KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
Artikel 4 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 3 Beplantingsplan
Bijlage 4 Natuurbeschermingswetvergunning
Bijlage 5 Aerius-register
Hoofdstuk 1 Gegevens Van Het Plan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
2.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 4 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 5 Beleidskader
5.1 Inleiding
5.2 Europese Natuurwetgeving
5.3 Nationaal Beleid
5.4 Provinciaal Beleid
5.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten
6.1 Watertoets
6.2 Bodem
6.3 Flora En Fauna
6.4 Cultuurhistorie En Archeologie
6.5 Geluid
6.6 Geur
6.7 Luchtkwaliteit
6.8 Externe Veiligheid
6.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 7 Toetsing Van Het Plan Aan De Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Beplantingsplan
Bijlage 2 Inventariserend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Geluidsonderzoek
Bijlage 4 Geurberekening
Bijlage 5 Luchtkwaliteit
Bijlage 6 Natuurbeschermingswetvergunning
Bijlage 7 Aerius-register
Bijlage 8 Nota Inhoud En Beantwoording Zienswijzen

Schaarweg 2 en 2a Vragender veranderen vorm agrarisch bouwvlak

Wijzigingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 27-05-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Schaarweg 2 en 2a Vragender veranderen vorm agrarisch bouwvlak met identificatienummer NL.IMRO.1586.WPBUI1510-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPBUI1510-VG01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet en voor zover toegestaan, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een percentage van een deel van een terrein dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijfsmatige exploitatie verblijfsrecreatieterrein:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de logiesverblijen daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;

1.13 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.14 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.15 bestaand:

onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Schaarweg 2 en 2a Vragender veranderen vorm agrarisch bouwvlak;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 chalet:

een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;

1.27 daghoreca:

horeca dat is gericht op het overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;

1.28 deel:

de aan een bestaande of voormalige agrarische bedrijfswoning gekoppelde rechtstreeks (of via een tussenlid) vanuit de woning toegankelijke stalruimte (als onderdeel van het hoofdgebouw), die beeldbepalend, visueel, en van oorsprong functioneel verbonden is met de betreffende woning en daarmee een onlosmakelijke eenheid vormt, één en ander exclusief eventuele aan de deel grenzende ondergeschikte en niet meer met de woning in verbinding staande bebouwing;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 duurzaam beëindigd

een activiteit wordt meer dan 12 maanden niet meer uitgevoerd;

1.31 extensieve dagrecreatie:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.32 gebiedsgebonden bedrijven:

een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven, niet gebiedsgebonden bedrijven of particulieren door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige werkzaamheden, waaronder in ieder geval worden verstaan: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, agrarische loonbedrijven, (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), drainagebedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, zaaizaad en pootgoedbedrijven, opslag agrarische producten, hoefsmederijen, dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, boomverzorgingsbedrijven, bosbouwbedrijven, bedrijven voor natuur- en landschapsbeheer en proefbedrijven of bedrijven die naar aard en omvang op de omgeving gelijk te stellen zijn met de gebiedsgebonden bedrijven, met uitzondering van mestbewerking;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 gebruiksgerichte paardenhouderij:

paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden, de in- en verkoop van paarden, menhal en wedstrijden ten behoeve van de hippische sport;

1.35 groepskampeerterrein:

een terrein bestemd voor het tijdelijk plaatsen van mobiele kampeermiddelen op een perceel, zijnde geen regulier of kleinschalig kampeerterrein, gedurende maximaal 10 dagen per jaar, verdeeld over maximaal 10 perioden, gekoppeld aan een meerdaags evenement waarvoor de burgemeester een ontheffing of vrijstelling heeft verleend, met dien verstande dat voor het adres Oude Lievelderweg 2 maximaal 60 gasten zijn toegestaan;

1.36 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;

1.37 herberg:

een bedrijf dat tegen betaling de mogelijkheid biedt tot eten, drinken en overnachting, waarbij sprake is van kleinschalige en ondergeschikt aan de overige activiteiten op het perceel. De kamers zijn niet voorzien van keukenblokken en er dient sprake te zijn van gemeenschappelijke ruimten zoals een ontbijtkamer of een ontspanning- cq. ontmoetingsruimte;

1.38 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.39 horeca:

een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

  • het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;
  • het verstrekken van nachtverblijf;
  • het exploiteren van zaalaccommodatie;
  • het bieden van gelegenheid tot dansen;.
  • het uitoefenen van een kans- en/of behendigheidsspel,
  • een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (uitgezonderd een erotisch getinte vermaaksfunctie);

niet zijnde discotheken, casino's en coffeeshops.

horeca 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodaties, en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken daaraan ondergeschikt is, zoals een hotel of pension;

horeca 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of zaalverhuur, zoals een (hotel)restaurant, pannenkoekenhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum;

horeca 3:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie, zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, maaltijdafhaalcentrum, lunchroom en ijssalon;

horeca 4:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren en het exploiteren van zaalaccomodaties, zoals een café;

1.40 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf òf deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de wet Milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.41 inwoning:

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.42 jaargemiddelde magneetveld:

het jaargemiddelde magneetveld berekend op 1 meter boven het maaiveld, conform de “Handreiking voor het berekenen van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen” van het RIVM, 25 juni 2009, versie 3.0;

1.43 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.44 karakteristieke gebouwen:

een traditionele boedrderij, waarvan de originele kenmerken in hoofdzaak nog aanwezig zijn en welke is gebouwd volgens de principes van de hallenhuisboerderij;

1.45 kwaliteitsteam:

een door het college van burgemeester en wethouders ingestelde ambtelijke werkgroep bestaande uit diverse disciplines;

1.46 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.47 landgoed:

een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex met een woongebouw van allure met maximaal 3 wooneenheden, met dien verstande dat:

  • de minimale omvang van het nieuwe bos- en/of natuurgebied niet minder mag bedragen dan 10 ha;
  • de maximale omvang van het nieuwe bos- en/of natuurgebied niet meer mag bedragen dan 20 ha;

1.48 landschappelijk inpassingsplan:

een plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap. Het inpassingsplan dient door het kwaliteitsteam goedgekeurd te worden;

1.49 leidingvlak:

22,5 m aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding;

1.50 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.51 magneetveldbeoordelingsplichtig object:

  1. 1. bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen; en
  2. 2. inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven;

1.52 magneetveldgevoelig object:

woningen (daaronder begrepen bedrijfswoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen;

1.53 magneetveldongevoelig object:

overige niet-magneetgevoelige of niet-magneetongevoelige objecten;

1.54 magneetveldzone:

het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla;

1.55 manegebedrijf:

gebruiksgerichte paardenhouderij, bestaande uit één of meerdere binnenrijbanen dat is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;

1.56 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;

1.57 mestvergistingsinstallatie:

een (co-vergistings)installatie, welke onderdeel is van het op dezelfde locatie aanwezige agrarische bedrijf en met als oogmerk om op een duurzame wijze energie op te wekken (of producten te produceren ten behoeve van energieopwekking), ten behoeve van het vergisten/verwerken van o.a. mest en het bewerken van vergiste mest. De capaciteit van de installatie bedraagt maximaal 36.000 ton mest en/of cosubstraten per jaar, met dien verstande dat alle mest van het desbetreffende agrarische bedrijf welke niet op eigen grond uitgereden kan worden, ingebracht moet worden, met een minimum van 15% van het te verwerken tonnage van de maximale capaciteit van de installatie. (Voorbeeld: een installatie van 36.000 ton (100%) moet minimaal 5400 ton (15%) zelf inbrengen. Wordt er een kleinere installatie gebouwd (20.000 ton), dan is het minimum aantal ton eigen mest 3000 ton);

1.58 nevenactiviteit:

een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.59 niet-gebiedsgebonden bedrijven:

bedrijven zonder (een nauwe) relatie met het buitengebied, niet zijnde een gebiedsgebonden bedrijf;

1.60 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;

1.61 ondersteunende detailhandel:

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.62 ondersteunende horeca:

horeca die onlosmakelijk is verbonden met de bestemming van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;

1.63 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.64 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.65 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.66 relatie:

ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken of bestemmingsvlakken één vlak vormen;

1.67 reële agrarische bedrijfsvoering:

een niet volwaardig agrarisch bedrijf met een zodanige arbeidsomvang, dat toch van een beroepsmatige beroepsuitoefening kan worden gesproken en dat een serieuze aanzet kan zijn tot een doorgroei naar een volwaardig bedrijf;

1.68 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.69 scouting:

sociale actieve recreatie met daaraan ondergeschikt de mogelijkheid voor verenigingskamperen, tentoonstellingen en bijeenkomsten van educatieve aard;

1.70 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;

1.71 teeltondersteunende voorzieningen:

voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);

Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten;

1.72 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen welke zo lang als de teelt dit vereist aanwezig zijn, met een maximum van drie maanden per jaar;

1.73 verenigingskamperen:

het kamperen op eigen terrein voor verenigingen met een doelstelling van culturele, sociale, educatieve of wetenschappelijk aard gedurende een tijdelijke periode;

1.74 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.75 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.76 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.

1.77 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 bovenkant spoorstaaf:

de hoogte van de bovenkant van de laagst gesitueerde spoorstaaf;

2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
  3. c. het behoud en herstel van de openheid ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
  4. d. het behoud en herstel van de houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  5. e. intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
    1. 1. niet meer dan 1,5 ha van het bouwvlak gebruikt mag worden ten behoeve van de intensieve veehouderij, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' de oppervlakte van de intensieve veehouderij niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  6. f. gebruiksgerichte paardenhouderij, en daarbij behorende ondersteunende horeca tot een maximum van 40 m2, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  7. g. broederij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - broederij';
  8. h. glastuinbouw, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  9. i. het bouwen van corso- en carnavalswagens uitsluitend in bestaande bedrijfsgebouwen en met dien verstande dat het bouwen uitsluitend is toegestaan in de periode van maart tot en met september en de activiteit niet bedrijfsmatig wordt uitgevoerd;
  10. j. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
  11. k. de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de Indicatieve bedrijvenlijst met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van de nevenactiviteiten, inclusief de oppervlakte voor aan huis verbonden beroep en ondersteunende horeca, niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.15 aanwezig waren op 27 april 2006;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'ehs - natuur' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme, dagrecreatie/toerisme en zorg toegestaan;
    3. 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
  12. l. wonen, anders dan ten behoeve van het agrarische bedrijf, in een voormalige agrarische bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – voormalige bedrijfswoning';
  13. m. ondersteunende horeca, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend daghoreca is toegestaan;
    2. 2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen;
    3. 3. buitenactiviteiten zijn toegestaan tot een maximum van 150 m2;
  14. n. verkoop van ter plaatse vervaardigde/geproduceerde goederen zoals vlees, eieren, graan bij een volwaardig agrarisch bedrijf tot een maximum van 50 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen;
  15. o. extensieve dagrecreatie;

met de daarbij behorende:

  1. p. erfbeplanting;
  2. q. nutsvoorzieningen;
  3. r. erven en terreinen;
  4. s. wegen en paden;
  5. t. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. u. in/-en uitritten ten behoeve van de aangrenzende bestemming.

Het aantal bedrijfswoningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan.

In de bedrijfswoning is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':

  • is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
    1. 1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
    2. 2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
    3. 3. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
    4. 4. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
    5. 5. de grotere open ruimtes, ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    6. 6. kleinschalige besloten ruimtes;
    7. 7. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
    8. 8. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
  • zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak voor het bouwen van gebouwen op de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, met dien verstande dat het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan:
      • 1 ha voor paardenhouderijen ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', broederijen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - broederij' en glastuinbouwbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
      • 1,5 ha voor overige agrarische bedrijven;
    2. 2. de overschrijding aantoonbaar noodzakelijk dient te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
    3. 3. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
    4. 4. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
    5. 5. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
    6. 6. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
    7. 7. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  2. b. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak voor het bouwen van gebouwen op de gronden welke zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
    1. 1. het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan 1,5 ha voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
    2. 2. de overschrijding aantoonbaar noodzakelijk dient te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
    3. 3. de overschrijding voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' uitsluitend is toegestaan in verband met de wettelijke eisen in het kader van het dierenwelzijn, zonder vergroting van het aantal dieren en indien de inbreidingsmogelijkheden op het bouwvlak hiervoor niet benut kunnen worden;
    4. 4. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
    5. 5. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
    6. 6. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
    7. 7. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
    8. 8. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  3. c. sublid 3.2.1 ten behoeve van het realiseren van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals mestplaten, mestsilo's, sleufsilo's en kuilvoeropslag buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de realisering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde aantoonbaar noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
    2. 2. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
    3. 3. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
    4. 4. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
    5. 5. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  4. d. sublid 3.2.1 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor energievoorziening voor agrarische bedrijven met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m;
  5. e. sublid 3.2.1 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'openheid', met dien verstande dat:
    1. 1. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de belangen van omliggende functies niet onevenredig worden aangetast;
  6. f. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan 12 m;
    2. 2. de bouwhoogte van een ligboxenstal niet meer bedraagt dan 15 m;
    3. 3. er sprake dient te zijn van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  7. g. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van mestsilo's en mestopslagplaatsen, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van mestsilo's en mestopslagplaatsen niet meer bedraagt dan 10 m;
    2. 2. er sprake dient te zijn van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  8. h. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning tot 200 m2, met dien verstande dat;
    1. 1. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  9. i. lid 3.1 sub k.1 ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
    2. 2. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren.
  2. b. het gebruik van een agrarisch bedrijfsgebouw waarvoor op grond van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning wordt verleend wordt aangemerkt als strijdig gebruik als niet binnen twee jaar na realisatie van dat bedrijfsgebouw een landschappelijke inpassing met behulp van streekeigen beplanting is gerealiseerd conform het in Bijlage 3 Beplantingsplan opgenomen landschappelijk inpassingsplan. Dit gebruik wordt ook aangemerkt als strijdig gebruik als de gerealiseerde landschappelijke inpassing niet of in onvoldoende in stand wordt gehouden.
  3. c. Het gebruiken van gronden en bouwwerken voor het houden van dieren in strijd met de voor dit bedrijf op 30 mei 2016 verleende Natuurbeschermingswetvergunning met zaaknummer 2016-002053 en het bijbehorende Aerius-register met kenmerk RytGmnEQorGL.

Toegestaan gebruik

Onder toegestaan gebruik wordt begrepen het houden van dieren in afwijking van de op 30 mei verleende Natuurbeschermingswetvergunning met zaaknummer 2016-002053 en het bijbehorende Aerius-register met kenmerk RytGmnEQorGL en andere soorten en/of aantallen dieren te houden en/of het stalsysteem aan te passen, met dien verstande dat:

  1. a. uit een verleende Natuurbeschermingswetvergunning of een door de provincie afgegeven verklaring van geen bedenkingen blijkt dat het bedrijf geen significant negatieve effecten op een Natura2000-gebied veroorzaakt;
  2. b. het plan milieutechnisch uitvoerbaar is, hierbij wordt in ieder geval getoetst aan de aspecten geur, geluid en luchtkwaliteit;
  3. c. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 ten behoeve van het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten, met dien verstande dat:
    1. 1. het uitsluitend voorzieningen betreffen in de vorm van overnachtingsmogelijkheden en verblijfsruimten voor tijdelijke arbeidskrachten, die benodigd en werkzaam zijn in de agrarische sector gedurende de maanden maart tot en met oktober op het bedrijf waar ze gevestigd zijn;
    2. 2. de voorzieningen binnen de bedrijfsgebouwen gerealiseerd dienen te worden tot een maximum vloeroppervlakte van 200 m2.
  2. b. lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', met dien verstande dat:
    1. 1. het noodzakelijk is om een bedrijfswoning te realiseren in verband met de bedrijfsvoering. Deze noodzaak blijkt uit een daartoe opgesteld bedrijfsplan;
    2. 2. er sprake is van een volwaardige bedrijfsvoering;
    3. 3. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
    4. 4. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  3. c. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in de bedrijfswoning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    2. 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwvlak niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    3. 3. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    5. 5. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van de bedrijfswoning wordt gebouwd;
    6. 6. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    7. 7. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de bedrijfswoning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan;
  4. d. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in de bedrijfswoning, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
    3. 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    6. 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
  5. e. in lid 3.1 jo 3.5 sub d ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aanhuis verbonden bedrijven of,
    2. 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
      mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  1. f. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'ehs - natuur', 'ehs - verbindingszone', 'ehs - verweving', 'natte - natuur' en 'openheid';
    2. 2. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    3. 3. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    4. 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    5. 5. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    6. 6. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    7. 7. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    8. 8. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
    9. 9. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
  2. g. lid 3.1 sub k.1 ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. nevenactiviteiten zijn toegestaan in maximaal 50% van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.15 aanwezig waren op 27 april 2006, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de onderstaande tabel;
      Verblijfsrecreatie/toerisme Dagrecreatie/toerisme Zorg Opslag Functies uit de Indicatieve bedrijvenlijst
      EHS natuur ter plaatse van de aanduiding 'ehs - natuur; 500 m2 500 m2 500 m2 Niet toegestaan Niet toegestaan
      EHS verbinding en verweving ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving' 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2
      Bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2
    2. 2. verevening noodzakelijk is in de vorm van sloop, behoud van karakteristieke gebouwen of natuurontwikkeling;
    3. 3. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
    4. 4. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen gebouwen zoals bedoeld in sub 1.
  3. h. lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een mestvergistingsinstallatie binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van een agrarisch bedrijf met een omvang van 20 NGE of meer;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
    3. 3. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
    4. 4. er geen sprake is van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen;
    5. 5. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving';
    6. 6. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
    7. 7. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen:
      • 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied';
      • 'ehs – natuur';
      • 'ehs – verweving';
      • 'ehs – verbindingszone';
      • 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied';
      • 'openheid';
      • 'natte natuur';
    8. 8. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld.
  4. i. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van wonen, andere ten behoeve van het agrarische bedrijf, in een voormalige agrarische bedrijfswoning, op de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige bedrijfswoning' met dien verstande dat:
    1. 1. het aantal (bedrijfs)woningen op het desbetreffende perceel niet toeneemt;
    2. 2. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. 4. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    5. 5. het aanleggen van landschapselementen, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    6. 6. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    7. 7. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
    8. 8. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    9. 9. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  1. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
    4. 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
  1. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde -Archeologisch waardevol gebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bouwen langs wegen en water

  1. a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
    1. 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
    2. 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
    3. 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
    4. 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
    5. 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;

zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;

  1. b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Nutsvoorziening', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;

Afwijken bij een omgevingsvergunning

  1. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
    1. 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
    2. 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
    3. 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;

mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van gronden;
    2. 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
    3. 3. het aanleggen van geluidswallen;
    4. 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
  2. e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
  3. f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.

6.2 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Paardenbakken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in de artikelen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en 'Wonen' ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' en buiten het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
  2. b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' of binnen het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden';
  3. c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
  4. d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen of binnen het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' onmogelijk is;
  5. e. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
  6. f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving';
  7. g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

8.2 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  3. c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
    1. 1. de inhoud van wooneenheden;
    2. 2. de oppervlakte van bijgebouwen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Kleinschalig kamperen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduidingen 'ehs - natuur', 'ehs - verbindingszone', 'ehs - verweving' en 'natte natuur', met dien verstande dat:

  1. a. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
  2. b. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
  3. c. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  4. d. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
  5. e. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
  6. f. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
  7. g. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
  8. h. kleinschalig kamperen geen belemmering oplevert voor de omliggende functies;
  9. i. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
    2. 2. de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m;
  10. j. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving'.

9.2 Functieverandering naar werken

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen om de functies die zijn genoemd in sub b te realiseren in de gebieden genoemd in sub c. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
    1. 1. vrijgekomen bebouwing welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.15 aanwezig is op 27 april 2006 en niet voor de functies die zijn genoemd in sub b kan worden gebruikt dient te worden gesloopt, met dien verstande dat ten minste 50% van de vrijgekomen bebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, dient te worden gesloopt;
    2. 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van de bestemming 'Bedrijf' van overeenkomstige toepassing is;
    3. 3. indien sprake is van karakteristieke gebouwen en deze in gebruik worden genomen ten behoeve van de functie, dan is tevens de oppervlakte toegestaan ter grootte van de omvang van deze gebouwen en is sloop niet noodzakelijk;
    4. 4. door hergebruik van bebouwing in het buitengebied worden de bestaande (agrarische) bedrijven en gevoelige functies in de omliggende omgeving niet belemmerd;
    5. 5. functieverandering mag niet leiden tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw;
    6. 6. functieverandering van vrijgekomen gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in 1.15 aanwezig waren op 27 april 2006, mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, dan wel een ten opzichte van de bestaande situatie onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking;
    7. 7. functieverandering mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
    8. 8. de bedrijfsfunctie(s) in de bestaande bedrijfsbebouwing welke, in afwijking van het bepaalde in 1.15 aanwezig waren op 27 april 2006, dienen te worden uitgeoefend met dien verstande dat de oppervlakte en in de inhoud van de gebouwen niet mag worden vergroot;
    9. 9. geen bedrijven zijn toegestaan die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, gevaarlijke of explosieve stoffen of producten opslaan als onderdeel van de bedrijfsvoering, auto of motorreparatiebedrijven of daarmee gelijk te stellen bedrijven, autoverkooppunten, bouwbedrijven, vervoersbedrijven of zelfstandige horeca. Hieronder wordt niet verstaan de reparatie en handel van landbouwmachines en landbouwvoertuigen;
    10. 10. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan;
    11. 11. buitenopslag is niet toegestaan;
    12. 12. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van ondersteunende detailhandel in de vorm van ter plaatse vervaardigde goederen en streekeigen producten;
    13. 13. de bedrijvigheid heeft een maximale hinderafstand van 50 m overeenkomstig de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering;
    14. 14. bodemonderzoek heeft aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik, dan wel sanering heeft plaatsgevonden;
    15. 15. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur;
    16. 16. functieverandering geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.
  1. b. De functies die gerealiseerd mogen worden zijn verblijfsrecreatie/toerisme, dagrecreatie/toerisme, zorg, opslag en de in de Indicatieve bedrijvenlijst opgenomen functies. Indien functies naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met deze functies, zijn ook deze functies toegestaan.
  1. c. De navolgende tabel geeft de maximale omvang van de functie per gebied aan:
Verblijfsrecreatie/toerisme Dagrecreatie/toerisme Zorg Opslag Functies uit de Indicatieve bedrijvenlijst
EHS natuur ter plaatse van de aanduiding 'ehs - natuur; 750 m2 750 m2 750 m2 Niet toegestaan Niet toegestaan
EHS verbinding en verweving ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving' 750 m2 750 m2 750 m2 750 m2 750 m2
Bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' 900 m2 900 m2 900 m2 750 m2 750 m2

9.3 Functieverandering naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  1. a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, wordt bestemd met de bestemming 'Wonen';
  3. c. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan bij karakteristieke gebouwen waarvan de inhoud meer bedraagt dan 900 m3;
  4. d. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoelt in sub f als vervangende nieuwbouw zoals bedoelt in sub,g, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.15 aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt;
  5. e. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.15 aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend- van 100%;
  6. f. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden;
  7. g. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan:
    1. 1. 1, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m2 aan gebouwen;
    2. 2. 2, en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;
    3. 3. 2, en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van ten minste 2.500 m2 aan gebouwen;
  8. h. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
  9. i. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning;
  10. j. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan;
  11. k. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
  12. l. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
    1. 1. de milieusituatie;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. 4. de sociale veiligheid.
  13. m. het wijzigingsplan positief wordt beoordeeld door het kwaliteitsteam.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Schaarweg 2 en 2a Vragender veranderen vorm agrarisch bouwvlak.

Bijlagen

Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven

Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst

Bijlage 3 Beplantingsplan

Bijlage 4 Natuurbeschermingswetvergunning

Bijlage 5 Aerius-register

Hoofdstuk 1 Gegevens Van Het Plan

Wijzigingsplan Schaarweg 2 en 2a Vragender wijzigen vorm agrarisch bouwvlak
juli 2016
Inlichtingen:
Afdeling Omgeving
Hester Smeenk
tel.nr. 0544 - 393 478

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Bij de gemeente Oost Gelre is een verzoek binnengekomen om de verandering van de vorm van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf mogelijk te maken. Het gaat om het bedrijf aan de Schaarweg 2 en 2a te Vragender. Op dit perceel is een gemengd bedrijf met een grondgebonden melkveehouderij en een varkenshouderij gevestigd. De maatschap wil op het perceel een nieuwe varkensstal bouwen.

Een logische uitbreidingsrichting is gevonden aan de zuidzijde van het huidige bouwvlak. Het plan is om hier een nieuwe varkensstal te realiseren. Het bedrijf met de uitbreiding wordt landschappelijk ingepast.

De gewenste stal kan mogelijk gemaakt worden door de vorm van het agrarisch bouwvlak aan te passen. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de verandering van de vorm van het bouwvlak mogelijk kan maken. Dit wijzigingsplan regelt de verandering van de vorm van het bouwvlak.

2.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is het agrarisch bouwvlak van het agrarisch bedrijf Schaarweg 2 en 2a te Vragender. Het plangebied ligt op ruim 2,5 kilometer ten zuidoosten van Vragender en op ongeveer 250 meter afstand van de gemeentegrens met Winterswijk. De Schaarweg is een zijweg van de Winterswijkseweg die Lichtenvoorde en Winterswijk met elkaar verbindt. Ten oosten van het plangebied loopt de Schaarbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1510-VG01_0001.png"

afbeelding: ligging plangebied

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

Het plangebied is deels bebouwd en deels onbebouwd. Het bebouwde deel bestaat uit de bestaande bedrijfsbebouwing van het bedrijf. Het gaat dan om de bestaande stallen, bergingen, kuilvoerplaten en de twee bedrijfswoningen.

Op het perceel is een gemengd agrarisch bedrijf bestaande uit een tak met grondgebonden melkvee en een tak met vleesvarkens gevestigd. De werkzaamheden op het bedrijf worden verricht door de familie Lageschaar. Het is de bedoeling dat de beide zonen het bedrijf overnemen. Het bedrijf beschikt over een vergunning voor het houden van 192 melkkoeien, 75 stuks jongvee en 4.452 vleesvarkens.

Het plangebied ligt in essen- en kampenlandschap ten zuidoosten van Vragender met zijn kenmerkende grote es. Het gebied wordt gekenmerkt door de verspreid liggende boerderijen, kronkelende wegen en een onregelmatige blokverkaveling. Het gebied heeft een relatief besloten karakter door de houtwallen en bosjes.

In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met een bouwvlak van circa 2,4 hectare. Op het zuidelijk deel van het bouwvlak is met de aanduiding 'intensieve veehouderij' geregeld dat op dit deel van het bouwvlak een intensieve veehouderij is toegestaan. Met de aanduidingen 'maximum aantal wooneenheden' is geregeld dat hier twee bedrijfswoningen toegestaan zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1510-VG01_0002.png"

Afbeelding: huidige situatie

Hoofdstuk 4 Nieuwe Situatie

Omdat de jongere generatie het bedrijf op termijn over wil nemen is het noodzakelijk om in het bedrijf te investeren, te vernieuwen en het bedrijf uit te breiden. Zo ontstaat ook op termijn een volwaardig en toekomstbestendig bedrijf.

Het plan is om een nieuwe varkensstal voor 1.920 vleesvarkens te realiseren. De nieuwe stal staat gepland ten zuiden van de bestaande stallen.

De ruimte voor de nieuwe stal in het bouwvlak wordt gevonden door de vorm van het bestaande agrarisch bouwvlak te veranderen. Deze verandering van de vorm van het agrarisch bouwvlak leidt niet tot een vergroting van het agrarisch bouwvlak.

Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast. Zowel op het bouwvlak als buiten het bouwvlak wordt nieuwe beplanting in de vorm van houtsingels, solitaire bomen en struweel aangeplant. Het beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 1 Beplantingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1510-VG01_0003.png"

Afbeelding: de nieuwe indeling van het erf

Hoofdstuk 5 Beleidskader

5.1 Inleiding

Op internationaal, nationaal en provinciaal niveau zijn een aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste worden in de volgende paragrafen beschreven.

5.2 Europese Natuurwetgeving

Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regeling van de Europese Unie is de Europese natuurbeschermingsregelgeving rond Natura2000gebieden. Deze regels zijn verder uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet en de aanwijzing van zogenaamde Natura2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet is hier van toepassing. In december 2014 is het Korenburgerveen aangewezen als een Natura2000-gebied.

Het Korenburgerveen ligt op minder dan een halve kilometer afstand van het plangebied. Het Korenburgerveen is een komhoogveen in de Achterhoek, ten westen van Winterswijk. Het veencomplex bestaat uit een aantal deelgebieden waarvan de namen zijn ontleend aan de buurtschappen rondom het veen: het Meddose veen, het Vragenderveen en het Corlese Veen. Samen met het centraal gelegen Korenburgerveen vormen ze het Korenburgerveencomplex. Het is het enige gebied in Nederland waar een redelijk intacte hoogveenkern wordt omzoomd door een randzone, die doet denken aan de wat voedselrijkere laagzone van natuurlijke hoogvenen. De randzone bestaat uit nat schraalland, matig gebufferde vennen, broekbos en vochtige heide. In het Vragenderveen wordt het landschap bepaald door veendijkjes met daartussen langgerekte stroken regenererend hoogveen. Dit patroon is ontstaan tijdens de ontginning, waarbij de dijkjes zijn aangelegd om te voet de centrale delen van het hoogveen te kunnen bereiken.

Uit het aanwijzingsbesluit blijkt dat een groot deel van de habitattypen in het gebied gevoelig tot zeer gevoelig zijn voor vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat veehouderijen ammoniak (en daarmee stikstof) uitstoten moet het bedrijf over een vergunning beschikken.

Op basis van de Natuurbeschermingswet is het bedrijf daarom vergunningplichtig. Het bedrijf beschikt over een ontwerpNatuurbeschermingswetvergunning die de gewenste situatie mogelijk maakt. De Natuurbeschermingswetvergunning met de bijbehorende bijlage zijn opgenomen in Bijlage 6Natuurbeschermingswetvergunning en Bijlage 7 Aerius-register.

Programmatische aanpak stikstof

Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Dit is schadelijk voor de natuur. Het belemmert ook vergunningverlening voor economische activiteiten. Daarom heeft het Rijk het initiatief genomen om deze stikstofproblemen aan te pakken. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken. Vanaf 2 februari heeft het beheerplan voor het Korenburgerveen ter inzage gelegen. Het beheerplan geeft aan hoe de aanwezige natuur het best beschermd kan worden, het beschrijft de mogelijkheden om de natuur verder te ontwikkelen en het geeft een kader voor vergunningverlening en handhaving in relatie met de activiteiten die in en rond het gebied plaatsvinden.


De PAS is in 2015 in werking getreden. De PAS is de basis voor de vergunningverlening op basis van de Natuurbeschermingswet voor activiteiten die leiden tot een depositie van stikstof. Dit geldt onder meer voor uitbreidingen en wijzigingen van agrarische bedrijven. Het bedrijf beschikt over een geldige Natuurbeschermingswetvergunning voor de gewenste uitbreiding.

5.3 Nationaal Beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.

In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor dit bestemmingsplan is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Dit bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure voor bestemmingsplannen in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan te dienen.

De overige nationale belangen zijn voor dit bestemmingsplan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.

5.4 Provinciaal Beleid

5.4.1 Omgevingsvisie Gelderland

In december 2015 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze structuurvisie is de opvolger van het Streekplan Gelderland dat al de status van een structuurvisie had.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Concreet betekent dit dat bestaande en nieuwe bedrijven kansen moeten krijgen.


2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.

Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten wordt hier nader op ingegaan.

5.4.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben op 22 december 2015 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen.

Uitbreidingen niet-grondgebonden veehouderijtak

In artikel 2.5.4.2 van de verordening is het volgende gesteld over uitbreidingen van grondgebonden veehouderijen:

In bestemmingsplannen die betrekking hebben op één of meer verwevingsgebieden kan aan een agrarisch bedrijf ten behoeve van de niet-grondgebonden veehouderijtak een agrarisch bouwperceel worden toegekend van ten hoogste 1,0 hectare.

Het plan voor de verandering van de vorm van het bouwvlak houdt in dat de niet-grondgebonden tak van het bedrijf gaat groeien naar maximaal 1,5 hectare. Het plan zou daarmee niet voldoen aan de bepalingen uit de verordening.

In de omgevingsverordening is echter een overgangsregeling opgenomen voor bestaande rechten. Rechten, zoals wijzigingsbepalingen, die waren opgenomen in bestemmingsplannen die onherroepelijk waren op het moment dat de Omgevingsverordening in werking trad vallen onder de regeling voor bestaande rechten. In het geldende bestemmingsplan voor het perceel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt een intensieve veehouderij uit te breiden tot maximaal 1,5 hectare.

Dit plan valt onder de overgangsregeling voor bestaande rechten. De uitbreiding van de intensieve veehouderijtak tot maximaal 1,5 hectare is dan ook niet in strijd met de bepalingen uit de Omgevingsverordening.

Beschermingsregime voor het Nationaal Landschap Winterswijk

In artikel 2.7.4.2 van de verordening is de volgende regeling voor het Nationaal Landschap opgenomen:

1.Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.


2.In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk:

a.als er geen reële alternatieven zijn;

b.er sprake is van redenen van groot openbaar belang; en

c.er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Het plan houdt de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf in. In directe aansluiting op de bestaande bebouwing wordt een nieuwe stal mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Winterswijk. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn de volgende:

  • Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft
  • De kleinschaligheid en verweving hangt ook samen met het voorkomen van vele kleine landgoederen met een grote afwisseling van natuur, landbouwgrond, bos en kleine beplantingselementen.
  • Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)

- Essen, eenmansessen met steilranden komen overal in het gebied voor behalve in de jongere ontginningen.

  • Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap;
  • Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden
  • De verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.

Dit wijzigingsplan maakt de verandering van de vorm van een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf mogelijk. De oppervlakte van het bouwvlak verandert niet. Door te schuiven met wat resthoekjes ontstaat ruimte voor een nieuwe stal.

Het bedrijf ligt op de overgang van het beekdal naar de hoger gelegen gronden en es. Van oorsprong stonden op dit soort overgangen de boerderijen. Op 250 meter afstand ten oosten van het bedrijf ligt de Schaarsbeek. De Schaarsbeek vormt een natte verbinding tussen het Korenburgerveen en het Aaltense Goor. De beek en de aangrenzende gronden zijn aangewezen als Groene Ontwikkelingszone. Het is de bedoeling dat deze zone een ecologische verbindingszone gaat vormen tussen het Korenburgerveen en het Aaltense Goor. Het bedrijf zelf ligt niet in de Groene Ontwikkelingszone.

Het bedrijf heeft een Beplantingsplan ingediend. In het beplantingsplan zijn nieuwe elementen opgenomen op het erf en in de omgeving van het bedrijf. Op het erf van het bedrijf wordt nieuwe beplanting langs de randen aangebracht. In de omgeving van het bedrijf wordt ook nieuwe beplanting aangebracht. Aan de noordwestzijde van het perceel wordt een nieuwe singel aangeplant en een bestaande singel aangevuld. Deze vormen na de aanleg een geheel met het noordelijk gelegen bosperceeltje. De toe te voegen beplanting in de singels ten noordwesten van het erf benadrukken de aanwezige lijnen in de beplanting en volgen de aanwezige sloot.

Aan de zuidwestzijde van het bedrijf worden nabij de beek enkele bomen aangeplant. De bomen in de omgeving van de Schaarsbeek verbinden de beek met een klein poeltje. Hier ontstaat wat meer kleinschaligheid in het voornamelijk open beekdal. De bomen kunnen een ecologische stapsteen vormen voor vogels, zoogdieren, insecten en dergelijke vormen.

Deze nieuwe singels en nieuwe bomen versterken de kleinschaligheid en halfopenheid in de omgeving van het bedrijf.

Het plan maakt bebouwing met een frontbreedte van ongeveer 150 meter mogelijk. Omdat de voorgevels van de bebouwing verspringen en omdat er aan de voorzijde van de bebouwing beplanting staat (bestaand en nieuw) valt de breedte niet zo in het oog. Met het beplantingsplan wordt het bedrijf ingepast in de omgeving en er vinden inpassingsmaatregelen in de omgeving van het bedrijf plaats. Met deze maatregelen wordt de kleinschaligheid van het Nationaal Landschap op en rond deze locatie versterkt.De nieuwe bebouwing wordt ook niet op de es bij de boerderij geplaatst. De es blijft daarom zichtbaar. Het plan is daarom vanuit een stedebouwkundig en landschappelijk oogpunt aanvaardbaar.

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap zoals de kleinschaligheid, afwisseling en de openheid (of zichtbaarheid) van de es worden niet aangetast. Ook de beek en de oevers worden niet aangetast door deze ontwikkeling. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap worden niet aangetast. Met name de singels aan de noordwestzijde dragen bij aan een versterking van de kleinschaligheid van het gebied.

5.4.3 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers

In het Reconstructieplan Achterhoek & Liemers 2005 is de Reconstructiewet uitgewerkt voor de Achterhoek en Liemers. In het reconstructieplan wordt voor verschillende functies een plaats gegeven in het buitengebied. In het reconstructieplan staan de volgende opgaven:

  • ontwikkelingsruimte voor intensieve veehouderij en grondgebonden landbouw;
  • een samenhangend netwerk van natuurgebieden;
  • een aantrekkelijk landschap;
  • verdere uitbouw van recreatie en toerisme;
  • verbeteren van leefbaarheid en het woon-, werk en leefklimaat;
  • een veerkrachtig watersysteem;
  • een betere milieukwaliteit.

In het reconstructieplan zijn extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen. Het plangebied ligt in een verwevingsgebied. Verwevingsgebieden zijn bedoeld voor functiemenging. Agrarische bedrijven, wonen, recreatie en natuur komen hier naast elkaar voor. De uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf in het plangebied past binnen de doelstellingen van het reconstructieplan.

5.5 Gemeentelijk Beleid

5.5.1 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011. Dit plan is voor een deel herzien in het Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre. Deze laatste herziening heeft in dit geval betrekking op de planregels. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met daarbinnen een bouwvlak van circa 2,4 hectare. De aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' regelt dat er twee bedrijfswoningen zijn toegestaan binnen het bouwvlak.

Op het perceel ligt tenslotte de dubbelbestemming "Waarde - archeologisch waardevol gebied 1". Dit houdt in dat het gebied een hoge archeologische waarde heeft. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter is het verplicht een archeologisch onderzoek uit te voeren.

Wijzigingsbevoegdheid voor het veranderen van de vorm van het agrarisch bouwvlak

In artikel 4.7.3. is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het bouwvlak van vorm te veranderen (te vervormen). Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

a. de vervorming niet mag leiden tot een vergroting van het bouwvlak;

b. aangetoond is dat het vervormen van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;

c. alle bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te blijven;

d. het verschuiven van de grens van het bouwvlak mag niet tot gevolg hebben dat voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning kan worden gebouwd;

e. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving';

f. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;

g. omliggende waarden door de vervorming van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;

h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit.

In Hoofdstuk 7 Toetsing van het plan aan de wijzigingsbevoegdheid is de wijzigingsbevoegheid voor de uitbreiding van de omvang van het agrarisch bouwvlak getoetst. Omdat er een overlap is met de bevoegdheid voor het veranderen van de vorm van het bouwvlak zijn alleen de voorwaarden bij de uitbreidingsmogelijkheid getoetst. De punten c en d uit de wijzigingsbevoegdheid voor het veranderen van de vorm van het bouwvlak zijn meegenomen in de stedebouwkundige toets.

5.5.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapstensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap.

Het plangebied ligt in het gebied 'de marke Vragender'.

De grote Vragender Es is een fenomeen. Vanouds was deze es als een echte es in gebruik als bouwland. Tegenwoordig is hij overwegend in gebruik als gras- en maïsland.

Om de es ligt een krans van oude boerenerven, verbonden door slingerende wegen. In het oosten ligt een smalle strook ontginning met daarachter het Vragenderveen. Aan de noord- en aan de zuidkant van de es hebben de Vragender respectievelijk Weijenborgse Beek hun bovenlopen. Vooral naar het westen zijn deze als zogeheten ‘laaglandbeken’ ingeplant.


Langs deze beken ligt nog een reeks erven. Dat deel van het landschap wordt vaak tot het kampenlandschap gerekend. Echter, het geheel van es, beekdalen en erven inclusief de overgang naar de ontginning, kan ook als geheel tot esdorpenlandschap gerekend worden.


Om de es een gordel van kleinschalige afwisseling van wonen, landbouw, recreatie- en andere bedrijvigheid, daaromheen een overgang naar de agrarisch gebruikte ontginningen. De agrarische bedrijvigheid is hier sterk vervlochten in de dorpscultuur en dient ook mogelijkheden te houden voor uitbreiding. Landschappelijke en milieutechnische inpassing is daarbij - meer dan in de ontginningslandschappen - een aandachtspunt, mede vanwege de recreatieve bedrijvigheid.

Te beschermen of op te poetsen parels in dit gebied zijn

  • het ensemble van afwisseling van dorp, es, beekdalen, veld en veen
  • karakteristieke solitaire bomen
  • de molen en de ruïne van de kapel
  • holle wegen, leemkuilen en grintgroeven
  • plekken om een te verpozen eventueel met picknickbankjes
  • het Vragenderveen en de Schaar
  • typerende erfbeplantingen
  • steilranden en beplantingen

Te stimuleren landschapselementen zijn onder meer de karakteristieke beplantingen.

In het beplantingsplan is rekening gehouden met deze waarden van het landschap. Op en om het erf wordt de bestaande beplanting aangevuld. Het beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 1Beplantingsplan.

Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten

6.1 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering
(primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een
rivier?
Nee

Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen
gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?
Ja

Ja

Nee
Nee
Oppervlaktewater-kwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater
geloosd?
Ja
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de
ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Nee

Nee
Nee
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?
Ja
Inrichting en beheer
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee

Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die
milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen
(zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee

Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte
natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Ja
Nee
Nee

Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

De volgende thema's zijn relevant voor dit bestemmingsplan.

Wateroverlast

Door de ontwikkelingen in het bouwvlak neemt het verhard oppervlak toe met 3.863 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd naar een watergang ten zuiden van de nieuwe bebouwing. Deze zaksloot wordt 135 meter lang. De bergingscapaciteit van de sloot zal ongeveer 160 m3 bedragen.Deze zaksloot wordt met een zogenaamde knijpconstructie aangesloten op de sloot langs de Schaarweg. De knijpconstructie wordt gerealiseerd door in de overloopdrempel een buisje te leggen van circa 10 centimeter. De overloopdrempel ligt 10 centimeter lager dan maaiveld en het buisje komt 80 centimeter onder maaiveld. Het water kan dan niet in de sloot blijven staan en wordt zo langzaam afgevoerd.

Grondwaterkwaliteit

Het plangebied ligt in het beschermingsgebied/intrekgebied voor de waterwinning. Het plangebied grenst aan een grondwaterbeschermingsgebied. De nieuwe stal zal geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater. Het afvalwater wordt via het riool afgevoerd. Het schone hemelwater dat van de stal afstroomt wordt in een sloot opgevangen en wordt zo vertraagd afgevoerd/geïnfiltreerd.

Inrichting en beheer

In directe aansluiting op het agrarisch bouwperceel liggen geen waterlopen die in eigendom en/of beheer zijn bij het waterschap. Op ruim 250 meter afstand ligt de Schaarbeek. De Schaarbeek is in eigendom en beheer bij het Waterschap Rijn en IJssel.

Natte natuur

De uitbreiding van het agrarisch bedrijf vindt direct in aansluiting op de bestaande bebouwing plaats en op 250 meter afstand van de ecologische verbindingszone Korenburgerveen - Aaltense Goor. Deze ecologische verbindingszone maakt onderdeel van het Gelders Natuur Netwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). De uitbreiding vindt plaats in een gebied dat momenteel in intensief agrarisch gebruik is. De afstand tussen het bedrijf en het GNN en de GO wordt niet verkleind. De functie als uitwisselingsmogelijkheid tussen natuurgebieden onderling wordt niet belemmerd door de bouw van een nieuwe stal nabij de Groene Ontwikkelingszone.

6.2 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling mogelijk maakt. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Het historisch gebruik van de gronden is agrarisch. De nieuwe functie van het perceel is een vleesvarkensstal. De vraag is dus of de bodemkwaliteit van dien aard is dat het gebruik als stal toegestaan kan worden. Omdat het historisch gebruik agrarisch is, er geen erfverharding verwijderd hoeft te worden en het risico dat er bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden gering is een bodemonderzoek niet nodig.

6.3 Flora En Fauna

De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt gebiedsbescherming van onder andere de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ongeveer een halve kilometer van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het Korenburgerveen. Verzoeker heeft bij de provincie een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd. De provincie heeft op grond van een passende beoordeling en de getroffen mitigerende maatregelen beoordeeld dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op het Natura2000-gebied. De ammoniakdepositie blijft ook in de nieuwe situatie gelijk. De provincie heeft op 30 mei 2016 een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend. De vergunning is als bijlage opgenomen in Bijlage 6 Natuurbeschermingswetvergunning enBijlage 7Aerius-register. In de planregels is de vergunde depositie opgenomen. Op deze manier is ook in dit wijzigingsplan geregeld dat het plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op het Natura2000-gebied Korenburgerveen. Dit is ook in lijn met jurisprudentie over de relatie tussen stikstofdepositie en bestemmingsplannen.

Het plangebied ligt op ongeveer 250 meter afstand van de Groene Ontwikkelingszone die het Korenburgerveen en het Aaltense Goor met elkaar moet gaan verbinden. Deze zone moet grotere eenheden natuur met elkaar gaan verbinden en moet gaan bestaan uit poelen, natte graslanden en moerasjes, beschutte, zonnige plekjes, opgaande landschapselementen, etcetera. Dit plan verhindert een toekomstige uitvoering van die te ontwikkelen ecologische verbindingszone niet. In het beplantingsplan is een aantal maatregelen (aanplanten van een rij eiken en een solitaire boom in het weiland) opgenomen in de Groene Ontwikkelingszone. Deze bomen kunnen een functie vervullen als leefgebied voor verschillende soorten en als stapsteen dienen tussen de verschillende landschapselementen in de omgeving.

Soortenbescherming

Het plangebied grenst direct aan de bestaande bebouwing van het agrarische bedrijf. De grond wordt momenteel intensief agrarisch gebruikt. Er worden geen gebouwen gesloopt. Daarom is er ook geen sprake van een aantasting van mogelijke nest- of verblijfplaatsen van soorten als vogels of vleermuizen. Een onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten is dan ook niet noodzakelijk. In het plangebied zullen geen beschermde soorten voorkomen. Met de uitvoering van het beplantingsplan wordt op en om het bedrijf nieuwe leefruimte gecreeerd voor onder meer kleine zoogdieren, insecten en vogels.

6.4 Cultuurhistorie En Archeologie

In het plangebied staan geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De vorm van het nieuwe bouwvlak past goed in het bestaande bebouwingspatroon. Door het aanplanten van nieuwe beplanting aan de rand van het bouwvlak en het aanplanten van een aantal solitaire bomen en (aanvullingen in) een singel in de directe omgeving van het bouwvlak worden de landschappelijke structuren in versterkt.

Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Rondom dit gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde ligt een attentiezone van 50 meter. Op het perceel is daarom een inventariserend archeologisch onderzoek (karterende fase) uitgevoerd. Uit de resultaten van het karterend booronderzoek ter plaatse van de geplande nieuwbouw blijkt dat de natuurlijke bodemopbouw in het overgrote deel van het onderzoeksgebied verstoord is.

Op grond van het bouwdossieronderzoek kan worden geconcludeerd dat de ondergrond ter plaatse van de bestaande bebouwing tot een diepte variërend van 100 cm onder maaiveld tot 310 onder maaiveld geroerd is.


Door middel van het uitgevoerde karterend booronderzoek is aangetoond dat de oorspronkelijke natuurlijke bodemopbouw ter plaatse van de nieuw te bouwen stal en de onbebouwde zone naast de meest zuidelijke stal, verstoord zijn door ruilverkavelingswerken en eerdere bouwwerkzaamheden. Er zijn geen intacte vindplaatsen (meer) aanwezig en er zijn geen archeologisch relevante niveaus en/of indicatoren aangetroffen.


De kans dat de voorgenomen graafwerkzaamheden een bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief is verwaarloosbaar. Een vervolgonderzoek is daarom niet nodig.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 2 Inventariserend archeologisch onderzoek.

6.5 Geluid

Om te bepalen of de bouw van de nieuwe stal zal leiden tot geluidsoverlast in de omgeving is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn hierna samengevat weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Geluidsonderzoek.

Geluid richting omliggende woningen

De dichtstbijzijnde woning aan de zijde van de uitbreiding is de woning Schaarweg 4 en ligt op 215 meter van de rand van het bouwkavel. Door de uitbreiding wordt deze afstand 30 meter minder en bedraagt dan 185 meter. De geluidbelasting op deze woning zal niet noemenswaardig toenemen en blijft binnen de geldende wettelijke normen.

Toets aan het geluidbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft geluidbeleid vastgesteld. De inrichting ligt in gebiedstype Agrarisch. De streefwaarde van het langtijdgemiddelde geluidniveau bedraagt 40 dB(A) dag, 35 dB(A) avond en 30 dB(A) nacht. Vanuit handhavingoogpunt worden de geluidnormen op 50 meter van de grens van de inrichting gesteld. De grenswaarden liggen in de dag en avond 5 dB(A) hoger dan de streefwaarden. Bij bestemmingsplanwijzigingen wordt voor het betreffende gebied op de gebiedstyperingenkaart bekeken welke streef- en grenswaarden ten aanzien van geluid gelden. Het plan is daaraan getoetst, dat wil zeggen dat in eerste instantie wordt gestreefd naar handhaving van de voor het gebied gehanteerde waarden.

De streefwaarde voor het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau voor het agrarisch gebied wordt in de representatieve bedrijfssituatie alsook tijdens regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie op geluidgevoelige objecten niet overschreden. Enkel tijdens de incidentele bedrijfssituatie 'Inkuilen maïs' wordt op Winterswijkseweg 84 en 71 de streefwaarde met respectievelijk 1 en 2 dB(A) overschreden. Hiermee wordt echter nog ruimschoots voldaan aan de grenswaarde.

De streefwaarde voor maximale geluidsniveau voor agrarisch gebied wordt in de representatieve bedrijfssituatie alsook tijdens incidentele bedrijfssituaties niet overschreden. Tijdens de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie wordt de grenswaarde voor maximale geluidsniveau voor agrarisch gebied van 40 dB(A) in de nachtperiode op geluidgevoelige objecten echter wel overschreden, doch blijft ruimschoots onder de maximaal toegestane waarde van 60 dB(A).


Op 50 meter van de grens van de inrichting vinden in alle beschouwde situaties overschrijdingen plaats van het langetijdgemiddeld geluidsniveau en tijdens het inkuilen van mais ook op 1 toetspunt van het maximale geluidsniveau. Dit betreffen echter geen geluidgevoelige bestemmingen maar enkel akkerland of grasland, zonder bijzondere natuurwaarden, evenals geen stiltegebieden. De genoemde rekenpunten zijn derhalve niet bedoeld als toetspunten, maar als controlepunten welke in de toekomst door middel van geluidmetingen in geval van handhaving verifieerbaar zijn. Derhalve worden de ter plekke berekende overschrijdingen niet bezwaarlijk geacht.


De indirecte hinder voldoet in de representatieve bedrijfssituatie aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), feitelijk is deze 39 dB(A). Ten tijde van de afvoer van mest dan wel het inkuilen van mais is deze 54 dB(A). Beide situaties zijn worst-case beschouwd, waarmee mag worden aangenomen dat de daadwerkelijke hinder in de praktijk (ruimschoots) lager zal uitvallen.

6.6 Geur

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij;
  • Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.

Vanwege de beoogde veebezetting valt deze veehouderij niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer.Met behulp van het verspreidingsmodel V-Stacks Vergunning is daarom de geurbelasting in de omgeving van het bedrijf bepaald. De volledige berekening is opgenomen in .Bijlage 4 Geurberekening.

Hierna zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.

Uit het model blijkt dat het bedrijf ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten voldoet aan de in dit geval geldende geurnorm van 14 odour units/m3.

Verder wordt ruimschoots voldaan aan de gevel-tot-gevel-afstand van 25 meter en aan de ten opzichte van bedrijfswoningen bij andere veehouderijen aan te houden minimumafstand van 50 meter.

Er is geen sprake van andere veehouderijen met een groot aantal odour units in de directe omgeving, zodat het in beeld brengen van de achtergrondbelasting niet van toegevoegde waarde is. Op voorhand is duidelijk dat de voorgrondbelasting (individuele geurbelasting van de veehouderij Schaarweg 2-2a) maatgevend is voor de milieukwaliteit in de directe omgeving. Uitgaande van de omgekeerde werking van de geurwetgeving is bij de berekende geurbelasting ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De beoogde uitbreiding van de veehouderij vindt dus plaats op voldoende afstand van woningen en andere geurgevoelige objecten. Deze vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.

6.7 Luchtkwaliteit

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Een veehouderij valt niet bij voorbaat onder de categorieën van nibm-gevallen. Van de intensieve veehouderij is bekend dat emissie van fijn stof (PM10) relevant kan zijn. Door een berekening met ISL3a is de bijdrage van de inrichting op de omgeving bepaald. Hierbij is uitgegaan van de gewenste veestapel. Hieruit komt naar voren dat de berekende waarden voldoen aan de voor PM10 geldende grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3. De grenswaarde voor PM10 als 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 wordt niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden. De berekening kan worden gevolgd en toont aan dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Uit berekening met een rekenmodel voor luchtkwaliteit komt naar voren dat de beoogde uitbreiding van de veehouderij voldoet aan de voor luchtkwaliteit geldende grenswaarden. De berekening is opgenomen in Bijlage 5 Luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.8 Externe Veiligheid

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of de ontwikkeling zelf geen gevaar oplevert voor de omgeving. De toets moet ook andersom plaatsvinden: vinden zich in de omgeving van de ontwikkeling activiteiten plaats die gevaar opleveren voor de gewenste ontwikkeling.

Een uitbreiding van een varkenshouderij levert geen gevaar op voor de omgeving. Op het bedrijf worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen en er vinden geen transporten van gevaarlijke stoffen van en naar het bedrijf plaats.

Het bedrijf ligt daarnaast niet in de omgeving van bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen of nabij wegen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden.

6.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bestemmingsplannen kunnen m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten mogelijk maken. In dit geval is er geen sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Wel moet er een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld worden. Deze volgt hierna.

Met de verandering van de vorm van het bouwvlak wordt een nieuwe vleesvarkensstal voor 1.920 vleesvarkens mogelijk gemaakt.

Besluit milieueffectrapportage

In de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage zijn drempelwaarden opgenomen voor activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt of een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor melkrundveebedrijven gelden de volgende drempelwaarden:


m.e.r.-plicht bij: het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor het fokken, mesten of houden van meer dan 3.000 mestvarkens (Rav categorie D3).

m.e.r.-beoordelingsplicht bij: het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor het houden van meer dan 2.000 mestvarkens (Rav categorie D3).

vormvrije m.e.r.-beoordeling bij: het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie voor het houden van minder dan 2.000 mestvarkens (Rav categorie D3).


De vormvrije m.e.r.-beoordeling

De aanvraag blijft onder de drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling omdat de uitbreiding betrekking heeft op 1.920 mestvarkens. De vraag die in een vormvrije m.e.r.-beoordeling beantwoord moet worden is de vraag of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen zijn als gevolg van het plan.

Voor dit bestemmingsplan is een aantal milieuaspecten onderzocht. Uit deze onderzoeken blijkt dat het uitbreidingsplan voldoet aan de geldende relevante milieuwet- en regelgeving op het gebied van onder meer geluid, bodem, geur en luchtkwaliteit.

Het bedrijf beschikt daarnaast over een Natuurbeschermingswetvergunning waarin de daarbij behorende bedrijfsopzet is vergund. Ook worden geen in het kader van de Flora- en faunawet beschermde soorten aangetast of verstoord.

De inpassing van het erf is geregeld met het beplantingsplan. Het beplantingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De aanplant en de instandhouding van de overeengekomen beplanting is daarmee gegarandeerd.

Op het het perceel is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het plangebied zijn geen archeologische resten en/of indicatoren aangetroffen.

Uit deze al uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het is dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.-beoordeling of een mer uit te laten voeren.

Hoofdstuk 7 Toetsing Van Het Plan Aan De Wijzigingsbevoegdheid

De voorgenomen ontwikkeling wordt hierna getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor de verandering van de vorm van het agrarisch bouwvlak. De onderzoeksresultaten uit het vorige hoofdstuk worden hierin meegenomen.

Ad a. de vervorming mag niet leiden tot een vergroting van het bouwvlak.

Het huidige bouwvlak is circa 2,4 hectare groot. Het bouwvlak verandert met deze wijziging van vorm niet van grootte. Een deel van het bouwvlak is nu onbenut. Vanwege de omvang van deze 'overhoekjes' in het bouwvlak zullen deze ook niet benut gaan worden. De ruimte in deze overhoeken wordt met dit plan verplaatst naar de zuidzijde van het bouwvlak. Zo ontstaat ruimte om een nieuwe vleesvarkensstal te kunnen realiseren.

Het plan voldoet ook aan de bepalingen voor de omvang van een intensieve veehouderij. Het deel van het bouwvlak waarop een intensieve veehouderij is toegestaan wordt maximaal 1,5 hectare groot en blijft daarmee binnen de grenzen van het gemeentelijk en provinciaal beleid ten aanzien van de omvang van bouwvlakken voor intensieve veehouderijen.

Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.

b. Aangetoond is dat het vervormen van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering.

Op het perceel is een gemengd agrarisch bedrijf gevestigd. Het bedrijf bestaat uit een melkveehouderijtak en een vleesvarkenstak. De beide zoons runnen beide een tak van het bedrijf. Om beide zoons in de toekomst een rendabel bedrijf te bieden is een uitbreiding van de vleesvarkenstak noodzakelijk.

Ad c. alle bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te blijven.

Het plan voldoet aan deze voorwaarde. Er komt geen nieuwe of bestaande bebouwing buiten de begrenzing van het bestaande bouwvlak te staan.

Ad d. het verschuiven van de grens van het bouwvlak mag niet tot gevolg hebben dat voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning kan worden gebouwd.

Het bouwvlak komt zo te liggen dat er geen bouwmogelijkheden vóór de voorgevelrooilijn van de bestaande bedrijfswoning ontstaan.

Ad e. er geen sprake is van een significante aantasting van de bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs-verbindingszone' en 'ehs-verweving'.

Het plangebied grenst direct aan de bestaande bebouwing van het agrarische bedrijf. De grond wordt momenteel intensief agrarisch gebruikt. Er worden geen gebouwen gesloopt. Daarom is er ook geen sprake van een aantasting van mogelijke nest- of verblijfplaatsen van soorten als vogels of vleermuizen.

Aan de overkant van de Schaarweg ligt een gebied dat is aangewezen als 'ehs-verbindingszone'. Het gaat om een gebied grenzend aan de Schaarbeek. Het gebied maakt deel uit van een gewenste ecologische verbindingszone tussen het Korenburgerveen en het Aaltense Goor. Er vinden geen ingrepen in dit gebied plaats. Het gebied dat is aangewezen als te ontwikkelen ecologische verbindingszone wordt dus niet verkleind. Een toekomstige ontwikkeling van deze zone is dus nog steeds mogelijk. In het beplantingsplan is rekening gehouden met het aanplanten van een aantal bomen in dit gebied. Deze bomen kunnen een stapsteen vormen voor de dieren die in dat gebied voorkomen.

Met een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de planregels is de aanleg en instandhouding van de inpassingsmaatregelen uit het inpassingsplan gegarandeerd. De aanplant en instandhouding van deze bomen in de te ontwikkelen ecologische verbindingszone is daarmee gegarandeerd. Het complete beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 1 Beplantingsplan.

Ad f.Is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura2000gebied.

Het bedrijf beschikt over een Natuurbeschermingswetvergunning. Deze vergunning is op 30 mei 2016 verleend. Daarmee is aangetoond dat het bedrijf voldoet aan de bepalingen uit de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswetvergunning is gekoppeld aan de planregels. Het houden van dieren in strijd met deze vergunning valt onder het strijdig gebruik. Dit betekent dat bijvoorbeeld het houden van andere aantallen dieren of het toepassen van een ander stalsysteem dan vergund is in de Natuurbeschermingswetvergunning en de bijbehorende bijlage (Aerius-register) niet is toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid is mogelijk gemaakt dat bijvoorbeeld een ander stalsysteem toegepast kan worden. Eén van de voorwaarden hiervoor is dat het bedrijf hiervoor over een geldige Natuurbeschermingswetvergunning beschikt of dat de provincie een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven (of dat een daarmee gelijk te stellen procedure is gevolgd).

Ad g. omliggende waarden door de vervorming van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden

Op het perceel waar gebouwd gaat worden komen geen (bijzondere) natuurwaarden voor. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische vondsten en/of indicatoren zijn aangetroffen.

Het plan maakt een frontbreedte van ongeveer 150 meter mogelijk. Omdat de voorgevels van de bebouwing verspringen en omdat er aan de voorzijde van de bebouwing beplanting staat (bestaand en nieuw) valt de breedt niet zo in het oog. Met het beplantingsplan wordt het bedrijf ingepast in de omgeving en vinden er inpassingsmaatregelen in de omgeving van het bedrijf plaats. Met deze maatregelen wordt de kleinschaligheid van het Nationaal Landschap op en rond deze locatie versterkt. Het plan is daarom vanuit een stedebouwkundig en landschappelijk oogpunt aanvaardbaar.

Ad h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit

Voor het mogelijk maken van de verandering van de vorm van het bouwvlak en daarmee de nieuwe stal zijn meerdere milieuonderzoeken uitgevoerd met het doel na te gaan of het bedrijf in de nieuwe situatie voldoet aan de geldende milieuwet- en regelgeving. Deze regelgeving heeft onder andere als doel aanwonenden te beschermen tegen overlast.

Uit alle uitgevoerde onderzoeken blijkt dat het bedrijf voldoet aan de normen op het gebied van geur, geluid, luchtkwaliteit (fijn stof), bodemkwaliteit, waterhuishouding, externe veiligheid en stikstofuitstoot. In Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten is hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het betreft hier een particulier initiatief. De uiteindelijke uitvoering van de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zijn voor rekening van de ondernemer. De gemeente werkt mee aan dit initiatief door het opstellen van het wijzigingsplan en door de procedures voor haar rekening te nemen.

Het wijzigingsplan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan als het verhaal van kosten voor rekening van verzoeker komt. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.2.1 Inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan heeft op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegen In deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Eén van de zienswijzen heeft geleid tot een aanpassing in twee bijlages in de toelichting. Voor het overige hebben ze niet geleid tot aanpassingen. De Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen is opgenomen in

8.2.2 Artikel 3.1.1. Bro-overleg

Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. Met het waterschap Rijn en IJssel heeft in het kader van de watertoets al overleg plaatsgevonden. Met de Provincie Gelderland heeft informeel vooroverleg plaatsgevonden over de inpassing van het bedrijf in het Nationaal Landschap Winterswijk.Omdat het wijzigingsplan een provinciaal belang raakt (het bedrijf ligt in het Nationaal Landschap) is het wijzigingsplan ook naar de provincie Gelderland gestuurd voor het wettelijke vooroverleg.

Bijlagen

Bijlage 1 Beplantingsplan

Bijlage 2 Inventariserend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Geluidsonderzoek

Bijlage 4 Geurberekening

Bijlage 5 Luchtkwaliteit

Bijlage 6 Natuurbeschermingswetvergunning

Bijlage 7 Aerius-register

Bijlage 8 Nota Inhoud En Beantwoording Zienswijzen