Meddoseweg 5 Vragender wijziging bouwvlak
Wijzigingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 03-04-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Meddoseweg 5 Vragender wijziging bouwvlak met identificatienummerNL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01 van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet en voor zover toegestaan, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een percentage van een deel van een terrein dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijfsgebouwen
Gebouwen die dienen voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit, inclusief bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning.
1.13 bedrijfsmatige exploitatie verblijfsrecreatieterrein:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;
1.14 bedrijfswoning:
een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;
1.15 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.16 bestaand:
onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Meddoseweg 5 Vragender wijziging bouwvlak;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 chalet:
een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;
1.28 daghoreca:
horeca dat is gericht op het overdag tot 23:00 uur verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;
1.29 deel:
de aan een bestaande of voormalige agrarische bedrijfswoning gekoppelde rechtstreeks (of via een tussenlid) vanuit de woning toegankelijke stalruimte (als onderdeel van het hoofdgebouw), die beeldbepalend, visueel, en van oorsprong functioneel verbonden is met de betreffende woning en daarmee een onlosmakelijke eenheid vormt, één en ander exclusief eventuele aan de deel grenzende ondergeschikte en niet meer met de woning in verbinding staande bebouwing;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31 duurzaam beëindigd
een activiteit wordt meer dan 12 maanden niet meer uitgevoerd;
1.32 erfinpassing
erfinpassing vindt plaats op het erf en omliggende gronden. Hiertoe behoort in ieder geval de situering van opstallen, de inrichting van het perceel en de aansluiting van het erf op de omgeving. Het gaat hierbij onder andere om aanleg van opgaande beplanting op of direct aangrenzend aan het erf.
1.33 extensieve dagrecreatie:
extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.34 functieverandering naar wonen
het toevoegen van een woning op een locatie van een voormalig agrarisch bedrijf.
1.35 gebiedsgebonden bedrijven:
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven, niet gebiedsgebonden bedrijven of particulieren door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige werkzaamheden, waaronder in ieder geval worden verstaan: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, agrarische loonbedrijven, (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), drainagebedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, zaaizaad en pootgoedbedrijven, opslag agrarische producten, hoefsmederijen, dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, boomverzorgingsbedrijven, bosbouwbedrijven, bedrijven voor natuur- en landschapsbeheer en proefbedrijven of bedrijven die naar aard en omvang op de omgeving gelijk te stellen zijn met de gebiedsgebonden bedrijven, met uitzondering van mestbewerking;
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.37 gebruiksgerichte paardenhouderij:
paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden, de in- en verkoop van paarden, menhal en wedstrijden ten behoeve van de hippische sport;
1.38 groepskampeerterrein:
een terrein bestemd voor het tijdelijk plaatsen van mobiele kampeermiddelen op een perceel, zijnde geen regulier of kleinschalig kampeerterrein, gedurende maximaal 10 dagen per jaar, verdeeld over maximaal 10 perioden, gekoppeld aan een meerdaags evenement waarvoor de burgemeester een ontheffing of vrijstelling heeft verleend, met dien verstande dat voor het adres Oude Lievelderweg 2 maximaal 60 gasten zijn toegestaan;
1.39 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;
1.40 herberg:
een bedrijf dat tegen betaling de mogelijkheid biedt tot eten, drinken en overnachting, waarbij sprake is van kleinschalige en ondergeschikt aan de overige activiteiten op het perceel. De kamers zijn niet voorzien van keukenblokken en er dient sprake te zijn van gemeenschappelijke ruimten zoals een ontbijtkamer of een ontspanning- cq. ontmoetingsruimte;
1.41 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.42 hergebruik
het gebruik van bestaande, voormalig agrarische, gebouwen voor een andere functie.
1.43 horeca:
een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
- het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;
- het verstrekken van nachtverblijf;
- het exploiteren van zaalaccommodatie;
- het bieden van gelegenheid tot dansen;.
- het uitoefenen van een kans- en/of behendigheidsspel,
- een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (uitgezonderd een erotisch getinte vermaaksfunctie);
niet zijnde discotheken, casino's en coffeeshops.
horeca 1:
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodaties, en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken daaraan ondergeschikt is, zoals een hotel of pension;
horeca 2:
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of zaalverhuur, zoals een (hotel)restaurant, pannenkoekenhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum;
horeca 3:
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie, zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, maaltijdafhaalcentrum, lunchroom en ijssalon;
horeca 4:
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren en het exploiteren van zaalaccomodaties, zoals een café;
1.44 intensieve dagrecreatie
intensieve vorm van dagrecreatie, zoals een survivalbaan, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waaronder begrepen klimtoestellen en lichtmasten, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.45 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf òf deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de wet Milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
1.46 inwoning:
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.47 jaargemiddelde magneetveld:
het jaargemiddelde magneetveld berekend op 1 meter boven het maaiveld, conform de “Handreiking voor het berekenen van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen” van het RIVM, 25 juni 2009, versie 3.0;
1.48 kampeermiddelen:
tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.49 karakteristieke gebouwen:
een traditionele boerderij, waarvan de originele kenmerken in hoofdzaak nog aanwezig zijn en welke is gebouwd volgens de principes van de hallenhuisboerderij;
1.50 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.51 landgoed:
een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex met een woongebouw van allure met maximaal 3 wooneenheden, met dien verstande dat:
- de minimale omvang van het nieuwe bos- en/of natuurgebied niet minder mag bedragen dan 10 ha;
- de maximale omvang van het nieuwe bos- en/of natuurgebied niet meer mag bedragen dan 20 ha;
1.52 landschapsversterking
Landschapsversterking vindt plaats buiten het erf, met als doel de gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap te versterken. Het betreft bijvoorbeeld de aanleg van paden, lanen, bossen en houtwallen.
1.53 leidingvlak:
22,5 m aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding;
1.54 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.55 magneetveldbeoordelingsplichtig object:
- 1. bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen; en
- 2. inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven;
1.56 magneetveldgevoelig object:
woningen (daaronder begrepen bedrijfswoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen;
1.57 magneetveldongevoelig object:
overige niet-magneetgevoelige of niet-magneetongevoelige objecten;
1.58 magneetveldzone:
het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla;
1.59 manegebedrijf:
gebruiksgerichte paardenhouderij, bestaande uit één of meerdere binnenrijbanen dat is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;
1.60 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;
1.61 mestvergistingsinstallatie:
een (co-vergistings)installatie, welke onderdeel is van het op dezelfde locatie aanwezige agrarische bedrijf en met als oogmerk om op een duurzame wijze energie op te wekken (of producten te produceren ten behoeve van energieopwekking), ten behoeve van het vergisten/verwerken van o.a. mest en het bewerken van vergiste mest. De capaciteit van de installatie bedraagt maximaal 36.000 ton mest en/of cosubstraten per jaar, met dien verstande dat alle mest van het desbetreffende agrarische bedrijf welke niet op eigen grond uitgereden kan worden, ingebracht moet worden, met een minimum van 15% van het te verwerken tonnage van de maximale capaciteit van de installatie. (Voorbeeld: een installatie van 36.000 ton (100%) moet minimaal 5400 ton (15%) zelf inbrengen. Wordt er een kleinere installatie gebouwd (20.000 ton), dan is het minimum aantal ton eigen mest 3000 ton);
1.62 nevenactiviteit:
een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.63 niet-gebiedsgebonden bedrijven:
bedrijven zonder (een nauwe) relatie met het buitengebied, niet zijnde een gebiedsgebonden bedrijf;
1.64 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;
1.65 ondersteunende detailhandel:
niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
1.66 ondersteunende horeca:
horeca die onlosmakelijk is verbonden met de bestemming van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;
1.67 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.68 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.69 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.70 relatie:
ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken of bestemmingsvlakken één vlak vormen;
1.71 reële agrarische bedrijfsvoering:
een niet volwaardig agrarisch bedrijf met een zodanige arbeidsomvang, dat toch van een beroepsmatige beroepsuitoefening kan worden gesproken en dat een serieuze aanzet kan zijn tot een doorgroei naar een volwaardig bedrijf;
1.72 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.73 scouting:
sociale actieve recreatie met daaraan ondergeschikt de mogelijkheid voor verenigingskamperen, tentoonstellingen en bijeenkomsten van educatieve aard;
1.74 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;
1.75 stalsystemen
huisvestingssystemen met bijbehorende Rav-codes zoals opgenomen in Bijlage 1. van de Regeling ammoniak en veehouderij.
1.76 teeltondersteunende voorzieningen:
voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten;
1.77 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen welke zo lang als de teelt dit vereist aanwezig zijn, met een maximum van drie maanden per jaar;
1.78 verenigingskamperen:
het kamperen op eigen terrein voor verenigingen met een doelstelling van culturele, sociale, educatieve of wetenschappelijk aard gedurende een tijdelijke periode;
1.79 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.80 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;
1.81 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.
1.82 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 bovenkant spoorstaaf:
de hoogte van de bovenkant van de laagst gesitueerde spoorstaaf;
2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
- c. intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
- 1. niet meer dan 1 ha van het bouwvlak gebruikt mag worden ten behoeve van de intensieve veehouderij, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' de oppervlakte van de intensieve veehouderij niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;
- d. het bouwen van corso- of carnavalswagens uitsluitend in bestaande bedrijfsgebouwen en met dien verstande dat het bouwen van corsowagens uitsluitend is toegestaan in de periode van maart tot en met september en het bouwen van carnavalswagens uitsluitend is toegestaan in de periode november tot en met maart en de activiteit niet bedrijfsmatig wordt uitgevoerd;
- e. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- f. de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van de nevenactiviteiten, inclusief de oppervlakte voor aan huis verbonden beroep en ondersteunende horeca, niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme, dagrecreatie/toerisme en zorg toegestaan;
- 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
- g. ondersteunende horeca, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend daghoreca is toegestaan;
- 2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen;
- 3. buitenactiviteiten zijn toegestaan tot een maximum van 150 m2;
- h. verkoop van ter plaatse vervaardigde/geproduceerde goederen zoals vlees, eieren, graan bij een volwaardig agrarisch bedrijf tot een maximum van 50 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen;
- i. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- j. erfbeplanting;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. erven en terreinen, waarbij geldt dat erfverharding uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan;
- m. wegen en paden;
- n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- o. in/-en uitritten, mede ten behoeve van de aangrenzende bestemming.
Het aantal bedrijfswoningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.
In de bedrijfswoning is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':
- is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
- 1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
- 2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
- 3. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
- 4. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
- 5. de grotere open ruimtes, ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
- 6. kleinschalige besloten ruimtes;
- 7. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
- 8. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
- zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak voor het bouwen van gebouwen op de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
- 1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, met dien verstande dat het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan:
- 1 ha voor paardenhouderijen ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', broederijen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - broederij' en glastuinbouwbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
- 1,5 ha voor overige agrarische bedrijven;
- 2. de overschrijding aantoonbaar noodzakelijk dient te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- 3. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 4. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
- 5. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op eenNatura 2000-gebied;
- 6. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 7. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- 1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, met dien verstande dat het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan:
- b. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak voor het bouwen van gebouwen op de gronden welke zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
- 1. het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan 1 ha voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
- 2. de overschrijding aantoonbaar noodzakelijk dient te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- 3. de overschrijding voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' uitsluitend is toegestaan in verband met de wettelijke eisen in het kader van het dierenwelzijn, zonder vergroting van het aantal dieren en indien de inbreidingsmogelijkheden op het bouwvlak hiervoor niet benut kunnen worden;
- 4. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 5. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
- 6. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op eenNatura 2000-gebied;
- 7. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 8. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- c. sublid 3.2.1 ten behoeve van het realiseren van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals mestplaten, mestsilo's, sleufsilo's en kuilvoeropslag buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. de realisering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde aantoonbaar noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- 2. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 3. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
- 4. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op eenNatura 2000-gebied;
- 5. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- d. sublid 3.2.1 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor energievoorziening voor agrarische bedrijven met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m;
- e. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan 12 m;
- 2. de bouwhoogte van een ligboxenstal niet meer bedraagt dan 15 m;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- f. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van mestsilo's, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van mestsilo's niet meer bedraagt dan 10 m;
- 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- g. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning tot 200 m2, met dien verstande dat;
- 1. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- h. lid 3.1 sub k.1 ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
- 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren.
- b. het gebruik van een agrarisch bedrijfsgebouw waarvoor op grond van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend, als niet binnen twee jaar na realisatie van dat bedrijfsgebouw uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings en landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen plan voor Landschappelijke inpassing;
- c. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor het houden van dieren in strijd met de in Bijlage 4 opgenomen voor dit bedrijf op 8 januari 2018 verleende vergunning in het kader van de wet Natuurbescherming met zaaknummer 2017-006726 en het bijbehorende Aerius-register met kenmerk RzFinucswjgC, danwel het gebruik van gronden en bouwwerken voor zover het hieronder genoemde aantallen en/of soorten dieren wordt overschreden of een afwijkend stalsysteem wordt gebruikt:
- 1. 1576 varkens (D1.1.3)
- 2. 1956 varkens (D 1.1.100)
- 3. 841 varkens (D1.3.6)
- 4. 2 varkens (D2.1)
- 5. 200 varkens (D3.2.8)
- 6. 215 stuks rundvee (A 3.100)
- 7. 396 varkens (D1.2.17.4)
- 8. 3576 varkens (D1.1.15.4)
- 9. 200 varkens (D1.3.12.4)
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 ten behoeve van het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten, met dien verstande dat:
- 1. het uitsluitend voorzieningen betreffen in de vorm van overnachtingsmogelijkheden en verblijfsruimten voor tijdelijke arbeidskrachten, die benodigd en werkzaam zijn in de agrarische sector gedurende de maanden maart tot en met oktober op het bedrijf waar ze gevestigd zijn;
- 2. de voorzieningen binnen de bedrijfsgebouwen gerealiseerd dienen te worden tot een maximum vloeroppervlakte van 200 m2.
- b. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in de bedrijfswoning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
- 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
- 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwvlak niet meer dan 55 m² mag bedragen;
- 3. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
- 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 5. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van de bedrijfswoning wordt gebouwd;
- 6. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
- 7. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de bedrijfswoning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan;
- c. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in de bedrijfswoning, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
- 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
- 1. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
- 2. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 3. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
- 4. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
- d. in lid 3.1 jo 3.5 sub d ten behoeve van het toestaan van:
- 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aanhuis verbonden bedrijven,
- 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- e. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
- 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone', 'natte - natuur' en 'openheid';
- 2. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 3. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 5. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
- 6. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
- 7. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 8. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 9. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 10. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 11. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
- f. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen bij een direct op een bestemmingsvlak wonen aansluitend agrarisch perceel, met dien verstande dat:
- 1. binnen het bestemmingsvlak wonen aantoonbaar geen ruimte is;
- 2. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
- 3. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 4. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 5. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 6. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 7. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw binnen het bestemmingsvlak wonen niet meer is dan 100 m;
- 8. de afstand tot de grens van de nabijgelegen bestemmingsvlakken voor 'wonen' niet minder dan 50 m bedraagt;
- 9. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 10. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 11. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 12. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 13. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gebouwen binnen het bestemmingvlak wonen zijn gelegen;
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m;
- g. lid 3.1 sub k.1 ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
- 1. nevenactiviteiten zijn toegestaan in maximaal 50% van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de onderstaande tabel;
Verblijfsrecreatie/toerisme Dagrecreatie/toerisme Zorg Opslag Functies uit de Indicatieve bedrijvenlijst ter plaatse van de aanduiding overige zone - gelders natuur netwerk'; 500 m2 500 m2 500 m2 Niet toegestaan Niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 Bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 - 2. verevening noodzakelijk is in de vorm van sloop, behoud van karakteristieke gebouwen of natuurontwikkeling;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 4. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen gebouwen zoals bedoeld in sub 1.
- 1. nevenactiviteiten zijn toegestaan in maximaal 50% van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de onderstaande tabel;
- h. lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een mestvergistingsinstallatie binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. er sprake is van een agrarisch bedrijf met een omvang van 20 NGE of meer;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
- 3. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 4. er geen sprake is van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen;
- 5. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding'overige zone - groene ontwikkelingszone';
- 6. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op eenNatura 2000-gebied;
- 7. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen:
- 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied';
- 'overige zone - gelders natuur netwerk';
- 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
- 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied';
- 'openheid';
- 'natte natuur';
- 8. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld.
- i. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van wonen, andere ten behoeve van het agrarische bedrijf, in een voormalige agrarische bedrijfswoning, op de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige bedrijfswoning' met dien verstande dat:
- 1. het aantal (bedrijfs)woningen op het desbetreffende perceel niet toeneemt;
- 2. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld.
- j. artikel 3.4 onder c, ten behoeve van het wijzigen van een stalsysteem, het soort en/of aantallen dieren of toepassen of wijzigen van emissiebeperkende maatregelen, onder de voorwaaren dat:
- 1. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 2. er voldaan is aan de relevante milieueisen voor wat betreft geur, geluid en luchtkwaliteit;
- 3. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
- 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 4. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
- 5. het aanleggen van landschapselementen, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
- 6. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
- 7. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 8. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 9. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op eenNatura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Archeologisch waardevol gebied 1' of 'Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bouwen langs wegen en water
- a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
- 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
- 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
- 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
- 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
- 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;
zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;
- b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Nutsvoorziening', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;
Afwijken bij een omgevingsvergunning
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
- 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
- 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofdenen seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
- 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;
mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van gronden;
- 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
- 3. het aanleggen van geluidswallen;
- 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
- e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
- f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.
6.2 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
- a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Paardenbakken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in artikel 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' en buiten het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
- b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden';
- c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
- d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen of binnen het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' onmogelijk is;
- e. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
- g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'openheid':
- 1. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
- 2. de belangen van omliggende functies niet onevenredig worden aangetast;
8.2 Natuurobservatiehutten
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in het artikel 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' ten behoeve van het realiseren van een natuurobservatiehut, met dien verstande dat:
- a. de natuurobservatiehut maximaal 3 m hoog is;
- b. de natuurobservatiehut een oppervlakte heeft van maximaal 20 m2;
- c. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- d. uit onderzoek is gebleken dat de bebouwing niet leidt tot aantasting van natuur- en landschapswaarden.
8.3 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:
- a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
- b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
- c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
- 1. de inhoud van wooneenheden;
- 2. de oppervlakte vanbijbehorende bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Functieverandering naar werken
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen om de functies die zijn genoemd in sub b te realiseren in de gebieden genoemd in sub c. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
- 1. vrijgekomen bebouwing welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig is op 27 april 2006 en niet voor de functies die zijn genoemd in sub b kan worden gebruikt dient te worden gesloopt, met dien verstande dat ten minste 50% van de vrijgekomen bebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, dient te worden gesloopt;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van de bestemming Bedrijf van overeenkomstige toepassing is;
- 3. indien sprake is van karakteristieke gebouwen en deze in gebruik worden genomen ten behoeve van de functie, dan is tevens de oppervlakte toegestaan ter grootte van de omvang van deze gebouwen en is sloop niet noodzakelijk;
- 4. door hergebruik van bebouwing in het buitengebied worden de bestaande (agrarische) bedrijven en gevoelige functies in de omliggende omgeving niet belemmerd;
- 5. functieverandering mag niet leiden tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw;
- 6. functieverandering van vrijgekomen gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006, mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, dan wel een ten opzichte van de bestaande situatie onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking;
- 7. functieverandering mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
- 8. de bedrijfsfunctie(s) in de bestaande bedrijfsbebouwing welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006, dienen te worden uitgeoefend met dien verstande dat de oppervlakte en in de inhoud van de gebouwen niet mag worden vergroot;
- 9. geen bedrijven zijn toegestaan die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, gevaarlijke of explosieve stoffen of producten opslaan als onderdeel van de bedrijfsvoering, auto of motorreparatiebedrijven of daarmee gelijk te stellen bedrijven, autoverkooppunten, bouwbedrijven, vervoersbedrijven of zelfstandige horeca. Hieronder wordt niet verstaan de reparatie en handel van landbouwmachines en landbouwvoertuigen;
- 10. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 11. buitenopslag is niet toegestaan;
- 12. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van ondersteunende detailhandel in de vorm van ter plaatse vervaardigde goederen en streekeigen producten;
- 13. de bedrijvigheid heeft een maximale hinderafstand van 50 m overeenkomstig de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering;
- 14. bodemonderzoek heeft aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik, dan wel sanering heeft plaatsgevonden;
- 15. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur;
- 16. functieverandering geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.
- b. De functies die gerealiseerd mogen worden zijn verblijfsrecreatie/toerisme, dagrecreatie/toerisme, zorg, opslag en de in Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst opgenomen functies. Indien functies naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met deze functies, zijn ook deze functies toegestaan.
- c. De navolgende tabel geeft de maximale omvang van de functie per gebied aan:
Verblijfsrecreatie/toerisme | Dagrecreatie/toerisme | Zorg | Opslag | Functies uit Bijlage2 Indicatievebedrijvenlijst | |||||
er plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk'; | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | Niet toegestaan | Niet toegestaan | ||||
ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone'; | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | ||||
Bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' | 900 m2 | 900 m2 | 900 m2 | 750 m2 | 750 m2 |
9.2 Functieverandering naar wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
- a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;
- b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, mag worden gebruikt voor bewoning;
- c. het agrarische bouwvlak in zijn geheel komt te vervallen;
- d. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan wanneer de inhoud (exclusief bijbehorende bouwwerken) meer bedraagt dan 900 m3;
- e. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoeld in sub f als vervangende nieuwbouw zoals bedoeld in sub g, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt;
- f. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend- van 100%;
- g. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden;
- h. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan:
- 1. 1, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m2 aan gebouwen;
- 2. 2, en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;
- 3. 2, en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van ten minste 2.500 m2 aan gebouwen;
- i. bij toepassing van artikel 9.2 sub h niet de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bouwwerken bij de minimaal te slopen oppervlakte mag worden meegeteld;
- j. het totaal aantal wooneenheden op een perceel nooit meer mag bedragen dan 3;
- k. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
- l. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning;
- m. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt; Indien geen woningen worden toegevoegd volstaat een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing;
- n. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
- o. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
- 1. de milieusituatie;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 4. de sociale veiligheid.
- p. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Meddoseweg 5 Vragender wijziging bouwvlak.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 3 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 4 Definitief Besluit Wet Natuurbescherming 08-01-2018
Bijlage 5 Aerius-berekening
Hoofdstuk 1 Gegevens Van Het Plan
Meddoseweg 5 Vragender wijziging bouwvlak |
Wijzigingsplan |
Vastgesteld |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
Esther Hoopman |
tel.nr. 0544 - 39 35 29 |
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
Bij de gemeente Oost Gelre is een verzoek ingekomen voor verandering van het agrarisch bouwvlak aan de Meddoseweg 5 te Vragender. Hier is een gemengde veehouderij gevestigd. Het bedrijf houdt melk- en jongvee en heeft een varkenstak.
Het bedrijf wil de vorm van het agrarisch bouwvlak veranderen en zo een uitbreiding van de varkenstak mogelijk maken. Eén van de doelen van deze uitbreiding is om meer ruimte per dier te bieden en zo een bijdrage te leveren aan dierenwelzijn. In de nieuwe opzet wijzigt ook de indeling van de rundveetak: de melkkoeientak wordt stopgezet en de jongveetak wordt uitgebreid. Daarnaast wordt de varkenstak uitgebreid.
Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en een bouwvlak. Het agrarisch bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 2,25 hectare. Op het bouwvlak ligt de aanduiding 'intensieve veehouderij', waarmee is aangegeven dat hier een intensieve veehouderij is toegestaan. Voorwaarde hierbij is dat: "niet meer dan 1 ha van het bouwvlak gebruikt mag worden ten behoeve van de intensieve veehouderij, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt". Er zijn twee bedrijfswoningen toegestaan.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011 ', het 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en het bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de vorm van het agrarisch bouwvlak te veranderen. Van deze bevoegdheid wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.
2.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het bedrijf is gelegen in het buitengebied van Oost Gelre. Het ligt ten noordoosten van de kern Vragender. De directe omgeving bestaat uit verspreide (agrarische) bebouwing te midden van agrarisch grasland met een enkele burgerwoning.
Ligging plangebied.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
In het plangebied is een agrarisch bedrijf aanwezig met melk- en jongvee en een varkenstak en twee bedrijfswoningen. Voor het bedrijf is op 17 januari 2013 omgevingsvergunning milieu verleend voor onderstaande opzet:
De locatie waar de nieuwe stal gewenst is, is op dit moment in gebruik als grasland.
Luchtfoto van het plangebied
Op de bedrijfslocatie is het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende bestemmingsplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' van kracht. In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met een bouwvlak van circa 2,25 hectare. Het plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' en de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is geregeld dat hier twee bedrijfswoningen toegestaan zijn.
Hoofdstuk 4 Nieuwe Situatie
De initiatiefnemer is voornemens om het bedrijf te wijzigen en uit te breiden. De belangrijkste wijzigingen zijn hierna benoemd:
- Een bestaande kraamstal voor 220 kraamzeugen (stal 9 op tekening) wordt verlengd. Na verlenging biedt de stal ruimte aan 396 kraamzeugen.
- Op de bestaande kraamstal zit momenteel een enkelvoudige biologische luchtwasser. Deze verdwijnt en wordt vervangen door een nieuwe combiluchtwasser BWL2009.12. De combiluchtwasser reduceert de emissies van ammoniak, geur en fijnstof in grotere mate.
- Ten oosten van de bestaande stallen komt een nieuwe stal voor 3576 gespeende biggen en 200 dragende zeugen. Ook deze stal zal worden voorzien van een gecombineerde luchtwasser BWL2009.12.
- In de nieuwe opzet worden geen melkkoeien meer gehouden. Wel wordt er nog vrouwelijk jongvee gehouden.
Een situatietekening van de beoogde opzet is hierna weergegeven.
Tussenaanvraag
Voor de beoogde ontwikkeling is het noodzakelijk dat het bouwvlak wordt gewijzigd. De nieuwe stal voor de biggen en de dragende zeugen past namelijk niet binnen het geldende bouwvlak. Aangezien Tiggeloven toch graag in 2017 al wilde bouwen en omdat de verlenging van de kraamstal past binnen het geldende bouwvlak, is voor deze verlenging een aparte aanvraag ingediend. In deze verlenging kunnen kraamzeugen en biggen worden gehouden. Die omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de stal binnen het bouwvlak is verleend.
Wijzing vorm bouwvlak
Om de nieuwe stal bij te kunnen bouwen moet het bouwvlak worden vervormd. In bijlage 10 en 11 is de bestaande situatie de gewenste situatie opgenomen.
Het bedrijf wordt ingepast in de omgeving. Het inpassingsplan bestaat uit de volgende onderdelen;
- Aanplant struweelhaag aan west-, oost- en noordzijde
- Aanplant solitaire zomereik aan noordwestzijde van het erf
- Aanleg erfbosje met picknickplaats in zuidoosthoek van het erf
Inpassingsplan
Om het omringende landschap te versterken wordt een houtsingel langs een kavelgrens ten oosten van het erf aangelegd.
Landschapsversterking
Hoofdstuk 5 Beleidskader
5.1 Inleiding
Op internationaal, nationaal en provinciaal niveau zijn een aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste worden in de volgende paragrafen beschreven.
5.2 Nationaal Beleid
5.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.
De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen daarvan en de verschillende waarden van het landelijk gebied.
In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor dit wijgingsplan is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Dit wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure voor wijzigingsplannen in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.
De overige nationale belangen zijn voor dit wijzigingsplan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking vastgelegd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Allereerst moet er behoefte zijn aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat hier om de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf en niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf valt - ook volgens jurisprudentie - niet onder de noemer van een stedelijke ontwikkeling. De uitbreiding is in oppervlakte namelijk beperkt.
5.3 Provinciaal Beleid
5.3.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
1. een duurzame economische structuur;
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Concreet betekent dit dat bestaande en nieuwe bedrijven kansen moeten krijgen.
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten wordt hier nader op ingegaan.
5.3.2 Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen.
Artikel 2.5.3.2 (van de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland van juli 2017) Uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijtak uit de omgevingsverordening geeft voorschriften omtrent de uitbreidingsmogelijkheden van een niet grondgebonden veehouderij. Daarbij is het Plussenbeleid opgenomen. Dit beleid geeft kwaliteitsvoorwaarden voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.
Het bedrijf van de intiatiefnemer houdt melk- en jongvee en heeft een varkenstak. Het totale bouwvlak bedraagt circa 2,25 ha. Voor de voorgenomen uitbreiding met een stal, zal de vorm van het bouwvlak gewijzigd worden. Na de vormverandering is de oppervlakte van het bouwvlak nog steeds circa 2,25 ha.
Het gaat in dit geval echter niet om uitbreiding zoals bedoeld in het Plussenbeleid. Er komen weliswaar dieren bij, maar het bouwvlak wordt niet uitgebreid. Daarmee valt de ontwikkeling volgens het Plussenbeleid onder "bestaand recht". Bovendien is er geen sprake van een herziening van het bestemmingsplan, maar wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan.
Conclusie: het bedrijf breidt de intensieve tak uit qua dieraantallen, maar heeft geen groter bouwvlak nodig. De vigerende oppervlakte van het bouwvlak blijft ongewijzigd. Daarmee is het project in overeenstemming met de omgevingsverordening.
Beschermingsregime voor het Nationaal Landschap Winterswijk
In artikel 2.7.4.2 van de verordening is de volgende regeling voor het Nationaal Landschap opgenomen:
1.Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.
2.In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk:
a.als er geen reële alternatieven zijn;
b.er sprake is van redenen van groot openbaar belang; en
c.er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.
Het plan houdt de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf in. In directe aansluiting op de bestaande bebouwing wordt een nieuwe stal mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Winterswijk. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn de volgende:
- Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft
- De kleinschaligheid en verweving hangt ook samen met het voorkomen van vele kleine landgoederen met een grote afwisseling van natuur, landbouwgrond, bos en kleine beplantingselementen.
- Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)
- Essen, eenmansessen met steilranden komen overal in het gebied voor behalve in de jongere ontginningen.
- Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap;
- Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden
- De verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.
Dit wijzigingsplan maakt de verandering van de vorm van een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf mogelijk. De oppervlakte van het bouwvlak verandert niet. Door te schuiven met wat resthoekjes ontstaat ruimte voor een nieuwe stal.
Het bedrijf heeft een Landschappelijk inpassingsplan ingediend. In het landschappelijk inpassingsplan zijn nieuwe elementen opgenomen op het erf en in de omgeving van het bedrijf. Op het erf van het bedrijf wordt nieuwe beplanting langs de randen aangebracht. In de omgeving van het bedrijf wordt ook nieuwe beplanting aangebracht.
Het inpassingsplan bestaat uit de volgende onderdelen;
- Aanplant struweelhaag aan west-, oost- en noordzijde
- Aanplant solitaire zomereik aan noordwestzijde van het erf
- Aanleg erfbosje met picknickplaats in zuidoosthoek van het erf
Inpassingsplan
Om het omringende landschap te versterken wordt een houtsingel langs een kavelgrens ten oosten van het erf aangelegd.
Landschapsversterking
Met de verandering van de vorm van het bouwvlak wordt aan de oostzijde van het perceel een nieuwe stal mogelijk gemaakt. Deze stal heeft een breedte van 33 meter nodig om tot een goede en efficiënte indeling te komen. De frontbreedte van de varkensstallen (circa 125 meter) die zo ontstaat wordt 'gebroken' door een geleding in de nieuwe voorgevel aan te brengen. Met het beplantingsplan wordt het bedrijf ingepast in de omgeving en er vinden inpassingsmaatregelen in de omgeving van het bedrijf plaats. Met deze maatregelen wordt de kleinschaligheid van het Nationaal Landschap op en rond deze locatie versterkt.Het plan is daarom vanuit een stedebouwkundig en landschappelijk oogpunt aanvaardbaar.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap worden niet aangetast. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap worden niet aangetast.
5.4 Gemeentelijk Beleid
5.4.1 Geldende bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met bijbehorende reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met daarbinnen een bouwvlak van circa 2,25 hectare. De aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' regelt dat er twee bedrijfswoningen zijn toegestaan binnen het bouwvlak.
Op het perceel ligt tenslotte de dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachtingswaarde 2'. Ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' is het bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter én een oppervlakte beslaan van meer dan 2.500 m2 verplicht een archeologisch onderzoek uit te voeren. Voor het plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 6.4 Cultuurhistorie en archeologie wordt op de resultaten van dit onderzoek ingegaan.
Geldende bouwvlak
Mogelijkheden voor wijziging bouwvlak agrarische bedrijven in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is bij de wijzigingsbevoegdheden de mogelijkheid opgenomen voor het uitbreiden van agrarische bedrijven.
In artikel 4.7.3 zijn de voorwaarden voor het vervormen van het bouwvlak opgenomen. De voorwaarden luiden als volgt:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vervormen van het bouwvlak, met dien verstande dat:
- a. de vervorming niet mag leiden tot een vergroting van het bouwvlak;
- b. aangetoond is dat het vervormen van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- c. alle bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te blijven;
- d. het verschuiven van de grens van het bouwvlak mag niet tot gevolg hebben dat voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning kan worden gebouwd;
- e. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreeerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
- f. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het een Natura 2000-gebied;
- g. omliggende waarden door de vervorming van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;
- h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit;
- i. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt.
Het plan wordt aan deze voorwaarden getoetst in Hoofdstuk 7 Plantoetsing.
5.4.2 Landschapsontwikkelingsplan
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapstensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'De marke Vragender'.
Te beschermen en op te poetsen parels in dit gebied zijn:
- het ensemble van afwisseling van dorp, es, beekdalen, veld en veen
- karakteristieke solitaire bomen
- de molen en de ruïne van de kapel
- holle wegen, leemkuilen en grintgroeven
- plekken om een te verpozen eventueel met picknickbankjes
- het Vragenderveen en de Schaar
- typerende erfbeplantingen
- steilranden en beplantingen
Te stimuleren landschapselementen in dit gebied zijn:
- bestaande karakteristieke beplantingen
- kranspaden rond de es: zandpad langs esrand eventueel met fruitbomen en/of eikenhakhoutsingel
- veldpaden: zandpaden door de ontginning langs kavelranden met eiken-berkensingel erlangs
- veldpaden door en langs de beekdalen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin hooilandstrook en zwarte els
Voor onderhavig plan is een lanschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. In het beplantingsplan zijn de maatregelen voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf opgenomen. Hierbij is rekening gehouden met de historie van het landschap in het gebied.
Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten
6.1 Watertoets
Op grond van artikel 3.6.1 Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. In voorliggende paragraaf isgetoetst of de ontwikkeling dit dit bestemmingsplan mogelijk maakt in overeenstemming is met het waterbeleid. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een vijftal hoofdthema's:
- Veilig water: bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid;
- Voldoende water: zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen;
- Schoon water: zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier;
- Afvalwater: verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit;
- Vaarwegbeheer: zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? | Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Ja Nee Nee Nee |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Ja |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? | Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? | Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Het hemelwater dat op het huidige erf komt infiltreert deels in de bodem en wordt deels afgevoerd naar het oppervlaktewater. Dit hemelwater is niet verontreinigd.
Met de beoogde ontwikkeling neemt de oppervlakte verhard terrein toe met circa 3020 m2
(2520 m2 stal, 400 m2 verharding achter de nieuwe stal, 100 m2 verharding voor de nieuwe stal). Bij een dergelijke oppervlakte hoort een infiltratievoorziening van minimaal 121 kuub.
Initiatiefnemer heeft aangegeven ten noorden van de stallen een zaksloot te realiseren.
De afmetingen van deze zaksloot zijn als volgt:
- Breedte boven: 2,5 meter
- Breedte onderin: 1 meter
- Diepte: 1 meter
- Lengte 70 meter.
Met deze afmetingen is de capaciteit van de infiltratievoorziening toereikend.
6.2 Bodem
Beoordelingskader
Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een woon- of verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van gezondheidsrisico's voor de gebruikers van het bouwwerk. Een stal wordt niet als verblijfsruimte voor mensen beschouwd.
Inventarisatie
Om in beeld te brengen of ter plaatse van Meddoseweg 5 in Vragender mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd:
- De locatie is in gebruik als weiland. Voor zover ons bekend hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
- Op de locatie is, voor zover ons bekend, geen ondergrondse tank aanwezig geweest.
- De bedrijfslocatie (aangrenzend) is wel opgenomen op de lijst met sloopmeldingen of asbestinventarisaties van de gemeente (1993-2016). In 2014 wordt melding gemaakt van een asbestsloop als gevolg van brandschade. Op luchtfoto's uit die tijd zijn daar geen aanwijzingen gevonden voor de brand. Het is dus niet duidelijk of sprake is geweest van verspreiding van asbesthoudend materiaal naar het naastgelegen weiland.
- Op luchtfoto's (2008-2015) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.
- De milieu- en bodeminformatie van aangrenzende percelen geven geen aanleiding om op de locatie bodemverontreiniging te verwachten.
Conclusies en Advies
De bodemkwaliteit ter plaatse van de Meddoseweg 5 in Vragender is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding om een noemenswaardige bodemverontreiniging te verwachten. Over de (asbest)brand is onvoldoende informatie bekend. Omdat geen sprake is van een (toekomstige) verblijfsruimte, is het uitvoeren van onderzoek om de actuele bodemkwaliteit vast te leggen niet nodig. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor de toekomstige functie als veebedrijf. Het aspect Bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Aandachtspunten
In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan
- Wanneer tijdens de planrealisatie in de bodem onverwacht zintuiglijke afwijkingen worden geconstateerd, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente te worden geïnformeerd.
- Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
- Wanneer tijdens planrealisatie grondwater wordt onttrokken (bemaling) en geloosd, behoort vooraf toestemming te worden gegeven door het betreffende bevoegd gezag.
- Bij de oprichting, verandering of beëindiging van een inrichting kan sprake zijn van een verplichting voor een nul- of eindsituatieonderzoek. De beoordeling hiervan vindt plaats bij het indienen van een melding in het kader van het Activiteitenbesluit of het aanvragen van een Omgevingsvergunning Milieu.
6.3 Flora En Fauna
6.3 Flora en fauna
Op basis van de Wet natuurbescherming moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden nagegaan of beschermde soorten of gebieden worden aangetast.
Op de plek waar de stal wordt gebouwd is nu grasland aanwezig. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als een Natura2000 -gebied of als onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk. Een onderzoek naar gebiedsbescherming is dan ook niet nodig.
Er is geen sprake van sloop van bestaande gebouwen. Een onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten is nu dan ook niet nodig. Een ecologisch onderzoek is wel nodig als in de toekomst ingrepen plaatsvinden in een aan de gevels en daken of als gebouwen gesloopt gaan worden.
Het uitvoeren van het inrichtingsplan gaat een leefgebied bieden voor verschillende soorten insecten, kleine zoogdieren en vogels. Naar alle verwachting zal daarmee de natuurwaarde op en rond het erf vergroot worden.
6.4 Cultuurhistorie En Archeologie
6.4.1 Cultuurhistorie
Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager. De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
In het plangebied staan geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Bovendien heeft de bouw van de stal geen/weinig invloed op de cultuurhistorische waarde van het landschap.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling verstoort de cultuurhistorische waarde van het gebied niet. Hiermee vormt cultuurhistorie geen belemmering voor dit bestemmingsplan, noch voor de realisering van het bouwplan.
6.4.2 Archeologie
De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld. Tevens kan een gemeente eigen archeologisch beleid vaststellen.
Het deel van het perceel waar de stal wordt gebouwd heeft de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter én een oppervlakte beslaan van meer dan 2500 m2 moet er verplicht een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Synthegra B.V. heeft in opdracht van Tiggeloven Agro te Vragender een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Meddoseweg 5 in Vragender. Hieronder worden kort de resultaten van het onderzoek beschreven.
De bovengrond van de natuurlijke veldpodzolgrond is in het hele plangebied verstoord door ploegwerkzaamheden. Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, en bevinden zich in de bovengrond van de oorspronkelijke podzolgrond. Aangezien de bodem is verstoord, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan. De verwachting voor vuursteenvindplaatsen kan daarom op laag worden gesteld.
Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de Chorizont reiken en zijn mogelijk nog intact. Tijdens het booronderzoek zijn echter geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats uit deze periode. Daarom kan de verwachting om archeologische waarden uit de perioden neolithicum tot en met de nieuwe tijd aan te treffen voor het plangebied op laag worden gesteld.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Wel dient de wettelijke meldingsplicht in acht genomen te worden:
"Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Ook wordt geadviseerd om de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente hierover direct te informeren."
Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Archeologisch onderzoek.
6.5 Geluid
Door Geurts Technisch Adviseurs BV is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsemissie van het varkens- en rundveebedrijf aan de Meddoseweg 3a en 5 te Vragender. In het akoestisch onderzoek worden de akoestische effecten als gevolg van de bedrijfsactiviteiten inzichtelijk gemaakt en wordt de geluidsbelating ter plaatse van rekenpunten in de omgeving bepaald. De conclusie van het akoestisch rapport wordt hieronder beschreven.
- De akoestisch relevante bedrijfsactiviteiten in het bedrijf zijn transportbewegingen, de ventilatoren van de stallen, de aanvoer van voer, afvoer van vee, afvoer van kadavers, afvoer van mest, afvoer van melk, afvoer van spuiwater, de aan- en afvoer van diverse hulp- en afvalstoffen en het gebruik van een tractor.
- Uit toetsing van de resultaten blijkt dat ter plaatse van de woningen ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT voldaan kan worden aan de richtwaarden uit het geluidbeleid van Oost Gelre van 40 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting wordt in de dagperiode met name bepaald door de transportbewegingen en laad- en losactiviteiten. In de avond- en nachtperiode zijn alleen de ventilatoren relevant. Aangezien wordt voldaan aan de grenswaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde (35 dB(A) in de nachtperiode) op 50 meter en de richtwaarde van 40 dB(A) etmaalwaarde (30 dB(A) in de nachtperiode) ter plaatse van woningen is onaanvaardbare hinder niet te verwachten.
- Uit de berekeningen blijkt dat aan de richtwaarden ten aanzien van het maximale geluidsniveau LAmax kan worden voldaan, te weten 50 dB(A) etmaalwaarde. Het piekgeluidsniveau wordt in de dag- en nachtperiode veroorzaakt door optrekkende vrachtwagens bij de inrit.
- Incidenteel vinden activiteiten plaats die leiden tot een verhoging in de geluidbelasting ter plaatse van de woningen van derden. Deze activiteit betreft het aanvoeren in inkuilen van kuilvoer in de sleufsilo's. Ter plaatse van de woningen ontstaan geen overschrijdingen van de normstelling voor het LAr,LT of het LAmax. Ter plaatse van de controlepunten op 50 meter van de terreingrens ontstaat een overschrijding ten aanzien van het LAr,LT in de dagperiode ten gevolge van het aanvoeren en inkuilen van kuilvoer in de sleufsilo's. Gelet op de frequentie waarmee bovenstaande activiteiten plaatsvinden, in totaal niet meer dan twaalf maal per jaar, kan deze conform de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening voor de toetsing aan de grenswaarden buiten beschouwing worden gehouden.
- Indirecte hinder ten gevolge van aan- en afrijdend verkeer is niet te verwachten. Het bedrijf voldoet aan de gestelde voorkeursgrenswaarde, te weten 50 dB(A) in de dagperiode.
Het gehele rapport is opgenomen in Bijlage 3. De Omgevingsdienst Achterhoek heeft in haar advies aangegeven dat het akoestisch rapport akkoord is en dat wordt voldaan aan de streefwaarden van het geluidbeleid en de grenswaarden van de handreiking. De omgevingsvergunning kan met geluidvoorschriften worden verleend. Het advies van de Omgevingsdienst Achterhoek is opgenomen in Bijlage 4.
6.6 Geur
Beoordelingskader
Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:
- Wet geurhinder en veehouderij;
- Activiteitenbesluit milieubeheer;
- Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet volledig onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen.
De Wgv maakt onderscheid tussen:
- diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, zoals varkens en pluimvee:
- 1. dieraantallen zijn om te rekenen naar totale geuremissie;
- 2. geurbelasting is te bepalen door de geuremissie te berekenen in het rekenprogramma V-Stacks Vergunning of V-Stacks Gebied;
- 3. de berekende geurbelasting moet worden getoetst aan de geurnormen van 3 odour units per kubieke meter lucht (voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom) en 14 odour units per kubieke meter lucht (voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom);
- diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, zoals melkrundvee en paarden:
- 1. hiervoor gelden vaste minimumafstanden (geen berekeningen mogelijk);
- 2. de minimaal in acht te nemen afstanden bedragen 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
De minimumafstanden van 50 en 100 meter gelden ook voor geurgevoelige objecten die:
- deel uitmaken van een andere veehouderij (of die op of na 19 maart 2000 geen deel meer uitmaken van een andere veehouderij);
- op of na 19 maart 2000 in samenhang met beëindiging van de veehouderij zijn/worden gerealiseerd.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Agrarische bedrijven hebben geen vergunning nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008
De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.
Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:
- bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
- bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
- bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.
Inhoudelijke toets
In het kader van de beoordeling van het aspect geur veehouderij zijn door Locis Adviseurs op 23 augustus 2017 geurberekeningen uitgevoerd. Deze berekening is bijgevoegd in Bijlage 5Geurberekening. Deze berekeningen zijn beoordeeld op:
- uitgangspunten;
- gebruikt rekenmodel;
- normstelling;
- rekenresultaten.
Uitgangpunten
De boordeling van het aspect geur veehouderij richt zich op het effect van door de geuremissie veroorzaakte belasting ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten.
De berekeningen zijn uitgevoerd voor de bestaande en de beoogde bedrijfssituatie van de varkenshouderij op het adres Meddoseweg 5 in Vragender. Voor het rekenmodel zijn de correcte invoerwaarden gebruikt.
Rekenmodel
Voor de berekeningen heeft het adviesbureau gebruik gemaakt van het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2010. Dit verspreidingsmodel is wettelijk verplicht (artikel 2, lid 1, van de Regeling geurhinder en veehouderij) om de geurbelasting van een individuele veehouderij te berekenen.
Normstelling
Voor de normstelling is terecht aangesloten bij de hierboven genoemde geurnormen en -afstanden. Daarbij zijn de correcte geurnormen en –afstanden genoemd.
Rekenresultaten
Uit de berekeningen van de geurbelasting blijkt dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling de geurbelasting toeneemt ten opzichte van de vergunde situatie. Daarnaast blijkt dat de geurbelasting als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling op alle omliggende geurgevoelige objecten ruimschoots voldoet aan de geurnorm van 14 odour units/m3.
De hoogst berekende geurbelasting op omliggende geurgevoelige objecten betreft 8,4 odour units/m3 op de woning op het adres Lankveldweg 2 in Vragender. Ook wordt voldaan aan de minimale afstand van 50 meter van de voorgenomen ontwikkeling tot omliggende woningen die onderdeel uit maken van (voormalige) veehouderij.
Gelet op de afstand van circa 700 meter vanaf de locatie van de voorgenomen ontwikkeling tot de bebouwde kom van Vragender, kan ruimschoots voldaan worden aan de geurnorm van 7 odour units op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom van Vragender.
Conclusie / advies
Uit de berekeningen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de geurnormen en -afstanden ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten. Het aspect geur veehouderij vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat niet in het geding ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten.
6.7 Luchtkwaliteit
Beoordelingskader
De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit onderstaande tabel.
Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:
- Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet milieubeheer. De Nibm-bijdrage komt dan neer op 1,2 µg/m3.
In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast (van respectievelijk 300 en 50 meter). Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. In de regeling is het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:
- geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
- geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
- geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.
Inhoudelijke toets
In het kader van de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit zijn door Locis Adviseurs op 23 augustus 2017 fijnstofberekeningen uitgevoerd. Deze berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 6 Berekeningluchtkwaliteit. Deze berekeningen zijn beoordeeld op:
- uitgangspunten;
- gebruikt rekenmodel;
- normstelling;
- rekenresultaten.
Uitgangspunten
De beoordeling van het aspect luchtkwaliteit richt zich op het effect van de uitstoot van fijn stof (PM10). Dat is terecht, omdat voor stikstofdioxide (NO2) op voorhand duidelijk is dat in deze situatie geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Voor andere stoffen, waarvoor in het kader van de luchtkwaliteit grenswaarden zijn vastgesteld, geldt hetzelfde.
De berekening is uitgevoerd voor de beoogde bedrijfssituatie van de varkenshouderij op het adres Meddoseweg 5 in Vragender. Voor het rekenmodel zijn de correcte invoerwaarden gebruikt.
De afstand tot andere omliggende veehouderijen is zodanig groot en de aard en omvang van deze bedrijven is zodanig beperkt dat een berekening van de concentraties fijn stof overbodig is. Op voorhand is duidelijk dat de bijdrage van die veehouderijen niet zodanig is dat deze individueel of cumulatief leiden tot een overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof.
Gebruikt rekenmodel
Voor de berekening heeft het adviesbureau gebruik gemaakt van het rekenmodel ISL3a versie 2017-1. Dat programma is een wettelijk goedgekeurd rekenmodel dat rekent volgens de Standaardrekenmethode 3 (SRM3).
Normstelling
Voor de normstelling is terecht aangesloten bij de hierboven genoemde grenswaarde voor fijn stof (PM10). Daarbij is de correcte grenswaarde genoemd.
Rekenresultaten
De hoogst berekende jaargemiddelde PM10- concentratie is 20,85 microgram/m3 (exclusief zeezoutcorrectie). Die concentratie bevindt zich ruimschoots onder de norm van 40 microgram/m3.
Het berekende aantal overschrijdingen voor de daggemiddelde concentratie PM10 van 50 microgram/m3 bedraagt 8,6 dagen per jaar (exclusief zeezoutcorrectie). Dat aantal bevindt zich ruimschoots onder de norm van 35 dagen per jaar.
In beide gevallen is uitgegaan van het rekenjaar 2017. Gezien de dalende trend van de achtergrondconcentraties PM10 mag worden verondersteld dat dit hoogste waarden zijn die binnen nu en 10 jaar worden aangetroffen. In deze situatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
Conclusie / advies
Uit de berekening blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de wettelijke grenswaarden voor fijnstof (PM10) ter plaatse van omliggende te beschermen objecten. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende te beschermen objecten is niet in het geding.
6.8 Bedrijven En Milieuzonering
Beoordelingskader
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Die ontwikkelingen hebben bijvoorbeeld betrekking op nieuwe woningen in de omgeving van bedrijven of op nieuwe bedrijvigheid in de omgeving van woningen.
De in de VNG-publicatie genoemde richtafstanden zijn afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden (rustige woonwijk en rustig buitengebied). Overigens gaan wettelijke afstanden voor de richtafstanden uit de VNG-publicatie.
Wanneer uit de beoordeling aan de richtafstanden blijkt dat een ontwikkeling niet mogelijk is, kan onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Op dat moment is een afweging aan de orde over de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.
Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden aangehouden. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 met één afstandsstap worden verlaagd. Voor bedrijven waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstand is reductie van de richtafstanden met één afstandsstap niet zonder meer mogelijk.
Overwegingen
Het betreft hier een varkens- en rundveebedrijf. Op grond van de bedrijfsactiviteiten geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van maximaal 200 meter (zie onderstaande tabel).
SBI 2008 | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Categorie |
0141, 0142 | Fokken en houden van rundvee | 100 | 30 | 30 | 0 | 3.2 |
0146 | Fokken en houden van varkens | 200 | 30 | 50 | 0 | 4.1 |
Binnen de richtafstand van 200 meter bevinden zich meerdere woningen van derden. Maatgevend voor de te hanteren richtafstand is het aspect geur. Hierop is in het geval van veehouderijen echter specifieke wetgeving van toepassing (Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit milieubeheer). Die wettelijke regeling heeft voorrang op de richtafstanden. De afstand voor het aspect geur uit bovenstaande tabel is daarom niet van toepassing.
Uit paragraaf 6.6 Geur blijkt dat wordt voldaan aan de voor omliggende woningen van toepassing zijnde geurnorm van 14 odour units/m3 (en eveneens aan de geurnorm van 7 odour units/m3 op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom van Vragender). Het woon- en leefklimaat bij die woningen en andere geurgevoelige objecten is hierbij niet in het geding.
Aan de overige richtafstanden (voor geur, stof en geluid) wordt voldaan vanuit de grenzen van het aangevraagde bouwvlak. Dit betekent dat er sprake is van voldoende afstand tussen het aangevraagde bouwvlak en omliggende woningen. Ook is hierbij het woon- en leefklimaat bij die woningen niet in het geding.
Conclusie / advies
Binnen de richtafstanden voor de aspecten geluid, stof en gevaar bevinden zich ten opzichte van de aangevraagde bouwvlakgrenzen geen woningen van derden. Dit geldt niet voor de richtafstand voor het aspect geur (hierbinnen bevinden zich wel woningen). Deze richtafstand is echter niet van toepassing, omdat er voor geur uit dierenverblijven specifieke wetgeving bestaat, die voorrang heeft op de richtafstanden. Uit de geurbeoordeling is gebleken dat die ontwikkeling vanuit dit perspectief inpasbaar is in de omgeving. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
6.9 Externe Veiligheid
Beoordelingskader
Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen.
Het plan is getoetst aan de volgende wet- en regelgeving:
- Voor inrichtingen (bedrijven) wordt in dit advies getoetst aan het besluit Externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende regeling.
- Voor transportroutes over weg, water en spoor wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT).
- Voor buisleidingen wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
- Door de gemeente Oost Gelre is lokaal externe veiligheidsbeleid vastgesteld. Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Oude IJsselstreek is vastgesteld in 2008.
Analyse
Er is sprake van de uitbreiding van de varkenstak van het bedrijf. Hiertoe wordt de stal vergroot buiten het huidige bouwvlak. Het aantal personen binnen de inrichting zal niet of niet noemenswaardig toenemen met de uitbreiding van de stallen.
Conclusie / advies
Het onderwerp externe veiligheid is niet relevant voor dit plan, omdat er geen noemenswaardige toename is van het aantal personen externe veiligheid. Verdere advisering voor het onderwerp externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk.
6.10 Milieueffectrapportage
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) ontwikkeld. Bij "grotere" oprichtingen kan de gemeente eisen dat er bij de milieu aanvraag een milieu-effectrapport (MER) bijgevoegd wordt. De MER-plicht vloeit voort uit Europese richtlijnen.
Bij het bestaan van een MER-plicht mag de vergunningsaanvraag pas in procedure worden gebracht als de voorafgaande MER-procedure is afgerond. De MER geeft een beeld wat de milieugevolgen bij een gewenste oprichting zijn. Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is binnen het Nederlands recht het beoordelingskader om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een projectafwijkingsbesluit een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.
In onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r. staat omschreven voor welke activiteiten, plannen of besluiten het Besluit m.e.r. van toepassing is. Daaruit volgt dat er een m.e.r-(beoordelings)plicht geldt voor een oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren als deze boven een bepaalde drempelwaarde uitkomt.
Het voorgenomen project blijft onder de drempelwaarden van onderdeel C en D. Er bestaat op grond daarvan voor dit project dus geen m.e.r.-(beoordelings)plicht. Tevens is op basis van de bevindingen van de hiervoor behandelde milieu-aspecten voor dit project geen aanleiding om te concluderen dat sprake is van aanzienlijke milieueffecten en dat er alsnog een MER dient te worden opgesteld. Uit deze ruimtelijke onderbouwing volgt immers op het gebied van:
- de kenmerken van de voorgenomen activiteit;
- de plaats van de voorgenomen activiteit;
- de kenmerken van de mogelijke effecten van de voorgenomen activiteit;
dat de voorgenomen uitbreiding geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
Conclusie: aangezien dit project niet leidt tot aanzienlijke milieueffecten, geldt er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Hoofdstuk 7 Plantoetsing
In artikel 4.7.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' zijn de voorwaarden voor het vervormen van het bouwvlak opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling wordt hieronder getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid:
- a. de vervorming niet mag leiden tot een vergroting van het bouwvlak;
De oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijk. In bijlage 10 en 11 zijn tekeningen opgenomen met de huidige en nieuwe verdeling.
- b. aangetoond is dat het vervormen van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
Het bedrijf wil de vorm van het agrarisch bouwvlak veranderen en zo een uitbreiding van de varkenstak mogelijk maken. Eén van de doelen van deze uitbreiding is om meer ruimte per dier te bieden en zo een bijdrage te leveren aan dierenwelzijn. In de nieuwe opzet wijzigt ook de indeling van de rundveetak: de melkkoeientak wordt stopgezet en de jongveetak wordt uitgebreid. Daarnaast wordt de varkenstak wordt uitgebreid. Situering van de nieuwe stal direct naast de laatst gebouwde stal is qua looplijnen het meest logisch en eigenlijk ook het enige mogelijke.
- c. alle bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te blijven;
In de nieuwe situatie wordt alle bedrijfsbebouwing gesitueerd binnen het bouwvlak, zowel de bestaande als nieuwe bebouwing.
- d. het verschuiven van de grens van het bouwvlak mag niet tot gevolg hebben dat voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning kan worden gebouwd;
Het vervormen van het bouwvlak heeft niet tot gevolg dat voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoningen kan worden gebouwd.
- e. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreeerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
Het perceel is niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone', maar op ruim 100 meter hiervandaan. Er is geen sprake van aantasting van natuurwaarden. Voor de vervorming van het bouwvlak en de bouw van een stal worden geen bestaande landschapselementen verwijderd. Bovendien wordt er het bedrijf landschappelijk ingepast.
- f. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
Uit de aangeleverde Aerius-berekening blijkt dat er geen sprake is van toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied. De berekening is opgenomen in Bijlage 7Aerius-berekening.
- g. omliggende waarden door de vervorming van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;
In paragraaf 6.3 Flora en fauna is nader ingegaan op de gevolgen van dit plan voor de flora en fauna. Geconcludeerd is dat het plan geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna zal hebben.
Daarnaast blijkt uit het archeologisch onderzoek dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
Met de verandering van de vorm van het bouwvlak wordt aan de oostzijde van het perceel een nieuwe stal mogelijk gemaakt. Deze stal heeft een breedte van 33 meter nodig om tot een goede en efficiënte indeling te komen. De frontbreedte van de varkensstallen (circa 125 meter) die zo ontstaat wordt 'gebroken' door een geleding in de nieuwe voorgevel aan te brengen. Op deze manier worden stedenbouwkundige waarden niet onevenredig aangetast.
Ten slotte is er een landschappelijk inpassingsplan ingediend, waardoor ook landschappelijke waarden niet worden aangetast, maar juist landschappelijke waarden worden ontwikkeld.
- h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit;
Uit hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten blijkt dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit.
- i. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt.
Initiatiefnemer heeft een landschappelijk inpassingsplan ingediend. In het plan zijn de maatregelen voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf opgenomen. Het complete plan is opgenomen in Bijlage 1Landschappelijk inpassingsplan.
Met een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de planregels is de aanleg en instandhouding van de inpassingsmaatregelen uit het inpassingsplan gegarandeerd.
GGD-advies
De GGD Noord- en Oost Gelderland heeft een advies gegeven over volksgezondheidsaspecten met betrekking tot de uitbreiding van het bedrijf aan de Meddoseweg 5 te Vragender. Conclusie van het advies is dat bij een goede werking van de luchtwassers te garanderen is dat de emmissies niet of nauwelijks zullen toenemen en er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Het advies is als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
De opdrachtgever fungeert als de financiële drager van het onderhavige project. De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initatief, waarvoor reeds de benodigde financiële middelen zijn gereserveerd. De gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het project en draagt geen financiële risico's voor de realisatie.
Het bestemmingsplan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan als het verhaal van kosten voor rekening van verzoeker komt. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2.1 Inspraak
Het ontwerpwijzigingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingekomen.
De buren zijn geïnformeerd over de plannen. De aanvrager heeft zijn naaste buren in een straal van circa 250 meter persoonlijk geïnformeerd over zijn plannen. De buren hebben aangegeven akkoord te zijn met zijn plannen. Naar aanleiding van één van de gesprekken is de locatie van de nieuwe luchtwasser aangepast. Een geanonimiseerd verslag van deze gesprekken is als Bijlage 9 toegevoegd.
8.2.2 Artikel 3.1.1. Bro-overleg
Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. In het kader van vooroverleg is het bestemmingsplan toegezonden aan Waterschap Rijn en IJssel en aan de provincie. Beide instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.