Functieverandering Oosterholtweg 5 Groenlo
Wijzigingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 02-03-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan Functieverandering Oosterholtweg 5 Groenlo met identificatienummer Nl.IMRO.1586.WPBUI2001 van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPBUI2001- met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet en voor zover toegestaan, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een percentage van een deel van een terrein dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijfswoning:
een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;
1.13 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.14 bestaand:
onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Functieverandering Oosterholtweg 5 Groenlo;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 chalet:
een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;
1.26 daghoreca:
horeca dat is gericht op het overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;
1.27 deel:
de aan een bestaande of voormalige agrarische bedrijfswoning gekoppelde rechtstreeks (of via een tussenlid) vanuit de woning toegankelijke stalruimte (als onderdeel van het hoofdgebouw), die beeldbepalend, visueel, en van oorsprong functioneel verbonden is met de betreffende woning en daarmee een onlosmakelijke eenheid vormt, één en ander exclusief eventuele aan de deel grenzende ondergeschikte en niet meer met de woning in verbinding staande bebouwing;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 extensieve dagrecreatie:
extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.32 inwoning:
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.33 kampeermiddelen:
tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.34 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.35 landschappelijk inpassingsplan:
een plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap. Het inpassingsplan dient door het kwaliteitsteam goedgekeurd te worden;
1.36 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.37 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;
1.38 nevenactiviteit:
een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.39 ondersteunende detailhandel:
niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
1.40 ondersteunende horeca:
horeca die onlosmakelijk is verbonden met de bestemming van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;
1.41 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.42 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.43 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.44 reële agrarische bedrijfsvoering:
een niet volwaardig agrarisch bedrijf met een zodanige arbeidsomvang, dat toch van een beroepsmatige beroepsuitoefening kan worden gesproken en dat een serieuze aanzet kan zijn tot een doorgroei naar een volwaardig bedrijf;
1.45 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.46 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;
1.47 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.48 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;
1.49 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.
1.50 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
- c. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- d. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- e. erfbeplanting;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. erven en terreinen;
- h. wegen en paden;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. in/-en uitritten ten behoeve van de aangrenzende bestemming.
Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':
- is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
- 1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
- 2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
- 3. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
- 4. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
- 5. de grotere open ruimtes, ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
- 6. kleinschalige besloten ruimtes;
- 7. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
- 8. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
- zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen bij een direct op een bestemmingsvlak wonen aansluitend agrarisch perceel, met dien verstande dat:
- 1. binnen het bestemmingsvlak wonen aantoonbaar geen ruimte is;
- 2. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
- 3. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 4. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 5. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 6. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 7. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw binnen het bestemmingsvlak wonen niet meer is dan 100 m;
- 8. de afstand tot de grens van de nabijgelegen bestemmingsvlakken voor 'wonen' niet minder dan 50 m bedraagt;
- 9. er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 10. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 11. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 12. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 13. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gebouwen binnen het bestemmingsvlak wonen zijn gelegen;
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
- 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 4. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
- 5. het aanleggen van landschapselementen, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
- 6. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
- 7. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 8. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 9. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
met de daarbij behorende:
- c. erfbeplanting;
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. wegen en paden;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak.
In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
m³Woning 4,5, tenzij anders is aangegeven. 9 750 Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 455, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. Erf- en terreinafscheidingen
2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5 - b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
- c. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
- d. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
- e. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie;
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de woning in combinatie met de sloop van gebouwen op een andere locatie, met dien verstande dat:
- 1. er op de slooplocatie op grond van de daar geldende bestemmingsplanregels geen nieuwe gebouwen kunnen worden opgericht;
- 2. er op de bouwlocatie geen functieverandering naar wonen is toegepast;
- 3. maximaal 30% van de elders te slopen gebouwen herbouwd mag worden;
- 4. er in totaal maximaal 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan;
- 5. indien het bijbehorende bouwwerk gebruikt gaat worden als bouwlocatie voor corso- of carnavalswagens kan een grotere oppervlakte dan 350 m2 worden toegestaan;
- 6. voor zowel de slooplocatie als de herbouwlocatie geldt dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 7. het te slopen gebouw geen karakteristiek gebouw is of aangewezen is als monument;
- 8. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- 9. de afstand van het nieuwe gebouw tot het hoofdgebouw maximaal 25 m bedraagt;
- 10. de oppervlakte per nieuw bijbehorend bouwwerk maximaal 200 m2 mag bedragen;
- 11. in de nieuwe bijbehorende bouwwerken geen nevenactiviteiten zijn toegestaan;
- b. lid 4.2 sub a ten behoeve van het herbouwen van de bijbehorende bouwwerken op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
- 1. de totale oppervlakte aan bestaande bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 200 m2;
- 2. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de bestaande oppervlakte boven de 200 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
- 3. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer mag bedragen dan 200 m2 en er sprake dient te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
- 4. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
- c. lid 4.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- d. lid 4.2 sub e ten behoeve van het herbouwen van de woning op minder dan 25 m vande bestaande locatie, met dien verstande dat:
- 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
- 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
- 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
- 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- e. lid 4.5 sub e ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten indien gebruik gemaakt wordt van de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5 sub e, met dien verstande dat:
- 1. minimaal een gelijke oppervlakte gesloopt wordt van de bestaande gebouwen als bedoeld in artikel 4.5 sub e lid 1;
- 2. de oppervlakte van de nieuwbouw niet meer bedraagt dan 350 m2;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf toegestaan zoals genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven' in de bestaande bebouwing tot een vloeroppervlakte van maximum 90 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
- 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
- 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
- 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
- 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
- 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
- 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
- 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
- b. in lid 4.1 jo 4.5 sub b ten behoeve van het toestaan van:
1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven' of,
2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 1 opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven' mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- c. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
- 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
- 2. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 3. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 4. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 5. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 6. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
- 7. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
- 8. er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 9. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 10. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 11. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 12. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
e. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de 'Indicatieve bedrijvenlijst' met dien verstande dat:
1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.14 'bestaand' aanwezig waren op 27 april 2006;
2. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
5. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1' of Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bouwen langs wegen en water
- a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
- 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
- 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
- 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
- 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
- 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;
zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;
- b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Nutsvoorziening', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;
Afwijken bij een omgevingsvergunning
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
- 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
- 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
- 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;
mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van gronden;
- 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
- 3. het aanleggen van geluidswallen;
- 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
- e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
- f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.
7.2 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
- a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Paardenbakken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in de artikelen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en 'Wonen' ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' en buiten het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
- b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen';
- c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
- d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak geheel binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen onmogelijk is;
- e. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijft dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
- g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
9.2 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:
- a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
- b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
- c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
- 1. de inhoud van wooneenheden;
- 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming 'Wonen' in combinatie met de sloop van gebouwen op een andere locatie, met dien verstande dat:
- a. aan de herbouwlocatie de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' wordt toegevoegd, waarbij geldt dat deze oppervlakte maximaal 350 m2 mag zijn;
- b. aan de slooplocatie de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' wordt toegevoegd, waarbij geldt dat de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op de slooplocatie na sloop de maximaal toegestane oppervlakte is;
- c. er op de bouwlocatie geen functieverandering naar wonen is toegepast;
- d. maximaal 30% van de elders te slopen gebouwen herbouwd mag worden;
- e. er in totaal maximaal 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan
- f. indien het bijbehorende bouwwerk gebruikt gaat worden als bouwlocatie voor corso- of carnavalswagens kan een grotere oppervlakte dan 350 m2 worden toegestaan;
- g. voor zowel de slooplocatie als de herbouwlocatie geldt dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- h. het te slopen gebouw geen karakteristiek gebouw is of aangewezen is als monument;
- i. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- j. de afstand van het nieuwe gebouw tot het hoofdgebouw maximaal 25 m bedraagt;
- k. de oppervlakte per nieuw bijbehorend bouwwerk maximaal 200 m2 mag bedragen;
- l. in de nieuwe bijbehorende bouwwerken geen nevenactiviteiten zijn toegestaan;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Functieverandering Oosterholtweg 5 Groenlo.
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst
Hoofdstuk 1 Gegevens Van Het Plan
Wijzigingsplan 'Functieverandering Oosterholtweg 5 Groenlo |
Oktober 2017 |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
Nardo Rondeel |
tel.nr. 0544 - 393 482 |
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
Op 29 maart 2017 is bij de gemeente Oost Gelre een verzoek ingekomen voor het perceel Oosterholtweg 5 te Groenlo. Op het erf aan de Oosterholtweg 5 bevinden zich voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Al gedurende lange tijd zijn de bedrijfsgebouwen niet meer in gebruik. Initiaftiefnemers zijn voornemens de bedrijfsgebouwen grotendeels te slopen en de bestaande boerderij met aangebouwd bedrijfsgebouw te renoveren. De agrarische activiteiten worden niet hervat. Om als particulier te kunnen wonen op het perceel wordt de agrarische bestemming omgezet in de bestemming Wonen. In het geldende bestemmingsplan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de functieverandering van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen' mogelijk maakt.
2.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is het agrarisch bouwvlak van het agrarisch bedrijf Oosterholtweg 5 te Groenlo. Het plangebied ligt op ruim 2,5 kilometer ten zuidoosten van Groenlo en op ongeveer 110 meter afstand van de gemeentegrens met Winterswijk. De Oosterholtweg is een zijweg van de Rijksweg tussen Groenlo en Winterswijk. Ten westen van het plangebied loopt de watergang de Groenlose Slinge.
afbeelding: ligging plangebied Oosterholtweg 5 Groenlo
2.3 Planbeschrijving
In deze paragraaf worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.
2.3.1 Aanleiding
De agrarische bedrijfsactiviteiten op het agrarisch perceel Oosterholtweg 5 te Groenlo zijn gestaakt. Een deel van de aanwezige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de boerderij met aangebouwd bijgebouw wordt gerenoveerd. Het perceel zal particulier worden bewoond.
Afbeelding: huidige situatie Oosterholtweg 5 met naastgelegen woning Oosterholtweg 7.
2.3.2 Huidige situatie
Aan de Oosterholtweg 5 te Groenlo is een agrarisch bedrijf gelegen. Het betreft een voormalig agrarisch bedrijf met meerdere opstallen. De aanwezige bedrijfsbebouwing is enigszins in verval geraakt. Deze bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van ongeveer 640 m2 zal worden gesloopt. De op bovengenoemde bebouwing met donkere dakbedekking blijft als bijbehorend bouwwerk bij de woning behouden.
Direct aangrenzend aan dit agrarisch perceel is burgerwoning Oosterholtweg 7 gelegen. Beide percelen worden ontsloten door één toegangsweg die aansluit op de Oosterholtweg.
2.3.3 Vigerende bestemde situatie
Het perceel Oosterholtweg 5 te Groenlo ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en is voorzien van een 'bouwvlak'. Er geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Oosterholtweg 7 is direct gelegen naast het agrarisch bedrijf Oosterholtweg 5 maar is bestemd als 'Wonen' (gele vlak op onderstaande kaart).
Afbeelding: plankaart uit vigerend bestemmingsplan
2.3.4 Gewenste situatie
Het perceel zal particulier worden bewoond. Hiervoor zal de agrarische bestemming worden gewijzigd in een woonbestemming. De aanwezige vrijstaande bedrijfsbebouwing met een totale oppervlakte van ongeveer 640 m2 wordt gesloopt met uitzondering van een berging van 250 m2. De voormalige boerderij met de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, inclusief een voormalige varkensstal, worden gerenoveerd. Daarbij wordt een aangebouwde varkensschuur omgebouwd voor gebruik als bedrijfsruimte voor een 'bedrijf aan huis'. Dit bedrijf aan huis is omschreven als een kleinschalig adviesbureau.
Voor de wijziging van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen' is in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Door het volgen van een wijzigingsprocedure kan het college van burgemeester en wethouders aan de functieverandering meewerken.
2.3.5 Landschappelijke inpassing
Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling dient er landschappelijke inpassing plaats te vinden. Verzoeker heeft een landschappelijk inpassingsplan ingediend waarbij het perceel wordt ingepast. Dit landschapsplan is door de gemeente goedgekeurd en als bijlage bijgevoegd.
2.3.6 Stedenbouw en welstand
De positie van de woning zal niet wijzigen zodat stedenbouwkundig geen beoordeling behoeft plaats te vinden. Eventuele veranderingen aan het uiterlijk van de boerderij en/of bijbehorende bouwwerken zal worden beoordeeld door de commissie welstand.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Op internationaal, nationaal en provinciaal niveau zijn een aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste worden in de volgende paragrafen beschreven.
3.2 Europese Wetgeving
Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regeling van de Europese Unie is de Europese natuurbeschermingsregelgeving rond Natura 2000-gebieden. Deze regels zijn verder uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet en de aanwijzing van zogenaamde Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet is hier van toepassing. In december 2014 is het Korenburgerveen aangewezen als een Natura2000-gebied.
Het Korenburgerveen ligt op ruim 2.000 m afstand van het plangebied. Het Korenburgerveen is een komhoogveen in de Achterhoek, ten westen van Winterswijk. Het veencomplex bestaat uit een aantal deelgebieden waarvan de namen zijn ontleend aan de buurtschappen rondom het veen: het Meddose veen, het Vragenderveen en het Corlese Veen. Samen met het centraal gelegen Korenburgerveen vormen ze het Korenburgerveencomplex. Het is het enige gebied in Nederland waar een redelijk intacte hoogveenkern wordt omzoomd door een randzone, die doet denken aan de wat voedselrijkere laagzone van natuurlijke hoogvenen. De randzone bestaat uit nat schraalland, matig gebufferde vennen, broekbos en vochtige heide. In het Vragenderveen wordt het landschap bepaald door veendijkjes met daartussen langgerekte stroken regenererend hoogveen. Dit patroon is ontstaan tijdens de ontginning, waarbij de dijkjes zijn aangelegd om te voet de centrale delen van het hoogveen te kunnen bereiken.
Uit het aanwijzingsbesluit blijkt dat een groot deel van de habitattypen in het gebied gevoelig tot zeer gevoelig zijn voor vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat veehouderijen ammoniak (en daarmee stikstof) uitstoten moet het agrarisch bedrijf over een vergunning beschikken.
De agrarische bestemming voor het perceel Oosterholtweg 5 wordt gewijzigd in de bestemming Wonen. Op het perceel mogen hierdoor bedrijfsmatig geen dieren meer worden gehouden en het aantal verkeersbewegingen zal afnemen. Hierdoor is een Natuurbeschermingswetvergunning niet meer nodig zodat het plan past binnen Europese wetgeving.
3.3 Nationaal Beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.
De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.
In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor dit wijzigingsplan is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Dit wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure voor wijzigingsplannen in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan te dienen.
De overige nationale belangen zijn voor dit wijzigingsplan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.
3.4 Provinciaal Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland
Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 10 juli 2017 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsvergunning op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, et cetera.
Het plangebied is niet gelegen in een maatschappelijke opgave zoals genoemd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Geldende bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. Dit plan is voor een deel herzien in het 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Deze laatste herziening heeft in dit geval betrekking op de planregels. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met daarbinnen een bouwvlak van circa 1,15 hectare.
Op het perceel ligt tenslotte de dubbelbestemming "Waarde - archeologisch verwachtingswaarde 2". Dit houdt in dat het gebied een lage archeologische waarde heeft. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 is het verplicht een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Wijzigingsbevoegdheid functieverandering naar wonen
In artikel 35.4 van het geldend bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden die betrekking hebben op deze functieverandering:
a. het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van een reële agrarische bedrijfsvoering;
b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, mag worden gebruikt voor bewoning;
c. het agrarische bouwvlak in zijn geheel komt te vervallen;
d. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
e. er kan worden volstaan met een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing;
f. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
g. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
- 1. de milieusituatie;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 4. de sociale veiligheid.
h. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.
De voorwaarden zijn uitgewerkt in hoofdstuk 5.
3.5.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen licht voor het landschap'
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapstensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. De visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat !'.
Het plangebied ligt in het gebied 'Zwols slingerland'. Omschreven als een landschapsensemble met kenmerkende glooiingen in de plateaurand en het dal van de Slinge. Het is een oud cultuurland, waarin de hoogtes al vroeg zijn benut als essen en waar in het dal van de Slinge tamelijk vruchtbare weiden en hooilanden voorkwamen. Het landschap heeft hier door z'n iets grootschaligere structuren vanouds wat meer allure dan in de laagten ten westen van het plateau. Het sluit aan bij de boerderij-landgoederen van de scholtenboeren, die kenmerkend zijn voor het Winterswijkse gebied, uitlopend totaan de plateaurand.
Dit verwevingsgebied leent zich - aansluitend bij de historie van de scholten - voor nieuwe landgoederen om er doelen voor de samenleving te realiseren. Er is bijvoorbeeld flinke behoefte aan recreatieve uitloopmogelijkheden vanuit Groenlo. Daarnaast is er met name langs de Slinge en de Steenbeek behoefte aan aanleg van natuur en aan (kleinschalige) waterberging. Ook combinaties van deze functies met verblijfsrecreatie zijn mogelijk.
Samenvattend: 'Pak de historische karakteristiek op en koppel deze aan het eigentijdse gemengd bedrijf van verbrede landbouw en buitenlui op het platteland. Stimuleer de doorstroming van recreanten langs kavelscheidingen en rem daar de afstroming van het water. Bescherm langs die randen de bestaande beplantingen en stimuleer scholtenlanen langs de wegen en langs kavelranden 'scholtensingels' en 'slingeslingers'.
Te beschermen of op te poetsen parels in dit gebied zijn
- picknickbankjes en andere plekken om kort te verpozen
- essen en beekdalen
- restanten van delfstofwinning
- typerende historische boerderijen met erfbeplantingen
Te behouden en te stimuleren landschapselementen
- 'scholtenlanen': eikenlanen in brede berm, veldpaden: zandpaden
- 'scholtensingels': beplanting langs essen, eiken als hoofdhoutsoort
- 'slingeslingers': els en es langs kavelranden
- 'slingelandjes': eikenbosstroken en weides in de beekdalen.
Voor het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt op basis van een erfinrichtingsplan. In dit inpassingsplan is rekening gehouden met de waarden van het landschap zoals genoemd in het LOP. Het erfinrichtingsplan is als bijlage opgenomen bij dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten
4.1 Watertoets
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? | Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee Nee Nee Nee |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? | Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Ja Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? | Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
De volgende thema's zijn relevant voor dit bestemmingsplan.
Inrichting en beheer
De voorgenomen planontwikkeling op het perceel Oosterholtweg 5 te Groenlo is op ongeveer 100 m gelegen van een watergang in eigendom en beheer van Waterschap Rijn en IJssel. De voorgenomen ontwikkeling op het perceel zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van dit watersysteem.
De voorgenomen planontwikkeling op het perceel heeft als gevolg dat er bebouwd oppervlak op het perceel verdwijnt. Dit heeft positieve invloed op de afvoer van (hemel)water wat nu meer ruimte heeft om te infiltreren in de bodem. Hierdoor wordt eventuele wateroverlast beperkt.
4.2 Bodem
Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling mogelijk maakt. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Om te bepalen of de bodem op het perceel is verontreinigd is er door Rouwmaat Groep een Verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in een onderzoeksrapport met nummer MT-17440 d.d. 26 september 2017. Dit onderzoeksrapport is ter beoordeling toegezonden aan de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA).
In een beoordelingsrapport van 13 oktober 2017 geeft de ODA aan dat het onderzoeksbureau de toetsing aan de Wet bodembescherming adequaat heeft uitgevoerd. Er heeft echter geen toetsing aan de normen van het Besluit bodemkwaliteit (Regeling bodemkwaliteit) plaatsgevonden. Dit heeft de ODA zelf gedaan. Uit deze toetsing blijkt dat het gehalte minerale olie ter plaatse van deellocatie B (bovengrondse dieseltank zuidoostelijke schuur) in de bodem, niet voldoet aan de (toekomstige) gebruiksfunctie (Wonen).
Omdat hier sprake is van een nieuwe bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1987) behoort de verontreiniging ongedaan te worden gemaakt (zorgplicht art. 13 Wbb), tot aan de Achtergrondwaarde of een voor aanvang van de bodembedreigende activiteit vastgestelde nulsituatie.
Geadviseerd wordt aan de vergunning de voorwaarde te verbinden dat deze bodemverontreiniging gesaneerd moet worden. Daarvoor zal er eerst een Nader (afperkend) bodemonderzoek (NO) moeten worden uitgevoerd, waarna in een Plan van Aanpak (PvA) de sanering kan worden beschreven en ter beoordeling bij de ODA worden ingediend. Zij zullen het NO en PvA namens de gemeente Oost Gelre beoordelen.
In het grondwater is in peilbuis 04, ter plaatse van deellocatie A (bovengrondse HBO-tank garage) een gehalte nikkel in het grondwater vastgesteld die de tussenwaarde overschrijdt. Het is niet aannemelijk dat deze verontreiniging is ontstaan door bedrijfsmatige activiteiten (menselijk handelen). Voor deze deellocatie is er geen noodzaak tot het uitvoeren van een Nader bodemonderzoek. Wel wordt geadviseerd om het grondwater niet te gebruiken voor consumptie en/of gewasbesproeiing.
De bodem op de onderzochte locatie is, behoudens deellocatie B - vanuit milieuhygiënisch opzicht - geschikt voor het beoogde gebruik.
Conclusie
In het wijzigingsbesluit zal worden opgenomen dat er aanvullend bodemonderzoek ter hoogte van deellocatie B, zoals aangegeven in het onderzoeksrapport, moet worden uitgevoerd. Daarbij zal voorafgaand aan een bodemsanering een Plan van Aanpak moeten worden opgesteld en worden toegezonden aan de gemeente Oost Gelre.
Het beoordelingsrapport van de ODA is als bijlage bijgevoegd.
4.3 Natuurwaardenonderzoek
Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen.
De Wet natuurbescherming bestaat uit 3 onderdelen: de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van bosopstanden. Naast de natuurwetgeving bestaat het natuurbeleid, waarbij de kern wordt gevormd door het Natuur Netwerk Nederland, afgekort de NNN.
In het kader van de Wet natuurbescherming is door Natuurbank Overijssel een quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport met nummer 1213, versie 1.0 d.d. 27-09-2017 is als bijlage bijgevoegd. De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens de Wet Natuurbescherming zijn beschermd, of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Onderstaand volgen de conclusies en het vervolg naar aanleiding van de quickscan.
Het plangebied behoort mogelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, grondgebonden zoogdier-, amfibieën- en vleermuissoorten. Vermoedelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied, benutten sommige grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied en bezetten sommige soorten er ook rust- en voortplantingsplaatsen en benutten sommige amfibieën- en vleermuissoorten het plangebied als foerareergebied.
Het plangebied ligt op enige afstand van het Gelders Natuurnetwerk en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. Dat houdt in dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied buiten het plangebied hebben.
Conclusie
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermde natuurgebieden en leiden daarom niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek, heeft initiatiefnemer voldaan aan de onderzoeksplicht, zoals verwoord in art. 1.11 van de Wnb.
Algemeen geldende voorwaarde
Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Wet natuurbescherming van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
In het plangebied staan geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De bouwwerken op het perceel zijn niet als monument aangemerkt.
Het plangebied heeft een matige archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm over een bodemoppervlakte van 2.500 m2 dient een inventariserend archeologisch onderzoek plaats te vinden. Bij deze functiewijziging van agrarisch naar wonen vinden geen bodemingrepen plaats die een oppervlakte groter dan 2.500 m2 bestrijken. Bij de te slopen bouwwerken is de grond al verstoord. Onderzoek naar archeologie is geen verplichting, heeft geen toegevoegde waarde en is dan ook niet uitgevoerd.
4.5 Leefomgeving
4.5.1 Wegverkeerslawaai
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat in verblijfsobjecten rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.
In de Wet geluidhinder is aangegeven dat bij ruimtelijke ontwikkelingen dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen in een zone van een weg rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting van deze weg op gevels van woningen, van andere geluidgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen. De daarvoor geldende geluidsbelastingen worden weergegeven in artikel 82 en 100 van de Wet geluidhinder. De zone van de weg is aangegeven in artikel 74 van de Wet geluidhinder.
De voormalige boerderij Oosterholtweg 5 te Groenlo is gelegen op ongeveer 190 m van de Oosterholtweg. Deze weg is gelegen in het buitenstedelijk gebied en te omschrijven als een weg bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen. Hiervoor geldt een zone van 250 m.
Om de geluidbelasting van het wegverkeer op de Oosterholtweg op de gevel van de voormalige boerderij te bepalen zijn indicatieve berekeningen gemaakt van de mogelijke geluidsbelasting op de gevel(s). Hierbij is uitgegaan van aannames van het aantal motorvoertuigen nu er geen actuele gegevens bekend zijn.
Uit de indicatieve berekeningen is op te maken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op 1,5 m en op 4,5 m hoogte op de zij-, voorgevel van de voormalige boerderij niet wordt overschreden.
Het wegverkeerslawaai zal dan ook geen belemmeringen opleveren voor de geplande planontwikkeling.
4.5.2 Woon- en leefklimaat
Bekeken is of de gewenste ontwikkeling past in haar omgeving ten opzichte van aanwezige bedrijven en omgekeerd of er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de woning.
In de directe omgeving van Oosterholtweg 5 zijn enkele agrarische bedrijven gelegen. Deze zijn in het geldende bestemmingsplan aangeduid als 'intensieve veehouderij'. Het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf (Oosterholtweg 3) is gelegen op ongeveer 270 m van de woning Oosterholtweg 5. Deze afstand is dusdanig groot dat er geen overlast van dit agrarisch bedrijf in de woning Oosterholtweg 5 is te verwachten.
Naast de woning Oosterholtweg 5 is burgerwoning Oosterholtweg 7 gelegen. Hier wordt gewoont en er vinden geen andere activiteiten plaats zodat ook hier geen overlast van valt te verwachten.
In het algemeen kan dan ook worden geconstateerd dat er in de voormalige boerderij een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
4.5.3 Toekomstige ontwikkelingen
De nieuwe woningen mogen geen beperkende factor zijn voor toekomstige ontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven. Voor de dichtstbijzijnde agrarische bedrijven Oosterholtweg 3 en Meddoseweg 6, 6a zal de burgerwoning Oosterholtweg 7 de eerst beperkende factor zijn. Daarnaast zal de intensieve veehouderij Oosterholtweg 9 en 11 het eerst worden beperkt door de burgerwoning Oosterholtweg 4.
De voormalige boerderij Oosterholtweg 5 is dan ook op voldoende afstand gelegen van de omliggende agrarische bedrijven waardoor deze bedrijven niet in hun toekomstige ontwikkelingen worden beperkt door deze woning. Daarnaast zijn andere woonbestemmingen de eerst beperkende factor voor toekomstige ontwikkelingen van de agrarische bedrijven.
4.6 Luchtkwaliteit
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Het voorgenomen plan betreft het wonen in een voormalige boerderij. Daarnaast wordt kleinschalig in een bijgebouw een 'bedrijf aan huis' gevestigd. Hierbij is geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. In tegenstelling, een agrarisch bedrijf zal meer verkeersbewegingen genereren dan een woonbestemming. Daarnaast is sprake van een eenmansbedrijfje (adviesbureau) waarbij geen of nauwelijks bezoekers komen. Het voorgenomen plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging en is daarmee uitvoerbaar.
4.7 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.
Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een woning betreft geen risicobron. Uit de risicokaart blijkt daarnaast dat er in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn.
Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is het plan dan ook uitvoerbaar.
Uitsnede uit risicokaart
Route voor gevaarlijke stoffen
De Rijksweg N18 is aangewezen als een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook hier geldt dat, nu de voormalige boerderij op ruim 2.500 m komt te liggen van deze Rijksweg, aanvullend onderzoek naar mogelijke risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 5 Toetsing Van Het Plan Aan De Wijzigingsbevoegdheid
De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor Functieverandering naar wonen. De onderzoeksresultaten uit het vorige hoofdstuk worden hierin meegenomen.
Ad a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering.
Door middel van deze wijzigingsprocedure wordt de agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming. Hierna mogen geen agrarische activiteiten op bedrijfsmatige wijze meer worden uitgeoefend. Op het perceel zal particulier worden gewoond, wordt een 'bedrijf aan huis' gevestigd en eventueel hobbymatig dieren worden gehouden. Dit is in een woonbestemming toegestaan.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte mag worden gebruikt voor bewoning.
De voormalige bedrijfswoning zal worden verbouwd en als particuliere woning in gebruik genomen worden. Of het aan de woning aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte bij aan de woning wordt getrokken, de deel bij de woning zodat één woning ontstaat, is toegestaan maar nog niet bekend.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad c. het agrarische bouwvlak in zijn geheel komt te vervallen.
Door wijziging van de agrarische bestemming in wonen zal het gehele agrarische bouwvlak komen te vervallen en worden herbestemd in 'Wonen' of 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad d. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan wanneer de inhoud (exclusief bijbehorende bouwwerken) meer bedraagt dan 900 m3.
Deze wijziging van het bestemmingsplan heeft geen betrekking op het splitsen van de voormalige boerderij in twee woningen.
Deze voorwaarde is op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing.
Ad e. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoeld in sub f als vervangende nieuwbouw zoals bedoeld in sub g, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, lid 1.16 aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt.
Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is.
OP het perceel wordt ongeveer 640 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt. Dit is ongeveer 60% van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het perceel. Aan de minimale sloopeis van 50% wordt dan ook voldaan.
Ad f.bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend - van 100%.
Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is.
Ad g. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden.
Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is.
Ad h. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan:
- 1. 1, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m3 aan gebouwen;
- 2. 2, en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;
- 3. 2, en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van tenminste 2.500 m2 aan gebouwen.
Bij deze ontwikkeling geen sprake is van vervangende nieuwbouw waarbij door sloop van het aangegeven minimale oppervlak aan bedrijfsbebouwing woning(en) worden toegevoegd. Deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is.
Ad i. bij toepassing van sub h niet de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bouwwerken bij de minimaal te slopen oppervlakte mag worden meegeteld.
Sub h heeft betrekking op het in het hiervoor genoemde ad h wat dus niet op deze ontwikkeling van toepassing is. Deze voorwaarde dus niet van toepassing is.
Ad j. het totaal aantal wooneenheden op een perceel nooit meer mag bedragen dan 3.
Bij deze ontwikkeling is sprake van bewoning van de al aanwezige voormalige bedrijfswoning. Het aantal woningen zal niet toenemen en blijft onder het aantal van 3. Deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is.
Ad k. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Deze voorwaarde heeft betrekking op de nieuwe woningen die in het kader van functiewijziging, zoals genoemd onder de hiervoor genoemde sub e tot en met sub j, zijn toegestaan. Bij deze planontwikkeling is hiervan geen sprake zodat deze voorwaarde hierop niet van toepassing is.
Ad l. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning.
Bij deze ontwikkeling is sprake van het in gebruik nemen van de al aanwezige voormalige bedrijfswoning. Hierbij is geen sprake van nieuwbouw zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is.
Ad m. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt. Indien geen woningen worden toegevoegd volstaat een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing.
De planontwikkeling beoogd het gebruik van de voormalige boerderij als woonhuis. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd zodat kan worden volstaan met een erfinrichtingsplan. Op het perceel vindt erfinpassing plaats waarvoor een erfinpassingsplan is ingediend.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad n. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond.
Bij de planontwikkeling is een Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Deze is beschreven in Hoofdstuk 4, paragraaf 4.3. Uit dit onderzoek volgt dat de voorgenomen planontwikkeling geen wettelijke consequenties heeft in het kader van soortbescherming en geen negatief effect hebben op beschermde natuurgebieden.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad o. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
- 1. de milieusituatie;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 4. de sociale veiligheid.
Deze genoemde aspecten zijn besproken en uitgelegd in het genoemde in hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen onevenredige aantasting is van deze aspecten.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Ad p. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.
Door het beeindigen van een agrarisch bedrijf, waardoor er geen uitstoot meer is van ammoniak en fijnstof, het slopen van voormalige bedrijfsgebouwen en het inpassen van het erf zijn ontwikkelingen die een positieve invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde planontwikkeling voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het betreft hier een particulier initiatief. De uiteindelijke uitvoering van de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zijn voor rekening van de ondernemer. De gemeente werkt mee aan dit initiatief door het opstellen van het wijzigingsplan en door de procedures voor haar rekening te nemen.
Het wijzigingsplan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan als het verhaal van kosten voor rekening van verzoeker komt. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak
Het ontwerpwijzigingsplan heeft op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegen van 17 november 2017 tot en met 28 december 2017. In deze periode is een zienswijze ingediend welke in een 'Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen' is verwoord en beantwoord. Deze Nota van zienswijzen is als bijlage bijgevoegd.
6.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.
Wel zijn provinciale belangen in het geding nu het plangebied is gelegen in het Nationaal Landschap. Hierdoor zou het wijzigingsplan ook naar de provincie Gelderland moeten worden gestuurd voor het wettelijke vooroverleg. Echter, gezien de planontwikkeling waarbij functieverandering naar wonen plaatsvindt, is vooroverleg in dit kader niet noodzakelijk.
In de ontwerpfase worden de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzage termijn hebben beide diensten geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingedient.