Dorpskern Lichtenvoorde, herziening 1, Ontwikkeling Sportcomplex Lichtenvoorde
Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 24-11-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.2 plan:
het bestemmingsplan Dorpskern Lichtenvoorde, herziening 1, Ontwikkeling Sportcomplex Lichtenvoorde van de gemeente Oost Gelre;
1.3 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPLIC101- VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.4 aanbouw:
grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een hoofdgebouw;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 archeologische waarde:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.7 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
1.8 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.9 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 bestaand:
ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bouwen:
Het plaatsen, plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering op gelijke hoogte liggende vloeren of bouwlagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van een onderbouw en zolder;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 brutovloeroppervlakte (bvo.)
de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw:
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.28 horeca:
een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of voedsel en dranken en/of exploiteren van zaal-accommodatie, niet-zijnde een coffeeshop;
1.29 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.30 nettovloeroppervlakte (nvo)
de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007 (zie bijlage 1);
1.31 niet-geluidsgevoelige bebouwing:
bebouwing die volgens de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving niet aangemerkt wordt als geluidsgevoelige gebouwen en ruimten;
1.32 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen;
1.33 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.34 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.35 rijbaan:
elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;
1.36 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.37 straatmeubilair:
bij de openbare weg behorende bouwwerken;
1.38 uitbouw:
aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is;
1.39 verkoopvloeroppervlakte:
de som van de vloeroppervlakte van ruimten die rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), binnenwerks gemeten;
1.40 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.41 waarde-archeologische verwachting:
een gebied met een daaraan toegekende middelmatige of hoge archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.42 wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.43 wet/wettelijke regeling:
waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.44 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Tenzij anders bepaald, worden de waarden op de volgende wijze gemeten:
- a. Afstanden loodrecht,
- b. Hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, (bij de toepassing wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is) en
- c. Maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
2.1 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 breedte van een bouwwerk
Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.3 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
Boven peil, tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. parken en plantsoenen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en verhardingen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- 1. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
- 2. de (goot)hoogte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- 3. de breedte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- 4. de oriëntering van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- 5. de wijze van afdekking van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding "sporthal";
- 1. sporthallen;
- 2. maximaal 6 evenementen per jaar met een duur ten hoogte van vijftien dagen per evenement, inclusief het opbouwen en afbreken van de voorzieningen ten behoeve van het evenement;
- 3. overige sportvoorzieningen ten behoeve van de functie;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, en erven.
4.1.2 (Bedrijfs) woningen zijn niet toegestaan.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
- b. de (goot)hoogte van de gebouwen;
- c. de breedte van de gebouwen;
- d. de oriëntering van de gebouwen;
- e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
- f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf;
- b. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. ondergrondse afvalcontainers;
- e. (markt)standplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - standplaats';
- f. een antennemast ter plaatse van aanduiding "antennemast" met een maximale bouwhoogte van 40m;
- g. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
- h. geluidswerende voorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen,
- j. tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de 6 evenementen zoals bepaald in artikel 4.1.b. onder 2;
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.
5.2 Bouwvoorschriften
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. de hoogte andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
5.4 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning een afwijking verlenen van het bepaalde in:
- a. art. 5.2.1, voor het bouwen van aanbouw, uitbouw of luifel ten behoeve van de functie maatschappelijk in de bestemming Verkeer onder voorwaarden dat:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen maximaal 70 m² mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt;
- 3. de maximale overschrijding van het bouwvlak zoals bepaald in de bestemming Maatschappelijk maximaal 4 m mag bedragen;
- 4. De aanbouw, uitbouw of luifel stedenbouwkundig verantwoord is;
- 5. De aanbouw,uitbouw of luifel leidt tot versterking van de architectonisch kwaliteit van het gebouw.
- 6. de logistieke afwikkeling blijvend op eigen terrein plaats dient te vinden.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
6.4 Aanlegvergunning
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:
- a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
- 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
- f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
8.2 Afwijkingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een afwijking te verlenen met een omgevingsvergunning van het bepaalde in art. 8.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:
- a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in art. 8.1 sub c;
- b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
- c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
- d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in art. 8.1 sub c;
- e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in art. 8.1 sub c;
- f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in art. 8.1 sub c;
- g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
- h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
- i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
- 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
- 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.
8.3 Algemene parkeerregels
De voor ''Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn voor zover dit niet reeds is aangegeven tevens bestemd voor parkeervoorzieningen.
8.4 Bestaande maten
In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruiksverbod
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Onder verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:
- a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
- d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
- e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
9.2 Uitzondering van verboden gebruik
Het bepaalde in art. 9.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
9.3 Meest doelmatige gebruik
Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in art. 9.1 ontheffing verlenen indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijkingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een afwijking te verlenen met een omgevingsvergunning van de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
- b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, (verkoop- of bedrijfs) nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
- d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
- e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
10.2 Criteria
Afwijkingf als bedoeld in art. 10.1 kunnen slechts verleent worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
- 1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
- 2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
- 3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan het opleggen van nadere eisen of een vermelde afwijkings- of wijzigingsregel wordt de volgende procedure gevolgd.
12.1 Afwijking van de regels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. De procedureregels zoals bepaald in de omgevingsvergunning zijn van toepassing op de afwijkingsregels.
12.2 Wijziging (conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening)
Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging, opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een afwijking verlenen met een omgevingsvergunning van lid 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Dorpskern Lichtenvoorde, herziening 1, Ontwikkeling sportcomplex Lixchtenvoorde.
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Dorpskern Lichtenvoorde, herziening 1, Ontwikkeling sportcomplex Lichtenvoorde |
Vastgesteld |
Februari 2011 |
Inlichtingen: |
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling |
H.Luesink |
0544393535 |
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
In Lichtenvoorde is een te kort aan zaalsportvoorzieningen t.b.v. van zowel het onderwijs als voor de sportvoorzieningen. Daarnaast dient de bestaande sporthal (Hamalandhal) opgeknapt te worden. Het niet realiseren van de sporthallen is feitelijk geen optie en dient tot de zorgplicht van de gemeente richting onderwijs gerekend te worden waarmee gelijktijdig een zaal te kort van de verenigingen wordt opgelost. Op 7 juli 2010 is door de gemeenteraad besloten om op de Hamalandlocatie te Lichtenvoorde twee breedtesporthallen te realiseren. De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan, zodat een herziening noodzakelijk is. Met voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch vastgelegd.
2.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied ligt aan de oostzijde van het centrum van de kern Lichtenvoorde, en omvat de huidige plek van de Hamalandhal aan de Van der Meer de Walcherenstraat in Lichtenvoorde, het parkeerterrein en het naastgelegen sportveld. Het plangebied wordt begrensd door de bestaande bebouwing aan de Dijkstraat en de Dijkstraat aan de noordzijde, de Van der Meer de Walcherenstraat aan de westzijde, de Sterenborgstraat aan de zuidzijde en de bedrijfsbebouwing van het bedrijf Hulshof aan de oostzijde. Op onderstaande luchtfoto is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
2.3 Vigerend Bestemmingsplan
De huidige juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan Dorpskern Lichtenvoorde 2009, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 mei 2010 en 6 augustus 2010 onherroeppelijk inwerking getreden. De plankaart is hieronder weergegeven.
In het plangebied zijn de bestemmingen Maatschappelijk, Verkeer en Groen van toepassing. Verder zijn de volgende functie- en bouwaanduidingen van toepassing in het gebied:
- Bouwaanduiding "Antennemast";
- Functieaanduiding "Sporthal";
- Functieaanduiding "Sportveld";
- Functieaanduiding "Standplaats"
Op dit moment geldt er binnen het bouwvlak voor de sporthal een bouwhoogte van 10meter en een bebouwingspercentage van 75%.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de beoogde ontwikkeling omschreven.
3.1 Omgeving En Context
Het plangebied ligt op een centrale plek in Lichtenvoorde aan de rand van het centrum.Op onderstaande afbeelding is het plangebied in de huidige situatie weergegeven.De locatie ligt tussen twee groenzones, namelijk het Wentholtpark ten zuiden en de landgoederenzone ’t Hof ten noorden van het plangebied. Aan de oost- en westzijde wordt het plangebied begrensd door bebouwing.
Het Wentholtpark heeft een formeel karakter. Het park heeft een hoge belevingswaarde en wordt doorkruist door wandelpaden. Het park scheidt de woonbebouwing ten oosten en ten westen van het park en wordt slechts door één verbindingsweg onderbroken. Het Wentholtpark sluit aan op het agrarische landschap ten zuiden van Lichtenvoorde en loopt door tot het sportveld bij de Hamalandhal. De Sterenborgstraat ligt tussen het sportveld en het park. De landgoederenzone ’t Hof ligt noordelijk van de Dijkstraat en sluit aan de noordzijde aan op het natuurpark Beekdal. De landgoederenzone bestaat uit informeel groen met een laan en volkstuinen.Tussen het plangebied en ‘t Hof ligt de oude bebouwingslint van de Dijkstraat. De Dijkstraat is onderdeel van het oude centrum van Lichtenvoorde en heeft een kleinschalig en dorps karakter. Als onderdeel van dit bebouwingslint zijn nog enkele historische panden aanwezig, waaronder het dorpshuis Den Diek. Het dorpshuis, drukkerij Westerman en twee woonhuizen grenzen aan het parkeerterrein aan de noordzijde van de Hamalandhal. Het parkeerterrein in de noordwesthoek van het plangebied ligt tussen deze bebouwing en de bebouwing aan de westzijde van de Van der Meer de Walcherenstraat. In de panden die grenzen aan het parkeerterrein zijn kantoren gevestigd. Langs het gedeelte van de Van der Meer de Walcherenstraat zuidelijk van de Koemstraat zijn alleen woningen aanwezig. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich het terrein van leerproducent Hulshof. Tussen de bedrijfsbebouwing en het plangebied ligt een achterpad met beplanting.
Hieronder is ontwerp voor het Wentholtpark weergegeven zoals dat nu uitgevoerd wordt. Bij de inrichting van het voorliggende plan wordt aansluiting gezocht met dit ontwerp.
De verdere context voor de ontwikkeling vormen de ontwikkelingen in het centrum van Lichtenvoorde. Op verschillende plekken wordt het centrumgebied structureel aangepakt om ervoor te zorgen dat Lichtenvoorde een aantrekkelijk regionaal centrum blijft. Het plangebied ligt in het oostelijk deel van het centrum. Hier spelen verschillende ontwikkelingen, zoals het verbeteren van de bereikbaarheid van het centrum vanaf de oostzijde, het realiseren van voldoende parkeervoorzieningen voor het centrum en het bieden van een plek voor de markt en voor evenementen. Ook het benutten van de groene kwaliteiten van het park en de landgoederenzone is een aandachtspunt.
3.2 Vertrekpunten Voor Ontwikkeling
Voor ontwikkeling van het voorliggende plan zijn zogenaamde vertrekpunten geformuleerd. De vertrekpunten bestaan enerzijds uit (harde) programmatisch eisen en anderzijds uit gewenste ruimtelijke uitgangspunten. Hiermee is ook rekening gehouden met de wensen zoals die verwoord zijn in de klankbordgroep. Per onderdeel worden vertrekpunten verwoord.
3.2.1 Huidige gebruik
- het plangebied omvat in de huidige situatie: de Hamalandhal, openbare parkeervoorzieningen en een sportveld;
- achter de Hamalandhal, in de noordoost hoek van het sportveld, staat een GSM-mast van de KPN. De GSM-mast dient gehandhaafd te worden;
- de huidige Hamalandhal heeft een footprint van ca 2500 m²;
- de hal bevat aan de achterzijde een breedtesporthal van 28x48m (3 zaaldelen) en de tribuneplaatsen; in het voorste deel zijn de overige ruimtes gesitueerd zoals kleedruimtes, kantine, entree, garderobe, bergruimtes en technische ruimtes.
- de sporthal wordt ontsloten vanaf de Van der Meer de Walcherenstraat;
- de reguliere (en openbare) parkeervoorzieningen zijn gelegen op het parkeerterrein langs de Van der Meer de Walcherenstraat (39 parkeerplaatsen) en aan de noordzijde van de sporthal (26 parkeerplaatsen);
- aan de achterzijde van de sporthal ligt een onverhard terrein dat dienst kan doen als overloopterrein voor parkeren (ca 35 parkeerplaatsen);
- op het voorplein zijn de fietsenstallingen gesitueerd.
3.2.2 Vertrekpunten voor ontwikkeling
Programma uitbreiding sportcomplex:
- 1 breedtesporthal;
- footprint ca. 2350 m² bvo;
- afmetingen sportzaal: 24x44m (3 zaaldelen);
- 150 tribuneplaatsen.
Totale programma sportcomplex (bestaand+uitbreiding)
- 2 breedtesporthallen;
- footprint ca. 4850 m² bvo;
- afmetingen sportzalen: 28x48m (bestaand, 3 zaaldelen) en 24x44m (nieuw, 3 zaaldelen);
- tribuneplaatsen.
Situering
- handhaving van de bestaande Hamalandhal en de GSM-mast;
- nieuwbouw aan de zuidzijde van de bestaande hal (= de enige plek met voldoende ruimte);
- fysieke koppeling van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw bv door middel van een centrale entreepartij;
- parkeren zoveel mogelijk uit het zicht; daarbij dient voorkomen te worden dat het parkeerterrein als hangplek gebruikt gaat worden;
- ruime afstand tot de Van der Meer de Walcherenstraat aanhouden om de realisatie van een groene koppeling tussen het Wentholtpark en 't Hof en het eventueel doortrekken van de Hofbeek in de toekomst niet onmogelijk te maken.
Ontsluiting
- ontsluiting van het sportcomplex en de parkeerterreinen aan de hoofdontsluitingsroute naar het centrum (Dijkstraat - Van der Meer de Walcherenstraat - Koemstraat) ivm het zoveel mogelijk beperken van eventuele verkeersoverlast in de aangrenzende woonstraten;
- voorkomen van sluipverkeer in het zuidelijke deel van de Van der Meer de Walcherenstraat, Sterenborgstraat en Wentholtstraat; hiervoor is het deel van de Sterenborgstraat ter hoogte van het park reeds afgesloten voor autoverkeer;
- goede toegankelijkheid van het sportcomplex voor nood- en hulpdiensten, vuilnisophaaldienst en bevoorrading.
- ruimte voor het afzetten en ophalen van schoolkinderen of supporters per bus;
- rekening houden met de bevoorrading van de bestaande drukkerij; dit kan eventueel gecombineerd worden met de bevoorradingsvoorziening van het sportcomplex.
Parkeren
- parkeerplaatsen verdelen over meerdere parkeerterreinen; voorkomen van één grootschalig parkeerterrein;
- groenzone langs de Van der Meer de Walcherenstraat ten zuiden van de Koemstraat vrij houden van parkeren;
- beperken van de loopafstanden tussen de parkeervoorzieningen en de entrees van het sportcomplex (maximaal 150m);
- voldoende fietsenstallingen nabij de entrees;
- minmaal 121 parkeerplaatsen, ten noorden van de centrale entrees;
- maximaal 30 overloop parkeerplaatsen, ten zuiden van de centrale entrees;
- 80 parkeerplaatsen in de nabijheid voor bijzondere piekmomenten.
- 300 fietsstallingsplaatsen.
Evenementen
- beperken van overlast door het houden van evenementen: maximaal 6x per jaar.
Bouwmassa en bouwhoogte
- de footprint dient zo klein mogelijk gehouden te worden door een compact gebouw met waar mogelijk de stapeling van programma;
- maximale bouwhoogte is 9m (vrije hoogte breedtesporthal is 7m);
- de bouwmassa dient geleed te worden om de grootschaligheid van het sportcomplex te breken bv door het aanbrengen van variatie in de bouwmassa door kleinere bouwmassa's en gebouw delen met verschillende hoogten aan elkaar te schakelen;
- de bebouwingsmassa dient een logische opbouw te krijgen: lagere delen dienen goed aan te sluiten op de hogere delen; de verschillende bouwmassa's dienen in verhouding met elkaar te zijn.
Milieuaspecten
- wet milieuhinder: het sportcomplex moet voldoen aan de wettelijk gestelde eisen op het gebied van milieuhinder (geur, stof, geluid en gevaar);
- geluidsreflectie: het geluidsniveau van eventueel gereflecteerd geluid van omliggende bedrijven tegen de gevels van de uitbreiding van het sportcomplex mag niet boven het maximaal aantal decibel, waarvoor een vergunning is afgegeven, uitkomen;
- water: vanwege de toename van het bebouwd en verhard oppervlakte zullen er in het kader van de watertoets maatregelen genomen moeten worden ten aanzien van het afstromend water; er dient rekening gehouden te worden met voorzieningen voor het vasthouden en bergen van water bv door infiltratie en/of de vergroting van het oppervlaktewater.
3.3 Uitgangspuntenkaart
3.3.1 De kaart
De vertrekpunten hebben geleid tot de onderstaande uitgangspuntenkaart. Zie ook bijlage 1. De uitgangspuntenkaart vormt de basis voor het voorliggende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is hierop toegesneden. De uitgangspuntenkaart wordt in overleg met toekomstige gebruikers en omwonenden verder uitgewerkt in een definitief ontwerp. Het ontwerp zal vanzelfsprekend wel moeten passen binnen de uitgangspuntenkaart. Verder vormt de uitgangspuntenkaart de basis voor de architect die het nieuwe complex in het geheel gaat ontwerpen. Bij de architectonisch uitwerking dient ook rekening gehouden te worden met de eisen qua beeldkwaliteit. Deze zijn in de volgende paragraaf verwerkt.
3.3.2 Toelichting
In het plan zijn de contouren aangegeven waarbinnen het toekomstige complex gebouwd gaat worden. De grenzen van de bebouwing zijn de maximale grenzen. Er zijn minimale afstanden aangegeven tussen de bebouwing en de omgeving. Dit is verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan. Aan de kant van het Wentholtpark wordt een groenzone gerealiseerd. Dit zorgt voor een verbinding met het Wentholtpark en tegelijkertijd voor een afscherming met de omgeving. Het sportcomplex en de parkeervoorzieningen zijn bereikbaar via de Dijkstraat en de Van der Meer de Walcherenstraat. De Dijkstraat geeft aansluiting op de hoofdontsluitingswegen Lievelderweg, Richterslaan en Aaltenseweg in Lichtenvoorde. Voor de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten is op het voorplein en aan de achterzijde voldoende ruimte gereserveerd, zodat bij calimiteiten voortuigen tot dichtbij de entree kunnen komen. De Hofbeek wordt aan de achterzijde van het sportcomplex weer beleefbaar gemaakt. Dit wordt in het nog te maken inrichtingsplan nader uitgewerkt. In het plan worden minimaal 151 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is voldoende voor de toekomstige functies. Bij incidentele piekmomenten kan er gebruik gemaakt worden van 80 parkeerplaatsen bij het Marianum.
3.4 Eisen Beeldkwaliteit Uitwerking Gebouw En Buitenruimte
Deze paragraaf vormt het verdere toetsingskader (naast de uitgangspuntenkaart) voor de uitwerking van de plannen en welstand.
Beeldkwaliteit bebouwing
- het sportcomplex dient een herkenbare uitstraling als sportaccommodatie te krijgen: de functie moet herkenbaar zijn in de architectuur;
Kernpunten voor de architectonische uitwerking zijn:
- 1. compacte bebouwing met een aansprekend karakter;
- 2. aansluiten bij de omgeving (park);
- 3. hoge architectonische kwaliteit;
- 4. eigentijds, transparant en uitnodigend;
Punten voor de architectonische uitwerking;
- er wordt een zelfstandig en eigentijd gebouw voorgestaan, dat zich als een herkenbaar element in de omgeving positioneert;
- de architectuur van het complex zal de verschillende gebouwdelen met elkaar in verband moeten brengen zodat een eenduidig architectuurbeeld ontstaat;
- oude sporthal en nieuwe sporthal moeten één architectonische en ruimtelijke eenheid gaan vormen;
- het gebouw dient een horizontale geleding te krijgen om te voorkomen dat het complex visueel onnodig hoger lijkt; hiermee zal het gebouw tevens goed aansluiten bij de (groene) parksfeer en de omliggende (veelal lagere) bebouwing;
- het sportcomplex dient een robuuste en uitnodigende uitstraling te krijgen met zoveel mogelijk contact tussen binnen en buiten (geen dichte introverte doos); onderdelen als de entree, de hal en de kantine lenen zich voor het realiseren van dit contact;
- de zuidgevel verdient extra aandacht; deze moet aansluiten bij het park;
- vanwege de mogelijke herontwikkeling van het terrein van Hulshof in de toekomst is het van belang dat ook de noord- en oostgevel een verzorgde afwerking krijgen;
Materiaalgebruik;
- hoogwaardig, robuust en duurzaam;
- natuurlijk ogende materialen en natuurlijke kleuren;
- geen metalen beplatingen, kunststof beplatingen en kunststof kozijnen;
- geen felle kleuren;
- contrasten door toepassing van verschillende materialen en donkere en lichte tinten.
Inrichting openbare ruimte en groen;
- ruimte vrij houden voor een groenzone langs de Van der Meer de Walcherenstraat;
- de meest representatieve functies van het sportcomplex dienen aan de westzijde (aan de Van der Meer de Walcherenstraat) gesitueerd te worden;
- ruimte voor goed ingepaste fietsenstallingen op de pleinen;
- het voorplein dient een representatieve uitstraling te krijgen door het gebruik van hoogwaardige bestratingsmaterialen en straatmeubilair;
- de terreininrichting rondom het sportcomplex dient een aantrekkelijk en groen karakter te krijgen in aansluiting op het Wentholtpark; de inrichting rondom het sportcomplex dient afgestemd te worden op de plannen voor het Wentholtpark en de Hofbeek (in ontwikkeling);
- groene inrichting van de openbare parkeerplaatsen op maaiveld: de parkeerplaatsen dienen afgewisseld te worden met bomen en/of omzoomd te worden met hagen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat.
4.2 Internationaal Niveau
4.2.1 Vogelrichtlijn
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
4.2.2 Habitatrichtlijn
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones. Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
4.2.3 Het verdrag van Valletta (Malta)
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer.Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten.In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen. De waarden kunnen niet geheel naar eigen inzicht tegen andere aspecten worden afgewogen.
4.2.4 Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
- De vervuiler betaalt
- De gebruiker betaalt
- Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
- Resultaatsverplichting in 2015
- Stroomgebiedsbenadering)
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving.De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
4.3 Rijksbeleid
4.3.1 Nota Ruimte
Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling". De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het kabinet gaat daarbij uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. De Nota gaat uit van krachtige steden en een vitaal platteland. Krachtige steden zijn steden die veilig zijn, en die in alle opzichten voldoen aan de - steeds hogere - eisen die bewoners, bedrijven, instellingen, bezoekers en recreanten aan een stad stellen. De Nota Ruimte bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Een overzicht van de voornaamste doelen die het rijk hanteert, is in een bijlage aan de nota toegevoegd. De bij de nota horende uitvoeringsagenda biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het rijk en de decentrale overheden. Hiermee keert het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van 'ordening' naar 'ontwikkeling'. De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zo veel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen en ruimtelijk relevante rijksnota's. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven en het Actieplan Bedrijventerreinen, de Agenda Vitaal Platteland en het daarbij behorende Meerjarenprogramma Groene Ruimte en het actieprogramma voor ruimte en cultuur. In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:
- Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- Borging en ontwikkeling van belangrijke (intern)nationale ruimtelijke waarden;
- Borging van de veiligheid.
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. Een en ander betekent dat de provincies en gemeenten in onderling overleg kunnen bepalen waar ontwikkelingen plaats kunnen vinden.In de Nota Ruimte heeft het rijk een aantal Nationale Landschappen aangewezen. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerken de landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Voor nationale landschappen (twintig in totaal) geldt het uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling': mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt ('ja, mits'-principe), zijn ruimtelijke ontwikkelingen binnen die landschappen mogelijk.
4.3.2 Natuurbeleid
In de Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (Nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw, NBL-21) wordt het beleid voor de komende tien jaar geschetst. Deze nota draagt bij aan een meer samenhangend natuurbeleid en vervangt vier groene nota's (Natuurbeleidsplan, Nota Landschap, Bosbeleidsplan en Strategisch plan van aanpak biodiversiteit). Verder biedt de nota het kader voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in onder meer landbouw, visserij, toerisme en water.
De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur (plant en dier) in feite voorrang heeft en bestaat uit uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. In deze gebieden mogen in principe geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Op de PKB-kaart van het Natuurbeleidsplan over de ecologische hoofdstructuur stond de Groenlose Slinge als te ontwikkelen of te versterken verbindingszone aangegeven.
De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur en bestaat uit:
- Bestaande natuurgebieden, reservaten en natuurontwikkelingsgebieden en robuuste verbindingen.
- Landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheersgebieden).
- Grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).
De EHS moet in 2018 klaar zijn. Kleinere natuurgebieden, kleine bosjes, sloten, rietkragen et cetera maken geen deel uit van de EHS, maar dragen uiteraard wel bij aan de natuurkwaliteit van stad en platteland. Het Rijk gaat ervan uit dat deze in voldoende mate door andere partijen (gemeente, waterschappen, grondeigenaren en dergelijke) worden beschermd.
Vervolgens hebben de provincies in hun streekplannen meer concrete grenzen voor de EHS vastgelegd. De provincies bepalen zelf de contouren. De gemeenten wordt verzocht om de gebieden in het bestemmingsplan de juiste juridische bescherming te geven.
4.3.3 Watertoets
In een bestemmingsplan dient volgens artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening een waterparagraaf te worden opgenomen. Het doel van deze 'watertoets' is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.
4.3.4 Flora en Fauna
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).In verband daarmee heeft de gemeente een inventarisatie laten verrichten teneinde duidelijk te krijgen welke ecologische waarde het plangebied vertegenwoordigt.
4.3.5 Nota Belvedere
In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvédèrekaart genoemd).
4.4 Provinciaal Beleid
4.4.1 Streekplan
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Op grond van het streekplan behoort het plangebied tot het bebouwd gebied. In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor wordt een intensivering van het stedelijk grondgebruik noodzakelijk geacht, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldige omgang met open ruimten daarbinnen. Tevens acht de provincie een optimalisering van het gebruik van bestaand bebouwd gebied noodzakelijk: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte). Sociaal-culturele infrastructuur wordt gezien als een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. De verantwoordelijkheid om de sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden ligt bij de (samenwerkende) gemeenten. Door een gunstige situering van functies ten opzichte van aanwezige voorzieningen kan een goede bereikbaarheid worden gerealiseerd en voldoende draagvlak blijven bestaan. Voorkomen moet worden dat de sociaal-culturele kwaliteit van de leefomgeving onder een bepaald minimum zakt. Met andere vormen van bundeling, bijvoorbeeld op basis van bereikbaarheid in netwerken, kan dit worden voorkomen. Sprekende voorbeelden hiervan zijn scholen en sportaccommodaties
4.4.2 Derde Waterhuishoudingsplan (WHP3)
Het 'Derde Waterhuishoudingsplan 2005-2009 (WHP3)', dat op 14 februari 2005 in werking is getreden, wordt richting gegeven aan de inrichting en het beheer van de waterhuishouding in Gelderland. Het Waterhuishoudingsplan schetst de mogelijkheden om de kansen van water voor mens en natuur goed te benutten in Gelderland. Naast kansen voor verbetering van de kwaliteit van onze leefomgeving zijn er ook maatregelen noodzakelijk om veiligheid te blijven bieden tegen overstroming met rivierwater en om wateroverlast na hevige regenval te voorkomen. De noodzaak voor deze maatregelen is groot nu de gevolgen van de klimaatverandering zichtbaar worden, met naar verwachting vaker droge zomers en natte winters. Het streefbeeld voor de lange termijn is dat in 2030 het waterbeheer volledig op orde is ten behoeve van de maatschappelijke functies. Voor deze functies zal door de waterschappen het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) worden bepaald.De wensen ten aanzien van de waterhuishouding zijn per stroomgebied aangegeven, waarbij uitgangspunt is dat de knelpunten van een stroomgebied in principe binnen dat stroomgebied worden opgelost. De waterhuishouding van Groenlo maakt deel uit van de 'Stroomgebiedvisie Achterhoek-Liemers'. In het Waterhuishoudingsplan wordt ingegaan op de visie voor de lange en middellange termijn. Daarnaast wordt aangegeven wat er heel concreet in de planperiode) zal worden opgepakt. Gedurende de planperiode 2005-2009 wordt met name ingezet op de uitvoering van een zestal speerpunten. Drie speerpunten gaan over maatregelen die in Gelderland in het algemeen nodig zijn en drie over extra maatregelen in actiegebieden. Groenlo bevindt zich niet in een actiegebied. Wel geldt het basisbeleid dat provinciebreed nodig is.
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.5.1 Wonen en werken in Lichtenvoorde 2015 (2002)
In de nota Wonen en werken van de voormalige gemeente Lichtenvoorde is gekozen voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkelingsrichting voor het gehele grondgebied. De nota gaat met name in op de ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken maar geeft ook aandacht aan gerelateerde beleidsvelden. Het gemeentelijk beleid is gericht op het in stand houden en zo mogelijk versterken van het voorzieningenaanbod in de gemeente. De hoofdkern Lichtenvoorde heeft een centrumfunctie voor de kleine kernen in de omgeving, ook ten aanzien van sportaccommodaties. De gemeente wil zich richten op het concentreren van sportvoorzieningen in Lichtenvoorde bovenop het basispakket. In de nota wordt een sporthal als voorbeeld hiervan gegeven. Het plangebied ligt op grond van deze nota in de centrumschil. In deze zone komen verschillende functies in dichte bebouwing naast elkaar voor. Het gebied is aantrekkelijk voor bovenwijkse voorzieningen. Voor de centrumschil wordt beheer en versterking nagestreefd. In het ruimtelijk streefbeeld is een groene verbinding tussen het Wentholtpark en ’t Hof opgenomen. Hierbij wordt aangegeven dat de bestaande bebouwing ter plaatse van de Sterenborgstraat en de Hulshofstraat aangepast moet worden.
4.5.2 Ontwikkelingsvisie Centrum Lichtenvoorde (2002)
Voor het centrum van Lichtenvoorde is een afzonderlijke ontwikkelingsvisie opgesteld, waarin is onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de marktpositie van Lichtenvoorde in de regio te versterken. Het plangebied ligt niet in het centrum, maar op de rand van de centrumschil en het centrum. In de visie wordt aangegeven dat de Koemstraat wordt verlengd over het voormalige ziekenhuisterrein, waardoor het vrachtverkeer niet meer over de Dijkstraat hoeft te rijden. De visie heeft verder geen betrekking op voorliggende plangebied.
4.5.3 Gemeentelijk beleid sportvoorzieningen
De gemeente heeft gesignaleerd dat er een tekort aan zaalsportvoorzieningen ten behoeve van het onderwijs en van de sportverenigingen is. Daarnaast is er behoefte aan meer en beter wedstrijd- en doelgroepenzwemwater in de kern Lichtenvoorde.
4.5.4 Conclusie
Het plan is een gemeentelijk initiatief, passend binnen de gemeentelijke beleidskaders. Met dit plan wordt het mogelijk gemaakt om de sportvoorzieningen voor de kern Lichtenvoorde op peil te houden. Het tekort aan zaalsportvoorzieningen wordt met dit plan opgeheven, waardoor wordt bijgedragen aan de sociaal-culturele kwaliteit van Lichtenvoorde. Tevens wordt hiermee invulling gegeven aan de bovenlokale functie van Lichtenvoorde voor omliggende kernen. Het plan past binnen de uitgangspunten van de provincie ten aanzien van sociaal-culturele voorzieningen.
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Watertoets
In opdracht van gemeente Oost Gelre heeft Civicon b.v.een onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan. Door middel van een watertoets dient te worden aangegeven wat de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan zijn met betrekking tot het onderdeel water. In bijlage 2 is de watertoets toegevoegd. In de rapportage zijn de relevante waterhuishoudkundige aspecten met bijbehorende doelen en maatstaten voor het te ontwikkelen gebied beschreven. Een en ander is gebaseerd op de hydrologische verkenning van de huidige situatie en het vigerende beleid van de betrokken partijen. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten. Hierbij kan gedacht worden aan: veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewater- en grondwaterkwaliteit, natte natuur en beheer en onderhoud. De waterbeheerder stelt criteria in overleg met de initiatiefnemer vast. De relevante waterhuishoudkundige aspecten worden hieronder toegelicht. Vervolgens worden voor de relevante aspecten de specifieke doelen en maatstaven uitgewerkt.
TOELICHTING RIOLERING EN AFVALWATERKETEN
Ten gevolge van de ontwikkeling, de uitbreiding van de Hamalandhal, is er sprake van een toename van het afvalwater. Het afvalwater kan aangesloten worden op het bestaande rioleringsstelsel in de Van der Meer de Walcherenstraat. Door de uitbreiding van de Hamaland is er sprake van een toename van de afvoer van afvalwater. Er worden echter geen problemen verwacht ten aanzien van het hydraulisch functioneren van het bestaande stelsel als gevolg van deze toename, aangezien het hemelwater van het bestaand, te handhaven, verhard oppervlak niet meer aangesloten wordt op het rioleringsstelsel in de Van der Meer de Walcherenstraat. In de bestaande situatie is het hemelwater wel aangesloten op het gemengde stelsel.
WATEROVERLAST
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 5.070 m2. Het streven is om het nieuw verhard oppervlak niet aan te sluiten, maar te behandelen volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld volgens de afkoppelbeslisboom. Door de ontwikkeling in het plangebied is het tevens mogelijk om het bestaande en te handhaven verhard oppervlak af te koppelen van het gemengde stelsel, zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Het bestaande en te handhaven verhard oppervlak bedraagt 6.100 m². Dit extra afgekoppelde hemelwater wordt volgens de eerder genoemde trits behandeld.
OPPERVLAKTEWATER KWALITEIT
Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een wadi geborgen. Bij extreme regenval wordt er geloosd op het oppervlaktewatersysteem (Hofbeek). Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van het de waterkwaliteit leiden.
VOLKSGEZONDHEID
In het toekomstige plan wordt de Hofbeek weer zichtbaar gemaakt. Voor het beperken van het risico tot verdrinking wordt geadviseerd om flauwe taluds te creëren, of andere maatregelen te treffen.
INRICHTING EN BEHEER
In het plangebied loopt de Hofbeek ondergronds. Deze is momenteel in beheer en onderhoud van de gemeente Oost-Gelre. In de toekomstige situatie gaat de Hofbeek bovengronds stromen en gaat het beheer en onderhoud over van de gemeente naar het waterschap. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd.
CULTUURHISTORIE
Door het bovengronds brengen van de Hofbeek wordt een cultuurhistorisch element terug gebracht in het landschap .
TOEKOMSTIG WATERSYSTEEM
In de navolgende paragrafen wordt aangegeven hoe concreet inhoud kan worden gegeven aan het voornemen een duurzaam watersysteem op de locatie te realiseren.
ONTWATERING
Gangbare normen voor de ontwateringsdiepte (verschil tussen maaiveld en gemiddeld hoogste grondwaterstand, GHG), waarbij het vloerpeil van de woningen 0,20 tot 0,30 boven het omringend maaiveld wordt aangelegd, zijn:
1,00m voor woningen met kruipruimten (bouwpeil t.o.v. GHG);
0,60m voor woningen zonder kruipruimten (bouwpeil t.o.v. GHG);
0,50m voor tuinen en openbare groenvoorzieningen;
0,90-1,10m voor primaire wegen;
0,70m voor secundaire wegen.
De GHG bedraagt 19,10 m +NAP. Hiermee dienen de bouwpeilen van de uitbreiding minimaal gelijk te zijn aan 20,10 m +NAP. Het wegpeil dient minimaal 19,80 m +NAP te zijn. Het peil voor openbare groenvoorzieningen dient minimaal 19,60 m +NAP te zijn. De bestaande Hamalandhal heeft een drempelpeil van 20,40 m +NAP.
BEHANDELING AFVALWATER
De extra hoeveelheid afvalwater die aangeboden wordt door de uitbreiding van de Hamalandhal kan worden aangesloten op het bestaande stelsel in de Van der Meer de Walcherenstraat. Zoals in par. 4.3.2 vermeld is, kan worden verondersteld dat het stelsel de extra DWA-toevoer kan verwerken door het wegvallen van de hemelwaterafvoer van het bestaand, te handhaven, verhard oppervlak.
BEHANDELING HEMELWATER
ALGEMEEN
Als uitgangspunt geldt dat het nieuw verhard oppervlak niet wordt aangekoppeld op het rioleringsstelsel. Het hemelwater dient te worden vastgehouden en geborgen binnen het plangebied.
SYSTEEMKEUZE
De gemeente Oost-Gelre is voornemens om het complete plangebied af te koppelen/niet aan te sluiten (bestaand inclusief nieuw verhard oppervlak). Als bergingsvoorziening voor het hemelwater is gekozen voor een wadi. Het plangebied omvat aan de zuid en zuid-west zijde veel groen. Als bergingsvoorziening voor het hemelwater is gekozen voor een wadi. De wadi dient voorzien te worden van drainage, aangezien er slecht doorlatende lagen in de bodem ter plekke aanwezig zijn. Deze drainage kan vrij lozen op de Hofbeek met een geknepen afvoer, gedimensioneerd op de zogenoemde landbouw afvoernorm. Op deze manier wordt de wadi gebruikt als bodempassage, waardoor de oppervlaktewaterkwaliteit van de Hofbeek gegarandeerd is. Het plangebied omvat aan de zuid en zuid-west zijde veel groen. Een wadi is hier dan ook ruimtelijk goed inpasbaar.
HET BESTAAND VERHARD OPPERVLAK
De gemeente Oost-Gelre is voornemens om het bestaand, te handhaven, verhard oppervlak binnen het plangebied af te gaan koppelen. Voor het afkoppelen van het bestaand verhard oppervlak is een statische berging van 10 mm voldoende om een verbetering van het huidige systeem te bewerkstelligen.
BERGINGSEIS UITBREIDING VERHARD OPPERVLAK
Waterschap Rijn en IJssel schrijft voor bouwplannen binnen het stedelijk gebied de eis voor dat een infiltratievoorziening een normbui van T=100 + 10% moeten kunnen verwerken. Voor het uitbreidingsplan van de Hamalandhal komt dat neer op een bergingseis van T=100 + 10% voor 5.070 m² verhard oppervlak (nieuw verhard oppervlak).
UITGANGSPUNTEN TOEKOMSTIGE INFILTRATIEVOORZIENING
- De wadi dient te worden ingepast aan de zuid/zuidwest zijde van het plangebied;
- De wadi dient te worden ingepast aan de zuid/zuidwest zijde van het plangebied;
- De wadi dient te worden gedimensioneerd op bovenstaande bergingseisen;
- De GHG binnen het plangebied is gelegen op 19,10 m +NAP;
- De GWS binnen het plangebied is gelegen op 18,70 m +NAP;
- De Hofbeek heeft een stuwpeil van 18,70 m +NAP;
- Het bodempeil van de wadi dient minimaal 0,30 m boven de GHG te liggen, in verband met toekomstige begroeiing. Dit komt neer op een hoogte van 19,40 m +NAP;
- De minimale drooglegging (maaiveld – maximale waterstand) van de wadi dient 0,10 m te zijn;
- Als maximale waterstand voor de wadi dient uitgegaan te worden van 0,30 m;
- Bij het ontwerpen van de wadi dient rekening te worden gehouden met de hoogte van de belendende percelen;
- Bij de nadere uitwerking van de wadi dient een k-waarde bekend te zijn;
- De wadi dient binnen 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een volgende bui;
- De wadi dient te worden aangelegd met een minimale talud van 1:3;
- De wadi dient te worden voorzien van drainage dat vrij kan lozen op de Hofbeek;
- Vanuit het plangebied mag niet meer geloosd worden dan de landbouw afvoernorm;
- De wadi dient bij extreme regenval over te kunnen storten op de Hofbeek.
5.2 Conclusies En Aanbevelingen
Globaal beschreven ligt de onderzoekslocatie ten zuiden van het centrum van Lichtenvoorde. De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van de Van der Meer de Walcherenstraat en ten noorden van het Wentholtpark;
- De GHG voor het plangebied bevindt zich op circa 19,10 m +NAP en de GLG op 18,33 m +NAP;
- Als bouwpeil wordt geadviseerd minimaal uit te gaan van 20,10 m +NAP;
- Voor het bestaand, te handhaven, verhard oppervlak wordt uitgegaan van een statisch berging van 10 mm voor de bering van hemelwater;
- Voor het nieuw verhard oppervlak wordt er uitgegaan van een bergingseis van T=100 + 10% voor de berging van hemelwater;
- Vanuit het plangebied mag niet meer geloosd worden op oppervlaktewater dan de landbouwafvoernorm;
- Ten tijde van het opstellen van deze watertoets voert Econsultancy een aanvullend geohydrologisch onderzoek uit.
- De resultaten van dit onderzoek worden opgenomen in de definitieve rapportage;
- Geadviseerd wordt om een wadi aan te leggen t.b.v. de berging van het hemelwater en deze te voorzien van drainage.
- De drainage kan vrij lozen op de Hofbeek;
- De wadi dient aan de zuid/zuidwest kant van het plangebied aangelegd te worden;
- De wadi dient in extreme gevallen bovengronds te kunnen overstorten op de Hofbeek;
- De Hofbeek heeft een stuwhoogte van 18,70 m +NAP;
- Er dient een hoogteplan te worden gemaakt waarbij rekening gehouden dient te worden met het huidige maaiveld en de belendende percelen voor de inpassing van o.a. de wadi en de uitbreiding van de Hamalandhal.
- Daarbij dient rekening te worden gehouden met de grote hoogte verschillen die aanwezig zijn in het plangebied;
- De waterhuishoudkundige en civieltechnische uitwerking dient nog plaats te vinden;
- Indien blijkt dat bij de verdere uitwerking de aanleg van een wadi niet haalbaar is, kan in overleg met het waterschap gekozen worden voor een andere oplossing voor het bergen van hemelwater. Hierbij dient er wel aandacht te zijn voor de oppervlaktewaterkwaliteit van de Hofbeek;
- Er is sprake van toename van de afvoer van vuilwater. Er worden echter geen problemen verwacht ten aanzien van het hydraulisch functioneren van het bestaande gemengd stelsel als gevolg van deze toename, aangezien het hemelwater van het bestaand, te handhaven, verhard oppervlak niet meer aangesloten wordt op het gemengde stelsel. In de bestaande situatie is het hemelwater wel aangesloten op het gemengde stelsel.
5.3 Bodem
Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het toekomstige gebruik. Door Milieutechniek Rouwmaat is een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 3) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het doel van dit onderzoek is de algemene bodemkwaliteit te bepalen, waarmee kan worden bekeken of de bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik.
Op basis van vooronderzoek is de gehele onderzoekslocatie als niet verdacht aangemerkt.Aan de oostzijde van het plangebied is een puinverharding aanwezig, waarvan het noordelijke deel asbestverdacht is. Deze “oude” puinverharding is indicatief onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Tijdens het veldonderzoek is visueel op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk is verspreid over de onderzoekslocatie in de bodem een (lichte) verontreiniging met puin aangetroffen en eenmaal met kooldeeltjes. Op basis van de analyseresultaten blijkt de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd te zijn met lood, PCB’s, zink en PAK. Tevens zijn in de bovengrond plaatselijk overschrijdingen voor kwik aangetroffen, maar hiervoor ontbreken de normen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en plaatselijk licht verontreinigd met lood. Het indicatieve asbestonderzoek ter plaatse van de oude puinverharding wijst uit dat de aangetroffen concentratie asbest ruim beneden de hergebruiksnorm blijft. Het aangetroffen plaatmateriaal is hechtgebonden asbest. De verhoogde gehalten PAK worden waarschijnlijk deels veroorzaakt door de puin- en kooldeeltjes, en betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen. De verontreiniging met PCB’s is niet te herleiden, maar blijkt onder het criterium voor nader onderzoek. Het aangetroffen gehalte aan kwik wijst op de aanwezigheid van kwikverbindingen. Het aangetoonde gehalte blijft beneden het criterium voor nader onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar voorliggend plan te realiseren. Ten behoeve van de werking van eventuele vrijkomende grond wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit.
5.4 Flora En Fauna
Voor de ruimtelijke ingreep mag plaatsvinden, moet eerst een onderzoek plaatsvindenin het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Door Stichting Staring Advies is een natuurtoets (zie bijlage 4) uitgevoerd naar de aanwezige flora en fauna in het plangebied. Het onderzoek maakt deel uit van de bijlagen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen beschermde status in het kader van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of de Natuurbeschermingswet en maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Het plangebied ligt op ruime afstand (meer dan 500 m) van de EHS. Door de afstand en de aard van de werkzaamheden zijn geen nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op de EHS te verwachten.
Soortenbescherming
In het plangebied zijn geen streng beschermde plantensoorten aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. De licht beschermde brede wespenorchis kan voorkomen. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling op grond van de Flora- en faunawet. In het plangebied zijn enkele vogelsoorten aangetroffen die mogelijk in het gebied kunnen broeden. Daarnaast is bekend dat er sinds enkele jaren scholeksters broeden op het dak van de sporthal. Alle waargenomen en te verwachtten vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet en de Vogelrichtlijn. Ontheffing voor deze diergroep is niet mogelijk. Dit betekent dat het verstoren, verontrusten, doden en anderszins nadelig beïnvloeden van deze soortgroep niet is toegestaan. Voor vogels geldt dat deze tijdens de broedperiode het meest gevoelig zijn voor verstoring. De rest van het jaar is de kans op nadelige effecten aanzienlijk minder. Geadviseerd wordt de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen.Tijdens het veldonderzoek zijn geen (sporen van) zoogdieren waargenomen. Alle te verwachten soorten vallen, met uitzondering van de steenmarter, onder het lichtste beschermingsregime van de Flora- en faunawet, waarvoor automatisch vrijstelling geldt. Het voorkomen van de strenger beschermde steenmarter is alleen ontheffingsplichtig wanneer er vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn of dieren fysiek geschaad worden. Hiervan is in het plangebied geen sprake en is ook niet te verwachten. Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen worden gestart is de verstoring van vogels minimaal. Aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.
5.5 Cultuurhistorie En Archeologie
Bij ingrepen waarbij de ondergrond ernstig wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Door RAAP is een archeologisch onderzoek (zie bijlage 5) uitgevoerd in de vorm van een bureau- en inventariserend veldonderzoek. Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Doel van het veldonderzoek was het toetsen van die gespecificeerde archeologische verwachting en, indien mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging van eventueel aangetroffen archeologische resten. Ondanks de bevindingen van het bureauonderzoek (lage tot middelmatige archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Prehistorie t/m Late Middeleeuwen) zijn in plangebied geen archeologische vindplaats(en) uit de periode Prehistorie t/m Late Middeleeuwen aangetroffen. De bodem in het plangebied lijkt ernstig verstoord te zijn tot 50-155 cm -mv. Deze verstoringen zijn hoofdzakelijk veroorzaakt door kabel- en leidingaanleg, aanleg van verharding en het realiseren van de recreatieve functie van het gebied (aanleg sportveld, bouw sporthal). Gezien de scherpe overgang naar de verstoorde bovengrond lijkt het erop dat de bovenlaag in latere tijden (recent) opgebracht moet zijn of er hebben egaliseringwerkzaamheden plaatsgevonden. Mogelijk is de bodem door intensieve bodembewerking (bijv. diepploegen) ernstig verstoord. De natuurlijke ondergrond (C-horizont of moedermateriaal) bestaat uit licht(geel-) grijs, matig tot uiterst siltig zand. Deze natuurlijke, ijzerrijke ondergrond kan geïnterpreteerd worden als een zogenaamde beekafzetting. Op basis van oude kaarten lijkt het gebied lange tijd in gebruik te zijn geweest als akkerland en niet geschikt te zijn geweest voor bewoning in verband met de lage ligging ten opzichte van de relatief hoger liggende omgeving en de waterhuishouding. Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen vermoedelijk geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. De geplande ingrepen kunnen voor zover het archeologische waarden betreft, zonder beperkingen worden uitgevoerd. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg 1988 (directe) aanmelding van de betreffende vondsten bij het bevoegd gezag (gemeente Oost Gelre) verplicht. Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek dient contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag, de gemeente Oost Gelre.
5.6 Wegverkeerslawaai
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op woningen niet de 48 dB mag overschrijden. Wanneer door middel van een bestemmingsplan nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van die woningen. In voorliggend bestemmingsplan wordt geen geluidsgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt, zodat een akoestisch onderzoek niet nodig is. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van voorliggend plan.
5.7 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als fijn stof (PM10) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden. Het onderhavige plan maakt de realisatie van een sportcomplex mogelijk. Er kunnen daarnaast maximaal 6 evenementen gehouden worden.Deze kunnen als incidenteel worden gezien. De regeling NIBM bevat geen getalsmatige invulling voor een sportcomplex. Door middel van een berekening is de concentratietoename bepaald en vergeleken met de (N)IBM-grens van 1,2 ug/m³. De luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Uit het onderzoek naar de verkeerskundige aspecten is af te leiden dat op de Van der Meer de Walcherenstraat en de Dijkstraat de verkeerstoename op een werkdag 600 en op een zaterdag 850 voertuigen bedraagt.
Met behulp van de NIBM rekentool is bepaald dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging (zie tabel 3.1). Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wm niet noodzakelijk. De NIBM-tool gaat uit van een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging.
Een sportcomplex is niet aangemerkt als een “gevoelige bestemming’. Het project betreft geen ‘gevoelige bestemming’ binnen 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wm niet noodzakelijk. In tegenstelling tot een sportveld worden mensen in een sporthal niet significant blootgesteld aan verontreiniging van de buitenlucht. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
5.8 Geur
Geurhinder op het plangebied
In de directe omgeving van het plangebied ligt leerfabriek Hulshof. Het plangebied ligt tussen de geurcontouren 1 ge/m3 als 98 percentielwaarde en 3 ge/m3 als 98 percentielwaarde in. Hieruit blijkt dat geurhinder op het plangebied niet uit te sluiten is. De Nederlandse emissierichtlijn (Ner), wat het toetsingskader is voor geurhinder, geeft echter aan dat bescherming voor mogelijke geurhinder niet voor alle geurgevoelige objecten hetzelfde hoeft te zijn, oftewel niet voor alle geurgevoelige objecten is het hoogste beschermingsniveau noodzakelijk. Als voorbeeld van een geurgevoelig object met een minder benodigd beschermingsniveau noemt de Ner een recreatiegebied voor dagrecreatie, waarbinnen een sporthal ook valt.
Blijft echter dat goed afgewogen dient te worden of het geurhinderniveau op het plangebied voor de aanwezige sporthal acceptabel is. Voor het vaststellen van het benodigde beschermingsniveau zijn de volgende criteria van belang:
- verblijfsduur;
- omvang van de groep;
- functie van de omgeving;
- aanwezigheid van gevoelige groepen;
- bijzondere bestemmingen.
Verblijfsduur
Los van een aantal medewerkers zullen de meeste mensen slechts maximaal een paar uur per week aanwezig zijn.
Omvang van de groep
Slechts in een aantal specifieke gevallen zullen er grote groepen aanwezig zijn. Te denken valt aan sportwedstrijden met publiek, evenementen, enz. Echter over het algemeen zal de groep aanwezige mensen niet al te groot zijn.
Functie van de omgeving
Er bestaan diverse functies binnen de omgeving. Zo zijn er woningen, winkels, industrie, en horecagelegenheden. Oftewel het is een gemengd gebied.
Aanwezigheid van gevoelige groepen
Er zijn geen specifieke gevoelige groepen aanwezig.
Bijzondere bestemming
Het betreft hier geen bijzondere bestemming. Naast deze criteria dient ook vermeld te worden dat er al geruime tijd een sporthal en sportveld op het plangebied aanwezig is. In het verleden zijn door gebruikers en medewerkers van deze sporthal en sportveld nooit klachten geweest over eventuele geurhinder.
Conclusie
Gelet op bovenstaande kan dan ook geconcludeerd worden dat het geurhinderniveau acceptabel is voor een sporthal op het plangebied. Hierbij kan bij de bouw nog rekening gehouden worden met mogelijke beperking van geurhinder door o.a. op de zijde van Hulshof geen openingen zoals ramen en/ of deuren te plaatsen.
Mogelijke wijzigingen in geurhinder buiten het plangebied
Leerfabriek Hulshof ligt in directe omgeving van het plangebied met een bestaande geurcontour. Onderzocht is of het bestemmingsplan extra geurhinder kan veroorzaken van Hulshof naar woningen in de omgeving en of die extra geurhinder vervolgens kan leiden tot een situatie waar sprake is van onacceptabel geurhinder. In het ontwerpbestemmingsplan was geconcludeerd dat er geen extra onacceptabel geurhinder zal optreden als gevolg van het bestemmingsplan ten behoeve van het sportcomplex. Naar aanleiding van zienswijzen hebben dit aspect nader aangevuld met een advies van adviesbureau De Roeber (zie bijlage 7 ). Het vigerende planologische regiem (Bestemmingsplan Dorpskern Lichtenvoorde 2009) is vergeleken met het (ontwerp)bestemmingsplan ten behoeve van het sportcomplex. Onderzocht is of een wijziging in de (potentiële) bouwmogelijkheden er toe kan leiden dat er extra geurhinder kan ontstaan en of die extra geurhinder vervolgens kan leiden tot een situatie waar sprake is van onacceptabel geurhinder. Hierbij gaat het overigens niet om de feitelijke situatie, maar om de planologische mogelijkheden. In het vigerende bestemmingsplan (Dorpskern Lichtenvoorde 2009) loopt het bouwvlak variërend van 5 meter a 10 meter door tot de panden van Hulshof. Met het voorliggende bestemmingsplan worden deze (potentiële) bouwmogelijkheden verkleind. De afstand tussen Hulshof en het toekomstige sportcomplex bedraagt in de toekomstige situatie minimaal 26meter. In de toekomstige situatie wordt het bouwvlak verlengd in de richting van de Sterenborgstraat waarbij de afstand tussen het sportcomplex en Hulshof minimaal 26 meter is. De Roever concludeert dat voor zover sprake is van weersomstandigheden waarbij “tunnelvorming” kan ontstaan en (extra) geur in de richting van woningen aan de Wentholtstraat wordt getransporteerd, dan wordt de kans daarop in het bestemmingsplan ten behoeve van het sportcomplex (substantieel) verkleind ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.
De Roever heeft daarnaast onderzocht welke mogelijkheden en onmogelijkheden er zijn voor een specifiek onderzoek naar geurhinder. Voor het verrichten van een dergelijk onderzoek zijn de richtlijnen gegeven in het Document Meten en Rekenen Geur. Daarin is aangegeven dat de verspreiding van geur berekend dient te worden met een rekenmodel. De voornaamste beperking hierbij is dat het rekenmodel niet goed toepasbaar is voor afstanden kleiner dan 100 meter, zoals in deze situatie. Verder worden in het model de gebouwen in de omgevingrond Hulshof niet afzonderlijk ingevoerd (positie, afmetingen, hoogte etc.). In de plaats daarvan wordt voor de omgeving van het bedrijf een representatieve waarde gekozen: de zogeheten ruwheidslengte. De ruwheidslengte die relevant is voor de meest-gevoelige bebouwing in de omgeving dient te worden gekozen (in dit geval de waarde voor een woongebied). Omdat de afzonderlijke gebouwen niet worden ingevoerd, en dus ook een tweede sporthal niet gemodelleerd wordt, kan een eventueel verschil in geurimmissies ter plaatse van woningen aan de Wentholtstraat (vanwege een gewijzigde bebouwingssituatie) niet berekend worden. Omdat ook de ruwheidslengte niet zal wijzigen, levert een onderzoek geen andere waarde op. De Roever concludeert dat het uitvoeren van een dergelijk onderzoek geen toegevoegde waarde heeft. Ten slotte het volgende. Hulshof dient in de huidige situatie en in de toekomstige situatie te voldoen aan de wettelijke eisen. De gemeente Oost Gelre zal hier (blijvend) op toezien.
5.9 Externe Veiligheid
Algemeen
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico’s bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. Het aspect externe veiligheid richt zich dus met name op het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (tankwagen, gasleiding) bronnen. Er wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.
Situatie plangebied
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven, zoals gesteld in het Bevi gevestigd. Voorheen viel het bedrijf Hulshof onder het Bevi. Door wijzigingen in het Bevi valt Hulshof niet meer in het Bevi. Zie bijlage 6 voor een nadere toelichting.
5.10 Milieuzonering En Richtafstanden
Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze geen hinder veroorzaken voor omliggende milieuhindergevoelige functies. Voorliggend plan betreft de realisatie van twee breedtesporthallen. Een sporthal kan hinder veroorzaken met betrekking tot het aspect geluid. Op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ geldt voor een sporthal een richtafstand van 50m tot omliggende gevoelige functies. Deze afstand is gebaseerd op de omgevingskwaliteit van een rustige woonwijk. Het sportcomplex ligt echter in de centrumschil van de kern Lichtenvoorde, op de rand van het centrum. De omgeving van het plangebied kan worden gekenmerkt als gemengd gebied, door het voorkomen van verschillende functies, waaronder woningen, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, een drukkerij en een leerfabriek, op korte afstand van elkaar. In een gemengd gebied kan voor activiteiten in milieucategorie 3.1 een richtafstand van 30m tot omliggende gevoelige functies worden aangehouden.
In de huidige situatie is de afstand tussen de bestaande sporthal en de dichtstbijzijnde woningen aan de Van der Meer de Walcherenstraat ruim 50 m en de dichtstbijzijnde woningen aan de Wentholtstraat ruim 90 m. Aan de zijde van Van de Meer de Walcherenstraat straat wordt een minimale afstand van 30 m aangehoden tot aan het troittoir. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning aan deze straat wordt als gevolg van dit plan minimaal 45 m, waarmee hierbij aan de richtafstand gebaseerd op gemengd gebied wordt voldaan. De zuidelijke sporthal wordt op 15 m afstand van de Sterenborgstraat gesitueerd, waardoor de sporthal op een minimale afstand van 45 m tot de dichtstbijzijnde woning langs de Wentholtstraat komt te liggen. Geconcludeerd wordt dat ook voor de woningen langs deze straat aan de richtafstand gebaseerd op gemengd gebied wordt voldaan.
In de huidige situatie ligt aan de zijde van de Wentholtstraat het sportveld met de bestemming “Maatschappelijk”. De afstand tussen uw woning en de sportvelden bedraagt ongeveer 26 meter. Voor een sportveld geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand wordt in de toekomstige situatie minimaal 45 meter. Overigens zou het sportveld in de huidige situatie van rechtswege ook reeds ingericht kunnen worden als parkeerterrein, daartoe de vigerende bestemming “Maatschappelijk” die mogelijkheid reeds biedt. Het bestemmingsplan draagt bij aan verbetering van de omgevingskwaliteit op het gebied van milieuzonering. Het uitvoeren van een (specifiek) akoestisch onderzoek is gezien deze overwegingen niet noodzakelijk. De uitgangspuntenkaart ten behoeve van het sportcomplex is in overleg met een klankbordgroep tot stand gekomen. In overleg met de klankbordgroep is bepaald dat de parkeerplaatsen aan de oostzijde worden ingericht en gebruikt als “Overloop parkeerterrein” met een relatief lage dichtheid van parkeerplaatsen. Tevens wordt er een (robuuste) groenzone gerealiseerd tussen de parkeerplaatsen en uw woning. In het overige gebied zal in de toekomstige situatie 121 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Dit aantal is ruimschoots voldoende voor regulier gebruik. Uit de parkeerberekening blijkt dat op een reguliere zaterdagavond het overloopterrein in principe niet noodzakelijk is. Het overloopterrein wordt alleen gebruikt worden bij incidentele piekmomenten. In overleg met de klankbordgroep is bepaald dat het overloopterrein met een slagboom kan worden afgesloten en alleen wordt open gesteld bij piekmomenten.
Concluderend kan gesteld wordt dat een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd is en dat het bestemmingsplan op het gebied van milieuzonering bedraagt aan de omgevingskwaliteit ter plaatse.
5.11 Verkeer En Parkeren
Uitgangspunten
Op basis van de kencijfers van het CROW en een aanvullende berekening met behulp van het kenniscentrum ‘Verkeersgeneratie’ is de parkeerbehoefte bepaald. Er is ook rekening gehouden met piekmomenen op basis van bezoekersaantallen van de huidige sporthal. Ten slotte is ook rekening gehouden met verschillende functies in de omgeving. Voor berekening van de parkeerbehoefte is het programma van het sportcomplex het uitgangspunt:
Totale programma sportcomplex (bestaand+uitbreiding)
- 2 breedtesporthallen;
- footprint ca. 4850 m² bvo;
- afmetingen sportzalen: 28x48m (bestaand, 3 zaaldelen) en 24x44m (nieuw, 3 zaaldelen);
- 300 tribuneplaatsen (niet structureel).
CROW Berekeningen
Om te bepalen hoeveel mensen met de auto komen zijn eerst de kencijfers van het CROW geraadpleegd. Hierbij is specifiek per gebiedsfunctie bekeken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zullen zijn. De cijfers die door het CROW gehanteerd worden zijn de volgende:
Minimaal
- Centrum, matig stedelijk;
- 1,7 parkeerplaatsen per 100 bvo sporthal;
- 0,1 parkeerplaats per zitplaats.
Maximaal
- Centrum, matig stedelijk;
- 2,2 parkeerplaatsen per 100 bvo sporthal;
- 0,2 parkeerplaats per zitplaats.
Dit leidt tot de volgende berekening:
- 2 breedtesporthallen, 4850 m2 BVO samen 45,50 *2,2 = 100 parkeerplaatsen. Uitgangspunt hierbij is de maximale parkeerbehoefte.
- 300 tribune plaatsen, 300 * 0,15 = 45 parkeerplaatsen. De tribuneplaatsen worden niet structureel ingezet en gebruikt. Er is geen reden om uit te gaan van de maximale kengetallen.
Alles bij elkaar opgeteld komt er op basis van de kengetallen van het CROW komt het aantal benodigde parkeerplaatsen uit op 152pp. In het voorliggende plan worden 151 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er wordt dus voorzien nagenoeg volledig voorzien in de parkeerhoefte. Met het nabij gelegen Marianum zijn daarnaast afspraken gemaakt over het beschikbaarstellen van parkeerplaatsen voor evenementen en overige piekmomenten. Met Marianum is overeengekomen dat er gebruik gemaakt kan worden 80 parkeerplaatsen ter plaatse. Dit betekent dat er voor piekmomenten 231 parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
Verkeersgeneratie
Een aanvullende berekening is gemaakt met behulp van "Verkeersgeneratie". Verkeersgeneratie is een kenniscentrum op het gebied van verkeersbewegingen bij bepaalde functies. Verkeersgeneratie geeft aan dat 35% van de bezoekers bij een sporthal met de auto komt. Daarbij wordt ook aangegeven dat er gemiddeld in elke auto 1,4 personen zitten. Dit komt overeen met de gemeentelijke aannames. De verschillende functies die gebruik maken van de parkeervoorzieningen bij het sportcomplex hebben de volgende piekmomenten:
- Sport: zaterdagavond
- Den Diek: werkdagavond (maar ook zaterdagavond, 1X 2 per 2 maanden)
- Kantoren: werkdagen overdag.
Hieruit blijkt dat de overige functies die gebruik maken van de parkeervoorzieningen niet pieken op zaterdagavond, hetgeen een belangrijk gegeven is voor het uiteindelijke aantal te realiseren parkeerplaatsen op het terrein. Op basis van ervaringen met het huidige gebruik is berekend dat er op een piekmoment (zaterdagavond) zo'n 300 (bezoekers + werknemers) aanwezig zullen zijn. Dit komt met behulp van de eerder genoemde Verkeersgeneratie neer op 350*35% / 1,4 = 105 parkeerplaatsen. De omliggende functies (bijvoorbeeld dorpshuis Den Diek) zullen op zaterdag soms ook gebruik maken van het parkeerterrein. In het voorliggende plan (151 parkeerplaatsen) is voldoende extra capaciteit beschikbaar. Aanliggende kantoren kunnen overigens buiten beschouwing gelaten worden omdat deze voornamenlijk overdag en door de weeks gebruik maken van de parkeerplaatsen.
Aanvullend is een indicatieve berekening voor andere momenten dan de zaterdagavond om een totaalbeeld te krijgen van het gebruik van de parkeervoorzieningen. Hiervoor is de onderstaande tabel opgesteld:
Sporthal | Den Diek | Kantoren | Totaal | |
Werkdag ochtend | 5 | 10 | 40 (variabel) | 55 |
Werkdag middag | 30 | 30 | 35 (variabel) | 95 |
Werkdag ochtend | 40 | 30 | 0 | 70 |
Uit de tabel blijkt dat er bij een parkeervoorziening, een gemiddelde bezetting op andere momenten is die niet boven de 65% uit zal komen. Dit betekent er in het voorliggende plan voldaan wordt aan de parkeerbehoefte en dat het overloop parkeerterrein (30pp en 80pp bij het Marianum) alleen noodzakelijk is op de piekmomenten. In overleg met de klankbordgroep is bepaald dat de parkeerplaatsen aan de oostzijde worden ingericht en gebruikt als “Overloop parkeerterrein” met een relatief lage dichtheid van parkeerplaatsen. Tevens wordt er een (robuuste) groenzone gerealiseerd tussen de parkeerplaatsen en uw woning. In het overige gebied zal in de toekomstige situatie 121 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Dit aantal is ruimschoots voldoende voor regulier gebruik. Uit de parkeerberekening blijkt dat op een reguliere zaterdagavond het overloopterrein in principe niet noodzakelijk is. Het overloopterrein wordt alleen gebruikt worden bij incidentele piekmomenten. In overleg met de klankbordgroep is bepaald dat het overloopterrein met een slagboom kan worden afgesloten en alleen wordt open gesteld bij piekmomenten.
Evenementen en piekmomenten
Op het terrein voor het sportcomplex zullen in de toekomst ook evenenementen gehouden worden. Naar verwachting vinden er ongeveer 6 keer per jaar een evenement plaats, waardoor het niet redelijke is om voor deze evenementen extra parkeerplaatsen structureel beschikbaar te hebben. Dit gezien de geringe mate waarin dergelijke evenementen plaatsvinden. Met het nabij gelegen Marianum zijn afspraken gemaakt over het beschikbaarstellen van parkeerplaatsen voor evenementen en overige piekmomenten. Met Marianum is overeegekomen dat er gebruik gemaakt kan worden 80 parkeerplaatsen ter plaatse.
Fietsenstalling
Aan de hand van de kengetallen van het CROW is bepaald hoeveel stallingsplaatsen nodig zijn in het voorliggende plan. Voor sporthallen zijn 35-45 stallingsplaatsen nodig per 100 bezoekers. In het voorliggende plan worden er 300 stallingsplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt ruimschoots voldaan de parkeernorm.
Verkeerscirculatie
Om het parkeren in goede banen te leiden is het van essentieel belang om een correcte afwikkeling van het verkeer te hebben. Hierbij dient er rekening gehouden te worden met zowel de verkeerscirculatie zelf als met de wensen van omwonenden om eventuele overlast zo veel mogelijk te beperken. Om te kijken welke maatregelen nodig zijn zal eerst de huidige situatie onder de loep worden genomen. In de volgende figuur zijn de wegvakintensiteiten voor Lichtenvoorde grof weergegeven. Hieruit kan worden opgemaakt wat de grootste verkeersstromen zijn. Aansluitend volgt een tabel waarin voor een normale doordeweekse dag en de zaterdag de wegvakintensiteiten voor de Van der Meer de Walcherenstraat en de Dijkstraat zijn weergegeven, alsmede de berekende verwachte intensiteiten op deze wegen voor de toekomst.
Werkdag | Zaterdag | |||
Weg | Huidig | Toekomst | Huidig | Toekomst |
Van de meer de Walcherenstraat | 3000 | 3600 | 3400 | 4250 |
Dijkstraat | 5.500 | 6100 | 5500 | 6350 |
* Uitgedrukt in motorvoertuigen (mvt) per etmaal.
Voor wegcapaciteiten is de wegbreedte van belang. Hiervoor geldt het volgende:
- wegbreedte 4,5 meter 1.000-2000 mvt / etm;
- wegbreedte 6,0 meter 5.000-6000 mvt / etm;
- wegbreedte 7,0 meter 6000-8000 mvt / etm;
De Van de meer de Walcherenstraat is 6,20m breed. De Dijkstraat is 6,40meter breed. De capaciteit vaan wegen met een dergelijke breedte (6-6,5 meter) is zo'n 6000-7000 voortuigen per etmaal. Op basis van deze gegevens en op basis van de hierboven vermelde intensiteiten kan geconcludeerd worden dat het verkeer op zaterdagavond beperkt hinder zal ondervinden. Aangrenzende wegen hebben voldoende capaciteit voor een goede afwikkeling van het verkeer. Ook is het vertrekken op pieken mogelijk. Daarbij dient wel vermeld te worden dat het ontsluiten van het gebied zoveel mogelijk via de Dijkstraat plaats dient te vinden, om het verkeer zo snel mogelijk richting de rotonde Edisonstraat/ Lievelderweg/ Richterslaan te krijgen. Verdere overlast in aanliggende straten kan worden beperkt door parkeerregulering. Tevens zal de H.B. Sterenborgstraat worden afgesloten ter hoogte van de zuidkant van het Hamalandterrein. Op deze manier zal de Wentholtstraat worden ontzien voor wat betreft extra verkeer richting het Hamalandterrein.
Hoofdstuk 6 Juridisch Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (en het Besluit ruimtelijke ordening) in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Op aan groot aantal punten wijkt deze standaard af van de tot nu toe gebruikelijke vormgeving van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO-2008) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2008 (PRBP-2008).De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit aan op de regeling van het moederplan Dorpskern Lichtenvoorde 2009.
6.2 Plansystematiek
De regels bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Het betreft de bestemmingen 'Maatschappelijk', Groen en 'Verkeer'.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, en algemene ontheffingsregels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
7.1 Haalbaarheid
Het plangebied is geheel in het bezit van de gemeente Oost Gelre. De gemeente Oost Gelre zal het plan in het geheel ontwikkelen. Voor het voorliggende plan is een projectplan opgesteld met een bijbehorende exploitatieraming. Op basis van de exploitatieraming heeft de gemeenteraad op 7 juli 2010 het benodigde krediet beschikbaar gesteld. Het plan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
7.2 Exploitatieplan
Het voorliggende plan wordt bouwrijp gemaakt door de gemeente Oost Gelre. De grond is inbezit bij de gemeente. Derhalve is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan conform artikel 6.12. lid 1 Wro vast te stellen.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3.1 Inspraak
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er drie zienswijzen ingediend. De beantwoording van de zienswijzen is seperaat bij het bestemmingsplan toegevoegd. Zie bijlage 8. De binnengekomen zienswijzen geven geen aanleiding tot het niet vaststellen van het bestemmingsplan of het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan. De raad heeft op 15 februari 2011 het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Zie bijlage 9
7.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is het (voor) ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het waterschap. Het waterschap heeft op 16 november de volgende opmerkingen gemaakt:
- In bijlage 2 watertoets civicon ontbreekt H.5.4.4. een hoeveelheid te bergen m3’s voor de nieuwe verharding. Om onduidelijkheid te voorkomen moet ook hier een hoeveelheid mm’s of m3’s genoemd worden.
- Vervolgens ontbreekt in het bestemmingsplan in de waterparagraaf de conclusie’s uit het rapport van Civicon of een verwijzing naar het rapport.
- Voor het overige geen opmerkingen.
In de opmerkingen van het waterschap zijn integraal verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan. Er zijn provinciale belangen in het geding, waardoor het plan in het kader van het art. 3.1.1. vooroverleg niet is voorgelegd aan de provincie Gelderland.
Bijlage 1 Uitgangspuntenkaart
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Flora En Fauna
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeologisch onderzoek
Bijlage 6 Externe Veiligheid
Bijlage 7 Advies Onderzoek Geur De Roever
Bijlage 7 Advies onderzoek geur De Roever