Mozartstraat 34 en 34a, Lichtenvoorde
Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 21-04-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Mozartstraat 34 en 34a, Lichtenvoorde van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPLIC201-VG05 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtergevel:
de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.8 aaneengebouwd:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de bouwperceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse bouwperceelsgrens hoeft te worden gebouwd;
1.9 afhankelijke woonruimte:
een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.10 archeologisch deskundige:
de (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.11 archeologisch monument
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
1.12 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.13 archeologische verwachting:
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.14 archeologische waarde:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.15 atelier:
een werkruimte voor een kunstenaar;
1.16 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.18 bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel dan wel bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.19 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.20 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.21 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.22 bestaand:
legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.25 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.27 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.28 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.30 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.32 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.34 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.35 galerie:
(culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst;
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.37 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.38 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening – niet zijnde detailhandel – al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.39 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.40 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.41 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;
1.42 nettovloeroppervlakte (nvo):
de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007 (zie bijlage 1 Berekening nettovloeroppervlakte);
1.43 nutsvoorzieningen:
de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.44 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf of -voorziening;
1.45 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;
1.46 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.47 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.48 rijbaan
elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;
1.49 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.50 straatmeubilair:
bij de openbare weg behorende bouwwerken;
1.51 twee-aaneen:
bebouwing waarbij twee hoofdgebouwen in één zijdelingse bouwperceelsgrens aaneen zijn gebouwd en aan de andere zijde niet;
1.52 uitbouw:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.53 vloeroppervlakte van een woning:
de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;
1.54 volumineuze detailhandel:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen, zoals bouwmarkten. Onder volumineuze detailhandel worden, tuincentra en supermarkten niet verstaan;
1.55 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.56 vrijstaand(e) bebouwing:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de bouwperceelsgrens, alsmede hoofdgebouwen die aan één zijde zijn gebouwd in de bouwperceelgrens en die door middel van een bijgebouw zijn geschakeld aan een ander hoofdgebouw;
1.57 watergang:
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
1.58 wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.59 wet/wettelijke regeling:
waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.60 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de breedte van een bouwwerk:
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten van categorie 1 en 2, zoals opgenomen in de bijlage 2 'Staat van bedrijfsactiviteiten', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
- b. verkoop en handel in fietsen, scooters en brommers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - fietsenhandel';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' uitsluitend 1 bedrijfswoning,
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
- b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
- c. de breedte van de gebouwen;
- d. de oriëntering van de gebouwen;
- e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
- f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen een al dan niet tijdelijke buitenopslag van goederen en materialen indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit inventariserend archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 bouwen langs wegen en water
- a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
- 1. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
- 2. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeersbelang;
- b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemming 'Bedrijf', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;
Afwijken bij een omgevingsvergunning
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
- 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt de wegbeheerder;
- 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, brughoofden, verkeersborden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
- 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;
mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van gronden;
- 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
- 3. het aanleggen van geluidswallen;
- 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
- e. Een omgevingsvergunning mag alleen een moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder wordt gehoord;
- f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.
6.2 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:
- a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, entreepartijen, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan: 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan; 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
- f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
6.3 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:
- a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 6.2 sub c;
- b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
- c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
- d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in lid 6.2 sub c;
- e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in lid 6.2 sub c;
- f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 6.2 sub c;
- g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
- h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
- i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan: 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen; 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.
6.4 Bestaande maten
- a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
- b. In die gevallen dat bestaande afstanden van legale bouwwerken minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:
- a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
- d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
- e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
7.2 Uitzondering van verboden gebruik
Het bepaalde in lid 7.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
- b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, (verkoop- of bedrijfs) nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
- d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de bouwgrenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
- e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
8.2 Criteria
Omgevingsvergunningen als bedoeld in lid 8.1 kunnen slechts verleend worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
- a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
- b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m;
- c. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen op grond van het bepaalde in de regels van dit plan is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:
- a. voorafgaand aan de terinzagelegging maken burgemeester en wethouders het voornemen om nadere eisen te stellen in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
- b. het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in dat belanghebbenden schriftelijk of mondeling een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren kunnen brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
- d. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit omtrent het stellen van nadere eisen met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders stellen de indiener(s) van een zienswijze in kennis van hun besluit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder lid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Mozartstraat 34 en 34a, Lichtenvoorde.
Bijlagen
Bijlage 1 Berekening Nettovloeroppervlakte
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Mozartstraat 34 en 34 a, Lichtenvoorde |
vaststelling |
21 april 2015 |
Inlichtingen: |
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer |
Bernadet Leusink |
Telefoonnummer (0544) 39 34 81 |
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
De heer en mevr. F. Sprenkelder, Mozartstraat 34, Lichtenvoorde hebben verzocht om het bestemmingsplan te herzien voor het uitbreiden van hun onderneming Fons Sprenkelder Tweewielers (fietsen- en scooterverkoop en -reparatie) met de voormalige showroom op de hoek Mozartstraat-Bentinckstraat.
Verzoekers willen hun klanten een breder assortiment direct kunnen tonen. Ook wil het bedrijf een ruimere werkplaats en een scheiding tussen de fietsen- en scooterwerkplaats.
Het verzoek kan worden opgedeeld in 2 aspecten, te weten uitbreiden detailhandelsfunctie en uitbreiden bebouwing door realisatie van een tussenlid tussen Mozartstraat 34 en 34a.
De plannen passen, zowel qua functie (voor wat betreft de detailhandel) als qua bebouwing, niet in het geldende bestemmingsplan.
2.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Lichtenvoorde, sectie G, nummers 8675, 8934, 9075 en 8831, plaatselijk bekend Mozartstraat 34 en 34a. De locatie met naaste omgeving is hieronder afgebeeld.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
De bestaande onderneming is gevestigd op Mozartstraat 34 achter de bijbehorende woning en ligt in wat hoofdzakelijk als een woonbuurt kan worden gekenmerkt. Direct ten westen van de bestaande onderneming bevindt zich een voormalig autobedrijf.
De betrokken gronden zijn in het huidige bestemmingsplan Woonwijken Lichtenvoorde bestemd voor respectievelijk Wonen en Bedrijf.
Hieronder is de huidige bestemming geprojecteerd in de GBKN.
Hoofdstuk 4 Beleidskader En Onderzoeksresultaten
4.1 Algemeen
Voor het gebied geldt een aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de relevante kaders samengevat. Ook wordt ingegaan op de voor dit bestemmingsplan relevante onderzoeksresultaten.
4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
- kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
In 4.5 wordt verder ingegaan op de relatie met het plangebied. Zoals daar nader wordt uiteengezet past het plan in de trends in de fietsenbranche, is er in het centrum geen geschikte locatie voor de onderneming met showroom enzerzijds en werkplaats anderzijds, voorhanden en wordt met dit plan een nieuwe functie aan een bestaand, naastgelegen, leegstaand gebouw gegeven waar reeds (volumineuze) detailhandel plaatsvond. De locatie is goed bereikbaar en kan in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking heben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu,water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In de omgevingsverordening is in artikel 2.3.3.1 eerste lid aangegeven dat 'in een bestemmingsplan geen nieuwe locaties voor detailhandel mogelijk worden gemaakt die leiden tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur'. Daarbij is in het derde lid aangegeven dat 'in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe een nieuwe detailhandelontwikkeling zich verhoudt tot het bepaalde in het eerste lid en een eventuele intergemeentelijke samenwerking op het gebied van detailhandel'.
Het tweede lid is van toepassing op plangebieden waarvoor regionale afspraken zijn gemaakt over het programma van detailhandel. Dit is op onderhavig plangebied niet van toepassing.
Om overcapaciteit en leegstand te voorkomen staat de provincie nieuwe ontwikkelingen alleen toe, als die bijdragen aan de versterking van de detailhandelsstructuur. Dit betekent terughoudendheid in het toevoegen van nieuw winkeloppervlak, met name aan de rand van de stad (ladder voor duurzame verstedelijking). Nieuwe locaties mogen niet leiden tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur. Hieronder verstaat de provincie negatieve gevolgen van overcapaciteit en leegstand op het woon-, leef- en ondernemingsklimaat in de omgeving van de bestaande winkels in wijken en centra.
De provincie streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur die bijdraagt aan vitale en aantrekkelijke steden en dorpen. De bestaande centra staan centraal. Het vernieuwen en aanpassen van bestaande winkelgebieden aan een afnemende vraag naar winkels en nieuwe marktontwikkelingen heeft prioriteit.
Er wordt geen nieuwe tweewielerzaak gevestigd. Het gaat om een reeds bestaande vestiging die uitbreidt met een al bestaand pand waar volumineuze detailhandel werd uitgeoefend en dat leegstond. Deze omstandigheden maken het plan acceptabel, des te meer nu in het centrum geen geschikte locatie voor dit bedrijf met showroom en werkplaats voorhanden is.
De beoogde locatie kent een goede bereikbaarheid en ontsluiting en beschikt over voldoende ruimte om een passende parkeervoorziening te realiseren.
4.4 Regionaal Beleid
In de Regio Achterhoek is een detailhandelsonderzoek uitgevoerd: Quickscan detailhandel hoofdkernen regio Achterhoek (2012).
Het Portefeuillehouderoverleg Duurzame Economie is bezig de detailhandelsproblematiek in regionaal verband aan te pakken. Gemeenten willen realistisch naar de toekomst kijken en samen
pro-actief keuzes maken voor kansrijke winkellocaties. In dat kader is opdracht gegeven voor
een quickscan van de detailhandelsstructuur in de regio Achterhoek. De quickscan betreft een
verdieping van de 'Agenda voor de toekomst voor detailhandel' en dient tevens als bouwsteen voor
de Kernenfoto's, die momenteel in opdracht van de Stuurgroep Achterhoek 2020 worden opgesteld.
Doel van het onderzoek is inzicht te krijgen in de actuele omvang en samenstelling van het aanbod,
in de verzorgingsfunctie van de kernen in de Achterhoek en in de kansen voor de verschillende
centra in de toekomst. Op basis hiervan kan de regio Achterhoek (en de afzonderlijke gemeenten daarbinnen) in korte tijd komen tot een visie op de toekomstige regionale detailhandelsstructuur en tot een afsprakenkader ten aanzien van de detailhandel. Door dit periodiek te monitoren kunnen ook regionale ambities en kaders worden geactualiseerd. De quickscan kan daarnaast de basis vormen voor lokale uitwerkingen in de vorm van gemeentelijke detailhandelsvisies en (integrale) centrumvisies.
Trends en ontwikkelingen
Door de opkomst van internet wijzigt het consumentengedrag. Dit heeft gevolgen voor het functioneren van fysieke winkels en winkelgebieden. Behalve internet zijn er ook andere autonome trends die effecten hebben op de winkelstructuur in Nederland.
De winkelmarkt is sterk aan het veranderen. Waar tot voor kort sprake was van een steeds maar groeiend aanbod vindt in toenemende mate verdringing plaats. Dit geldt voor alle typen branches en voor alle typen winkellocaties. Eén van de oorzaken van de snel wijzigende winkelmarkt is de huidige economische recessie. Daarnaast zijn er echter een aantal structurele ontwikkelingen die ingrijpend zijn en elkaar onderling versterken. De balans tussen vraag en aanbod is verstoord. Het winkeloppervlak groeide de laatste jaren harder dan de bevolking. Een en ander leidt tot verdringing: kleinere en zwakkere spelers worden verdrongen door grote spelers met meer inkoopkracht,
schaalvoordelen en financiële armslag.
Een belangrijke trend in de detailhandel is schaalvergroting in winkelvloeroppervlak, door filialisering en door langere openingstijden. Een strategie om te overleven in een verdringingsmarkt.
In de winkelstructuur als geheel vindt ook schaalvergroting (opschaling) plaats: door het groeiende aanbod is de concurrentie tussen winkelcentra groot. Kleine centra staan onder druk, grotere centra werden de afgelopen jaren groter ten koste van kleinere centra. Deze ontwikkelingen zetten naar verwachting de komende jaren door.
Consumenten besteden minder als gevolg van de economische recessie. Daarnaast hebben ook vergrijzing en ontgroening een nadelig effect op de omzet: ouderen besteden gemiddeld minder in winkels dan de leeftijdsgroepen tussen de 20 en 65 jaar (gezinsvorming, carrière, groter wonen, etc.).
Dit heeft vooral gevolgen voor bestedingen in de niet-dagelijkse sector. In delen van het land leidt ook afname van het inwonertal (krimp) tot afname van bestedingen. Ook aan de aanbodzijde heeft de vergrijzing grote gevolgen.
Veel winkelruimtes zullen de komende jaren vrijkomen zonder opvolging of nieuwe invulling.
Winkelformules wijzigen hun vestigingsstrategie. Deze is niet langer gericht op expansie en het invullen van 'witte vlekken' (vestigingen in steeds meer winkelgebieden). In toenemende mate focussen zij zich op een beperkter aantal locaties in grote centra en verzorgingsgebieden.
Trends versterkt door ontwikkeling internet
Bestedingen per m² nemen niet alleen af, er vindt ook een (structurele) verschuiving van bestedingen plaats naar webwinkels. Naar verwachting zal het marktaandeel van internet verder toenemen, door verbeterde techniek en logistiek, en een toenemend aantal consumenten die zijn opgegroeid met
internet.
De groei van internet, de schaalvergroting en demografische ontwikkelingen (krimp, vergrijzing) leiden samen tot een structureel afnemende behoefte aan fysieke winkels, en dan vooral in de minder grote centra. Die kunnen zich weinig onderscheiden van andere (grotere) centra (ze zijn "kleurloos").
Het aandeel verspreide bewinkeling in de Achterhoek is groot. Hier vindt geen herinvulling bij leegstand plaats en de winkels leveren door hun solitaire ligging geen bijdrage aan het functioneren van winkelgebieden (geen kansen op combibezoek voor andere winkels en overige publieksvoorzieningen).
Afnemende behoefte aan fysieke winkelruimte
Het aantal winkels zal de komende jaren verder afnemen. Ondanks dat de overblijvende winkels gemiddeld groter zijn, neemt op termijn in alle Achterhoekse gemeenten ook de behoefte aan fysieke winkelruimte in oppervlak af, met minstens 5% tot misschien wel 20% tot 2020. Een groot deel van de huidige en toekomstige leegstand zal niet meer met winkels (kunnen) worden ingevuld.
De omvang en het tempo waarin de behoefte aan winkelruimte per saldo afneemt bij winkeliers en filialen is echter zeer onzeker door de onzekerheid van diverse (technologische) ontwikkelingen en de
weerbaarheid van lokale ondernemers.
Uit de quickscan komt naar voren dat in alle centra het aantal winkels de komende jaren naar verwachting verder afneemt. Leegstand is in veel centra nu al fors. De toekomstig haalbare omvang van een centrumgebied hangt, behalve van de autonome ontwikkelingen, sterk af van bovenlokale
winkelontwikkelingen (verzorgingspositie buurkern) en de mate waarin hierop gestuurd
wordt in de vorm van ruimtelijk detailhandelsbeleid. Afspraken op regionaal niveau zijn gewenst om gemeenten (onderlinge afstemming) duidelijkheid en zekerheid te bieden. Hiermee wordt ook
zekerheid geboden aan marktpartijen, die vervolgens weer in beweging komen op de
gewenste locaties (risico investeringen).
Ook ontwikkelingen in het aandeel van het winkelaanbod binnen en buiten het centrum
van een kern (mate van concentratie) en de kwaliteit van het centrumgebied zijn van
invloed op de toekomstig haalbare omvang van het centrum. Op het moment dat een
gemeente er in haar ruimtelijk detailhandelsbeleid (visies en bestemmingsplannen) in
slaagt detailhandelsruimte buiten het centrum terug te brengen en winkelaanbod in het centrum te concentreren in een aantrekkelijk winkelgebied kan het aanbod in het centrum
in veel gevallen mogelijk zelfs op peil gehouden worden.
Hoofdambitie van het regionale afsprakenkader zal gericht zijn op het streven naar behoud van vitale centra. Vitale centra met een aantrekkelijk winkelaanbod dragen bij aan de leefbaarheid in de kernen.
Behoud van vitale centra is gezien alle trends en ontwikkelingen, landelijk en lokaal, een
ambitie die om behoorlijke inspanningen vraagt. In een regionaal afsprakenkader kunnen de Achterhoekse gemeenten vastleggen wat de na te streven toekomstige positie is van de verschillende (hoofd-)kernen en welk beleid zij voeren om dit te kunnen waarmaken.
Het terugbrengen van detailhandelsmogelijkheden in bestemmingsplannen is hierbij geen doel op zich, maar een belangrijk middel om de hoofdambitie 'behoud vitale centra' te kunnen realiseren.
De afnemende behoefte aan winkelruimte vraagt om structurele keuzes in het ruimtelijke detailhandelsbeleid voor kern en centrum. In alle gemeenten zullen duidelijke keuzes in de
structuur gemaakt moeten worden, aangaande de verzorgingspositie per kern. Indien
deze keuzes daadwerkelijk worden vastgelegd en nagestreefd, kunnen centra van hoofdkernen
weer in hun kracht komen te staan.
Prioriteit ligt bij de aanpak van de centra van de hoofdkernen. Het maken van een nadere
afweging tussen de centra en overige winkellocaties binnen de gemeente is lokaal maatwerk.
4.5 Bovenlocaal En Gemeentelijk Beleid En Relatie Met Verzoek
In aansluiting op het bovenlocale beleid richt het beleid van de gemeente Oost Gelre zich op het verkleinen van het centrum en het stimuleren van winkelverplaatsing naar het (kleinere) kernwinkelgebied. Uitbreiding buiten het kernwinkelgebied past hier in de regel niet in. Er zijn echter specifieke omstandigheden en argumenten die rechtvaardigen om aan de gevraagde uitbreiding van de handel in tweewielers mee te werken. Hieronder wordt daar nader op ingegaan.
Als gevolg van de steeds meer eisende consument is uitbreiding van de fietsenwinkel noodzakelijk om een breed assortiment te kunnen bieden. Daarnaast hebben fietsenwinkels te maken met zware concurrentie vanuit branchevreemde kanalen die fietsen verkopen en internetwinkels. Die laatste groep winkels biedt dezelfde producten voordeliger aan en heeft een lagere winstmarge. Voor fietsenwinkels is het daarom lastig om een keuze te maken, of blijven op de huidige locatie, de winkel verbouwen/uitbreiden op de huidige locatie of verhuizen naar een nieuwe (goedkope) locatie. De laatste twee mogelijkheden kosten geld en het vinden van een nieuwe (goedkope) locatie is lastig.
Het verzoek past geheel in de lijn van de ontwikkeling in de fietsenbranche.
Verder betreft het zoals gezegd een uitbreiding van een bestaande onderneming met een onderdeel van een naastgelegen bedrijf waarin al een vorm van detailhandel werd uitgeoefend. De bestemming van de bestaande showroom is Bedrijf. Een fietsenhandel is alleen daarbinnen toegestaan wanneer als zodanig aangeduid. Dat is hier niet het geval. Hier was al wel een autobedrijf gevestigd, waaraan gerelateerd autoverkoop. Een deel van de leegstaande bebouwing van voorheen Cuppers krijgt hiermee weer een invulling. Deze invulling neemt een ruimtelijk knelpunt van leegstand in de omgeving weg.
Het ambachtelijke deel van de tweewielerzaak leent zich voorts minder voor vestiging in het kernwinkelgebied. De onderneming heeft ook een aanzienlijke ambachtelijke tak. En naast fietsen worden ook scooters en brommers gerepareerd.
De onderneming leent zich zoals gezegd niet goed voor het centrum en doet daarom ook niet echt afbreuk aan het ingezette beleid. De leegstaande panden in of in aanloop naar het centrum zijn niet of slechts met ingrijpende verbouwing geschikt. Er is geen geschikte locatie met een etalagefunctie en voor een werkplaats beschikbaar in (of in aanloop naar) het centrum.
Verplaatsing van de verkoop en de ingang past tenslotte beter in de (woon)omgeving.
De verkoop en de algemene ingang worden verplaatst naar de andere zijde van de woning en daarmee worden de buren ontlast. Met enige aanpassingen aan de showroom kan het straatbeeld op die locatie verbeteren.
Het perceel van voorheen Cuppers heeft zoals gezegd de bestemming Bedrijf. Het bouwvlak ligt zoals gebruikelijk direct om de (meeste) bestaande bebouwing heen. Voor een bedrijf in een woonwijk ligt het niet voor de hand om uitbreidingsmogelijkheden te bieden. Verzoeker heeft het plan om het tussenlid (de overkapping) grotendeels met transparante wanden af te sluiten. Ook de magazijnruimte achter de balie is in hoofdzaak open met aan 2 zijden stellingen met onderdelen.
Het te bouwen tussenlid is nagenoeg niet zichtbaar vanaf de openbare weg.
De detailhandel op de locatie moet zich voor nu en in de toekomst wel beperken tot die van een fietsen- en scooterhandel en tot het nu beoogde oppervlak. Dit kan bereikt worden door in het bestemmingsplan in de bestemming Bedrijf ter plekke van de nieuwe verkoopruimte op te nemen de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - fietsenhandel". In de regels wordt erin voorzien dat uitsluitend ter plekke van deze aanduiding de (detail-)handel in fietsen, scooters en brommers is toegelaten. De overige bedrijfsactiviteiten komen te vallen onder de reguliere bestemming Bedrijf. Hiermee wordt meteen het bestemmingsplan Woonwijken Lichtenvoorde gerepareerd, waarin de locatie Mozartstraat 34 ten onrechte volledig als Wonen is bestemd.
4.6 Cultuurhistorie En Archeologie
- cultuurhistorie
Op 16 december 2008 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische gebiedsbeschrijving vastgesteld. Naast een beschrijvende nota maakt hier ook een waarderende nota onderdeel van uit. Deze nota heeft de titel ’Tussen kunst en kitsch’. Naast de beschrijving dient deze waarderende nota als inspiratiebron om gebieden te beschermen dan wel te ontwikkelen. Voor het huidige plangebied worden geen bijzonderheden vermeld.
- archeologie
De Monumentenwet 1988 bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed. De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/ conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Om de archeologische waarden ook voor de toekomst veilig te stellen is voor het plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2’ opgenomen. Dit betekent dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning onderdeel bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 een rapport op basis van inventariserend archeologisch onderzoek moet worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Op basis daarvan kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
- 1. Beoordelingskader
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de richtafstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De richtafstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft dan de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Die wettelijke afstanden gaan dan voor de richtafstanden. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Voor de beoordeling van concrete activiteiten kan concreet en gedetailleerd onderzoek naar de werkelijke milieubelasting zinvol of noodzakelijk zijn. Uit de globale beoordeling aan de richtafstanden kan blijken dat een ontwikkeling niet mogelijk is. Dit hoeft niet te betekenen dat die ontwikkeling hoe dan ook niet door kan gaan. Uit onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van bedrijven kunnen namelijk kleinere afstanden dan de richtafstanden volgen. Op dat moment is een afweging aan de orde met betrekking tot de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.
- 1. Overwegingen
Het betreft hier een tweewielerzaak (verkoop en reparatie van fietsen en scooters). Op grond van de bedrijfsactiviteiten geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 10 meter.
SBI 2008 | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Categorie |
47 | Detailhandel voor zover n.e.g. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 |
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 |
Binnen deze richtafstand bevindt zich één woning van derden (de woning Mozartstraat 32). Deze woning bevindt zich echter ook in de bestaande situatie en onder de voorheen geldende bestemmingsplannen binnen de richtafstand. De voorgenomen ontwikkeling verandert niets aan die situatie. De afstand tussen bedrijf en woning blijft gelijk. Hetzelfde geldt voor de aard van bedrijfsactiviteiten en de hiermee samenhangende milieucategorie. De door het bedrijf nieuw in te gebruik nemen bedrijfsruimte (showroom) van een voormalig autobedrijf bevindt zich wel op voldoende afstand van omliggende woningen.
Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op grond van het Activiteitenbesluit gelden voor dit bedrijf geen specifieke afstanden.
- 1. Conclusie
De tweewielerzaak bevindt zich in de nieuwe situatie op voldoende afstand van omliggende woningen en andere gevoelige objecten, met uitzondering van de naastgelegen woning Mozartstraat 32. Die woning bevindt zich echter ook in de bestaande situatie al binnen de richtafstand. De voorgenomen ontwikkeling verandert hier niets aan. Woningen en andere gevoelige objecten vormen daarmee geen belemmering voor deze ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.
- 1. Aandachtspunten
Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het kan zijn dat er op grond van dit besluit nog een melding moet worden ingediend. Het bedrijf kan dit zelf bepalen door de Activiteiten Internet Module (http://aim.vrom.nl) te raadplegen.
4.8 Bodem
Beoordelingskader
Bij een bestemmingsplanprocedure dient op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) te worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een zogenaamde verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van enig risico voor de gebruikers van het bouwwerk. Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op bedrijfsmatige activiteiten die mogelijk de bodem kunnen verontreinigen, zal een nulsituatie-bodemonderzoek noodzakelijk zijn in het kader van de vergunningverlening Omgevingswet.
Overwegingen
Om in beeld te brengen of ter plaatse van de gewenste ontwikkelingen mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, is in april 2014 een bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Bentinckstraat 38/ 38a, waar het nieuwe onderdeel van de tweewielerzaak deel van uitmaakt. Hieruit blijkt dat in de grond en het grondwater hooguit licht verhoogde gehalten gemeten zijn. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De bodem op de onderzochte locatie is - vanuit milieuhygiënisch opzicht - geschikt voor het beoogde gebruik.
Conclusie
Voor de ontwikkeling bij Mozartstraat 34/ hoek Bentinckstraat is in april 2014 bodemonderzoek uitgevoerd. Een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk. De bodem op de onderzochte locatie is - vanuit milieuhygiënisch opzicht - geschikt voor het beoogde gebruik.
4.9 Flora En Fauna
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen. Voor de uitvoering van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden onderzocht welke natuurwaarden aanwezig zijn en of verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet zullen worden overtreden.
De betrokken locatie is reeds bebouwd of verhard en in gebruik. Er zal geen (noemenswaardige) sloop plaatsvinden. Er is daarom geen aanleiding tot nader onderzoek of een ontheffing.
4.10 Externe Veiligheid
Beoordelingskader
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico |
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen. |
Groepsrisico |
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. |
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Daarnaast kan er sprake zijn van gemeentelijk beleid op het gebied van externe veiligheid.
Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisco.
Besluit risico's zware ongevallen
Het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso II-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf.
Vuurwerkbesluit
Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.
Besluit ruimte
Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.
Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de opslag van zwart buskruit en ontplofbare stoffen die worden gebruikt voor het slopen van gebouwen en fundaties, het uitvoeren van seismisch onderzoek en dergelijke. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit schrijft voor bepaalde typen opslagen en installaties externe veiligheidsafstanden voor. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gasdrukmeet- en –regelinstallaties, propaantanks (met een inhoud van maximaal 13 m3) en vuurwerk (tot 10.000 kilogram consumentenvuurwerk).
Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi. In de loop van 2014 wordt deze circulaire opgevolgd door het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Informatie uit risicoatlassen en de toepassing van vuistregels uit de circulaire wijzen uit dat in de Achterhoek over het algemeen sprake is van een laag risiconiveau langs transportroutes. Toch kan soms een nadere beoordeling van met name het groepsrisico nodig zijn.
Beleidsvisie
In 2008 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente Oost Gelre. Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen bestaat binnen de gemeente ook ruimte voor industriële bedrijvigheid. In de beleidsvisie is daarom gekozen voor een gebiedsgerichte benadering. Zo staat voor woonwijken veiligheid hoog in het vaandel, terwijl op bedrijventerreinen ruimte blijft voor bedrijfsontwikkeling. Ook daar gelden echter de wettelijke veiligheidsnormen.
De toegestane hoogte van het groepsrisico en de bouwmogelijkheden binnen risicocontouren (plaatsgebonden risico) verschillen in de beleidsvisie per onderscheiden gebied. Naast woonwijken en bedrijventerreinen gaat het bij deze gebiedsindeling om gemengde gebieden (met woon- en werkfuncties) en het landelijk gebied.
Overwegingen
Inrichtingen
In de directe omgeving van de locatie Mozartstraat 34 en het naastliggende bedrijfspand bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.
Buisleidingen
In de directe omgeving van de locatie Mozartstraat 34 en het naastliggende bedrijfspand bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico.
Transport over spoor, weg en water
In de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen staan regels waardoor de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water zo klein als mogelijk worden gemaakt. In de circulaire wordt op dit moment al vooruitgelopen op het nog in werking te treden Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev). Hierin zijn afstanden voor plaatsgebonden risico en groepsrisico opgenomen.
Op weg, spoor en water is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan, spoorlijn en vaarweg liggen. Wel ligt de locatie binnen het invloedsgebied van de N18. De voorgenomen ontwikkeling leidt echter niet tot een wijziging van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van deze weg. Nu het groepsrisico niet wijzigt hoeft er ook geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Het is daarom ook niet nodig om voorafgaand aan besluitvorming advies in te winnen bij de regionale brandweer (VNOG).
Conclusies
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:
bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Weliswaar liggen de locatie Mozartstraat 34 en het naastliggende bedrijfspand binnen het invloedsgebied van de N18, maar een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig, omdat het groepsrisico niet wijzigt. De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen dus geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Voor de planologische procedure levert dit geen problemen op.
4.11 Geluid
Geluid
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de richtafstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Hierbij is het aspect geluid een onderdeel van milieuzonering. Pas als hier knelpunten bij ontstaan is verder inzoomen nodig door middel van akoestisch onderzoek. In dit geval blijkt uit de beoordeling dat er een bestaande situatie is waar geen nieuwe knelpunten ontstaan op geluid gebied.
Conclusie
Verder geluid onderzoek is niet nodig in dit licht bezien.
4.12 Geur Veehouderijen
Overwegingen
De ontwikkeling vindt plaats in de bebouwde kom van Lichtenvoorde. In de directe omgeving bevinden zich geen veehouderijen. In het gebied tussen verderop gelegen veehouderij en de locatie Mozartstraat 34 bevinden zich al meerdere bestaande woningen en andere geurgevoelige objecten (binnen en buiten de bebouwde kom). Die geurgevoelige objecten zijn meer bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de desbetreffende veehouderijen dan de ontwikkelingslocatie. Op de ontwikkelingslocatie zijn bovendien ook nu al geurgevoelige objecten toegestaan. In dat opzicht verandert de voorgenomen ontwikkeling niets aan de huidige situatie. Verder onderzoek naar de geurcontouren van omliggende veehouderijen kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. Deze ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op deze locatie is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.
4.13 Luchtkwaliteit
Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:
er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) kunnen in Nederland zorgen voor overschrijding van de grenswaarden. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden daarom vaak beperkt tot de grenswaarden uit onderstaande tabel.
Stof | Grenswaarde | |
NO2 | Jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m3 |
Uurgemiddelde concentratie die 18 x per jaar mag worden overschreden | 200 ìg/m3 | |
PM10 | Jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m3 |
Daggemiddelde concentratie die 35 x per jaar mag worden overschreden | 50 ìg/m3 |
De wet voorziet in een planmatige aanpak om de Europese luchtkwaliteitseisen te halen. Daarvoor heeft het rijk het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en regionaal niveau de gestelde eisen te halen. Daarbij is rekening gehouden met gewenste en geplande ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling nibm kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m3 komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze “gevoelige bestemmingen” zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van “gevoelige bestemmingen” binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan criteria en eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van maximale bijdragen van verkeer aan fijn stof en stikstofdioxide volgens worst case benadering;
NSL-rekentool: berekening van emissies en immissies van binnenstedelijk en buitenstedelijk verkeer;
CARII: berekening van emissies en immissies van binnenstedelijk verkeer (dit model wordt in 2014 niet meer geactualiseerd);
ISL2: berekening van emissies en immissies van buitenstedelijk verkeer (dit model wordt in 2014 niet meer geactualiseerd);
ISL3a: berekening van emissies en immissies van industrie (ook voor veehouderijen);
Nieuw Nationaal Model (NNM): berekening van emissies en immissies van punt- en oppervlaktebronnen.
In deze regeling is het “toepasbaarheidsbeginsel” opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:
geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.
Overwegingen
Het Besluit nibm is niet zonder meer toepasbaar, omdat de ruimtelijke procedure voorziet in de vergroting van een tweewielerzaak. Hierbij is sprake van een zekere verkeersaantrekkende werking, waarbij de concentratie stikstofdioxide (NO2) problematisch kan zijn. De extra verkeersaantrekkende werking door de voorgenomen ontwikkeling is lastig aan te geven. Daarom is een worst case berekening uitgevoerd voor de verkeersaantallen waarbij nog net wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
Het blijkt dat pas bij 550 voertuigbewegingen per dag (waarvan het aandeel vrachtverkeer op 10% is gezet) sprake kan zijn van in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het valt uit te sluiten dat de fietsenzaak dergelijke verkeersaantallen genereert. Het Besluit nibm is daarom toch van toepassing op deze ontwikkeling. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.
De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op een afstand van:
- meer dan 300 meter van een rijksweg;
- meer dan 50 meter van een provinciale weg.
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is ook om deze reden niet nodig.
4.14 Water
Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? | Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee Nee Nee Nee |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? | Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? | Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
In bovenstaande tabel zijn geen relevante thema's met ja beantwoord. Een nadere toelichting op genoemde thema's is dan ook niet nodig.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Plansystematiek
Hieronder wordt ingegaan op de verbeelding en wat de regels betreft wordt ingezoomd op de beschrijving van de bestemmingen in het plangebied.
5.1.1 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
5.1.2 Beschrijving van de bestemmingen
Bestemming Bedrijf
Bestaande bedrijven zijn in Woonwijken Lichtenvoorde geregeld in de bestemming Bedrijf. Hierbij is de bedrijvigheid van bedrijven uit de categorie 1 en 2 uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' toegelaten. Er wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor vergelijkbare bedrijven. Afwijkende functies (zoals verkoop en handel in fietsen) zijn specifiek toegelaten in de regels en op de verbeelding. Ter plekke van de bestaande woning van verzoekers is uitsluitend 1 bedrijfswoning toegestaan.
Bestemming Waarde–Archeologische verwachtingswaarde 2
Deze bestemming betreft de te beschermen archeologische waarden, zoals op de verbeelding aangegeven. Dit is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
Onder voorwaarden zijn bodemingrepen toegestaan.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente. Met verzoekers is een zogenaamde anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is kostenverhaal anderszins verzekerd en de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd. Hierdoor is geen exploitatieplan nodig als bedoeld in artikel 6.12 Wro.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er is 1 zienswijze ingediend. Voor de inhoud daarvan, de reactie daarop en de doorgevoerde wijzigingen in het bestemmingsplan wordt verwezen naar de Nota Zienswijzen op het ontwerp-bestemmingsplan "Mozartstraat 34 en 34a, Lichtenvoorde".
6.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is het (voor) ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft laten weten geen op- of aanmerkingen op het ontwerp en de hierin opgenomen waterparagraaf te hebben.
Aangezien er geen provinciaal belang aan de orde is, is het plan niet voorgelegd aan de provincie Gelderland, overeenkomstig de brief van GS van 22 oktober 2009, zaaknr. 2009-018420.