagen op de plekken waar een kavel grenst aan het openbaar gebied. Daarnaast wordt in het plangebied groene ruimte gemaakt mede ten behoeve van de opvang van hemelwater in de vorm van een wadi. De perceelsranden langs het openbaar gebied worden door de ontwikkelaar beplant. De hagen hebben een eindhoogte van 50 cm. Deze hagen en hekwerken dienen door de bewoners te worden gehandhaafd en te worden onderhouden en is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regel van voorliggend bestemmingsplan. Tussen de erven heeft een groene erfafscheiding de voorkeur.
De kavels van de woningen zijn stedenbouwkundig ingepast op het perceel, passend bij de lintbebouwing van de Lichtenvoordseweg en de verspreide bebouwing op omliggende achtererven. De kavels achterop het perceel worden ontsloten met een nieuwe inrit vanaf de Lichtenvoordseweg.
De navolgende afbeeldingen geven het inrichtingsplan en referentiebeelden van de mogelijke toekomstige woningen. De exacte bouwplannen van de woningen wordt na verkoop van de zelfbouwkavels door de toekomstige kopers in een nader stadium bepaald.
Inrichtingsplan toekomstige situatie (bron: Gzn Architecten)
Referentiebeelden toekomstige situatie (bron: Gzn Architecten)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Internationaal Niveau
3.1.1 Vogelrichtlijn
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
3.1.2 Habitatrichtlijn
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
Ter bescherming van de archeologische waarden heeft de gemeente Oost Gelre een beleidsnota met -kaarten vastgesteld en deze doorvertaald en opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Hier wordt op ingegaan in paragraaf 4.5.
3.1.4 Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
- De vervuiler betaalt
- De gebruiker betaalt
- Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
- Resultaatsverplichting in 2015
- Stroomgebiedsbenadering
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Op het aspect water wordt nader ingegaan in paragraaf 4.1.
Conclusie
Voorliggend plan past binnen het beleid dat op internationaal niveau is vastgelegd.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Het NOVI doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van het NOVI en het Barro. Vanuit het Barro zijn er daarom geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Voorliggend plan betreft het mogelijk maken van de realisatie van 5 woningen op een voormalige bedrijfslocatie in de kern Groenlo. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
3.2.4 Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.
Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico's voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Veel en langdurige regenval kan leiden tot wateroverlast in een gebied. In voorliggend plangebied zal een sterke afname plaatsvinden in verhard oppervlak in de toekomstige situatie en er wordt een wadi aangelegd. Hierdoor kan het hemelwater in de bodem infiltreren. De geplande nieuwbouw zal goed geïsoleerd worden conform de huidige normen. Daarmee voldoen de toekomstige woningen aan de toegenomen koelbehoefte die kan ontstaan als een gevolg van hittestress. Daarbij kunnen de gronden rondom de woningen zo groen mogelijk worden ingericht en met zo min mogelijk verharding, ter voorkoming van hittestress. De parkeervakken worden hiertoe uitgevoerd in halfverharding. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect klimaatadaptatie.
Conclusie
Voorliggend initiatief is passend binnen het Rijksbeleid.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
- Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
- Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
- Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
- Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
- Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
- Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
- Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
Omgevingsverordening
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Klimaatadaptatie
De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. In paragraaf 4.2 is invulling gegeven aan de wijze waarop in dit plan is omgegaan met het voorkomen en/of beperken van de risico's van klimaatverandering en in paragraaf 4.1 is de uitwerking van de wateropgave toegelicht.
Voorliggend plan betreft het mogelijk maken van 5 zelfbouw kavels voor vrijstaande woningen in het dure segment op een voormalig bedrijfsperceel. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Uit de Woonvisie van de gemeente Oost Gelre(zie paragraaf 3.4.3) blijkt de behoefte aan woningen in de gemeente. Met het plan is sprake van herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie. Het plan wordt stedenbouwkundig ingepast in de omgeving en de woningen worden BENG (bijna energie neutraal) gebouwd. Het groen en de wadi in het plangebied hebben een functie voor de opvang van regenwater en het voorkomen van hittestress. Het plan draagt bij aan een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Conclusie
Het plan past binnen het provinciale beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre
De gemeente Oost Gelre heeft een Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.
De gemeente heeft een dynamische strategie opgenomen om de woningvoorraad toekomstbestendig toe te snijden op de behoefte in het buitengebied, in de kleine kernen, en in Groenlo en Lichtenvoorde. Er is aandacht voor de individuele woonwensen, minder nieuwbouw en meer renovatie en vernieuwbouw. De gemeente zet in op transformatie van de bestaande woongebieden en vastgoed (inbreiding) om leegstand te voorkomen, waarbij de kwalitatieve afstemming tussen woningaanbod en vraag centraal staat.
Met voorliggend plan worden 5 kavels gerealiseerd voor de bouw van vrijstaande woningen op de locatie van een voormalig bedrijf in de kern Groenlo. Er is daarmee sprake van de transformatie van het bedrijfsperceel naar wonen op een binnenstedelijke locatie. Het initiatief sluit hiermee aan bij het Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre.
3.4.2 Regionale Woonagenda
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruit gelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord. Een aantal passages zijn niet meer van toepassing, zoals:
- de afspraken over de woningbouw tot 2025 over de netto toevoegingen incl. 10% extra verlaging (pag. 3 en 4 en uit samenvatting pag. 7, 11, 12) en het schema over de bouwopgave (pag. 12) en;
- hoofdstuk 5, pagina 11 onder kopje 'De gewenste situatie': de passage over de regionale huishoudensgroei in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 is achterhaald door de nieuwe Primos-prognose, waarbij per gemeente of kern wel verschillen in de bevolkingsontwikkeling kunnen bestaan. Om de kwalitatieve mismatch op te lossen is een regionale set aan kwaliteitscriteria vastgesteld op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld. Deze zijn vastgesteld in de raad van 17 september 2019.
Diverse onderzoeken laten zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.
3.4.3 Woonvisie Oost Gelre 2023-2027
Op 4 juli heeft de gemeenteraad de Woonvisie 2023-2027 voor Oost Gelre vastgesteld. De Rijksoverheid heeft de landelijke woondeal vastgesteld. Deze is vertaald in de regionale woonagenda. Hieruit is de lokale woonvisie voor Oost Gelre ontstaan in samenwerking met andere gemeenten in de regio.
De gemeente Oost Gelre heeft de ambitie in negen jaar tijd tenminste 895 woningen te bouwen, binnen een
geambieerd doel van 1.265 woningen. Het gaat daarbij vooral om betaalbare woningen in de grote, maar ook in de kleine kernen, passend bij de vraag van de inwoners van de gemeente. Hierom is een derde van de woningen die worden gebouwd bedoeld voor de sociale huur. Nog eens een derde bestaat uit betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Er is aandacht voor woningen die vooral geschikt zijn voor ouderen en mensen die een behoefte hebben aan zorg. Daarnaast is er aandacht voor kleine huishoudens van 1 of 2 personen, waarvoor 'flexwonen' en 'small houses' een mogelijke oplossing vormt. De te realiseren kleinere huizen zijn voorts geschikt voor starters en ouderen.
Daarnaast wil de gemeente een 'groene' gemeente zijn. Bij de ontwikkeling van woningen is het klimaat en de natuur om ons heen van groot belang. Het goed isoleren van woningen, aardgasvrij bouwen, groene energie, natuurinclusief bouwen en biobased te bouwen zijn daarbij belangrijke thema's. Die ‘Transitievisie Warmte’ wil de gemeente in 2023 uitvoeren voor de wijken Hooiland in Lichtenvoorde en Groenlo Noord-West.
Toetsing van het plan aan de Woonvisie Oost Gelre 2023-2027
Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van zelfbouwkavels voor 5 vrijstaande woningen. De woningen zijn levensloopbestendig te realiseren waardoor ze geschikt zijn voor o.a. ouderen. Kwalitatief en kwantitatief gezien sluit het plan aan op de woonbehoefte in de gemeente Oost Gelre. Daarnaast worden de woningen aardgasvrij gebouwd, goed geïsoleerd en is er ruimte voor infiltratie van het hemelwater. Het initiatief is hiermee passend binnen het woonbeleid van de gemeente Oost Gelre. Voorliggend plan draagt bij aan de invulling van de woningbouwopgave.
3.4.4 Menukaart Wonen
In november 2019 is de Menukaart Wonen Groenlo & Lichtenvoorde vastgesteld. Principeverzoeken van woningbouwinitatieven worden getoetst aan de menukaart. De insteek is dat elke woning raak moet zijn qua locatie, kwaliteit en type doelgroep. Er blijkt dat de komende jaren er veel vastgoed vrij komt en/of al leeg staat. De insteek van deze gang is gericht op bouwen op plekken die er toe doen en leegstaande panden op zichtlocatie(s) te voorkomen. Dit draagt bij aan de leefbaarheid in een kern.
De locatie van het initiatief dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
- De locatie ligt in het historische centrumgebied of gemend woongebied.
- De locatie heeft een bedrijfs-, horeca-, winkel- of maatschappelijke (of vergelijkbaar) bestemming.
- De locatie beschikt over aanwezige legale bebouwing.
In de Menukaart Wonen wordt onderscheid gemaakt tussen twee ontwikkelingen:
- inbreidingslocaties, dat wil zeggen lege plekken binnen de bestaande bebouwing.
- Herbestemming van bestaande (winkel)gebouwen.
In het coalitieakkoord, gemeentelijke Woonvisie en provinciaal beleid is opgenomen dat er ruimte gemaakt moet worden voor kwaliteitsplannen met betrekking tot wonen. Met ruimtelijke kwaliteit wordt een omgeving of een bouwwerk bedoeld, dat optimaal gebruikt kan worden voor het beoogde doel, dat bovendien robuust en duurzaam is, en daarbij aangenaam en aantrekkelijk om te zien. Of, in andere woorden, een omgeving of bouwwerk met de volgende kenmerken:
- Gebruikswaarde: functioneel, doelmatig bereikbaar
- Belevingswaarde: identiteit, diversiteit, herkenbaarheid
- Toekomstwaarde: uitbreidbaar, aanpasbaar en flexibel Ruimtelijke kwaliteit gaat niet alleen over beleving, maar juist ook over het gebruik en de betekenis van een gebied of plek.
Principeverzoeken worden beoordeeld met de 11 ingrediënten uit de Menukaart Wonen. Voor elk ingrediënt wordt de score bepaald met een 1 (onvoldoende) tot en met 5 (heel goed).
Planspecifiek
Het ingediende principeverzoek van voorliggend initiatief heeft 3 sterren gescoord op de menukaart en is daarmee voldoende voor realisatie. De locatie ligt in een gemengd woongebied in de kern van Groenlo, zie gemeentelijke welstandskaart hierna.
Uitsnede gemeentelijke welstandskaart Oost Gelre
De locatie heeft een bedrijfsbestemming en op het perceel staat legaal gebouwde bedrijfsbebouwing. Het initiatief betreft het omzetten van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming, waarbij 5 woningen worden gerealiseerd. Daarnaast blijft de bedrijfswoning staan en wordt omgezet naar een burgerwoning. Op grond van de Menukaart komt de locatie daarmee in aanmerking voor herontwikkeling.
Ruimtelijk gezien wordt met voorliggend initiatief kwaliteit toegevoegd. In het beeldkwaliteitsplan is dit nader toegelicht, zie bijlage 1. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en hiervoor in de plaats worden 5 zelfbouwkavels mogelijk gemaakt voor vrijstaande woningen. Hierdoor wordt mogelijke langdurige leegstand van de bedrijfsbebouwing voorkomen. De twee woningen aan de Lichtenvoordseweg worden in het bestaande bebouwingslint gerealiseerd naast de om te zetten bedrijfswoning, de overige drie woningen komen aan een woonerf daarachter. De randen van de kavels worden voorzien van robuust groen doormiddel van de aanplant van hagen. Centraal tussen de kavels worden parkeerplaatsen voor bezoekers aangelegd en openbaar groen (wadi). Daardoor draagt het initiatief bij aan een klimaatbestendige openbare ruimte en wordt een bijdrage geleverd aan vergroening van de omgeving.
Het plan past binnen de Menukaart Wonen Groenlo & Lichtenvoorde.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk
geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dit gebeurt door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken. Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 is de opgave om het gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor wordt toegewerkt naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.
Als het projectgebied groter is dan 1500 m2 ziet het Waterschap dit in principe als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen de bebouwde kom. Een grote vernieuwingsopgave biedt de kans om het gehele plangebied waterneutraal te maken ten opzichte van wanneer dit gebied onverhard zou zijn.
Om wateroverlast te voorkomen, hanteert het waterschap als uitgangspunt, dat een bui, die ca. eens per 100 jaar voorkomt (bui T100), in het plangebied wordt geborgen en vertraagd wordt afgevoerd naar het grond- en/of oppervlaktewater. Ook hier moet rekening gehouden worden met klimaatontwikkeling door de bui met 10% te vergroten (bui T100+10%).
In het waterbeheerprogramma 2022-2027 zijn de doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.
- 1. Klimaatrobuust gebied
Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
- 2. Veilig gebied
Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de keringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat er daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen. Het waterschap voert het beheer op een duurzame wijze uit en wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken
- 3. Circulaire Economie en Energietransitie
Het waterschap wil in het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil het waterschap in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin ze hun taken klimaatneutraal uitvoeren.
- 4. Gezonde leefomgeving
Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Er wordt gestreefd naar het water in onze leefomgeving geschikt houden voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Planspecifiek
Voor onderhavig initiatief is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is opgenomen in bijlage 2. Uit de watertoets blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde watergangen of waterkeringen in het plangebied liggen.
In de huidige situatie is bevindt zich bedrijfsbebouwing op het perceel en is het terrein geheel verhard. Dit wordt gesloopt en hiervoor in de plaats worden 5 zelfbouwkavels aangelegd voor vrijstaande woningen. Hierdoor neemt de verharding in het plangebied niet toe. In het plangebied wordt 1 wadi aangelegd.
Hierbij geldt als uitgangspunt dat dit als nieuw in te richten gebied een waterbergingsopgave heeft van 80 mm per verhard oppervlak: voor de toekomstige verhardingen in het gebied dient hemelwater gecompenseerd te worden, 80 mm per verhard oppervlak dient vastgehouden, geborgen en vertraagd afgevoerd te worden. Hierbij rekent het waterschap de woonkavels voor 70% tot 80% mee als verharding (afhankelijk van de type woningen) en halfverharding telt voor 70% als verharding mee. De formule om de waterberging als compensatie te berekenen is als volgt: Benodigde compensatie 80 mm / 1000 × oppervlak toename verharding (m2) = benodigde compensatie (m3).
In voorliggende situatie is sprake van 5 ruime nieuwbouwkavels op percelen met een grootte tussen 509 m2 en 784 m2. In een dergelijk woonmilieu is het niet reëel ervan uit te gaan dat 80 % van een kavel wordt verhard. Daarom wordt in voorliggende situatie uitgegaan van 70%, zoals hiervoor omschreven.
De totale oppervlakte aan kavels is 3001 m2. 70% van 3001 m2 is 2100,7 m2.
De rekensom voor de benodigde waterberging in het plangebied is: 80 / 1000 x 2100,7 = 168 m3.
Op de kavels zelf is 30% van de kaveloppervlakte (999,3 m2) onverhard om water op te vangen en te laten infiltreren. uitgaande van de 5 woningen is het gemiddeld 33 m3 dat per kavel geborgen moet kunnen worden.
Daarnaast wordt in het openbaar gebied een wadi aangelegd waar het hemelwater op kan aflopen dat op de openbare weg valt. De rekensom voor de benodigde waterberging van het openbaar gebied is:
80 / 1000 x 403 = 32,24 m3. De wadi heeft een oppervlakte van 77 m2. Dat betekent in theorie dat de wadi 0,4 m diep wordt. Hoe de wadi er exact uit gaat zien en hoe deze op een veilige manier water kan bergen, is onderwerp van uitwerking.
Aangezien binnen het plan in infiltratie van regenwater wordt voorzien, dient inzicht te bestaan in de infiltratiemogelijkheden van de onverzadigde zone (boven grondwaterniveau) met name van het toekomstige openbare terrein. Hiertoe is de K-waarde voor het plangebied bepaald, de rapportage is opgenomen in bijlage 3. De bodemopbouw bestaat uit matig fijn, matig siltig zand. Vanaf circa 1,00 m-mv wordt een licht tot matige bijmenging aan grind aangetroffen. De conclusie van het onderzoek is dat de bodem een goede doorlatendheid heeft. Dit betekent dat het hemelwater goed kan infiltreren in de bodem. Er vindt geen aansluiting plaats op bestaande bovengrondse ontwatering.
De woningen worden ten aanzien van vuilwater aangesloten op de bestaande riolering. De capaciteit hiervan is voldoende om de toename aan woningen op te vangen.
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water en wordt in overleg met het waterschap verder uitgewerkt ten aanzien van het detailleren van de wadi.
4.2 Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen. Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico's voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Planspecifiek
Op basis van de klimaatatlas gemeente Oost Gelre is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
- Wateroverlast. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied geen plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui. Voorliggend plangebied blijft in de toekomstige situatie voor het grootste deel onverhard waardoor water in de bodem kan infiltreren.
- Hittestress. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat het aantal warme nachten zal toenemen in het plangebied. De geplande nieuwbouw is goed te isoleren conform de huidige normen. Daarmee is een woning ook minder gevoelig voor opwarming wat relevant is voor warmte in de nachtelijke periode. Daarnaast komt er voldoende ruimte voor tuinen wat de hittestress van het totale gebied ten goede komt.
- Droogte. De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 geen verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Binnen het plangebied bestaat de mogelijkheid om hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren waardoor het hemelwater in het gebied kan blijven.
4.3 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 4) en daarop een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Hierin wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit niet over het gehele perceel voldoet aan bodemkwaliteitsklasse 'Wonen'. Bij de herinrichting van het plangebied dient deze grond (aangemerkt als klasse industriegrond) te worden gesaneerd (afgevoerd) of te worden afgedekt (afdeklaag met 'schone' grond, of verharding) om contactmogelijkheden te voorkomen. Voorafgaand aan deze werkzaamheden dient een BUS-melding te worden gedaan bij de omgevingsdienst. Voor openbaar gebied dat overgedragen wordt, geldt dat het niet afgedekt mag zijn, maar dat er sprake dient te zijn van sanering. Dat wordt opgenomen in de overeenkomst voor de overdracht van de openbare ruimte. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal met een nader onderzoek na sanering moeten worden aangetoond dat de bodemkwaliteit voldoet voor de woonfunctie.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
4.4 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen of nabij een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Korenburgerveen'. Dit gebied ligt op circa 4,9 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. Door de geringe omvang van de ontwikkeling (slopen bedrijfsbebouwing en realiseren 5 kavels voor woningen) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten (licht, trilling en geluid) worden uitgesloten. Ten behoeve van de Wet natuurbescherming is een voortoets stikstof uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 7. Geconcludeerd wordt dat het plan niet leidt tot negatieve effecten ten aanzien van de stikstofdepositie in Natura-2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 6. Hierin wordt geconcludeerd dat het initiatief geen negatieve effecten heeft voor beschermde soorten flora en fauna. Er hoeven geen ontheffingen te worden aangevraagd en er is geen specialistisch vervolgonderzoek noodzakelijk.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied staat in de huidige situatie een bedrijfsgebouw met omliggende verharding. In het plangebied is er geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben.
Archeologie
In het kader van voorliggend initiatief is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in bijlage 8. Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans dat het plangebied archeologische sporen bevat voor de periode vanaf het Midden-Neolithicum tot Nieuwe tijd (landbouwers) hoog. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems). Geadviseerd wordt dat er na de sloop van de bovengrondse bebouwing en voor de sloop van de ondergrondse bebouwing een vervolgonderzoek wordt uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Het uitvoeren van dit onderzoek is geborgd in de regels en dient bij de aanvraag van omgevingsvergunning voor het bouwen te worden overlegd.
4.6 Geluid
4.6.1 Normen Wet geluidhinder
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Gezien de ligging van het plangebied op grote afstand tot mogelijke bronnen van industrielawaai en spoorweglawaai kan geluidhinder van deze bronnen worden uitgesloten.
4.6.2 Belemmering bedrijfsvoering
Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan geluidsnormen. Het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen. In paragraaf 4.7 is uiteengezet dat er ter plaatse geen sprake is van belemmering van de bedrijfsvoering en mogelijke ontwikkelmogelijkheden van omliggende bedrijven.
4.6.3 Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Dit aspect speelt wanneer geluidgevoelige objecten en geluid producerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Met voorliggend initiatief worden woningen gerealiseerd waarmee dit aspect niet aan de orde is.
4.6.4 Gemeentelijk geluidbeleid
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
De eisen die in het gemeentelijk geluidbeleid worden gesteld aan de hoogst toelaatbare geluidbelasting en de maximaal te ontheffen geluidsbelasting zijn gelijk aan de Wet geluidhinder. Voorliggend initiatief is getoetst aan het gemeentelijk beleid in navolgende conclusie ten aanzien van geluid.
4.6.5 Conclusie
De planlocatie is gelegen aan de Lichtenvoordseweg. De Lichtenvoordseweg is ter hoogte van de locatie een 30 km weg zonder geluidzone. Ter hoogte van de rotonde met de Snieder gaat de Lichtenvoordseweg over in een gezoneerde 50 km weg. Met voorliggend plan worden 5 kavels gerealiseerd voor woningen. Hiermee worden nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. In dit kader is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in bijlage 9. In het onderzoek wordt gesteld dat de geluidbelasting door wegverkeer op het 50 km deel van de Lichtenvoordseweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Ter plaatse van het niet gezoneerde 30 km deel van de Lichtenvoordseweg bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 50 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden. Dergelijke wegen vallen buiten de werking van de Wet geluidhinder waardoor het aanvragen van hogere waarden niet aan de orde is. In deze gevallen dient in lijn met het gemeentelijk beleid te worden aangetoond dat er wordt voldaan aan het criterium “goede ruimtelijke ordening”. Bij een initiatief dient sprake te zijn van minimaal één geluidluwe gevel. In voorliggend geval wordt bij alle woningen hieraan voldaan. Er is daarnaast geen sprake van gecumuleerde hinder. Om voorts te voldoen aan de eis uit het Bouwbesluit 2012 (art. 3.3) dient de karakteristieke gevelwering in dit geval minimaal 22 dB te bedragen. Een standaard nieuwbouwgevel voldoet aan deze geluidwering. Aanvullende geluidwerende voorzieningen aan de gevels van de woningen is niet nodig. Voor het aspect geluid is derhalve sprake van een “goede ruimtelijke ordening”.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.7.1 Beoordelingskader
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met voorliggend initiatief verdwijnt het huidige bedrijf en de onderliggende bedrijfsbestemming. Daarmee wordt een ruimtelijk knelpunt opgelost, gezien hiermee de eventuele overlast op de omgeving wordt voorkomen.
Het plan voorziet in het realiseren van zelfbouwkavels voor 5 woningen. Dit betreffen milieugevoelige objecten in het kader van milieuzonering. Het plangebied ligt in een rustige woonwijk met rondom voornamelijk woningen en een begraafplaats. De afstand tot de begraafplaats bedraagt circa 20 m waardoor wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m (geluid) voor dergelijke voorzieningen. Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan. Bij de nieuwe woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat en er worden met het plan geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
4.8 Luchtkwaliteit
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 12,0 µg/m3 | 15,0 µg/m3 | 8,4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De berekende concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (verwijderen van de bedrijfsbestemming en de bedrijvigheid en het toevoegen 5 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.9 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De gemeentelijke geurverordening en het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn ook onderdeel van het beoordelingskader van geur bij veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
- binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
- buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Geurnormen en minimumafstanden
In de gemeente Oost Gelre gelden voor geurgevoelige objecten de in onderstaande tabel opgenomen geurnormen en minimumafstanden.
Voor woningen en andere geurgevoelige objecten bij veehouderijen geldt in het buitengebied een minimumafstand van 50 meter. Dit is inclusief woningen en andere geurgevoelige objecten die daar op na 19 maart 2000 geen deel meer van uitmaken. Ook voor woningen en andere geurgevoelige objecten die op of na 19 maart 2000 zijn gebouwd in samenhang met de beëindiging van de veehouderij geldt deze minimumafstand van 50 meter.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Groenlo. In de directe omgeving van de locatie bevinden zich geen veehouderijen. Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig plan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.
4.10 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting. De Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal. in de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/of objecten uitgesloten.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
De gemeente Oost Gelre heeft een Beleidsvisie externe veiligheid Gemeente Oost Gelre van 2008. Deze visie beschrijft hoe de gemeente Oost Gelre omgaat met het onderwerp externe veiligheid. In onderstaand schema is samengevat welke beleidskeuzes door de gemeente zijn gemaakt op het gebied van externe veiligheid.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. Het plangebied is hier globaal aangegeven met de blauwe cirkel.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat op circa 280 m afstand een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg ligt, de N18 / Europaweg. Het plangebied ligt buiten de veiligheidszone maar binnen het invloedsgebied van wegvak G21.
Er is geen LPG-tankstation in de omgeving van het plangebied, waardoor dit onderwerp niet wordt beschouwd. Er zijn geen locaties in de omgeving bekend waar ontplofbare stoffen voor civiel gebruik aanwezig zijn, waardoor dit onderwerp niet wordt beschouwd.
De N18 is aangewezen als basisnetroute die valt onder Bevt. Over de N18 worden uitsluitend GF3-transporten (LPG) vervoerd. Op basis van het Basisnet blijkt dat er een aantal van 1.000 GF3-transporten zijn waar geen groei in wordt voorzien. Voor de N18 is op basis van de Regeling Basisnet geen plasbrandaandachtsgebied (PAG) opgenomen. Het invloedsgebied van dit wegvak wordt bepaald door het transport van GF3, welke 355 meter is. Het invloedsgebied reikt tot of over het plangebied, de N18 en hierdoor relevant voor externe veiligheid.
Om te weten of ook een groepsrisico-berekening noodzakelijk is zijn eerst de vuistregels toegepast uit de Handleiding Risicoanalyses Transport. In voorliggende situatie is met behulp van de Handreiking beoordeeld wat de huidige situatie is ten aanzien van de personendichtheid op de locatie en in de toekomstige situatie.
In de huidige situatie is er bedrijvigheid gevestigd in het plangebied. Daarvoor geldt een personendichtheid van 1 persoon per 30 m2 bvo. In voorliggende situatie is er 1398 m2 bvo aanwezig wat neerkomt op 46 personen. In de toekomstige situatie is er sprake van 5 nieuwe woning op het terrein waarvoor een personendichtheid geldt van 2,4 personen per woning. Dat komt neer op 12 personen. In de toekomstige situatie is er dan ook een afname te zien in de personendichtheid waardoor het groepsrisico niet toeneemt.
Daarnaast geldt bij een personendichtheid van 30 personen/ha op 20 m van de weg dat er sprake is van een groepsrisico dat hoger is dan 10% van de oriëntatiewaarde wanneer er meer dan 6.340 GF3-transporten zijn. Over de N18 rijdt veel minder GF3-transport, dus het GR ligt ruim onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Er is geen aanvullende berekening, noch een uitgebreide groepsrisicoverantwoording nodig.
Op grond van artikel 7 van het Bevt wordt voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied.
Voor LPG transport is het maatgevende scenario een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankauto tijdens transport. Uit berekeningen is gebleken dat de 100 % letaliteitgrens van een tankwagen explosie (BLEVE) op circa 85 meter ligt. Dit betekent dat indien het scenario optreedt elke persoon die zich (onbeschermd) binnen deze straal van het incident bevindt zal komen te overlijden. In het gebied tussen de 85 en 300 meter van de risicobron bevinden zich de potentiële slachtoffers die binnen een uur gestabiliseerd moeten worden. Het plangebied ligt grotendeels op een grotere afstand dan 300 meter.
Bestrijding van een dreigende BLEVE vereist veel bluswater bedoeld voor het koelen van de LPG-tank, goede bereikbaarheid en geschikte opstelplaats voor voertuigen. Bij voldoende koeling zal een BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet).
Voor voldoende bluswater is de brandweer in het buitengebied aangewezen op het oppervlaktewater.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de route of het tracé om bij een ramp of zwaar ongeval zichzelf in veiligheid te brengen, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het dan ook belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert.
Voor het verminderen van effecten van een ramp is de zelfredzaamheid van aanwezigen van groot belang. Bij het maatgevende rampscenario (een explosie van een vrijkomende wolk brandbaar gas (BLEVE)) zijn personen binnen 150 meter (ook in gebouwen) onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een BLEVE.
Een 'warme' BLEVE treedt, afhankelijk van o.a. de aanstraling en de vullingsgraad van de tank, binnen een tijdsbestek van ongeveer 8 tot 20 minuten op, waarbinnen vluchten de enige optie is. Door een tijdige waarschuwing kunnen mensen proberen zo snel mogelijk afstand tot de risicobron te nemen. Op een afstand van tenminste 300 meter zijn de effecten van een BLEVE verminderd tot 1% letaal, dat wil zeggen dat 1% van de onbeschermd aanwezige personen overlijdt.
In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen circa 150 meter slachtoffer worden. Buiten de 150 meter is, in het geval van een BLEVE, schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Daarvoor is het zaak een veilige plek binnen een gebouw op te zoeken buiten het bereik van rondvliegend glas. Na afloop van de BLEVE dient het gebied ontvlucht te worden om effecten door de secundaire branden te vermijden.
Op grond van het bovenstaande en wetende dat een toename van het groepsrisico op grond van gemeentelijke uitgangspunten niet acceptabel is, kan gesteld worden dat het initiatief niet leidt tot een toename maar een afname van de personendichtheid. Het plan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
4.11 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeersaantrekkende werking
Met voorliggend initiatief verdwijnt de huidige bedrijfsvoering met bijbehorende verkeersaantrekkende werking. Daarmee verdwijnt het zwaar verkeer op de locatie en is er geen sprake meer van laden en lossen op het perceel. Woningen kennen ook een verkeersaantrekkende werking. Voor de vaststelling van de verkeersaantrekkende werking wordt gebruikgemaakt van de kencijfers van het CROW, voor vrijstaande woningen in de categorie 'rest bebouwde kom' van een niet-stedelijke gemeente geldt een norm van 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. Bij de realisatie van de toekomstige woningen aan de Lichtenvoordseweg neemt de verkeersaantrekkende werking daarmee weer beperkt toe, namelijk met maximaal 43 (8,6 x 5) verkeersbewegingen per dag. De Lichtenvoordseweg en de andere verkeerswegen in de omgeving van het plangebied kunnen deze toename goed aan.
Parkeren
In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan parkeren', gebaseerd op de nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’. De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW. Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Voor een vrijstaande koopwoning in de categorie 'rest bebouwde kom' van een niet-stedelijke gemeente geldt hiermee een norm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om hier aan te voldoen, op de kavels is ruimte voor 2 parkeerplaatsen en er worden 3 parkeerplaatsen aangelegd in het openbaar gebied. Het aanleggen en in stand houden van de parkeerplaatsen is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm van de gemeente.
Het initiatief is hiermee uitvoerbaar op het gebied van verkeer en parkeren.
4.12 Milieueffectrapportage
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
- in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
- een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
- op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
- als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
- als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Planspecifiek
Het onderhavige plan betreft het realiseren van 5 woningen en het omzetten van de bestaande bedrijfswoning in een burgerwoning en blijft daarmee (ver) onder de drempel van een project met 2.000 woningen (Besluit m.e.r. bijlage D11.2). Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in hoofdstuk 2 van dit plan ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit plan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
De opzet en regels van voorliggend plan zijn gebaseerd op de systematiek van het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo' van de gemeente Oost Gelre. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Groen', ter plaatse van het te realiseren openbare voetpad.
- 'Tuin', ten behoeve van tuinen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en uitbouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.
- 'Verkeer', mede bestemd voor de wegen, straten en parkeervoorzieningen.
- 'Wonen', voor het realiseren van de zelfbouwkavels voor de woningen. Binnen het bestemmingsvlak zijn 5 bouwvlakken opgenomen met de aanduiding 'vrijstaand'. De maximale goot- en bouwhoogte zijn weergegeven op de verbeelding. Het aanleggen en in stand houden van hagen en voldoende parkeerplaatsen is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels.
- Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' en 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2', ter bescherming van de eventuele aanwezige archeologische resten in de bodem. In deze dubbelbestemmingen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een omgevingsvergunning voor het slopen van ondergrondse funderingen/bebouwing alleen onder voorwaarden is toegelaten.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De provincie heeft aangegeven dat zij kleine woningbouwplannen tot 12 woningen niet langer in het kader van het vooroverleg aangeboden hoeft te krijgen voor zover er geen ander provinciaal belang bij het plan in het geding is. Daarvan is bij het voorliggende plan geen sprake. Het plan is daarom niet aangeboden aan de provincie. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan en is akkoord met de waterparagraaf.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd van 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024. Gedurende de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. In de Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen en ambtelijke wijzigingen in de bijlage 10 van de toelichting van dit bestemmingsplan zijn de zienswijzen naar aard en inhoud samengevat weergegeven. De gemeentelijke reactie op de zienswijzen is direct na de desbetreffende zienswijzen opgenomen.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan, mits sprake is van een bouwplan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.