Bestemmingsplan Woningbouw De Gracht
Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 22-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Woningbouw De Gracht van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPGRO401-VG01
met de bijbehorende regels (en bijlagen);
1.3 aanbouw
grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden beroep
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;
1.7 aan huis verbonden bedrijf
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;
1.8 achtergevel
de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.9 afhankelijke woonruimte
een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.10 archeologisch deskundige
de (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.11 archeologische verwachting
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.12 archeologische waarde
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.13 archeologisch monument
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
1.14 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.15 atelier
een werkruimte voor een kunstenaar;
1.16 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;
1.17 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.18 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.19 bestaand
ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig;
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 brutovloeroppervlakte (bvo.)
de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.32 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 geluidgevoelige functies
geluidgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patiënten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
1.35 gestapelde woning
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met de daarbij behorende bergingen;
1.36 gezondheidszorg
alle instanties die zorg verlenen aan zorgbehoevenden, al dan niet gecombineerd met wonen;
1.37 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.38 horeca
een bedrijf of instelling zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1 'Staat van Horeca activiteiten', waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of mee te nemen waren worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.39 kamerbewoning
het gebruik van een hoofdgebouw door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;
1.40 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening – niet zijnde detailhandel – al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.41 kap
een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;
1.42 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.43 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;
1.44 nettovloeroppervlakte (nvo)
de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007 (zie bijlage 2);
1.45 niet-geluidgevoelige bebouwing
bebouwing die volgens de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving niet aangemerkt wordt als geluidsgevoelige gebouwen en ruimten;
1.46 nutsvoorzieningen
de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.47 ondergeschikte detailhandel
detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf of -voorziening;
1.48 ondergeschikte horeca
het in verband met een andere hoofdactiviteit op een perceel verstrekken van eten en drinken tegen betaling voor gebruik ter plaatse in die mate dat duidelijk herkenbaar is dat die hoofdactiviteit de kernactiviteit is die op het perceel plaatsvindt en het verstrekken van dat eten en drinken alleen plaatsvindt als beperkt en ondergeschikt onderdeel van en voortvloeiende uit de hoofdactiviteit;
1.49 overkapping
een bouwwerk met een draagconstructie niet door wanden van zichzelf omsloten op een bouwperceel, dat strekt tot verhoging van het gebruiksgenot van het hoofdgebouw;
1.50 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen;
1.51 peil
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.52 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.53 rijbaan
elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;
1.54 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.55 straatmeubilair
bij de openbare weg behorende bouwwerken;
1.56 uitbouw
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.57 verkoopvloeroppervlakte
de som van de vloeroppervlakte van ruimten die rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), binnenwerks gemeten;
1.58 vloeroppervlakte van een woning
de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;
1.59 voorgevel
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.60 vrijstaand(e) bebouwing
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de bouwperceelsgrens, alsmede hoofdgebouwen die aan één zijde zijn gebouwd in de bouwperceelsgrens en die door middel van een bijgebouw zijn geschakeld aan een ander hoofdgebouw;
1.61 waarde-archeologische verwachting
een gebied met een daaraan toegekende middelmatige of hoge archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.62 watergang
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
1.63 wegen
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.64 wet/wettelijke regeling
waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.65 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de (bouw)hoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 breedte van een bouwwerk
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
- d. (dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
- f. bestaande gebouwen;
- g. vlonders;
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en verhardingen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de breedte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. de wijze van afdekking van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd:
a. uitsluitend vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
b. aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²,
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
- b. de (goot)hoogte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de breedte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. de oriëntering van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. de wijze van afdekking van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit inventariserend archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' te wijzigen in ''Waarde - Archeologie' (gemeentelijke standaard) indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bouwregels bij overschrijven van de bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:
- a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
- 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
- f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
8.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in art. 8.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:
- a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in art. 8.1 sub c;
- b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
- c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
- d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in art. 8.1 sub c;
- e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in art. 8.1 sub c;
- f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in art. 8.1 sub c;
- g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
- h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
- i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
- 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
- 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.
8.3 Algemene parkeerregels
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn voor zover dit niet reeds is aangegeven tevens bestemd voor parkeervoorzieningen.
8.4 Bestaande maten
In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:
a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
9.2 Uitzondering van verboden gebruik
Het bepaalde in art. 9.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van het plan voor:
a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, (verkoop- of bedrijfs) nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de bouwgrenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
10.2 Criteria
Ontheffing als bedoeld in art. 10.1 kunnen slechts verleent worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Woningbouw De Gracht
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Woningbouw De Gracht |
Gewijzigd vastgesteld bestemmingsplan |
December 2015 |
Inlichtingen: |
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling |
Marieke Bluemer |
0544-393489 |
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
Voor de locatie De Gracht in Groenlo (Lievelderstraat 50 en Lichtenvoordseweg 2-4) is in 2013 een bestemmingsplanherziening doorlopen. Destijds werd voorzien in de ontwikkeling van een woonzorgcomplex op de plek van de huidige panden. Ook werd de openbare ruimte grenzend aan de gracht aangepakt in het plan.
De plannen voor een woonzorgcomplex vinden geen doorgang meer. Onzekere tijden in de zorgsector maakten dat het plan niet meer haalbaar bleek voor de initiatiefnemer.
De gemeente is grondeigenaar van een deel van het gebied. Een ander deel is in eigendom van LBA. Partijen zijn samen tot een nieuwe invulling van het gebied gekomen.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van drie vrijstaande woningen en de herininrichting van de openbare ruimte mogelijk.
2.2 Ligging En Begrenzing
Locatie De Gracht in Groenlo bestaat uit de volgende adressen: Lievelderstraat 50 en Lichtenvoordseweg 2-4 en het daarachter liggende openbaar groen. Het plangebied is gelegen net buiten de gracht. Ten opzichte van het centrum van Groenlo is het zuidelijk gelegen. In de nabije omgeving bevinden zich gemengde functies, zoals scholengemeenschap Marianum, het Graafschapcollege, woningen, bedrijvigheid (architectenbureau, schildersbedrijf) en openbaar groen/park.
De Lichtenvoordseweg is een doorgaande weg van Groenlo naar Lievelde. De Lievelderstraat is vanaf de Lichtenvoordseweg tot aan de brug een tweerichtingsweg. Na de brug is het een eenrichtingsweg, waarbij het verkeer vanuit de binnenstad naar de Lichtenvoordseweg kan.
Ligging plangebied in Groenlo
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Bestaande Situatie Plangebied
De locatie zelf bestaat uit: de inmiddels gerenoveerde woning aan de Lievelderstraat 50, het inmiddels gesloopte bedrijfspand aan de Lichtenvoordseweg 2 (zalencentrum Van Leuteren/showroom kachels Huijskens) en het leegstaande bedrijfspand aan de Lichtenvoordseweg 4 (LBA). Achter de bebouwing ligt een stuk groen, dat op het moment dat de bebouwing er nog stond, niet openbaar toegankelijk is.
Grens plangebied
Lievelderstraat 50
Lichtenvoordseweg 2 (is inmiddels gesloopt)
Lichtenvoordseweg 2-4
Plangebied na sloop Lichtenvoordseweg 2 (mei 2015)
Plangebied na sloop (ongeveer op de plek van het hekwerk komt het nieuwe wandelpad te lopen)
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
Voor het gebied geldt een aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt alleen het beleid dat op het plangebied van toepassing is verwoord.
4.2 Internationaal Niveau
Voor het plangebied is geen beleid van internationaal niveau van kracht.
4.3 Rijksbeleid
4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en milieu
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economische functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruikt gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.
De provincies en de gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot de verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijke gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijke gebied.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Deze handreiking is bedoeld om decentrale overheden te helpen de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Jurisprudentie ten aanzien van toepassing van deze 'ladder' laat zien dat een inbreidingsplan van maximaal drie woningen niet onder het bereik van de ladder valt. Uiteraard is het plan goed onderbouwd, maar toepassing van de ladder is niet noodzakelijk en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
4.3.2 Watertoets
In een bestemmingsplan dient volgens een waterparagraaf te worden opgenomen. Het doel van deze 'watertoets' is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De watertoets komt verderop in deze toelichting aan de orde.
4.3.3 Flora en Fauna
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). In verband daarmee heeft de gemeente een inventarisatie laten verrichten teneinde duidelijk te krijgen welke ecologische waarde het plangebied vertegenwoordigt. Verderop in de toelichting komt dit onderzoek aan de orde.
4.4 Provinciaal Beleid
4.4.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 15 december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld door provinciale staten. Voor het onderhavig plangebied zijn de voorschriften over de algemene verstedelijking in bestaand stedelijk gebied van toepassing. De provincie geeft aan dat verstedelijking bij voorkeur binnen bestaand bebouwd gebied plaatsvindt. Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de juridischplanologische regeling van maximaal drie woningen in bestaand bebouwd gebied (in de kern van Groenlo). Hiermee is het onderhavig plan niet in strijd met de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
4.4.2 Waterbeleid
Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? | Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee Nee Nee Ja |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? | Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Ja Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Ja |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? | Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Ja |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Ja |
In bovenstaande tabel is een aantal thema's met ja beantwoord. Reden daarvoor is de ligging van het plangebied aan de gracht. Een nadere toelichting op de thema's wordt in hoofdstuk 5 gegeven.
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.5.1 Beeldkwaliteitplan
Voor het plangebied is een beeldkwaliteit opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is in bijlage 1 van deze toelichting opgenomen. Het beeldkwaliteitplan heeft na het vaststellen van het bestemmingsplan een officiële status.
De voorwaarden die in het beeldkwaliteitplan zijn opgenomen, vormen de uitgangspunten voor het nieuwe plan voor de locatie De Gracht, zowel bouwmassa's, gevels als de inrichting van het terrein worden belicht.
In hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op de inrichiting van het gebied en de voorwaarden die worden gesteld aan de beeldkwaliteit.
4.5.2 Cultuurhistorie
Op 16 december 2008 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische gebiedsbeschrijving vastgesteld. Naast een beschrijvende nota maakt hier ook een waar-derende nota onderdeel van uit. Deze nota heeft de titel 'Tussen kunst en kitsch'. Naast de beschrijving dient deze waarderende nota als inspiratiebron om gebieden te beschermen, dan wel te ontwikkelen.
De Leidraad herinrichting stadsgracht beleid heeft als doel:
- Een totaalvisie op de aan te houden contouren, zodat de opeenvolgende vestingwerken logisch op elkaar aansluiten.
- Een eensluidende materialisering voor de gehele stadsgracht met omwalling. Dit betekent, dat er bijvoorbeeld voor de gehele omwalling, beschoeiing, de wandelpaden en andere nieuwe elementen uitgegaan dient te worden van hetzelfde materiaalgebruik. Daarbij zou de recon-structie van het Noorderbastion als leidraad aangehouden kunnen worden voor de toe te passen materialen;
- De plannen voor herstel van de vestingwerken op basis van de Leidraad zijn nog niet voltooid. Wel bestaat de wens om in het openbaar groen rondom de vestingwerken een kinderboerderij, speelpark en evenemententerrein te realiseren in het stadspark. Dit ligt echter buiten het plangebied.
Hoofdstuk 5 gaat verder in op de cultuurhistorie en archeologie.
4.5.3 Woonvisie
De gemeente Oost Gelre is een aantrekkelijke gemeente om in te wonen en te werken. Deze kwaliteiten worden in grote mate bepaald door de gunstige regionale ligging, het diverse aanbod van woonmilieus, de situering in een aantrekkelijke en veilige leefomgeving en het hoge niveau van voorzieningen en bedrijven. De strategie voor de ruimtelijke invulling van de woningbouw in Oost Gelre op de lange termijn is in eerste instantie gericht op het beheer en versterken van de bestaande woongebieden. Hierbij wordt allereerst gekozen voor inbreiding (bouwen binnen de bebouwde kom) en herstructurering, zonder dat de kern volledig dichtslibt. Niet elke open ruimte moet volgebouwd worden.
De ontwikkeling of herstructurering van dorpen en steden is een langdurig en complex proces. Zo ook voor de kernen in Oost Gelre. In het proces spelen vele partijen een rol die allemaal zorg dragen voor de kwaliteit van het plan.
Het beleid in Oost Gelre is terughoudend in het toevoegen van woningen aan de bestaande woningvoorraad. Maar op plekken waar een knelpunt wordt ervaren en de ruimtelijke kwaliteit verbeterd moet worden, worden uitzonderingen gemaakt. Zo ook op de locatie De Gracht. Nu een woonzorgcomplex niet haalbaar blijkt en andere functies als winkel en kantoor ook niet wenselijk zijn, blijft woningbouw over om de locatie mee in te vullen. Door het slechts toestaan van 3 vrijstaande woningen, wordt de locatie niet overvraagd en blijft de toevoeging van het aantal woningen aanvaardbaar.
4.5.4 Bestemmingsplan De Gracht Groenlo
Op de locatie geldt nu het bestemmingsplan De Gracht Groenlo dat in 2013 is vastgesteld. Qua bestemmingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die in het bestemmingsplan Stadscentrum Groenlo (moederplan) zijn opgenomen.
Omdat de woning aan de Lievelderstraat 50 wat grond heeft aangekocht die de bestemming Wonen moet gaan krijgen, valt deze woning ook weer binnen de grenzen van onderhavig bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Watertoets
Voor het plangebied is een watertoets uitgevoerd door Civicon, rapportnummer R01-2014-069-D01, d.d. 5 februari 2015. Het complete rapport is in de bijlagen bij deze toelichting opgenomen. Het rapport laat zien dat het plan op waterhuishoudkundig gebied geen belemmeringen oplevert, maar dat er wel met een aantal zaken rekening moet worden gehouden. Het verhard oppervlak zal afnemen ten opzichte van de bestaande situatie. Wel zijn er in het gebied grote hoogteverschillen. Er moet een overstort gerealiseerd worden van het hemelwatersysteem op de gracht, er moeten nog keuzes worden gemaakt op het gebied van infiltratie en afkoppeling en de afvoer van vuilwater levert geen problemen op, omdat het aan kan sluiten op het bestaande gemengd stelsel.
Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor de bouw van het complex zal hier meer duidelijkheid over zijn en wordt de wijze waarop met de waterhuishouding wordt omgegaan, beoordeeld en afgestemd op de omgeving. Het bijgevoegde rapport vormt de leidraad daarbij.
5.2 Bodem
Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is op de locatie Lievelderstraat 50 en Lichtenvoordseweg 2 uitgevoerd. Omdat het pand aan de Lichtenvoordseweg 4 nog in gebruik is, kan daar nog geen onderzoek worden gedaan.
Het onderzoek bestaat uit een:
- Verkennend onderzoek NEN5740 en NEN 5707
- Nader onderzoek Asbest in bodem NEN 5707
De onderzoeken zijn in hun geheel opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
Conclusies uit de onderzoeken luiden als volgt:
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de grond niet geheel vrij is van asbest. De concentratie bevindt zich echter ruim beneden de interventiewaarde/restconcentratienorm.
Op de locatie bevond zich ooit een ondergrondse benzinetank inclusief afleverplaats. Er zijn echter in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen met (vluchtige) minerale olie en/of aromaten aangetoond. Het grondwater is eveneens niet verontreinigd met (vluchtige) minerale olie en/of aromaten.
Al in 1995 is er eens onderzoek gedaan, waarin een matige PAK-verontreiniging werd aangetroffen. In het onderhavige bodemonderzoek is deze verontreiniging niet meer aangetroffen. Er zijn nu slechts licht verhoogde gehaltes PAK aangetroffen.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw en de wijziging van het bestemmingsplan. Er wordt wel geadviseerd om tijdens graafwerkzaamheden specifiek aandacht te besteden aan het voorkomen van asbest onder de huidige bebouwing*. Verder wordt geadviseerd om alle asbestverdachte materialen door middel van handpicking te verwijderen.
Voor de locatie Lichtenvoordseweg 4 kunnen ook bovenstaande conclusies worden aangenomen.
* Inmiddels is het pand aan de Lichtenvoordseweg 2 gesloopt en is er inderdaad puin vermengd met asbest aangetroffen in de kelders. Dit is volgens protocol verwijderd.
5.3 Flora En Fauna
Voor de onderzoekslocatie is allereerst een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd door Econsultancy (rapportnummer 10015106, 12 maart 2010). Het complete onderzoek is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. Conclusies uit het onderzoek waren dat op voorhand niet uitgesloten kon worden dat vleermuizen gebruik maken van de te slopen bebouwing op de locatie. Daarnaast moest de locatie nader onderzocht worden voor wat betreft de aanwezigheid van de steenmarter.
Voor de vleermuizen en steenmarters is nog aanvullend onderzoek gedaan. Ook deze rapportages zijn in de bijlagen bij deze toelichting opgenomen.
Voor de steenmarter is in november 2010 ontheffing gekregen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om de verblijfplaats (onder voorwaarden) te verstoren. Dit heeft inmiddels plaatsgevonden. Er zijn in het park tegenover de Lievelderstraat 50 twee steenmarterkasten geplaatst, waarna vervolgens in de verblijfplaats (woning Lievelderstraat 50) de verblijfplaats opgeruimd is.
Uit het vleermuisonderzoek (zomer 2012) is gebleken dat het plangebied in het najaar gebruikt wordt als paar/baltsverblijfplaats vor een mannetje van de gewone dwergvleermuis. De bebouwing heeft geen functie als kraamverblijfplaats. Dat de bebouwing als winterverblijfplaats wordt gebruikt, kan niet uitgesloten worden. Aangezien vleermuizen een beschermde soort zijn, moeten na de sloop van de bebouwing mitigerende maatregelen worden genomen. Dit kan door middel van bouwkundige aanpassingen aan de nieuwe bebouwing, zoals open stootvoegen en dergelijke. Er is een ecologisch werkprotocol opgesteld, wat toekomstige bouwers ter harte moet nemen bij de ontwikkeling van de woningen.
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
Op 16 december 2008 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische gebiedsbeschrijving vastgesteld. Naast een beschrijvende nota is maakt een waarderende nota onderdeel uit van het beleid. Deze nota heeft de titel "Tussen kunst en kitsch". Naast de beschrijving dient deze waarderende nota als inspiratiebron om gebieden te beschermen dan wel te ontwikkelen.
5.4.1 Archeologie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied. Het plangebied De Gracht valt binnen de archeologische beleidskaart het Archeologisch waardevol gebied categorie 4, historische stads/dorpskernen. Naast de archeologische beleidskaart is het centrum van Groenlo tevens opgenomen op de Archeologische monumentenkaart onder nummer 13210 (AMK terrein van archeologische waarde).
De aard van archeologische resten in historische stadskernen is wezenlijk anders dan in bijvoorbeeld het buitengebied. Historische stadskernen zijn plaatsen die gedurende eeuwen intensief bewoond zijn. De archeologische resten hebben zich daardoor als het opgestapeld zodat de kans op het voorkomen van archeologische resten zeer groot is. Verder zijn de archeologische resten relatief jong. Ze dateren uit een periode waarvoor veelal nog kaartmateriaal, geschreven bronnen, literatuur en prenten aanwezig zijn.
Groenlo was in de 80jarige oorlog een belangrijke vestingstad. Nadat Prins Frederik Hendrik in 1627 Groenlo van de Spanjaarden bevrijde heeft hij ravelijnen en halve manen laten aanleggen. Ravelijnen zijn verdedigingswerken tussen bastions en halve manen zijn verdedigingswerken voor een bastion. Als we oude kaartmaterialen over de bestaande kadaster kaart leggen zien we dat op de huidige locatie een halve maan aanwezig was. Halve manen zijn nog niet eerder door middel van archeologisch onderzoek vastgesteld.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Feitelijk betekent dit dat bij de sloop van de bestaande bebouwing het verwijderen van de fundering archeologisch begeleid dient te worden/is. Zodra de bebouwing weg is en afhankelijk van de resultaten van de begeleiding kan gekeken worden wat het vervolgonderzoek moet zijn. Hiervoor dient contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag.
5.4.2 Monumenten en cultuurhistorische waarden
Binnen en direct naast het plangebied komen er ook zichtbare cultuurhistorische waarden voor. Zo is de gracht beschermd als rijksmonument (nummer 18161 inschrijvingsdatum 11 mei 1966). De bescherming heeft enkel betrekking op het wateroppervlak zoals gespecificeerd in de kadastrale aanduiding uit 1966. Aangezien er sinds 1966 kadastraal veel gewijzigd is, betekent dit voor het plangebied specifiek dat de gracht (sectie C nummer 3015) en het perceel C 4132 beschermd is.
Naast het rijksmonument is het pand Lievelderstraat 50 een pand met cultuurhistorische waarden. De Lievelderstraat wordt tussen 1850 en 1864 over de gracht verlengd tot aan de Lichtenvoordseweg. Op de stafkaart van 1885 staat op het huidige perceel Lievelderstraat 50 reeds een gebouw. Het huidige pand is in sobere eclecticisme stijl gebouwd. Een stijl die rond die tijd veelvuldig aan de Lievelderstraat is toegepast (Lievelderstraat 45-49 en 48).
De kadastrale minuut van 1832 (centrum Groenlo) geeft voor de grachtgrenzen weer die op de huidige kadastrale kaart terug te vinden zijn. Het verdient aanbeveling deze kadastrale grenzen niet te wijzigen i.v.m. de historische informatie over de oude loop van de gracht.
Het pand Lievelderstraat 50 is niet beschermd als monument maar bezit architectuurhistorische waarde als voorbeeld van een in sobere eclectische stijl gebouwd woonhuis. Helaas heeft het pand door de jaren heen verschillende wijzigingen ondergaan waardoor het wel in waarde heeft ingeboet. Inmiddels heeft de nieuwe eigenaar het pand opgeknapt en heeft het pand daardoor weer een originele uitstraling gekregen.
Naast de architectuurhistorische waarden bezit het pand stedenbouwkundige waarde. Het pand maakt als gebouw onderdeel van een stedelijk uitbreidingsgebied dat na het doortrekken van de Lievelderstraat over de gracht tot stand kwam en waarin het, mede door de markante situering bepalend is voor het zichtbaar houden van die situatie.
5.5 Wegverkeerslawaai
Door adviesburo Van der Boom is een onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van het wegverkeer op het zorgcomplex in plan De Gracht. Het onderzoek is in de bijlagen van deze toelichting opgenomen (datum 12 februari 2015, nummer 15-014). Uit het onderzoek blijkt dat er een hogere geluidbelasting op de gevels is ten gevolge van het verkeer op de Lichtenvoordseweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.
Maatregelen aan de bron, zoals stil asfalt, het verlaten van de maximumsnelheid en een geluidsscherm zijn geen haalbare opties vanuit kostenaspecten, de wegenstructuur en stedenbouwkundig oogpunt. Daarom moet er een hogere grenswaarde worden aangevraagd. Daarnaast zal bekeken worden wat er aan de woningen zelf aan geluidwerende maatregelen moet worden aangebracht. Dit wordt geregeld bij de omgevingsvergunning.
De hogere grenswaarde is op 17 november 2015 verleend door het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp van de vergunning voor hogere grenswaarde heeft tegelijkertijd met het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
5.6 Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn.
Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.
Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geven aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit uit kunnen oefenen dan wel toepassen als:
- 1. het aannemelijk is gemaakt dat het niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde;
- 2. het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- 3. het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
- 4. indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.
De hierboven aangegeven grenswaarden uit bijlage 2 zijn voor de luchtverontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) en worden in de hieronder staande tabel aangegeven.
Stof | Grenswaarde |
SO2 | 350 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
125 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
NO2 | 200 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie | |
PM10 | 40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie |
50 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
Lood | 0,5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie |
CO | 10.000 ìg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie |
C6H6 | 5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie |
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).
De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen.
Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Het aantal woningen in het plan de Gracht te Groenlo ligt ruim onder het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.
Conclusie:
Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de drie woningen in het plan de Gracht te Groenlo.
5.7 Geur
Het aspect geur is niet van toepassing op het plangebied en de nabije omgeving.
5.8 Externe Veiligheid
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf.
In de directe omgeving van de nieuwe woningen zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd.
In de directe omgeving zijn ook geen wegen aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zodat er niet getoetst hoeft te worden aan de normen uit de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'.
Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
5.9 Overige Beperkingen
Er zijn in de nabije omgeving geen functies aanwezig die hinder zouden kunnen veroorzaken op het nieuwbouwplan. Tevens is er andersom geen hinder te verwachten van de woningen op de aangrenzende functies.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Lievelderstraat 50
Ten opzichte van de vorige bestemmingsplanherziening verandert er vrijwel niets voor deze woning. De eigenaar heeft een strookje grond bijgekocht en dat is de reden dat het perceel ook in deze herziening weer is opgenomen. Verder blijft het een reguliere woonbestemming.
6.2 Lichtenvoordseweg 2-4
Zoals op de afbeelding in paragraaf 4.5.1. is te zien, worden op de locatie van de bestaande panden drie vrijliggende kavels gerealiseerd. Het is de bedoeling dat op deze kavels maximaal drie vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Eventueel kan van het pand aan de Lichtenvoordseweg 4 (LBA) het huidige casco hergebruikt worden. Het pand kan desgewenst ook naar voren uitgebreid worden, waarbij wel in het beeldkwaliteitplan is opgenomen dat aan de wegzijde (indien in de voorgevelrooilijn wordt gebouwd) een lagere goot moet worden toegepast, om zo meer aan te sluiten op de naastgelegen bebouwing. Dit is om te voorkomen dat er pal aan de wegzijde een blok wordt gebouwd van 8,5 meter hoog.
Op de kavels kan eventueel ook ruimte gezocht worden voor mantelzorg.
De kavel die grenst aan het nieuwe voetpad mag een wat meer statig karakter krijgen, vanwege de ligging en entree richting gracht en centrum. Daar is rekening mee gehouden in de toegestane bouwhoogte. Die is voor deze kavel hoger dan de andere twee kavels. De kavel van LBA en de middelste kavel sluiten qua bouwhoogte meer aan aan de bestaande bebouwing aan de Lichtenvoordseweg.
6.3 Ontsluiting En Parkeren
Alle woningen worden ontsloten op de Lichtenvoordseweg en beschikken over voldoende parkeerruimte op de kavel zelf.
6.4 Groen En Paden
De overgebleven gronden worden tot het openbaar groen gerekend. Onderdeel van de ontwikkeling in dit plangebied is het afronden van het zogenaamde 'rondje gracht'. Voor langzaam verkeer wordt tussen het de nieuwe kavels en de woning aan de Lievelderstraat 50 een pad aangelegd. Dit wordt vervolgens doorgetrokken naar Schralenstein, waardoor op deze locatie weer een deel van het 'rondje gracht' gereed komt. Het pad komt aan de Lievelderstraat uit tegenover het bestaande park, waar wandelaars hun weg kunnen vervolgen.
Om het pad aan te kunnen leggen en het gebied goed toegankelijk te maken, is het wel noodzakelijk geweest om een aantal bomen te rooien. Door de jaren heen, is het gebied dichtgegroeid met opslag en bomen. Samen met Mooi Groenlo is bekeken hoe het terrein opnieuw ingericht kan worden, zodat het recht doet aan de groene uitstraling en het nieuwe openbare karakter. Langs de gracht blijft een groene begeleiding van bestaande bomen. Er zijn ook bomen gekapt om ruimte te maken voor gezonde bomen en om het pad te kunnen realiseren. Onderbegroeiing zal worden verwijderd, om het gebied weer toegankelijk te maken. Daarnaast zal richting Schralenstein ook een stuk groen worden ingepast. Dit valt echter buiten het bereik van het plangebied voor deze bestemmingsplanherziening.
Voor wat betreft de grenzen tussen private gronden en het openbaar groen, worden contractueel afspraken met de grondeigenaren gemaakt dat deze grenzen op een groene manier ingevuld moeten worden. Daarmee wordt voorkomen dat erfafscheidingen een erg besloten karakter krijgen (zoals bij hout of steen het geval is).
Tot slot wordt een deel van de openbare ruimte ingericht door Pluk de Stad Groenlo. Dit is een bewonersinitiatief.
Hoofdstuk 7 Juridisch Planbeschrijving
Hieronder wordt ingegaan op de verbeelding en wat de regels betreft wordt ingezoomd op de beschrijving van de bestemmingen in het plangebied.
7.1 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
7.2 Beschrijving Van De Bestemmingen En Regels
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs-, en slotregels.
1. Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).
2. Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen vastgelegd. Dit bestemmingsplan bevat de bestemmingen:
Groen (artikel 3): voor de gebieden die in eigendom blijven van de gemeente en openbaar toegankelijk zijn. In deze bestemming is ook de aanleg van het pad (rondje gracht) geregeld.
Tuin (artikel 4): voor de gronden die aan particulieren wordt toebedeeld en bij hun tuin wordt betrokken. Tevens is naast de woning aan de Lievelderstraat 50 een strookje tuin opgenomen.
Wonen (artikel 5): voor de woning aan de Lievelderstraat 50 (overeenkomstig met de geldende bestemming aldaar).
Waarde Archeologie - Archeologische verwachtingswaarde 1 (artikel 6): geldt voor het hele plangebied en vloeit voort uit het archeologiebeleid van de gemeente. De regeling is identiek aan die uit bestemmingsplan Stadscentrum Groenlo.
3. Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen -dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend- karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel (artikel 7), algemene bouwregels (artikel 8), algemene gebruiksregels (artikel 9) en algemene afwijkingsregels (artikel 10) en algemene wijzigingsregels (artikel 11).
4. Overgangs- en slotregel
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht (artikel 12) en de slotregel (artikel 13) opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreffen, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan heeft financiële consequenties voor de gemeente, omdat de gemeente eigenaar is van een deel van de gronden. De kavels zullen op de markt worden gezet, zodra het bestemmingsplan gereed is. De gemeente ontwikkelt de woningen niet zelf.
Met de andere grondeigenaar is een overeenkomst gesloten. Hiermee is kostenverhaal anderszins verzekerd en de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd. Hierdoor is geen exploitatieplan nodig als bedoeld in artikel 6.12 Wro.
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2.1 Inspraak
Het ontwerpbestemmingsplan lag op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
8.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan wordt het ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het Waterschap Rijn en IJssel en provincie Gelderland.
Er zijn geen opmerkingen geplaatst ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.