KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 6 Detailhandel
Artikel 7 Gemengd
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Horeca
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Sport
Artikel 12 Tuin
Artikel 13 Verkeer
Artikel 14 Wonen
Artikel 15 Wonen - 1
Artikel 16 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Artikel 18 Algemene Bouwregels
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
Artikel 20 Algemene Parkeerregels
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 24 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 "Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven"
Bijlage 2 "Staat Van Bedrijfsactiviteiten"
Bijlage 3 "Lijst Van Horeca-activiteiten'
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
2.2 Doel
2.3 Ligging En Begrenzing
2.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Algemeen
3.2 Infrastructuur
3.3 Groenstructuur
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
4.2 Internationaal Niveau
4.3 Rijksbeleid
4.4 Provinciaal Beleid
4.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Waterhuishouding
5.2 Bodem
5.3 Flora En Fauna
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
5.5 Geluid
5.6 Verkeer- En Parkeernormen
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Geur
5.9 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Bestemmingsplan
6.3 Plansystematiek
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Haalbaarheid
7.2 Exploitatieplan
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Nota Inhoud En Beantwoording Zienswijzen

Kern Harreveld 2015

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 30-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kern Harreveld 2015' van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPHAR900-VG01

met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aaneengebouwde woning:

Een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd zijn;

1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegenaan gebouwd gebouw;

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;

1.7 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;

1.8 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een woonunit, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.10 archeologisch deskundige:

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.11 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.12 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.13 archeologische verwachting

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.14 archeologische waarde:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.15 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.18 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.20 bestaand:

ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.31 brutovloeroppervlakte (bvo.):

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.34 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.35 extensieve dagrecreatie:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 geluidsgevoelige bebouwing:

geluidgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patiënten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;

1.38 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met de daarbij behorende bergingen;

1.39 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;

1.40 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.41 horeca:

een bedrijf of instelling zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 3 'Staat van Horeca activiteiten', waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of mee te nemen waren worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.42 kamerbewoning:

het gebruik van een hoofdgebouw door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;

1.43 kap:

een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;

1.44 levensloopbestendig:

een woning die voldoet aan de eisen van het consumentenkeurmerk Woonkeur. Dit programma van eisen omvat naast eisen van aanpasbaar bouwen ook eisen van veiligheid en woongemak waardoor een bewoner zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen in elke levensfase, met en zonder beperking;

1.45 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.46 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.47 nettovloeroppervlakte (nvo):

de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007 (zie bijlage 1);

1.48 niet-geluidsgevoelige bebouwing:

bebouwing die volgens de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving niet aangemerkt wordt als geluidsgevoelige gebouwen en ruimten;

1.49 nutsvoorzieningen:

de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.50 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen;

1.51 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf of -voorziening;

1.52 ondersteunende horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondersteunende horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie;

1.53 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;

1.54 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.55 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.56 rijbaan:

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;

1.57 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.58 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.59 teeltondersteunende voorzieningen

voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden;

1.60 twee-aaneengebouwde woning:

een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd zijn;

1.61 uitbouw:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.62 verkoopvloeroppervlakte:

de som van de vloeroppervlakte van ruimten die rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), binnenwerks gemeten;

1.63 vloeroppervlakte van een woning:

de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;

1.64 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.65 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.66 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.67 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met een maximum van 2 meter;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 breedte van een bouwwerk:

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
b. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
c. behoud, herstel en ontwikkeling van kleinschalige landschapselementen;
d. extensieve dagrecreatie;

met de daarbij behorende:

e. erfbeplanting;
f. nutsvoorzieningen;
g. erven en terreinen;
h. wegen en paden;
i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

j. in/- en uitritten ten behoeve van de aangrenzende bestemming.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven in de categorieën 1 tot en met 2 uit de "Staat van bedrijfsactiviteiten" zoals opgenomen in Bijlage 2, alsmede de bestaande bedrijven op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan;
  2. b. bijbehorende ondergeschikte kantoren;
  3. c. bestaande bedrijfswoningen;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  3. c. de breedte van de gebouwen;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

a. een al dan niet tijdelijke buitenopslag van goederen en materialen indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
b. het gebruik van gebouwen voor zelfstandige kantoren, met uitzondering van bestaande kantoren die legaal tot stand zijn gekomen;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;
d. bewoning van gebouwen, met uitzondering van (bestaande) bedrijfswoningen.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen van openbaar nut,

inclusief de daarbij behorende:

  1. b. dienstgebouwen;
  2. c. toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Detailhandel

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen en supermarkten;
  2. b. bestaande woning(en) op de begane grond en/of op de verdieping,

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  3. c. de breedte van de gebouwen;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein,

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel en dienstverlenende voorzieningen uitsluitend op de begane grond;
  2. b. bestaande woning(en) op de begane grond en/of op de verdieping,

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, tuinen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de (goot)hoogte van de gebouwen;
  3. c. de breedte van de gebouwen;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen en bermen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  4. d. uitsluitend een 'nutsvoorziening' ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' (nv);
  5. e. ondergrondse afvalcontainers;
  6. f. waterpartijen, waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  7. g. (dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen,

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
    1. 1. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    2. 2. de breedte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    3. 3. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    4. 4. de wijze van afdekking van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecavoorzieningen in de categorieën I en II zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 3 "Lijst van horeca-activiteiten";
  2. b. de bestaande bedrijfswoningen,

met de daarbij behorende gebouwen, overkappingen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde met bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen, terrassen, parkeer- en groenvoorzieningen, erven en tuinen.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  3. c. de breedte van de gebouwen;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. uitsluitend een schoolgebouw en/of kinderopvang ter plaatse van de aanduiding "onderwijs";
  3. c. uitsluitend een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats";
  4. d. uitsluitend een kerkgebouw ter plaatse van de aanduiding "religie";
  5. e. uitsluitend twee bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  6. f. ondersteunende horeca;
  7. g. speelvoorzieningen,

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, tuinen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de (goot)hoogte van de gebouwen;
  3. c. de breedte van de gebouwen;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

10.4 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1 sub b tot en met e voor het toestaan van andere naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen maatschappelijke voorzieningen en/of instellingen.

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, onder de voorwaarden dat:

  1. a. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid in/bij het gebouw;
  2. b. er geen belemmeringen ontstaan voor in de omgeving voorkomende functies;
  3. c. de bestaande ruimtelijke kwaliteit niet wordt aangetast.

10.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van de aan de maatschappelijke voorziening ondergeschikte detailhandel;
b. gebruik van gronden en gebouwen voor enige vorm van horeca, met uitzondering van ondersteunende horeca;
c. bewoning van gebouwen, met uitzondering van (bestaande) bedrijfswoningen, dan wel de realisatie van zorgwoningen;

d. een asielzoekerscentrum, crematorium, opvang van dieren of militaire zaken.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. sportvoorzieningen;
b. ondersteunende horeca.

met bijbehorende voorzieningen, zoals erven, voetpaden, verhardingen, terreinen, beplanting, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding.

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. tuinen;

met daarbij horende in- en uitritten en paden, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen

  1. b. uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. de breedte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. de oriëntering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. d. de wijze van afdekking van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten, pleinen, paden voor verkeer en verblijf;
  2. b. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. ondergrondse afvalcontainers;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. f. geluidswerende voorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  8. h. standplaatsen,

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. de hoogte andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' (tae);
  2. b. uitsluitend vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' (vrij);
  3. c. uitsluitend aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' (aeg);
  4. d. uitsluitend gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' (gs),

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m2. De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

14.4 Afwijken van de bouwregels

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 15 Wonen - 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.2 Bouwregels

15.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

16.2 Bouwregels

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische Verwachting 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene Bouwregels

18.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  1. a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  4. d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  5. e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

18.2 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 18.1 sub c;
  2. b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  4. d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in artikel 18.1 sub c;
  5. e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 18.1 sub c;
  6. f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 18.1 sub c;
  7. g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  8. h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    2. 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.

18.3 Bestaande maten

  1. a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum;
  2. b. In die gevallen dat bestaande afstanden van legale bouwwerken minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.

Artikel 19 Algemene Gebruiksregels

19.1 vrijwaringszone - molenbiotoop

  1. a. Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regels:
    1. 1. binnen de zone van 100 m gemeten vanaf de molen mogen geen bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van meer dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen;
    2. 2. binnen de zone gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand van 400 m gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere gebouwen worden gebouwd dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:
      H = X/n + c·z
      Waarin:
      H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)
      X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen
      n = de ruwheidcoëfficiënt volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa:
      140 voor open gebied;
      75 voor een ruw gebied;
      c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%)
      z = de askophoogte van de molen. Deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel:
Adres Plaats Askophoogte
Varsseveldseweg 88 Harreveld 15 m
  1. b. Bestaande bouwwerken waarvan de bouwhoogte afwijkt van hetgeen op grond van sub a zou zijn toegestaan, worden geacht in overeenstemming te zijn met het bepaalde in sub a.

Afwijkingsbevoegdheden

  1. c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig het ten aanzien van de andere bestemmingen bepaalde, mits de windvangzone van de molen en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element daardoor niet onevenredig wordt aangetast.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. d. Onverminderd het overige in deze regels met betrekking tot omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden bepaalde, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de hierna aangegeven werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    2. 2. het ophogen van gronden.
  2. e. Het in sub d vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreden van het plan.
  3. f. Werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in sub d, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting van de windvang van de molen en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element ontstaat of kan ontstaan.

19.2 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  5. e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

19.3 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in artikel 19.2 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

19.4 Meest doelmatige gebruik

Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in artikel 19.2 ontheffing verlenen indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.

Artikel 20 Algemene Parkeerregels

20.1 Algemene parkeerregel

Het is verboden te bouwen dan wel het feitelijk gebruik van gronden en/of bestaande bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren, stallen, laden en lossen.

20.2 Afwijking van de parkeerregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 20.1. Burgemeester en wethouders nemen hierbij onder andere in overweging of:

  1. a. het bouwplan feitelijk en/of economisch gezien redelijkerwijs zodanig kan worden aangepast dat alsnog wordt voldaan aan de parkeerregels;
  2. b. het belang dat met het voldoen aan de parkeerregels is gediend niet onevenredig wordt aangetast;
  3. c. er op andere wijze in de benodigde parkeer-, stallings-, laad- of losruimte wordt voorzien.

20.3 Specifieke gebruiksregels

Ruimte(n) voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels

21.1 Veiligheidszone

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

22.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

    1. a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
    2. b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
    3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
    4. d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
    5. e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

22.2 Criteria

Een omgevingsvergunning voor een afwijking als bedoeld in artikel 22.1 kan slechts worden verleend indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels

23.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. 1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  2. 2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
  3. 3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.

Artikel 24 Algemene Procedureregels

Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan het opleggen van nadere eisen of een omgevingsvergunning voor een afwijking of wijzigingsregel wordt de procedure als bedoeld in artikel 24.1 of 24.2 gevolgd.

24.1 Afwijking van de regels en nadere eisen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het bestemmingsplan. De procedureregels, zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn van toepassing op de afwijkingsregels.

24.2 Wijziging (conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening)

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging, opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

25.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 25.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 25.1 met maximaal 10%.

25.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 25.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

25.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 25.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

25.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 25.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

25.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 25.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kern Harreveld 2015' van de gemeente Oost Gelre.

Bijlagen

Bijlage 1 "Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven"

Bijlage 2 "Staat Van Bedrijfsactiviteiten"

Bijlage 3 "Lijst Van Horeca-activiteiten'

Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan

Kern Harreveld 2015
Vastgesteld
Inlichtingen:
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

In het kader van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplichte tienjaarlijkse actualisatie van een bestemmingsplan worden de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Oost-Gelre herzien, zo ook voor het kerkdorp Harreveld.

Voor dit dorp heeft de gemeenteraad van de gemeente Oost Gelre bij besluit van 23 maart 2006 het bestemmingsplan 'Harreveld bebouwde kom, algehele herziening 2005' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland bij besluit van 14 juni 2006, nr. 2006-009400.
Dit nieuwe bestemmingsplan voorziet in één overzichtelijke juridisch/planologische regeling voor dit dorp. Op deze wijze worden de planologische mogelijkheden op een actuele en eenduidige wijze vastgelegd.

2.2 Doel

Dit bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Het plan bevat een actuele planologische regeling van de bestaande situatie. Bestaande rechten en plichten uit de geldende regeling worden zoveel mogelijk overgenomen en waar nodig aangepast aan de eisen en wensen van deze tijd.

Dat wil overigens niet zeggen dat het bestemmingsplan uitsluitend de actuele situatie planologisch regelt. Het bestemmingsplan maakt beperkte ontwikkelingen mogelijk via de gebruikelijke flexibiliteitsbepalingen, zoals afwijkingsregels en wijzigingsregels. De bestemmingsplannen die onlangs zijn vastgesteld worden meegenomen. Overige ontwikkelingen worden, gelet op de gewenste afstemming op en inpassing in het omringende stedenbouwkundig kader en de financiële en juridische complicaties, in principe alleen mogelijk gemaakt via een afzonderlijke planherziening.

2.2.1 Ontwikkelingen

In de kern Harreveld zijn geen initiatieven die meeliften in de algehele herziening van het bestemmingsplan.

2.3 Ligging En Begrenzing

Het kerkdorp Harreveld is één van de vijf kerkdorpen in de gemeente Oost Gelre na de gemeentelijke herindeling per 1 januari 2005. Het dorp is in het zuid-westen van de gemeente Oost Gelre gelegen.

De plangrenzen volgen voornamelijk de grenzen van de bebouwde kom. Deze zijn ontleend aan het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre en het geldende bestemmingsplan 'Harreveld bebouwde kom, algehele herziening 2005'.

In het westen wordt de bestemmingsgrens met name bepaald door de erven van woningen en de gronden van het jongerenhuis Harreveld. Aan de noordzijde wordt de bestemmingsgrens gevormd door de voetbalvelden van KSV en de gronden van het jongerenhuis Harreveld. De oostgrens wordt gevormd door de woningen van Erve 't Hag, het dorpshuis 't Kempken en de woningen aan de Ursulastraat. De zuidgrens wordt bepaald door de woningen aan de Freule van Dorthstraat en de Korenbloemstraat.

Het plangebied is op onderstaande kaart tot uitdrukking gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPHAR900-VG01_0001.jpg"

Plangebied Kern Harreveld

2.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het dorp Lievelde gelden op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan Datum vaststelling
Harreveld bebouwde kom, algehele herziening 2005 23 maart 2006
Buitengebied 1998, herziening 38 (realisatie Erve 't Hag aan de Looweg te Harreveld) 7 juli 2009
Harreveld bebouwde kom, herziening 1, Kerkstraat 20 en 20a 6 november 2009
CPO de Bond Lindeboomweg te Harreveld 14 juli 2015

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Algemeen

Het dorp Harreveld is gelegen ten zuid-westen van de kern Lichtenvoorde in de zuid-west hoek van de gemeente Oost Gelre.

Het silhouet van het dorp wordt met name bepaald door woningen, een horecabedrijf, de basisschool en de Rooms Katholieke Kerk met de daarbij behorende pastorie. Ook het jongerenhuis draagt bij aan het silhouet.

Woningbouw overheerst het dorp. De meeste woningen zijn vrijstaande of twee-onder-één kap woningen. Rijtjeswoningen komen in deze kern bijna niet voor. Hoogbouw is niet in dit dorp aanwezig. Ook kent men in dit kerkdorp het fenomeen 'Randschappelijk wonen'. Hierdoor zijn de erven Reinas (gelegen aan westzijde van het dorp en meegenomen in het bestemmingsplan Buitengebied) en 't Hag aan de Looweg ontstaan. Ten noorden van laatstgenoemd erf zijn de sportvelden van KSH genomen. Aan de Kerkstraat is bedrijvigheid aanwezig bestaande uit een horeca-onderneming en (kleinschalige) detailhandel. Daarnaast is er een jongerenhuis aanwezig die een groot deel van de oppervlakte van het dorp in beslag neemt.

In het dorp is nog een bedrijfslokatie aanwezig die buiten gebruik is. Op deze locatie wordt de aanwezige bebouwing gesloopt, waarna woningen gebouwd kunnen worden.

3.2 Infrastructuur

Autoverkeer

De Kerkstraat is de belangrijkste verkeersader van het dorp. Tezamen met de Looweg en de Lindeboomweg vormt deze weg de directe verbinding met het omliggende gebied. In de Kerkstraat zijn verkeersremmende maatregelen aangebracht. De maximaal toegestane snelheid is 30 km/uur.

Openbaar vervoer

Het dorp heeft matige verbindingen door middel van het openbaar vervoer. Het openbaar vervoer, de bus, heeft haar halte aan de N18. Hierdoor zijn diverse bestemmingen te bereiken.

Fietsers en voetgangers

De afstanden binnen het dorp zijn gering. De inrichting van de wegen is afgestemd op langzaam verkeer zodat men relatief veilig kan fietsen en lopen.

3.3 Groenstructuur

Het kerkdorp Harreveld is gelegen in een realtief open gebied. De randen van het dorp worden gekenmerkt door openheid en zijn voorzien van geringe begroeiing. Alleen in het zuid-westelijke deel van het kerkdorp is afscheidend groen aanwezig. Daarnaast zijn de voetbalvelden omzoomd door groen.

De Ursulastraat grenst aan het buitengebied en is voorzien van een groenstrook met bomen. Ook aan de Grachtlaan is een bomenrij aanwezig. Voor het overige zijn weinig bomen in de groenstructuur aanwezig.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

4.2 Internationaal Niveau

4.2.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

4.2.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPHAR900-VG01_0002.png"

4.2.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

4.2.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

4.3 Rijksbeleid

Op 1 juli 2008 is de fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking getreden, de zogenaamde Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze wetswijziging zorgt voor een duidelijke taakverdeling tussen de overheden waarbij ruimtelijke beleidsplannen van rijk, provincie en gemeenten in hoge mate verticaal op elkaar zijn afgestemd. In de Wro is de sturingsfilosofie dat elke overheid op basis van de eigen verantwoordelijkheid en daarbij behorende instrumenten vooral proactief optreedt ter realisering van haar eigen ruimtelijk beleid. Hiertoe stelt elke overheidslaag een structuurvisie vast. De Nota Ruimte en het Streekplan worden aangemerkt als structuurvisie in het kader van de Wro.

4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld en in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobilitietsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede Structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van belang voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat en daarmee voor de concurrentiekracht van Nederland. Het Rijk is verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO-werelderfgoed (inclusief de voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en cultuurhistorische waarden in of op de zeebodem.

Dit komt tot uiting in nationaal belang 10 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. Er zijn ruim 400 stads- en dorpsgezichten uit de periode tot 1940 en 50.000 rijksmonumenten aangewezen en beschermd door de Monumentenwet vanwege de nationale cultuurhistorische betekenis.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte, die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het betreft alleen die regels uit het eerdere ontwerp van de AMvB Ruimte (d.d. 2 juni 2009), die als nationaal belang in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd: 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren (exclusief reserveringsgebieden Maas), 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Enkele bepalingen zijn hier echter van uitgezonderd. Deze hebben betrekking op provinciaal medebewind en op ontheffingsmogelijkheden en kunnen pas in werking treden op het moment waarop is voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels. Dit betekent tevens dat de artikelen ten behoeve van nationaal belang 13) 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' van inwerkingtreding uitgezonderd zijn.

De overige in de SVIR opgenomen nationale belangen, behalve die voor belang 9) buisleidingen, worden neergelegd in een ontwerpwijziging van het Barro. De wijziging van het Barro treedt op een nader te bepalen tijdstip in werking. Het betreft de nationale belangen: 1) Rijksvaarwegen, 4) Grote Rivieren (alleen reserveringsgebieden Maas), 7) Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) EHS, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en 12) IJsselmeergebied.

De opname van het onderwerp buisleidingen in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen. In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding die juridische borging vereisen.

4.3.2 Natuurbeleid

In de Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (Nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw, NBL-21) wordt het beleid voor de komende tien jaar geschetst. Deze nota draagt bij aan een meer samenhangend natuurbeleid en vervangt vier groene nota's (Natuurbeleidsplan, Nota landschap, Bosbeleidsplan en Strategisch plan van aanpak biodiversiteit). Verder biedt de nota het kader voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in onder meer landbouw, visserij, toerisme en water.

De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur (plant en dier) in feite voorrang heeft. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. In deze gebieden mogen in principe geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Op de PKB-kaart van het Natuurbeleidsplan over de ecologische hoofdstructuur stond de Groenlose Slinge als te ontwikkelen of te versterken verbindingszone aangegeven.

De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur en bestaat uit:

  • Bestaande natuurgebieden, reservaten en natuurontwikkelingsgebieden en robuuste verbindingen.
  • Landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheersgebieden).
  • Grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).

De EHS moet in 2018 klaar zijn. Kleinere natuurgebieden, kleine bosjes, sloten, rietkragen et cetera maken geen deel uit van de EHS, maar dragen uiteraard wel bij aan de natuurkwaliteit van stad en platteland. Het Rijk gaat ervan uit dat deze in voldoende mate door andere partijen (gemeente, waterschappen, grondeigenaren en dergelijke) worden beschermd.

Vervolgens hebben de provincies in hun streekplannen meer concrete grenzen voor de EHS vastgelegd. De provincies bepalen zelf de contouren. De gemeenten wordt verzocht om de gebieden in het bestemmingsplan de juiste juridische bescherming te geven. De EHS wordt tegenwoordig aangeduid als Groene Ontwikkelingszone.

De provincie Gelderland werkt daarnaast aan de ontwikkeling van een Gelders Natuurnetwerk: een stelsel van onderling verbonden natuurgebieden, dat in verbinding staat met natuurnetwerken buiten Gelderland. Bij de inrichting van dit Gelders Natuurnetwerk is de provincie verplicht zich te houden aan de Europese kaders van Natura 2000.

De kern Harreveld ligt in de nabijheid van het Gelders Natuurnetwerk. Aan de noordzijde van de kern loopt de ecologische verbindingszone waarbij het de loop van De Veengoot volgt. De Veengoot is opgenomen in het Gelders Natuurnetwerk. De verbindingszone is in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 en het Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPHAR900-VG01_0003.png"

Harreveld met Gelders natuurnetwerk (donkergroen) en Groene ontwikkelingszone

4.3.3 Watertoets

In een bestemmingsplan dient volgens artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening een waterparagraaf te worden opgenomen. Het doel van deze 'watertoets' is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.

4.3.4 Flora en Fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Voor dit beheersmatige plan heeft de gemeente geen inventaristaie laten verrichten in het kader van de Flora- en faunawet.

4.3.5 Nota Belvedère

In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvedèrekaart genoemd).

4.4 Provinciaal Beleid

4.4.1 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, etcetera. Het bestemmingsplan 'Kern Vragender' is conserverend van aard en sluit zoveel mogelijk aan bij de bestaande verleende situatie. Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland.

4.4.2 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan dat op 11 november 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van deze specifieke waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.

4.4.3 Gelders Milieuplan 3

In het Gelderse Milieuplan ligt de nadruk vooral op een gezonde, schone en veilige leefomgeving voor mens en natuur. De provincie wil een leefomgeving die de huidige en toekomstige generaties kansen biedt om veilig en gezond te wonen, te werken en te recreëren. Om dit te bereiken zijn maatregelen nodig die de milieuverontreiniging tegen gaan. De maatregelen betreffen het verkeer en vervoer, het bedrijfsleven, de landbouw en het wonen.

4.5 Gemeentelijk Beleid

4.5.1 Woonvisie Oost Gelre

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het anatal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.

De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.

De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingn die het woonbeleid beinvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringsmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan voor de kern Harreveld is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie. Dit bestemmingsplan betreft in dit geval voornamelijk een conserverend plan, waarbij geen of nauwelijks ruimte wordt geboden voor nieuwe woningbouwmogelijkheden. Bestaande rechten, ook al zijn deze nog niet gerealiseerd, worden wel gerespecteerd. Kortom, de capaciteit van het geldende plan is in dit nieuwe bestemmingsplan meegenomen.

4.5.2 Nota Kleine kernen gemeente Oost Gelre

Door de herindeling is de afstand tussen burgers en de gemeente vaak (gevoelsmatig) groter geworden. Zeker in het buitengebied waar de fysieke afstand groter is, kunnen met name dorpsbelangenorganisaties het idee hebben dat de relatie tussen de gemeente en hun organisatie met de komst van de herindeling veranderd is. Vrijwel alle dorpsbelangenorganisaties maken zich zorgen over de problemen in de landbouw en de gevolgen hiervan voor de leefbaarheid van het platteland. Ook de vergrijzing van de bevolking is een thema waar velen bezorgd over zijn. Alle dorpsbelangenorganisaties zien het als hun taak om met de gemeente te praten naar aanleiding van actuele vragen en problemen. Vooral de kleinere belangenorganisaties werken op deze manier, omdat zij vinden dat dit het beste past bij de geringe omvang van hun dorp. Echter steeds meer dorpsbelangenorganisaties (vooral uit de iets grotere dorpen) werken daarnaast met een dorpsplan en gebruiken dit plan als agenda voor overleg met de gemeente. Zo heeft men regelmatig contact met de gemeente. In het kader van de nieuw gevormde gemeente dient men zich echter af te vragen of het huidige dienstenaanbod (nog) past bij de kleine kernen. Om eveneens de afstand tussen burger en bestuur te verkleinen en de leefbaarheid in de kleine kernen te behouden c.q. te versterken is daarom een gemeentelijk actief beleid hierop belangrijk.

Dorpsbelangenorganisaties proberen de negatieve ontwikkelingen in hun dorp te keren. Dus elk thema wat hierover gaat, zou een gemeentelijk beleidsthema kunnen zijn. In het raadsprogramma worden de thema's wonen (zoals betaalbare woningen voor jongeren in de kleine kernen) en economie (met werkgelegenheid en bedrijvigheid in de kleine kernen) al uitdrukkelijk in dit verband besproken. Maar ook de instandhouding van de basisvoorzieningen is een belangrijk thema in het leefbaarheidaspect. Veel dorpsbelangenorganisaties maken zich sterk voor onderhoud of nieuwbouw van het dorpshuis, of de sporthal, omdat een ontmoetingsruimte de voorwaarden schept voor een intensief gemeenschapleven. Ook voorzieningen zoals het behoud van scholen, winkels en huisartsenposten, als mede transport en veiligheid zijn belangrijke thema's in kleine kernen. De gemeente kan hierop anticiperen door middel van het verlenen van subsidies en door het stellen van subsidievoorwaarden.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Waterhuishouding

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Hieronder is de watertoetstabel van het Waterschap Rijn en IJssel opgenomen met alle relevante waterthema's:

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee

Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Nee
Nee
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? Nee
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Nee

Nee
Nee
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Inrichting en beheer
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee

Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee

Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee
Nee
Nee

Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

In bovengenoemde tabel is geen hoofdthema aanwezig dat nadere aanvulling behoeft. Dit komt mede door het conserverende karakter van dit nieuwe bestemmingsplan.

5.2 Bodem

Het doel van de provincie is dat in 2030 geen Gelderse inwoners meer in hun woonomgeving worden blootgesteld aan ernstige bodemverontreinigingen. Dit is conform het landelijke bodemsaneringsbeleid. De provincie geeft voorrang aan het schoonmaken van locaties in woongebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Gedeputeerde Staten van de provincie zullen alleen in uitzonderlijke gevallen de sanering zelf ter hand nemen. Zij willen hun budget in de toekomst vooral inzetten voor financiële bijdragen aan derden om zo de bodemsanering een impuls te geven. Het is de bedoeling dat de markt een groot deel van de saneringen financiert, op momenten dat er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op de locaties.

De gemeenten in Gelderland hebben samen met de provincie alle verdachte locaties in Gelderland in beeld gebracht. Voor de verontreinigde locaties geldt dat er bij gemeenten nog meer of andere locaties bekend kunnen zijn dan bij de provincie. Dat komt doordat de provincie alleen betrokken wordt bij een verontreiniging als uit onderzoek blijkt dat deze verontreiniging (vermoedelijk) ernstig is. Voor niet-ernstige verontreinigingen is de geldende gemeentelijke regelgeving van toepassing.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter. De voorliggende bestemmingsplanregeling gaat uit van de bestaande rechten en situaties, waardoor ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan geen onderzoek naar de milieukundige bodemkwaliteit is vereist. Voor nieuwbouwsituaties die buiten het voorliggend plan vallen zal specifiek onderzoek verricht worden naar de bodemkwaliteit. Voorts maakt de schone grondverklaring onderdeel uit van het bouwbesluit, zodat dit bij een eventuele omgevingsvergunningverlening is afgedekt. Daarmee kan worden zeker gesteld dat voor de bouw een onderzoek wordt verricht naar de gesteldheid van de bodem.

5.3 Flora En Fauna

Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn worden een groot aantal inheemse dier- en plantensoorten beschermd. Deze soortenbescherming is in Nederland geïmplementeerd in de Flora en Faunawet (april 2002). De wet richt zich vooral op de instandhouding van populaties van soorten die bescherming nodig hebben. Sinds de inwerkingtreding van de AMvB (2005) worden er 3 categorieën beschermingsniveaus (tabel 1, 2, 3 soorten) onderscheiden waarop het ontheffingsregime is gebaseerd.

Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens bestaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is de initiatiefnemer daarvoor zelf verantwoordelijk.

Het plangebied ligt voor een klein deel in de verbindingszone van de EHS. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan zijn er geen effecten op beschermde gebieden te verwachten en is een natuurtoets niet noodzakelijk.

5.4 Cultuurhistorie En Archeologie

De Monumentenwet 1988 bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). de Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

IWAK en AMK

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied. Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor rekening van degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPHAR900-VG01_0004.png"

Uitsnede uit de Beleidsadvieskaart voor Oost Gelre

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPHAR900-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPHAR900-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPHAR900-VG01_0007.png"

De kern Harreveld ligt in archeologische waardevolle verwachtingsgebieden met categorie 6 en 8. Categorie 6 zijn gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde (geomorfologische eenheden met een plaggendek) en categorie 8 zijn gebieden met een middelmatige archeologische verwachting. De doelstellingen voor deze gebieden zijn hetzelfde waarbij wordt gestreefd naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring moeten worden vermeden. Is behoud niet mogelijk dan dient bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m2 vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Daarnaast zijn enkele gebieden groen omlijnd. Dit zijn onderzoeksgebieden waar een booronderzoek heeft plaatsgevonden. Deze gebieden zijn aangeduid met een onderzoeksmeldingsnummer. In het rood/bruine vlak zijn onderzoeken uitgevoerd door amateurarcheologen. In het blauwe vlak is onderzoek uitgevoerd door erkende archeologische bureau's. Ter plaatse van het getal '5' is ook daadwerkelijk een vondst gedaan. Als er initiatieven in deze gebieden zijn, die van invloed kunnen zijn op mogelijke aanwezige archeologische waarden, kan beoordeeld worden of de reeds uitgevoerde onderzoeken hierover voldoende informatie geven.

Bovengenoemde doelstellingen zijn vertaald in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

5.5 Geluid

Ter bescherming van de burger in Nederland tegen overlast van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. In deze wet zijn normen opgenomen voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen en dergelijke). In de Wgh zijn ook normen opgenomen voor de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen in ruimten binnen gebouwen. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Het onderzoek moet aantonen of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de te realiseren woonbebouwing ten gevolge van het verkeer op de weg.

Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is nader onderzoek naar geluidsbelasting niet van toepassing. Hierdoor is het niet relevant om nog nader op dit onderwerp in te gaan.

5.6 Verkeer- En Parkeernormen

Met de komst van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) kunnen parkeernormen niet langer in de bouwverordening worden opgenomen. De parkeernormen moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan of in een aparte door de gemeenteraad vastgestelde notitie.

De gemeente Oost Gelre heeft geen notitie omtrent het parkeren vastgesteld. Bij ieder bestemmingsplan afzonderlijk zal de normering qua parkeren dan ook moeten worden meegenomen. Uitgangspunt is parkeren op eigen terrein conform de gemeentelijke parkeereis met als voorwaarde dat de kwaliteit van de openbare ruimte gewaarborgd blijft.

Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is zullen er geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Omdat er met de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden kunnen worden gecreeerd, is de normering qua parkeren dan ook op dit plan van toepassing.

5.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de wijziging van de ‘Wet milieubeheer’ in werking getreden. Deze wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

a. negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
b. mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de ‘Wet milieubeheer’ voorziet ondermeer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de ‘Wet luchtkwaliteit’ geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

a. er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
b. een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
c. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden nadat de EU op 7 april 2009 toestemming heeft verleend (derogatie).

De actualisatie van dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. In het kader van de luchtkwaliteit is dan ook geen nader onderzoek nodig. Er treedt immers geen verandering op in de bestaande planologische ruimte. Voor deze actualisatie hoeven geen regels te worden opgesteld omdat het wettelijk kader van de Wet luchtkwaliteit dit afdekt.

5.8 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen die van toepassing was voor de landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden met het primaat natuur en de drie 'stankrichtlijnen' zijnde de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, de Brochure Veehouderij en de Hinderwet 1985.

Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren door middel van het vaststellen van een geurverordening die is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. De gemeente Oost Gelre heeft daarom een geurverordening vastgesteld. De Wgv maakt gebruik van nieuwe, meer wetenschappelijk onderbouwde milieuhygiënische inzichten. Hierbij worden, net als voor geur en geluid van industriële bronnen, de bronemissie en de emissie op leefniveau gekwantificeerd.

De verordening voor de gemeente Oost Gelre stelt de wettelijke streefwaarde als norm voor de maximale geurbelasting voor de zoekgebieden voor woningbouw.

In alle doorgerekende scenario's en situaties is de gemiddelde geurbelasting op de kern Harreveld niet hoger dan de streefwaarde van 3 ouE/m3. Een achtergrondbelasting van rondom de 3 ouE/m3 wordt als een zeer goed leefklimaat gewaardeerd.

5.9 Externe Veiligheid

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico’s bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het vestigen van dergelijke activiteiten kan beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. Het aspect externe veiligheid richt zich met name op het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (tankwagen, gasleiding) bronnen. Er wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (artikel 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPHAR900-VG01_0008.png"

Buiten de kern Harreveld is een hogedruk aardgasleiding gelegen. Daarnaast is de N18 aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de kern zelf zijn geen objecten of inrichtingen aanwezig die vallen onder het externe veiligheidsbeleid en hierdoor extra aandacht of bescherming genieten.

Het voorliggend bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij kwetsbare objecten in of in de directe nabijheid van de contouren mogelijk wordt gemaakt. Het aspect externe veiligheid hoeft daarom niet nader onderzocht te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de vrschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

6.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan Kern Harreveld 2015 is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.BPHAR900-VG01 met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 2 kaartbladen. De kaartbladen geven de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

6.3 Plansystematiek

6.3.1 Indeling

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Het plan kent de volgende hoofdbestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf', 'Bedrijf-Nutsvoorziening', ''Detailhandel', 'Gemengd', Groen', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Sport', 'Tuin', 'Verkeer', 'Wonen en Wonen - 1' alsmede de dubbel-bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.3.2 Bebouwing

In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de situering en maatvoering van bouwwerken is het belangrijk dat er regels zijn opgenomen met betrekking tot:

Goot- en bouwhoogte

De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van (hoofd)gebouwen is op de verbeelding opgenomen door middel van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte”. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is opgenomen in de regels in de subparagraaf “bouwwerken, geen gebouwen zijnde”.

Situering gebouwen

Teneinde de situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor bouwwerken is met betrekking tot de situering op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt door het gebruik van de aanduiding “bouwvlak”. Het bouwvlak is bestemd voor gebouwen en overkappingen.

Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, kunnen soms ook buiten het bouwvlak worden toegestaan. De maatvoering is in de planregels uitgewerkt.

Bebouwingspercentage

In de bestemmingen 'Bedrijf, 'Gemengde Doeleinden', 'Horeca', 'Maatschappelijk' en 'Sport' is een bebouwingspercentage opgenomen. Dit percentage geeft aan welk deel van het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.3.3 Bestemmingsregels

Agrarisch

Binnen het plangebied voor de kern Harreveld is een perceel aanwezig dat een (semi)agrarische functie vervult, deze gronden zijn derhalve bestemd als “agrarisch”.

Bedrijf

Binnen de kern Harreveld zijn twee bedrijven aanwezig, deze zijn bestemd als ‘Bedrijf’.

Het uitgangspunt van de bestemming Bedrijf” is dat bedrijven zijn toegestaan tot maximaal categorie 2 uit de als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit zijn bedrijven die weinig overlast veroorzaken en daardoor te combineren zijn met de woonfuncties in de omgeving.

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de genoemde milieucategorieën, teneinde bedrijven toe te staan die ontbreken op de bedrijvenlijst, danwel zich in een hogere milieucategorie bevinden, en die geen onevenredige inbreuk maken op het woon- en leefmilieu van de omgeving.

Detailhandel

De winkels aan de Kerkstraat hebben de bestemming 'Detailhandel' gekregen. Binnen deze bestemming is één woning op de verdieping toegestaan.

In deze bestemming is de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen de bestemming te wijzigen naar 'Wonen'.

Gemengd

Het pand op de hoek van de Kerkstraat en de Toebeshof heeft de bestemming 'Gemengde Doeleinden' gekregen. Binnen deze bestemming zijn op de begane grond detailhandel en dienstverlenende voorzieningen toegestaan. Daarnaast zijn op de begane grond en/of op de verdieping bestaande woningen toegestaan.

In deze bestemming is de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen de bestemming te wijzigen naar 'Wonen'.

Groen

Deze bestemming betreft gronden waarop uitsluitend groenvoorzieningen, paden, sport- en spelvoorzieningen, water e.d. zijn toegestaan. Het onderscheid met de bestemming ‘Verkeer’ is gelegen in het feit dat groenvoorzieningen een daadwerkelijk structureel groen karakter hebben en behouden.

Horeca

In het bestemmingsplan is voor horecabedrijven een onderscheid gemaakt in 3 categorieën:

1. horecacategorie 1 'lichte horeca': lichte vormen van horeca-activiteiten die in beginsel alleen overdag en 's avonds worden uitgeoefend en daardoor slechts een beperkte aantasting van het woon- en leefklimaat met zich mee kan brengen: broodjeszaken, cafetaria's, ijssalons, snackbar maar ook een restaurant en hotel. Met betrekking tot de gerichtheid van de horeca-activiteiten kan het volgende onderscheid worden gemaakt:

a. vormen die zich qua exploitatie en qua openingstijden richten op de reguliere horeca en druk op de omgeving kunnen veroorzaken;

b. vormen die zich qua exploitatie en qua openingstijden geen druk op de omgeving veroorzaken;

2. horecacategorie 2 'middelzware horeca': vormen van horeca-activiteiten die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken zoals een café, bar, biljartcentrum, proeflokaal maar ook zalenverhuur;

3. horecacategorie 3 'zware horeca': vormen van horeca-activiteiten die 's nachts zijn geopend, grote aantallen bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving kunnen veroorzaken zoals dancing, nachtclub, discotheek of partycentrum.

In de planregels is aangegeven dat ‘horeca tot en met horecacategorie 2' is toegestaan. Het gaat immers om een bestaand horecabedrijf met een zaalaccommodatie. Horecacategorie 3 is niet toegestaan en zal ook een te grote belasting voor het dorp zijn.

Maatschappelijk

De bestemming “Maatschappelijk” is bedoeld voor de voorkomende maatschappelijke voorzieningen. Daarbinnen zijn de school, begraafplaats, kerk en bedrijfswoningen specifiek aangeduid.

Voor fietsenstallingen en bergingen (en daarmee gelijk te stellen bouwwerken) is een regeling opgenomen om ook buiten het bouwvlak deze bouwwerken toe te staan, tot een maximale oppervlakte van 70 m². Hierdoor is de flexibiliteit aanwezig om deze bouwwerken ook buiten het bouwvlak te kunnen realiseren.

Sport

De voetbal- en tennisvelden met opstallen zijn bestemd als ‘Sport’.

Tuin

Deze bestemming geldt met name voor de voortuinen van woningen. Op gronden met deze bestemming mag beperkt gebouwd worden, zoals een erker of een luifel.

Verkeer

Deze bestemming is opgesteld voor de openbare verkeersruimte binnen de kern. De doorgaande wegen, de woonstraten, aanliggende trottoirs, parkeerplaatsen, bermen en beplantingen maar ook de nutsvoorzieningen zijn in deze bestemming opgenomen. Een algemene bestemming voor zowel de verharding als het aanliggende groen maakt een eventuele herinrichting van het openbare gebied eenvoudig te regelen.

Wonen

Deze bestemming geldt voor al de woningen in het plangebied en de bijbehorende achtertuinen, met uitzondering van de woningen in het plan Erve 't Hag. De hoofdfunctie in deze gebieden is wonen, maar een aan huis gebonden (dienstverlenend) beroep is ook toegestaan. Hierbij geldt dat de woning in overwegende mate de woonfunctie moet behouden en het beroep moet passen in de woonomgeving.

In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen een hoofdgebouw (de woning) en bij het hoofdgebouw behorende bijbehorende bouwwerken.

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, terwijl bijbehorende bouwwerken zowel binnen als buiten het bouwvlak zijn toegestaan, op minimaal 1 m achter de voorgevel van de woning.

De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woning is op de verbeelding aangeduid evenals de toegestane bouwwijze(n) (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld).

Verspreid zijn enkele beroepen en bedrijven aan huis aanwezig. Deze bestaande functies zijn direct toegestaan naast de woonfunctie zolang de oppervlakte niet meer bedraagt dan ten hoogste 50 m².

Wonen - 1

Deze bestemming geldt voor de woningen in het plan Erve 't Hag. Voor alle woningen geldt dat minimaal één garage aanwezig is, die inpandig is gerealiseerd. Een aan huis verbonden bedrijf is niet toegestaan. Voor een aantal woningen is aangegeven dat deze uitsluitend levensloop bestendig mogen zijn of dat een bijgebouw uitsluitend mag worden bijgeplaatst binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrens.

Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Haalbaarheid

Het gaat in dit geval met name om een actualisatie van een bestemmingsplan teneinde te voldoen aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening. Er behoeft geen twijfel te bestaan over de haalbaarheid en de financiële uitvoerbaarheid van dit plan.

7.2 Exploitatieplan

Er behoeft in dit geval geen exploitatieplan te worden opgesteld.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft in het kader van de inspraak gedurende drie weken ter inzage gelegen met ingang van 18 december 2015 tot en met 7 januari 2016. Hiervan is mededeling gedaan in de plaatselijke huis-aan-huisbladen.

Harrevelds Belang is bij brief van 2 december 2015 eveneens geïnformeerd over de terinzagelegging van het voorontwerp.

Op 22 december 2015 heeft van 16:00 tot 18:00 uur een inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Deze bijeenkomst is gehouden in Dorpshuis 't Kempken en is bezocht door 11 belangstellenden.

Gdurende de periode van de inspraak zijn opmerkingen kenbaar gemaakt bij het gemeentebestuur omtrent het voorontwerp van het bestemmingsplan. Deze zijn verwoord en beantwoord in een 'Notitie overleg- en inspraakreacties' en meegenomen in het ontwerp bestemmingsplan.

7.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het nieuwe bestemmingsplan is overeenkomstig de huidige situatie bestemd. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hierdoor is in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening het voorontwerp bestemmingsplan alleen toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel.

Bijlagen

Bijlage 1 Nota Inhoud En Beantwoording Zienswijzen