Lindeboomweg 26a Harreveld wijzigen vorm bouwvlak agrarisch bedrijf
Wijzigingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 20-10-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan Lindeboomweg 26a Harreveld wijzigen vorm bouwvlak agrarisch bedrijf met identificatienummer NL.IMRO.1586.WPBUI1503-VG01 van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPBUI1503-VG01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet en voor zover toegestaan, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een percentage van een deel van een terrein dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijfsmatige exploitatie verblijfsrecreatieterrein:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de logiesverblijen daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;
1.13 bedrijfswoning:
een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;
1.14 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.15 bestaand:
onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Lindeboomweg 26a Harreveld wijzigen vorm bouwvlak agrarisch bedrijf;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 chalet:
een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;
1.27 daghoreca:
horeca dat is gericht op het overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;
1.28 deel:
de aan een bestaande of voormalige agrarische bedrijfswoning gekoppelde rechtstreeks (of via een tussenlid) vanuit de woning toegankelijke stalruimte (als onderdeel van het hoofdgebouw), die beeldbepalend, visueel, en van oorsprong functioneel verbonden is met de betreffende woning en daarmee een onlosmakelijke eenheid vormt, één en ander exclusief eventuele aan de deel grenzende ondergeschikte en niet meer met de woning in verbinding staande bebouwing;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 duurzaam beëindigd
een activiteit wordt meer dan 12 maanden niet meer uitgevoerd;
1.31 extensieve dagrecreatie:
extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.32 gebiedsgebonden bedrijven:
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven, niet gebiedsgebonden bedrijven of particulieren door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige werkzaamheden, waaronder in ieder geval worden verstaan: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, agrarische loonbedrijven, (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), drainagebedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, zaaizaad en pootgoedbedrijven, opslag agrarische producten, hoefsmederijen, dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, boomverzorgingsbedrijven, bosbouwbedrijven, bedrijven voor natuur- en landschapsbeheer en proefbedrijven of bedrijven die naar aard en omvang op de omgeving gelijk te stellen zijn met de gebiedsgebonden bedrijven, met uitzondering van mestbewerking;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 gebruiksgerichte paardenhouderij:
paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden, de in- en verkoop van paarden, menhal en wedstrijden ten behoeve van de hippische sport;
1.35 groepskampeerterrein:
een terrein bestemd voor het tijdelijk plaatsen van mobiele kampeermiddelen op een perceel, zijnde geen regulier of kleinschalig kampeerterrein, gedurende maximaal 10 dagen per jaar, verdeeld over maximaal 10 perioden, gekoppeld aan een meerdaags evenement waarvoor de burgemeester een ontheffing of vrijstelling heeft verleend, met dien verstande dat voor het adres Oude Lievelderweg 2 maximaal 60 gasten zijn toegestaan;
1.36 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;
1.37 herberg:
een bedrijf dat tegen betaling de mogelijkheid biedt tot eten, drinken en overnachting, waarbij sprake is van kleinschalige en ondergeschikt aan de overige activiteiten op het perceel. De kamers zijn niet voorzien van keukenblokken en er dient sprake te zijn van gemeenschappelijke ruimten zoals een ontbijtkamer of een ontspanning- cq. ontmoetingsruimte;
1.38 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.39 horeca:
een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
- het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;
- het verstrekken van nachtverblijf;
- het exploiteren van zaalaccommodatie;
- het bieden van gelegenheid tot dansen;.
- het uitoefenen van een kans- en/of behendigheidsspel,
- een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (uitgezonderd een erotisch getinte vermaaksfunctie);
niet zijnde discotheken, casino's en coffeeshops.
horeca 1:
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodaties, en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken daaraan ondergeschikt is, zoals een hotel of pension;
horeca 2:
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of zaalverhuur, zoals een (hotel)restaurant, pannenkoekenhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum;
horeca 3:
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie, zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, maaltijdafhaalcentrum, lunchroom en ijssalon;
horeca 4:
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren en het exploiteren van zaalaccomodaties, zoals een café;
1.40 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf òf deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de wet Milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
1.41 inwoning:
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.42 jaargemiddelde magneetveld:
het jaargemiddelde magneetveld berekend op 1 meter boven het maaiveld, conform de “Handreiking voor het berekenen van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen” van het RIVM, 25 juni 2009, versie 3.0;
1.43 kampeermiddelen:
tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.44 karakteristieke gebouwen:
een traditionele boedrderij, waarvan de originele kenmerken in hoofdzaak nog aanwezig zijn en welke is gebouwd volgens de principes van de hallenhuisboerderij;
1.45 kwaliteitsteam:
een door het college van burgemeester en wethouders ingestelde ambtelijke werkgroep bestaande uit diverse disciplines;
1.46 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.47 landgoed:
een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex met een woongebouw van allure met maximaal 3 wooneenheden, met dien verstande dat:
- de minimale omvang van het nieuwe bos- en/of natuurgebied niet minder mag bedragen dan 10 ha;
- de maximale omvang van het nieuwe bos- en/of natuurgebied niet meer mag bedragen dan 20 ha;
1.48 landschappelijk inpassingsplan:
een plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap. Het inpassingsplan dient door het kwaliteitsteam goedgekeurd te worden;
1.49 leidingvlak:
22,5 m aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding;
1.50 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.51 magneetveldbeoordelingsplichtig object:
- 1. bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen; en
- 2. inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven;
1.52 magneetveldgevoelig object:
woningen (daaronder begrepen bedrijfswoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen;
1.53 magneetveldongevoelig object:
overige niet-magneetgevoelige of niet-magneetongevoelige objecten;
1.54 magneetveldzone:
het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla;
1.55 manegebedrijf:
gebruiksgerichte paardenhouderij, bestaande uit één of meerdere binnenrijbanen dat is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;
1.56 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;
1.57 mestvergistingsinstallatie:
een (co-vergistings)installatie, welke onderdeel is van het op dezelfde locatie aanwezige agrarische bedrijf en met als oogmerk om op een duurzame wijze energie op te wekken (of producten te produceren ten behoeve van energieopwekking), ten behoeve van het vergisten/verwerken van o.a. mest en het bewerken van vergiste mest. De capaciteit van de installatie bedraagt maximaal 36.000 ton mest en/of cosubstraten per jaar, met dien verstande dat alle mest van het desbetreffende agrarische bedrijf welke niet op eigen grond uitgereden kan worden, ingebracht moet worden, met een minimum van 15% van het te verwerken tonnage van de maximale capaciteit van de installatie. (Voorbeeld: een installatie van 36.000 ton (100%) moet minimaal 5400 ton (15%) zelf inbrengen. Wordt er een kleinere installatie gebouwd (20.000 ton), dan is het minimum aantal ton eigen mest 3000 ton);
1.58 nevenactiviteit:
een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.59 niet-gebiedsgebonden bedrijven:
bedrijven zonder (een nauwe) relatie met het buitengebied, niet zijnde een gebiedsgebonden bedrijf;
1.60 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;
1.61 ondersteunende detailhandel:
niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
1.62 ondersteunende horeca:
horeca die onlosmakelijk is verbonden met de bestemming van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;
1.63 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.64 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.65 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.66 relatie:
ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken of bestemmingsvlakken één vlak vormen;
1.67 reële agrarische bedrijfsvoering:
een niet volwaardig agrarisch bedrijf met een zodanige arbeidsomvang, dat toch van een beroepsmatige beroepsuitoefening kan worden gesproken en dat een serieuze aanzet kan zijn tot een doorgroei naar een volwaardig bedrijf;
1.68 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.69 scouting:
sociale actieve recreatie met daaraan ondergeschikt de mogelijkheid voor verenigingskamperen, tentoonstellingen en bijeenkomsten van educatieve aard;
1.70 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;
1.71 teeltondersteunende voorzieningen:
voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten;
1.72 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen welke zo lang als de teelt dit vereist aanwezig zijn, met een maximum van drie maanden per jaar;
1.73 verenigingskamperen:
het kamperen op eigen terrein voor verenigingen met een doelstelling van culturele, sociale, educatieve of wetenschappelijk aard gedurende een tijdelijke periode;
1.74 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.75 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;
1.76 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.
1.77 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 bovenkant spoorstaaf:
de hoogte van de bovenkant van de laagst gesitueerde spoorstaaf;
2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
- 1. niet meer dan 1 ha van het bouwvlak gebruikt mag worden ten behoeve van de intensieve veehouderij, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' de oppervlakte van de intensieve veehouderij niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;
- 3. op de Lindeboomweg 26a te Harreveld uitsluitend een varkenshouderij is toegestaan;
- 4. de stikstofdepositie van het bedrijf aan de Lindeboomweg 26a te Harreveld mag niet meer bedragen dan de depositie die ontstaat met de bedrijfsopzet waarvoor op 8 november 2013 Natuurbeschermingswetvergunning is verleend.
- c. gebruiksgerichte paardenhouderij, en daarbij behorende ondersteunende horeca tot een maximum van 40 m2, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- d. broederij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - broederij';
- e. glastuinbouw, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
- f. het bouwen van corso- en carnavalswagens uitsluitend in bestaande bedrijfsgebouwen en met dien verstande dat het bouwen uitsluitend is toegestaan in de periode van maart tot en met september en de activiteit niet bedrijfsmatig wordt uitgevoerd;
- g. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- h. de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de Indicatieve bedrijvenlijst met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van de nevenactiviteit, inclusief de oppervlakte voor aan huis verbonden beroep en ondersteunende horeca, niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen, welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'ehs - natuur' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme, dagrecreatie/toerisme en zorg toegestaan;
- 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit' zijn nevenactiviteiten toegestaan welke niet voldoen aan het bepaalde onder h.1 en h.2.
- i. een terrein voor verblijfsrecreatie waar plaats wordt geboden aan maximaal 15 kampeermiddelen en maximaal 90 kampeerders voor meer dan 10 dagen per jaar in de periode 15 maart tot en met 31 oktober ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie';
- j. een terrein voor verblijfsrecreatie waar tijdelijk maximaal 10 kampeermiddelen worden geplaatst en maximaal 60 kampeerders aanwezig zijn gedurende maximaal 10 dagen per jaar en verdeeld over maximaal 10 perioden, gekoppeld aan een meerdaags evenement ter plaatse van de aanduiding 'specfieke vorm van agrarisch - verblijfsrecreatie';
- k. ondersteunende horeca, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend daghoreca is toegestaan;
- 2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen;
- 3. buitenactiviteiten zijn toegestaan tot een maximum van 150 m2;
- l. verkoop van ter plaatse vervaardigde/geproduceerde goederen zoals vlees, eieren, graan bij een volwaardig agrarisch bedrijf tot een maximum van 50 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen;
- m. behoud en herstel van kleinschalige landschapselementen;
- n. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- o. erfbeplanting;
- p. nutsvoorzieningen;
- q. erven en terreinen;
- r. wegen en paden;
- s. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- t. in/-en uitritten ten behoeve van de aangrenzende bestemming.
Het aantal bedrijfswoningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan.
In de bedrijfswoning is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak voor het bouwen van gebouwen op de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
- 1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, met dien verstande dat het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan:
- 1 ha voor paardenhouderijen ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', broederijen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - broederij' en glastuinbouwbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
- 1,5 ha voor overige agrarische bedrijven;
- 2. de overschrijding aantoonbaar noodzakelijk dient te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- 3. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 4. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
- 5. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
- 6. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
- 7. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- 1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, met dien verstande dat het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan:
- b. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak voor het bouwen van gebouwen op de gronden welke zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
- 1. het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan 1 ha voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
- 2. de overschrijding aantoonbaar noodzakelijk dient te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- 3. de overschrijding voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' uitsluitend is toegestaan in verband met de wettelijke eisen in het kader van het dierenwelzijn, zonder vergroting van het aantal dieren en indien de inbreidingsmogelijkheden op het bouwvlak hiervoor niet benut kunnen worden;
- 4. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 5. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
- 6. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
- 7. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
- 8. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- c. sublid 3.2.1 ten behoeven van het realiseren van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals mestplaten, mestsilo's, sleufsilo's en kuilvoeropslag buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. de realisering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde aantoonbaar noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- 2. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 3. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
- 4. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
- 5. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- d. sublid 3.2.1 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor energievoorziening voor agrarische bedrijven met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m;
- e. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan 12 m;
- 2. de bouwhoogte van een ligboxenstal niet meer bedraagt dan 15 m;
- 3. er sprake dient te zijn van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
- f. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van mestsilo's en mestopslagplaatsen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van mestsilo's en mestopslagplaatsen niet meer bedraagt dan 10 m;
- 2. er sprake dient te zijn van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
- g. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning tot 200 m2, met dien verstande dat;
- 1. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
- h. sublid 3.2.1 sub e ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van teeltondersteunende voorzieningen tot 1.500 m2 buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak waarbij de teeltondersteunende voorzieningen aan één zijde van het bouwvlak over een afstand van minimaal 25 m moeten aansluiten;
- 2. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
- 3. er geen sprake is van omschakeling naar een permanent glastuinbouwbedrijf;
- 4. uit onderzoek is gebleken dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van natuurwaarden;
- 5. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
- 6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- 7. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen:
- 'ehs - natuur';
- 'ehs - verweving';
- 'ehs - verbindingszone';
- i. lid 3.1 sub h.1 ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
- 2. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 ten behoeve van het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten, met dien verstande dat:
- 1. het uitsluitend voorzieningen betreffen in de vorm van overnachtingsmogelijkheden en verblijfsruimten voor tijdelijke arbeidskrachten, die benodigd en werkzaam zijn in de agrarische sector gedurende de maanden maart tot en met oktober op het bedrijf waar ze gevestigd zijn;
- 2. de voorzieningen binnen de bedrijfsgebouwen gerealiseerd dienen te worden tot een maximum vloeroppervlakte van 200 m2.;
- b. lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', met dien verstande dat:
- 1. het noodzakelijk is om een bedrijfswoning te realiseren in verband met de bedrijfsvoering. Deze noodzaak blijkt uit een daartoe opgesteld bedrijfsplan;
- 2. er sprake is van een volwaardige bedrijfsvoering;
- 3. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
- 4. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- c. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in de bedrijfswoning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
- 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
- 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwvlak niet meer dan 55 m² mag bedragen;
- 3. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
- 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 5. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van de bedrijfswoning wordt gebouwd;
- 6. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
- 7. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de bedrijfswoning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan;
- d. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in de bedrijfswoning, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
- 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
- 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 3 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
- 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 5. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
- 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
- e. in lid 3.1 jo 3.5 sub d ten behoeve van het toestaan van:
- 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 3 opgenomen Lijst aanhuis verbonden bedrijven of,
- 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 3 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- f. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
- 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'ehs - natuur', 'ehs - verbindingszone', 'ehs - verweving', 'natte - natuur' en 'openheid';
- 2. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 3. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
- 5. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
- 6. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
- 7. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 8. kleinschalig kamperen geen belemmering oplevert voor de omliggende functies;
- 9. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
- g. lid 3.1 sub h.1 ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
- 1. nevenactiviteiten zijn toegestaan in maximaal 50% van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de onderstaande tabel;
Verblijfsrecre- atie/toerisme Dagrecreatie/ toerisme Zorg Opslag Functies uit de Indicatieve bedrijvenlijst EHS natuur ter plaatse van de aanduiding 'ehs - natuur; 500 m2 500 m2 500 m2 Niet toege-
staanNiet toegestaan EHS verbinding en verweving ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving' 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 Bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 - 2. verevening noodzakelijk is in de vorm van sloop, behoud van karakteristieke gebouwen of natuurontwikkeling;
- 3. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
- 4. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen gebouwen zoals bedoeld in sub 1.
- 1. nevenactiviteiten zijn toegestaan in maximaal 50% van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de onderstaande tabel;
- h. lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een mestvergistingsinstallatie binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. er sprake is van een agrarisch bedrijf met een omvang van 20 NGE of meer;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
- 3. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 4. er geen sprake is van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen;
- 5. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving';
- 6. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
- 7. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen:
- 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied';
- 'ehs – natuur';
- 'ehs – verweving';
- 'ehs – verbindingszone';
- 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied';
- 'openheid';
- 'natte natuur';
- 8. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld.
- i. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van wonen, andere ten behoeve van het agrarische bedrijf, in een voormalige agrarische bedrijfswoning, met dien verstande dat:
- 1. het aantal (bedrijfs)woningen op het desbetreffende perceel niet toeneemt;
- 2. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 2. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
- 3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 4. het verwijderen van onverharde wegen of paden.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' te wijzigen in 'Archeologisch waardevol gebied 1' of 'Waarde Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Archeologisch waardevol gebied 1' of 'Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bouwen langs wegen en water
- a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
- 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
- 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
- 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
- 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
- 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;
zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;
- b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Nutsvoorziening', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;
Afwijken bij een omgevingsvergunning
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
- 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
- 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
- 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;
mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van gronden;
- 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
- 3. het aanleggen van geluidswallen;
- 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
- e. Een omgevingsvergunning mag alleen en
eenmoet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord; - f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.
7.2 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
- a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Paardenbakken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in de artikelen Agrarisch, 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en 'Wonen' ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' en buiten het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
- b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' of binnen het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden';
- c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
- d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen of binnen het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' onmogelijk is;
- e. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
- f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving';
- g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
9.2 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:
- a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
- b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
- c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
- 1. de inhoud van wooneenheden;
- 2. de oppervlakte van bijgebouwen.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Kleinschalig kamperen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduidingen 'ehs - natuur', 'ehs - verbindingszone', 'ehs - verweving' en 'natte natuur', met dien verstande dat:
- a. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
- b. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- c. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- d. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
- e. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
- f. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
- g. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- h. kleinschalig kamperen geen belemmering oplevert voor de omliggende functies;
- i. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- 2. de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m;
- j. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving'.
10.2 Functieverandering naar werken
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen om de functies die zijn genoemd in sub b te realiseren in de gebieden genoemd in sub c. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
- 1. vrijgekomen bebouwing welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig is op 27 april 2006 en niet voor de functies die zijn genoemd in sub b kan worden gebruikt dient te worden gesloopt, met dien verstande dat ten minste 50% van de vrijgekomen bebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, dient te worden gesloopt;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van artikel 'Bedrijf' van overeenkomstige toepassing is;
- 3. indien sprake is van karakteristieke gebouwen en deze in gebruik worden genomen ten behoeve van de functie, dan is tevens de oppervlakte toegestaan ter grootte van de omvang van deze gebouwen en is sloop niet noodzakelijk;
- 4. door hergebruik van bebouwing in het buitengebied worden de bestaande (agrarische) bedrijven en gevoelige functies in de omliggende omgeving niet belemmerd;
- 5. functieverandering mag niet leiden tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw;
- 6. functieverandering van vrijgekomen gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006, mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, dan wel een ten opzichte van de bestaande situatie onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking;
- 7. functieverandering mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
- 8. de bedrijfsfunctie(s) in de bestaande bedrijfsbebouwing welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006, dienen te worden uitgeoefend met dien verstande dat de oppervlakte en in de inhoud van de gebouwen niet mag worden vergroot;
- 9. geen bedrijven zijn toegestaan die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, gevaarlijke of explosieve stoffen of producten opslaan als onderdeel van de bedrijfsvoering, auto of motorreparatiebedrijven of daarmee gelijk te stellen bedrijven, autoverkooppunten, bouwbedrijven, vervoersbedrijven of zelfstandige horeca. Hieronder wordt niet verstaan de reparatie en handel van landbouwmachines en landbouwvoertuigen;
- 10. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan;
- 11. buitenopslag is niet toegestaan;
- 12. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van ondersteunende detailhandel in de vorm van ter plaatse vervaardigde goederen en streekeigen producten;
- 13. de bedrijvigheid heeft een maximale hinderafstand van 50 m overeenkomstig de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering;
- 14. bodemonderzoek heeft aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik, dan wel sanering heeft plaatsgevonden;
- 15. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur;
- 16. functieverandering geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.
- b. De functies die gerealiseerd mogen worden zijn verblijfsrecreatie/toerisme, dagrecreatie/toerisme, zorg, opslag en de in de Indicatieve bedrijvenlijst opgenomen functies. Indien functies naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met deze functies, zijn ook deze functies toegestaan.
- c. De navolgende tabel geeft de maximale omvang van de functie per gebied aan:
Verblijfsrecreatie/toerisme | Dagrecreatie/toerisme | Zorg | Opslag | Functies uit Indicatievebedrijvenlijst | |||||
EHS natuur ter plaatse van de aanduiding 'ehs - natuur; | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | Niet toegestaan | Niet toegestaan | ||||
EHS verbinding en verweving ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving' | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | ||||
Bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' | 900 m2 | 900 m2 | 900 m2 | 750 m2 | 750 m2 |
10.3 Functieverandering naar wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
- a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;
- b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, wordt bestemd met de bestemming 'Wonen';
- c. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan bij karakteristieke gebouwen waarvan de inhoud meer bedraagt dan 900 m3;
- d. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoelt in sub f als vervangende nieuwbouw zoals bedoelt in sub g, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt;
- e. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend- van 100%;
- f. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden;
- g. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan:
- 1. 1, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m2 aan gebouwen;
- 2. 2, en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;
- 3. 2, en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van ten minste 2.500 m2 aan gebouwen;
- h. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
- i. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning;
- j. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan;
- k. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
- l. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
- 1. de milieusituatie;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 4. de sociale veiligheid.
- m. het wijzigingsplan positief wordt beoordeeld door het kwaliteitsteam.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Lindeboomweg 26a Harreveld wijzigen vorm bouwvlak agrarisch bedrijf.
Hoofdstuk 1 Gegevens Van Het Plan
Wijzigingsplan Lindeboomweg 26a Harreveld wijzigen vorm bouwvlak agrarisch bedrijf |
oktober 2015 |
Inlichtingen: |
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling |
Hester Smeenk |
tel.nr. 0544 - 393 482 |
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
Bij de gemeente is een verzoek binnengekomen om de verandering van de vorm van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf mogelijk te maken. Het gaat om het bedrijf aan de Lindeboomweg 26a te Harreveld. Op dit perceel is een intensieve veehouderij (varkenshouderij) gevestigd. Het bedrijf heeft haar uitbreidingsruimte momenteel aan de oostzijde van de bestaande bebouwing liggen. Vanwege de afstand tot de buren aan de Aagtemansweg wil het bedrijf haar uitbreidingsruimte naar de noordzijde van het bouwvlak verplaatsen. Om de gewenste uitbreidingsrichting van het bedrijf te verplaatsen moet het bouwvlak van vorm veranderen. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de verandering van de vorm van het bouwvlak mogelijk kan maken. In dit bestemmingsplan wordt deze bevoegdheid toegepast. Het bouwvlak wijzigt van vorm maar wordt qua omvang niet vergroot. De wijziging van de vorm van het bouwvlak biedt het bedrijf de mogelijkheid om haar uitbreiding aan de noordzijde in plaats van aan de oostzijde te doen. Voor deze uitbreiding is een concreet plan ingediend dat met deze wijziging van de vorm van het bouwvlak mogelijk wordt gemaakt.
2.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de Lindeboomweg en nabij de kruising met de Aagtemanweg. De wijziging heeft betrekking op de percelen kadastraal bekend Lichtenvoorde, sectie G, nummers 977, 696, 643 en 644. Direct rondom het bedrijf liggen onbebouwde agrarische gronden. Aan de oostzijde van het perceel liggen twee agrarische bedrijven: Aagtemansweg 9 en 11. Ten zuidoosten van het perceel ligt het agrarisch bedrijf Lindeboomweg 33. Aan de zuidwestzijde van het perceel zijn een woning (Lindeboomweg 37) en een niet-agrarisch bedrijf (Lindeboomweg 37a) gevestigd.
Harreveld ligt ten oosten van het plangebied. De afstand tussen het plangebied en de grens van de dorpskern van Harreveld bedraagt minimaal 750 meter.
afbeelding: ligging plangebied
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
Het plangebied is deels bebouwd en deels onbebouwd. Het bebouwde deel bestaat uit de bestaande bedrijfsbebouwing van het bedrijf. Het gaat dan om de bestaande stallen en de dubbele bedrijfswoning.
Momenteel mogen op het bedrijf 2.562 gespeende biggen, 96 kraamzeugen, 446 guste/dragende zeugen, 120 opfokzeugen en 3 dekberen gehouden worden. De werkzaamheden op het bedrijf worden verricht door de familie Toebes. Het is de bedoeling dat de zoon op termijn het bedrijf overneemt.
Het plangebied ligt in het heideontginningengebied ten westen van Harreveld. Het gebied wordt gekenmerkt door rechte lijnen en weidsheid. De bebouwing ligt langs de wegen. Vanaf deze wegen is het land verkaveld.
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak van ruim 1 hectare. Met de aanduiding 'intensieve veehouderij' is aangegeven dat hier een intensieve veehouderij is toegestaan. Met de aanduidingen 'maximum aantal wooneenheden' en 'aaneengebouwd' is geregeld dat hier twee aaneengebouwde bedrijfswoningen toegestaan zijn.
Hoofdstuk 4 Nieuwe Situatie
Omdat de zoon van de huidige bedrijfseigenaren het bedrijf op termijn over wil nemen is het noodzakelijk om in het bedrijf te investeren en het bedrijf uit te breiden. Zo kan op termijn ook een inkomen uit het bedrijf gehaald worden. Om dit te kunnen realiseren zal een deel van de bestaande stallen gesloopt worden. Twee stallen worden inwendig aangepast en een bestaande stal wordt verlengd. De uitbreiding van het bedrijf vindt plaats in twee nieuwe stallen. Deze nieuwe stallen worden aan de noordzijde van de bestaande bebouwing gerealiseerd. Het uitbreidingsplan is opgenomen in Bijlage 1 Uitbreidingsplan.
Om aan de noordzijde uit te kunnen breiden moet een struweelwal verwijderd worden. Deze struweelwal wordt vervangen door nieuwe beplanting. Aan de zuidwest, noord- en oostzijde van het nieuwe bouwperceel wordt een vijf meter brede houtsingel aangelegd. De verdere al aanwezige beplanting blijft behouden. Op het voorerf wordt een kleine boomgaard aangeplant. Op de hierna volgende afbeelding is de nieuwe indeling van het erf in beeld gebracht. Het complete beplantingsplan is opgenomen in Bijlage2 Beplantingsplan.
afbeelding: de nieuwe indeling van het erf (bebouwing en beplanting)
Hoofdstuk 5 Beleidskader
5.1 Inleiding
Op internationaal, nationaal en provinciaal niveau zijn een aantal juridische en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste worden in de volgende paragrafen beschreven.
5.2 Europese Natuurwetgeving
Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regeling van de Europese Unie is de Europese natuurbeschermingsregelgeving rond Natura2000gebieden. Deze regels zijn verder uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet en de aanwijzing van zogenaamde Natura2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet is hier van toepassing. In december 2014 is het Korenburgerveen aangewezen als een Natura2000gebied.
Het Korenburgerveen ligt op ruim negen kilometer afstand van het plangebied. Het Korenburgerveen is een komhoogveen in de Achterhoek, ten westen van Winterswijk. Het veencomplex bestaat uit een aantal deelgebieden waarvan de namen zijn ontleend aan de buurtschappen rondom het veen: het Meddose veen, het Vragenderveen en het Corlese Veen. Samen met het centraal gelegen Korenburgerveen vormen ze het Korenburgerveencomplex. Het is het enige gebied in Nederland waar een redelijk intacte hoogveenkern wordt omzoomd door een randzone, die doet denken aan de wat voedselrijkere laagzone van natuurlijke hoogvenen. De randzone bestaat uit nat schraalland, matig gebufferde vennen, broekbos en vochtige heide. In het Vragenderveen wordt het landschap bepaald door veendijkjes met daartussen langgerekte stroken regenererend hoogveen. Dit patroon is ontstaan tijdens de ontginning, waarbij de dijkjes zijn aangelegd om te voet de centrale delen van het hoogveen te kunnen bereiken.
Uit het aanwijzingsbesluit blijkt dat een groot deel van de habitattypen in het gebied gevoelig tot zeer gevoelig zijn voor vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat veehouderijen ammoniak (en daarmee stikstof) uitstoten moet het bedrijf over een vergunning beschikken.
Op basis van de Natuurbeschermingswet is het bedrijf daarom vergunningplichtig. Het bedrijf heeft een vergunning. Deze is verleend op 8 november 2013 en geldt voor de nu aangevraagde dieraantallen.
Programmatische aanpak stikstof
Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Dit is schadelijk voor de natuur. Het belemmert ook vergunningverlening voor economische activiteiten. Daarom heeft het Rijk het initiatief genomen om deze stikstofproblemen aan te pakken. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken. Vanaf 2 februari heeft het beheerplan voor het Korenburgerveen ter inzage gelegen. Het beheerplan geeft aan hoe de aanwezige natuur het best beschermd kan worden, het beschrijft de mogelijkheden om de natuur verder te ontwikkelen en het geeft een kader voor vergunningverlening en handhaving in relatie met de activiteiten die in en rond het gebied plaatsvinden.
In de loop van 2015 treedt de PAS in werking. De PAS wordt dan de basis voor de vergunningverlening op basis van de Natuurbeschermingswet voor activiteiten die leiden tot een depositie van stikstof. Dit geldt onder meer voor uitbreidingen en wijzigingen van agrarische bedrijven.
Dit bedrijf moet bij een nieuwe vergunning ook voldoen aan de PAS. In paragraaf 6.3 Flora en fauna wordt hier nader op ingegaan.
5.3 Nationaal Beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.
De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.
In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor dit bestemmingsplan is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Dit bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure voor bestemmingsplannen in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan te dienen.
De overige nationale belangen zijn voor dit bestemmingsplan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.
5.4 Provinciaal Beleid
5.4.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze structuurvisie is de opvolger van het Streekplan Gelderland dat al de status van een structuurvisie had.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
1. een duurzame economische structuur;
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Concreet betekent dit dat bestaande en nieuwe bedrijven kansen moeten krijgen.
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten wordt hier nader op ingegaan.
5.4.2 Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen.
In artikel 2.5.4.2 van de verordening is het volgende gesteld over uitbreidingen van intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden: 'In bestemmingsplannen die betrekking hebben op één of meer verwevingsgebieden kan aan een agrarisch bedrijf ten behoeve van de niet-grondgebonden veehouderijtak een agrarisch bouwperceel worden toegekend van ten hoogste 1,0 hectare'.
In de omgevingsverordening is een overgangsregeling opgenomen voor bestaande rechten. Geldende bestemmingsplannen (inclusief de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheden) met een ruimere regeling dan in de omgevingsverordening is opgenomen blijven daarmee van kracht. Deze regeling is van belang omdat in dit geval het geldende bestemmingsplan meer ruimte biedt dan de omgevingsverordening. Dat betekent in dit geval dat de wijzigingsbevoegdheid voor de verandering van de vorm van het bouwvlak van een intensieve veehouderij nog steeds toegepast mag worden omdat deze onder de overgangsregeling valt en geen uitbreiding van het bouwvlak mogelijk maakt.
5.4.3 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers
In het Reconstructieplan Achterhoek & Liemers 2005 is de Reconstructiewet uitgewerkt voor de Achterhoek en Liemers. In het reconstructieplan wordt voor verschillende functies een plaats gegeven in het buitengebied. In het reconstructieplan staan de volgende opgaven:
- ontwikkelingsruimte voor intensieve veehouderij en grondgebonden landbouw;
- een samenhangend netwerk van natuurgebieden;
- een aantrekkelijk landschap;
- verdere uitbouw van recreatie en toerisme;
- verbeteren van leefbaarheid en het woon, werk en leefklimaat;
- een veerkrachtig watersysteem;
- een betere milieukwaliteit.
In het reconstructieplan zijn extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen. Voorliggend plangebied ligt in een verwevingsgebied. Verwevingsgebieden zijn bedoeld voor functiemenging. Agrarische bedrijven, wonen, recreatie en natuur komen hier naast elkaar voor. De uitbreiding van een intensief veehouderijbedrijf in het plangebied past binnen het reconstructieplan. In het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente is dit beleid uitgewerkt en zijn er voorwaarden gesteld aan uitbreidingen.
5.5 Gemeentelijk Beleid
5.5.1 Geldende bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011. Dit plan is voor een deel herzien in het Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre. Deze laatste herziening heeft in dit geval betrekking op de planregels. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' met daarbinnen een bouwvlak. Met de aanduiding 'intensieve veehouderij' is aangegeven dat op dit perceel een intensieve veehouderij is toegestaan. De aanduidingen en 'maximum aantal wooneenheden' en 'aaneengebouwd' regelen dat er twee, aan elkaar gebouwde, bedrijfswoningen zijn toegestaan. Op het perceel ligt tenslotte ook nog de dubbelbestemmingen "Waarde - archeologische verwachtingswaarde -1" en "Waarde - archeologische verwachtingswaarde - 2". Dit houdt in dat het gebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter én een oppervlakte beslaan van meer dan 100 m2 is het verplicht een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Wijzigingsbevoegdheid voor het veranderen van de vorm van het agrarisch bouwvlak
In artikel 3.7.3. is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het bouwvlak van vorm te veranderen (te vervormen). Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
a. de vervorming niet mag leiden tot een vergroting van het bouwvlak;
b. aangetoond is dat het vervormen van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
c. alle bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te blijven;
d. het verschuiven van de grens van het bouwvlak mag niet tot gevolg hebben dat voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning kan worden gebouwd;
e. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving';
f. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
g. omliggende waarden door de vervorming van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;
h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit.
In Hoofdstuk 7 Toetsing van het plan aan de wijzigingsbevoegdheid is de wijzigingsbevoegheid voor de verandering van de vorm van het agrarisch bouwvlak getoetst.
5.5.2 Landschapsontwikkelingsplan
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapstensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap.
Het plangebied ligt in het landschapsensemble van de Harreveldse Heide. Dit is bij uitstek een jong ontginningslandschap. Rond 1900 was het gebied nog geheel heide. De Veengoot maakte het mogelijk dit gebied in cultuur te nemen, omdat het voordien grotendeels te nat was. Alleen langs de oostgrens van de gemeente, langs de Nicolaasweg, lagen in die tijd boerderijtjes die mogelijk nog stammen uit een eerdere tijd en aansluiten op de oudere ontginningen rond Mariënvelde. Ook nu nog zijn daar boerderijtjes gelegen aan doodlopende insteekweggetjes. De landbouw is hier de belangrijkste functie; nu en ook in de afzienbare toekomst.
In deze vlakke open, grote, natte heideontginning ligt de bebouwing verspreid langs enkele rechte wegen. De twee zuidelijkste komen uit Harreveld en maken in het westen een hoek om af te buigen naar de rug waar de Aaltenseweg (hier als zandweg) en de Landstraat over lopen. Vanaf deze wegen is het land verkaveld. De achterkant van de kavels bestaat uit een waterloop die het water afvoert naar de Veengoot.
Te beschermen of op te poetsen parels in dit gebied zijn onder meer de verschraalde bermen bij erf en de typerende erfbeplantingen.
Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten
6.1 Watertoets
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? | Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Ja Ja Nee Nee |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? | Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Ja Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? | Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
De volgende thema's zijn relevant voor dit bestemmingsplan.
Wateroverlast
Door de ontwikkelingen in het bouwvlak neemt het verhard oppervlak toe met circa 5.000 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd via een zaksloot ten noorden van het bouwperceel. Deze zaksloot krijgt een inhoud van minimaal 220 m3 en wordt via een overloop aangesloten op de waterschapsleiding ten oosten van het bouwperceel (de waterloop langs de Aagtemansweg).
Inrichting en beheer
Ten oosten van het bouwperceel, langs de Aagtemansweg, ligt een waterschapsleiding, in beheer bij het waterschap Rijn en IJssel. Voor deze leiding is de Keur van toepassing. Voor het aansluiten van de zaksloot met een overloop naar de waterschapsleiding, zal een watervergunning worden aangevraagd.
6.2 Bodem
Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling mogelijk maakt. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Het historisch gebruik van de gronden is agrarisch. De nieuwe functie van het perceel is een varkensstal. De vraag is dus of de bodemkwaliteit van dien aard is dat het gebruik als varkensstal toegestaan kan worden. Omdat het historisch gebruik agrarisch is en de verblijfstijd voor mensen in de nieuwe stallen beperkt is, is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast is wettelijk gezien geen nulsituatieonderzoek nodig naar meststoffen.
6.3 Flora En Fauna
De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt gebiedsbescherming van onder andere de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruim negen kilometer van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het Korenburgerveen. Verzoeker heeft bij de provincie een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd. De provincie heeft op grond van een passende beoordeling en de getroffen mitigerende maatregelen beoordeeld dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op het Natura2000-gebied.De stikstofdepositie blijft ook in de nieuwe situatie gelijk. De provincie heeft op 8 november 2013 de vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 verleend. De vergunning is als bijlage opgenomen in Bijlage 4 Natuurbeschermingswetvergunning.
Op ruim 500 meter afstand van het plangebied ligt de te ontwikkelen ecologische verbindingszone in en rond de Baakse beek/Veengoot. Deze verbindingszone moet gaan bestaan uit poelen, natte graslanden en moerasjes, beschutte, zonnige plekjes, opgaande landschapselementen, etcetera. Dit plan verhindert een toekomstige uitvoering van die te ontwikkelen ecologische verbindingszone niet.
Soortenbescherming
De nieuwe bebouwing komt te staan aan de noordzijde van de bestaande bebouwing op de plaats van een al teruggekapte struweelwal. De herbouw/vernieuwing vindt plaats in de bestaande gebouwen of op de plek van de bestaande gebouwen.
Het plangebied vormt mogelijk een foerageergebied voor een aantal licht beschermde zoogdieren en een aantal vleermuizen. In de omgeving is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. De omgeving vormt een (mogelijk) leefgebied voor weide- en akkervogels, struweelvogels en amfibieën, maar de realisatie van het bedrijf tast hun leefgebied niet aan. De huidige struweelwal aan de noordzijde van de bestaande bebouwing is al helemaal teruggekapt en is daarmee geen mogelijk broedgebied meer voor vogels. Omdat er geen gebouwen gesloopt worden verdwijnen er ook geen mogelijke verblijfplaatsen voor onder andere vleermuizen, marters en/of vogels. De plannen leiden dus niet tot aantasting van beschermde soorten, onder de voorwaarde dat met de bouwwerkzaamheden wordt begonnen buiten het broedseizoen.
6.4 Cultuurhistorie En Archeologie
In het plangebied staan geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De vorm van het nieuwe bouwvlak past goed in het lokale voornamelijk blokvormige verkavelingspatroon.
Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op het noordelijk deel van het perceel is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het plangebied zijn geen archeologische resten en/of indicatoren aangetroffen. De conclusie van het onderzoek is dat de verwachtingswaarde kan worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachtingswaarde. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 7 Archeologisch onderzoek.
6.5 Geluid
Als gevolg van de activiteiten in de veehouderij ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten op het buitenterrein en door aanwezige toestellen en installaties. De belangrijkste vaste geluidbronnen zijn de in de veehouderij aanwezige ventilatoren. Daarnaast vinden aan- en afvoerbewegingen van vrachtwagens en tractoren plaats ten behoeve van onder andere de aanvoer van veevoer en de afvoer van dieren, mest en afvalstoffen.
Ten aanzien van geluidshinder is het toetsingskader de beleidsnotitie Geluidbeleid Oost Gelre welke op 23 september 2008 is vastgesteld. Uitgangspunt voor dit gemeentelijke geluidbeleid is een gebiedsgerichte benadering. Concreet betekent dit dat voor de hele gemeente de gewenste akoestische kwaliteit wordt aangegeven door het gebied in te delen in gebiedstypen en per gebiedstype een gewenste akoestische klasse aan te geven. Het plangebied is gelegen in gebiedstype “landelijk gebied met veel agrarische activiteiten”. De streefwaarden op woningen van derden of andere geluidgevoelige objecten voor dit type omgeving bedraagt 45 dB(A) etmaalwaarde. De grenswaarde bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde.
Om de geluidbelasting op de omgeving te bepalen, met name op de dichtstbijzijnde woningen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Op grond van het gemeentelijk geluidbeleid valt de inrichting in het gebiedstype 'agrarisch intensief'. De conclusie is dat het akoestisch onderzoek een goed beeld geeft van de te verwachten geluidbelasting. De streefwaarde voor het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) etmaalwaarde op omliggende geluidgevoelige objecten wordt met de representatieve bedrijfssituatie niet overschreden. Er kan in de nieuwe situatie worden voldaan aan de streef- en grenswaarde van het geluidbeleid.
Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 5 Akoestisch onderzoek.
6.6 Geur
Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:
- Wet geurhinder en veehouderij;
- Activiteitenbesluit milieubeheer;
- Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.
In de inrichting worden dieren gehouden waarvoor bij ministeriele regeling geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Met behulp van het verspreidingsmodel V-Stacks-vergunning is een berekening gemaakt van de verspreiding van geur vanuit het bedrijf. Het rekenresultaat is de geurbelasting op de geurgevoelige objecten die in de nabije omgeving liggen. Het rekenprogramma toetst of de berekende geurbelasting voldoet aan de geurnorm zoals gesteld in de Wet geurhinder en veehouderij en/of aan de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.
Voor de uitbreiding van het bedrijf aan de Lindeboomweg zijn deze berekeningen ook uitgevoerd. Omdat nog niet exact duidelijk is hoe de dieren zullen worden gehuisvest en waar de emissiepunten op de nieuwbouw zullen worden gesitueerd zijn vier realistische opties doorgerekend door de aanvrager. De geurbelasting van het uit te breiden bedrijf op de omliggende woningen blijft in de vier doorgerekende opties onder de 14 OU/m3. Hiermee wordt voldaan aan de maximale geurbelasting en wordt het woongenot van omliggende woningen niet verslechterd.
De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 6 Geurbelasting.
6.7 Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij hier de voornaamste bronnen de stallen (en dan met name ten aanzien van fijn stof) zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.
Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat een project, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, mogelijk is als:
- het aannemelijk is gemaakt dat het niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 (Wet milieubeheer) opgenomen grenswaarde;
- het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 (Wet milieubeheer) een grenswaarde is opgenomen;
- indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.
De hierboven aangegeven grenswaarden uit bijlage 2 (Wet milieubeheer) zijn voor de luchtverontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) en worden in de hieronder staande tabel aangegeven.
Stof | Grenswaarde |
SO2 | 350 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
125 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
NO2 | 200 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010 | |
PM10 | 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie |
50 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
Lood | 0,5 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie |
CO | 10.000 µg/m³ als 8 uursgemiddelde concentratie |
C6H6 | 10 µg/m³ tot 1-1-2010 en 5 µg/ m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie |
Uit de luchtkwaliteitstoets blijkt dat voldaan wordt aan de waarden die vermeld staan in de Handreiking fijn stof en veehouderijen. Dat betekent dat deze ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De volledige luchtkwaliteitstoets is opgenomen in het advies van de Omgevingsdienst Achterhoek. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Advies Omgevingsdienst.
6.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bestemmingsplannen kunnen m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten mogelijk maken. In dit geval is er geen sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Wel moet er een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld worden. Deze volgt hierna.
De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding met de volgende dierenaantallen aan:
- 2.258 stuks gespeende biggen (D 1.1.12.2)
- 96 stuks kraamzeugen (D 1.2.14)
- 344 stuks guste en dragende zeugen (D 1.3.9.2)
De overige dieraantallen en huisvestingssystemen worden niet gewijzigd. Dit betekent dus een uitbreiding van in totaal 2.258 gespeende biggen en 440 zeugen.
Besluit milieueffectrapportage
In de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage zijn drempelwaarden opgenomen voor activiteiten waarvoor een m.e.r.-plicht (C 14), m.e.r.-beoordelingsplicht (D 14) geldt of een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor varkensfokbedrijven gelden de volgende drempelwaarden:
m.e.r.-plicht bij: het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie voor het houden van meer dan 900 stuks zeugen (Rav D 1.2, D 1.3 en D 3).
m.e.r.-beoordelingsplicht bij: het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie voor het houden van meer dan:
- 750 stuks zeugen (Rav D 1.2, D 1.3 en D 3) en
- 3.750 stuks gespeende biggen (D 1.1).
vormvrij m.e.r.-beoordeling bij: het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie voor het houden van minder dan:
- 751 stuks zeugen (Rav D 1.2, D 1.3 en D 3);
- 3.751 stuks gespeende biggen (D 1.1).
De vormvrije m.e.r.-beoordeling
De aanvraag blijft onder de drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-plicht. De vraag die in een vormvrije m.e.r.-beoordeling beantwoord moet worden is de vraag of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen zijn als gevolg van het plan.
Voor dit bestemmingsplan is een aantal milieutechnische onderzoeken uitgevoerd. Uit zowel het akoestisch onderzoek, het geuronderzoek als de beoordeling op thema's als luchtkwaliteit, water en bodem blijkt dat het uitbreidingsplan kan voldoen aan de geldende relevantie milieuwet en regelgeving.
Het bedrijf beschikt daarnaast over een geldende Natuurbeschermingswetvergunning waarin de daarbij behorende bedrijfsopzet vergund. Ook worden geen in het kader van de Flora- en faunawet beschermde soorten aangetast of verstoord.
De inpassing van het erf is geregeld met het beplantingsplan. Het beplantingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De aanplant en de instandhouding van de overeengekomen beplanting is daarmee gegarandeerd.
Op het noordelijk deel van het perceel is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het plangebied zijn geen archeologische resten en/of indicatoren aangetroffen.
Uit deze al uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het is dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.-beoordeling of een mer uit te laten voeren.
Hoofdstuk 7 Toetsing Van Het Plan Aan De Wijzigingsbevoegdheid
De voorgenomen ontwikkeling wordt hierna getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor de verandering van de vorm van een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf. De onderzoeksresultaten uit het vorige hoofdstuk worden hierin meegenomen.
Ad a. de vervorming niet mag leiden tot een vergroting van het bouwvlak;
De verandering van de vorm van het agrarisch bouwvlak leidt niet tot een vergroting van het bouwvlak. Het bouwvlak blijft 1 hectare groot.
b. aangetoond is dat het vervormen van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
Het huidige bouwvlak is circa 1,2 hectare groot en is nog niet vol. De uitbreidingsruimte zit echter aan de oostzijde van de bestaande bebouwing. Een uitbreiding in dit deel van het bouwvlak heeft als gevolg dat de uitbreiding dicht(er) bij de woningen van de buren aan de Aagtemansweg komt. Dit kan mogelijk hinder veroorzaken. Daarom is gekozen voor een uitbreiding in noordelijke richting. De afstand tot de buren blijft op deze manier even groot als in de huidige situatie. Daarnaast ontstaat zo ook een compact bouwvlak, waarbij efficiënt gebruik wordt gemaakt van de ruimte. Aan de noordzijde ontstaat zo nu ruimte voor een nieuwe zeugen- en biggenstal. Het uitbreidingsplan is opgenomen in Bijlage 1Uitbreidingsplan. Het nieuwe bouwvlak wordt 1 hectare groot.
De nieuwe stallen zijn nodig om enerzijds te kunnen moderniseren en anderzijds een toekomstwaardig bedrijf voor de opvolger te creëren.
Aan deze voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.
Ad c. alle bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te blijven;
Alle bedrijfsbebouwing staat binnen het bouwvlak. Buiten het bouwvlak staan enkele schuurtjes die in 1997 bij het generaal pardon zijn gelegaliseerd. Deze vallen nu onder de regeling voor legale gebouwen en bouwwerken buiten het bouwvlak.
Aan deze voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.
Ad d. het verschuiven van de grens van het bouwvlak mag niet tot gevolg hebben dat voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning kan worden gebouwd;
De verschuiving van de grenzen van het bouwvlak vindt plaats van de oostzijde naar de noordzijde van de bestaande bebouwing. De bedrijfswoning staat aan de zuidzijde van het bouwvlak. De verandering van de vorm van het bouwvlak maakt het dus niet mogelijk dat voor de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd kan worden.
Aan deze voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.
Ad e. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving';
De gronden waarop het bedrijf ligt liggen niet in één van de gebieden die als zodanig zijn aangeduid. Aan deze voorwaarde uit de wijzingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad f. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
Het bedrijf heeft een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd voor de uitbreiding. Deze vergunning is verleend op 8 november 2013. Omdat de initiatiefnemers de exacte uitwerking van de stallen en de inrichting van de stallen nog aan het uitwerken zijn moet er nog een nieuwe vergunning aangevraagd worden. Omdat de dierenaantallen niet meer gaan veranderen ten opzichte van de huidige vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet is het de verwachting dat deze gewijzigde Natuurbeschermingswetvergunning naar alle redelijkheid verleend zal worden. De afstand van het bedrijf tot Natura2000gebieden verandert ook niet.
In de planregels vastgelegd dat op het perceel een varkenshouderij is toegestaan en dat de stikstofdepositie in overeenstemming moet zijn met de stikstofdepositie zoals die is vergund. Het type varkens en de aantallen dieren mogen verschillen van de aantallen die in de vergunning zijn genoemd, zolang het bedrijf maar een varkenshouderij blijft en totale stikstofdepositie niet toeneemt ten opzichte van wat vergund is. De Natuurbeschermingswetvergunning is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Aan deze voorwaarde kan dus worden voldaan.
Ad g. omliggende waarden door de vervorming van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;
In paragraaf 6.3 Flora en fauna is nader ingegaan op de gevolgen van dit plan voor de flora en fauna. Geconcludeerd is dat het plan geen negatieve effecten op flora en fauna zal hebben.
Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op het noordelijk deel van het perceel is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het plangebied zijn geen archeologische resten en/of indicatoren aangetroffen. De conclusie van het onderzoek is dat de verwachtingswaarde kan worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachtingswaarde. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 7 Archeologisch onderzoek.
Stedebouwkundig gezien past het plan in de omgeving. De bebouwing vormt in de nieuwe situatie een compact erf. Doordat de uitbreiding aan de achterzijde van de bestaande bebouwing plaatsvindt blijft de frontbreedte van de bebouwing gelijk. Het plan maakt het ook niet mogelijk dat er bebouwing voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfsbebouwing gerealiseerd kan worden.
Om de landschappelijke waarden te beschermen en te versterken is de initiatiefnemers gevraagd een erfinrichtingsplan op te stellen. De aanvragers hebben een beplantingsplan ingediend. Dit beplantingsplan is besproken met de gemeente en voldoet aan de gemeentelijke eisen voor een inrichtingsplan. Het beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 2 Beplantingsplan. Het beplantingsplan is als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de planregels.
Aan deze voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan.
Ad h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit.
Door de uitbreiding van het bedrijf aan de achterzijde (noordzijde) plaats te laten vinden ontstaat een compact bouwvlak met geconcentreerde bebouwing. Daarmee kan de uitbreidingsmogelijkheid aan de oostzijde van de bestaande bebouwing komen te vervallen. Bouwen aan de oostzijde zou inhouden dat de afstand van de stallen tot de (bedrijfs)woningen van de aanwonenden verkleind wordt. Op deze manier blijft de afstand tussen hun woningen minimaal gelijk. Milieutechnisch gezien is er ook meer ruimte aan de achterzijde. Zowel de verandering van de vorm van het bouwvlak als de uitbreiding van het bouwvlak zijn dan ook passend in relatie tot de omgeving.
Voor het mogelijk maken van de nieuwe stallen zijn meerdere milieuonderzoeken uitgevoerd met het doel na te gaan of het bedrijf in de nieuwe situatie voldoet aan de geldende milieuwet- en regelgeving. Deze regelgeving heeft onder andere als doel aanwonenden te beschermen tegen overlast.
Uit alle uitgevoerde onderzoeken blijkt dat het bedrijf voldoet aan de normen op het gebied van geur, geluid, luchtkwaliteit (fijn stof), bodemkwaliteit, waterhuishouding en stikstofuitstoot. In Hoofdstuk 6Onderzoeksresultaten is hier nader op ingegaan.
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het betreft hier een particulier initiatief. De uiteindelijke uitvoering van de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zijn voor rekening van de ondernemer. De gemeente werkt mee aan dit initiatief door het opstellen van het bestemmingsplan en door de procedures voor haar rekening te nemen.
Het bestemmingsplan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten voor rekening van verzoeker zijn. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waardoor een exploitatieplan niet hoeft te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2.1 Inspraak
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
8.2.2 Artikel 3.1.1. Bro-overleg
Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. Met het waterschap Rijn en IJssel heeft in het kader van de watertoets overleg plaatsgevonden. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met de waterparagraaf. Omdat er geen sprake is van een provinciaal belang hoefde het plan niet naar de provincie toegezonden te worden.
Bijlage 1 Natuurbeschermingswetvergunning
Bijlage 1 Natuurbeschermingswetvergunning
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 3 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 3 Lijst aan huis verbonden bedrijven
Bijlage 4 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 4 Indicatieve bedrijvenlijst
Bijlage 1 Uitbreidingsplan
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 3 Advies Omgevingsdienst
Bijlage 3 Advies Omgevingsdienst
Bijlage 4 Natuurbeschermingswetvergunning
Bijlage 4 Natuurbeschermingswetvergunning
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek