Functieverandering Oude Papendijk 8-8a Groenlo
Wijzigingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 16-04-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Functieverandering Oude Papendijk 8-8a Groenlo met identificatienummer NL.IMRO.1586.WPBUI2008-VG01 van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een deel van een woning, of een woonunit, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijfsgebouwen:
gebouwen die dienen voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit, inclusief bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning.
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.14 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.15 bestaand
onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Functieverandering Oude Papendijk 8-8a Groenlo;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 chalet:
een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;
1.27 daghoreca:
horeca dat is gericht op het overdag tot 23:00 uur verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;
1.28 deel:
de aan een bestaande of voormalige agrarische bedrijfswoning gekoppelde rechtstreeks (of via een tussenlid) vanuit de woning toegankelijke stalruimte (als onderdeel van het hoofdgebouw), die beeldbepalend, visueel, en van oorsprong functioneel verbonden is met de betreffende woning en daarmee een onlosmakelijke eenheid vormt, één en ander exclusief eventuele aan de deel grenzende ondergeschikte en niet meer met de woning in verbinding staande bebouwing;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 erfinpassing
erfinpassing vindt plaats op het erf en omliggende gronden. Hiertoe behoort in ieder geval de situering van opstallen, de inrichting van het perceel en de aansluiting van het erf op de omgeving. Het gaat hierbij onder andere om aanleg van opgaande beplanting op of direct aangrenzend aan het erf.
1.31 extensieve dagrecreatie:
extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.32 functieverandering naar wonen
het toevoegen van een woning op een locatie van een voormalig agrarisch bedrijf;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 hergebruik
het gebruik van bestaande, voormalig agrarische, gebouwen voor een andere functie.
1.35 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.36 inwoning:
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.37 kampeermiddelen:
tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.38 karakteristieke gebouwen:
een traditionele boerderij, waarvan de originele kenmerken in hoofdzaak nog aanwezig zijn en welke is gebouwd volgens de principes van de hallenhuisboerderij;
1.39 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.40 landschapsversterking:
landschapsversterking vindt plaats buiten het erf, met als doel de gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap te versterken. Het betreft bijvoorbeeld de aanleg van paden, lanen, bossen en houtwallen;
1.41 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.42 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.43 nevenactiviteit:
een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.44 ondersteunende detailhandel:
niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
1.45 ondersteunende horeca:
horeca die onlosmakelijk is verbonden met de bestemming van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;
1.46 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.47 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.48 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.49 reële agrarische bedrijfsvoering:
een niet volwaardig agrarisch bedrijf met een zodanige arbeidsomvang, dat toch van een beroepsmatige beroepsuitoefening kan worden gesproken en dat een serieuze aanzet kan zijn tot een doorgroei naar een volwaardig bedrijf;
1.50 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.51 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;
1.52 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.53 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;
1.54 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.
1.55 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bovenkant spoorstaaf:
de hoogte van de bovenkant van de laagst gesitueerde spoorstaaf;
2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
- c. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- d. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- e. erfbeplanting;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. erven en terreinen, waarbij geldt dat erfverharding uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan;
- h. wegen en paden;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. in/-en uitritten, mede ten behoeve van de aangrenzende bestemming.
Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':
- is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
- 1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
- 2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
- 3. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
- 4. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
- 5. de grotere open ruimtes, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
- 6. kleinschalige besloten ruimtes;
- 7. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
- 8. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
- zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen bij een direct op een bestemmingsvlak wonen aansluitend agrarisch perceel, met dien verstande dat:
- 1. binnen het bestemmingsvlak wonen aantoonbaar geen ruimte is;
- 2. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
- 3. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 4. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 5. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 6. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 7. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw binnen het bestemmingsvlak wonen niet meer is dan 100 m;
- 8. de afstand tot de grens van de nabijgelegen bestemmingsvlakken voor 'wonen' niet minder dan 50 m bedraagt;
- 9. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 10. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 11. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 12. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 13. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gebouwen binnen het bestemmingvlak wonen zijn gelegen;
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m;
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
- 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 4. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
- 5. het aanleggen van landschapselementen, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
- 6. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
- 7. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 8. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 9. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op eenNatura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
met de daarbij behorende:
- c. erfbeplanting;
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. wegen en paden;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.
In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
m³Twee woningen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' 4,5, tenzij anders is aangegeven. 9 1879 voor twee aaneengebouwde woningen Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. Overkapping ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' 2,5 4 41 Erf- en terreinafscheidingen
2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5 - b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
- c. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
- d. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
- e. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneen te worden gebouwd;
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- b. lid 4.2 sub e ten behoeve van het herbouwen van de woning op minder dan 25 m van de bestaande locatie, met dien verstande dat:
- 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
- 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
- 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
- 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de woningen aaneen dienen te worden gebouwd;
- c. lid 4.5 sub e ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten indien gebruik gemaakt wordt van de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5 sub e, met dien verstande dat:
- 1. minimaal een gelijke oppervlakte gesloopt wordt van de bestaande gebouwen als bedoeld in artikel 19.5 sub e lid 1;
- 2. de oppervlakte van de nieuwbouw niet meer bedraagt dan 350 m2;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
- b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag het gebruik conform de opgenomen maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' alleen plaatsvinden indien het uitwendige karakter van de hoofdbouw behouden blijft of hersteld wordt, zoals dit bepaald wordt door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm, nokrichting en gevelindeling van de voor- en achtergevel.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
- 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
- 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
- 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
- 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
- 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
- 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
- 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
- b. lid 4.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
- 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
- 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 2 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
- 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
- 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
- c. in lid 4.1 jo 4.5 sub b ten behoeve van het toestaan van:
- 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 2 opgenomen Lijst aanhuis verbonden bedrijven of,
- 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 2 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
- 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
- 2. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 3. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 4. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 5. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 6. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
- 7. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
- 8. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 9. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 10. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 11. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 12. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
- e. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de Indicatievebedrijvenlijst, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme en dagrecreatie/toerisme toegestaan;
- 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
- 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 6. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' te wijzigen in 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1' of 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1' of 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bouwen langs wegen en water
- a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
- 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
- 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
- 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
- 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
- 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;
zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;
- b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Nutsvoorziening', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;
Afwijken bij een omgevingsvergunning
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
- 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
- 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofdenen seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
- 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;
mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van gronden;
- 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
- 3. het aanleggen van geluidswallen;
- 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
- e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
- f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.
8.2 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
- a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Paardenbakken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in de artikelen 3 en 4 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' en buiten het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
- b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' of binnen het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden';
- c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
- d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen of binnen het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' onmogelijk is;
- e. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
- g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid':
- 1. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
- 2. de belangen van omliggende functies niet onevenredig worden aangetast;
10.2 Natuurobservatiehutten
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in artikel 3 ten behoeve van het realiseren van een natuurobservatiehut, met dien verstande dat:
- a. de natuurobservatiehut maximaal 3 m hoog is;
- b. de natuurobservatiehut een oppervlakte heeft van maximaal 20 m2;
- c. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- d. uit onderzoek is gebleken dat de bebouwing niet leidt tot aantasting van natuur- en landschapswaarden.
10.3 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:
- a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
- b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
- c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
- 1. de inhoud van wooneenheden;
- 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.
Artikel 11 Parkeerregelgeving
In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
- b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
- c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- 2. de woon- en leefsituatie.
- d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Functieverandering Oude Papendijk 8-8a Groenlo.
Bijlagen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 3 Indicatieve Bedrijvenlijst
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Er is een verzoek ingekomen om de bestemming van het perceel Oude Papendijk 8/8a te wijzigen van agrarisch naar wonen. Het voormalig agrarisch bedrijf is al enkele jaren niet meer in werking. De dubbele woning en de aanwezige bijgebouwen worden sindsdien gebruikt voor woondoeleinden.
Het verzoek is later aangevuld met het verzoek om het achterhuis ook te gebruiken voor bewoning.
Er komen geen extra woningen bij. Ook het aantal vierkante meters aan gebouwen op het perceel blijft gelijk.
Het perceel Oude Papendijk 8/8a Groenlo is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met bijbehorende reparatieplannen en heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. Het huidige bouwvlak is circa 0,8 hectare. Op dit perceel zijn al twee aaneengebouwde woningen toegestaan.
Met een wijzigingsplan kan meegewerkt worden aan dit verzoek.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied is het agrarisch bouwvlak aan de Oude Papendijk 8-8a in Groenlo. Het plangebied ligt ten zuiden van Groenlo.
Plangebied
Ligging plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het perceel Oude Papendijk 8-8a te Groenlo ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en is voorzien van een 'bouwvlak'. Er gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Er zijn twee aaneengebouwde woningen toegestaan.
Uitsnede verbeelding van vigerend bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit wijzigingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In Hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan. Tot slot volgt in Hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.
2.1 Bestaande Situatie
Aan de Oude Papendijk 8-8a te Groenlo is een agrarisch bedrijf gelegen. Het betreft een voormalig agrarisch bedrijf met meerdere opstallen. Het voormalig agrarisch bedrijf is al enkele jaren niet meer in werking. De dubbele woning en de aanwezige bijgebouwen worden sindsdien gebruikt voor woondoeleinden.
Luchtfoto bestaande situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Het verzoek is om de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen'. Daarbij is de wens om het achterhuis te verbouwen en te gebruiken als woning. Het aantal vierkante meters bebouwing op het perceel blijft ongewijzigd.
Tekeningen gewenste nieuwe situatie
Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling dient er landschappelijke inpassing plaats te vinden. Initiatiefnemer heeft een landschappelijk inpassingsplan ingediend waarbij het perceel wordt ingepast. Dit landschapsplan is door de gemeente goedgekeurd en bijgevoegd.
Hoofdstuk 3 Beleid
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
3.1 Internationaal Niveau
3.1.1 Vogelrichtlijn
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
3.1.2 Habitatrichtlijn
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 10 juli 2017 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, etcetera.
Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. De omgevingsverordening vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid,. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
Het plangebied ligt in het landschapsensemble Groenlo-Slingerand.
Op te poetsen parels:
- de restanten van "Groenlo-vestingstad"
- centrum en vestingwerken
- nieuwe en bestaande brinken
- plekken om te verpozen eventueel met bankjes
- verschraalde bermen bij erf
- typerende erfbeplantingen
- karakteristieke bestaande beplantingen bijv. op steilranden
Te behouden en stimuleren landschapselementen:
- scholtelanen en slingeslingers in noord en oost`
- linde- of eikenlanen in zuid en west
- esrandbeplantingen
Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde landschappelijk inpassingplan voor het plangebied. De geschiedenis van het landschap heeft hierbij als basis gediend voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 2.
3.4.3 Uitgangspunten herbouw boerderijen buitengebied
Door het college van Oost Gelre zijn uitgangspunten vastgesteld voor herbouw van boerderijen in het buitengebied. Hierin wordt aangegeven of vervangende nieuwbouw van (een gedeelte van) boerderijen mogelijk kan worden gemaakt en welke voorwaarden daarbij in acht moeten worden genomen. Daarnaast gaat de nota in op het proces dat daarbij wordt doorlopen om de waarde en bouwkundige staat vast te stellen en om tot een goed plan te komen.
Het plan voor Oude Papendijk 8-8a Groenlo is eerder opgesteld dan dat het beleid is vastgesteld. Er is bij dit plan niet verzocht om een bouwkundig rapport. In deze situatie is door het dak en de bakstenen duidelijk te zien dat de kap en aanbouwen later zijn toegevoegd. Door de kap te herstellen wordt de historische gevel hersteld. Eén van de uitgangspunten is dat de naar de openbare weg toegekeerde voor- en of achtergevel behouden blijft of in oorspronkelijke staat wordt hersteld. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan in overeenstemming is met de uitgangspunten.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
In het plangebied staan geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De bouwwerken op het perceel zijn niet als monument aangemerkt.
Het plangebied heeft deels archeologische verwachtingswaarde 1 en deels archeologische verwachtingswaarde 2. Bij archeologische verwachtingswaarde 1 dient bodemingrepen dieper dan 30 cm over een bodemoppervlakte van 100 m2 een inventariserend archeologisch onderzoek plaats te vinden. Bij deze functiewijziging van agrarisch naar wonen vinden geen bodemingrepen plaats die een oppervlakte groter dan 100 m2 bestrijken. Onderzoek naar archeologie is daarom niet noodzakelijk.
Bij archeologische verwachtingswaarde 2 dient bodemingrepen dieper dan 30 cm over een bodemoppervlakte van 2.500 m2 een inventariserend archeologisch onderzoek plaats te vinden. Bij deze functiewijziging van agrarisch naar wonen vinden geen bodemingrepen plaats die een oppervlakte groter dan 2.500 m2 bestrijken. Onderzoek naar archeologie is daarom niet noodzakelijk.
4.2 Bodem
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Voor de locatie Oude Papendijk 8/8a Groenlo is een bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is door de Omgevingsdienst Achterhoek gecontroleerd. Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit op de onderzochte locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Het bodemonderzoek is bijgevoegd in Bijlage3.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Water
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
- een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
- water meer ruimte geven;
- versterken van de ecologische waarden;
- creëren van een vitaal watersysteem
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
- De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
- Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
- Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag | Rele- vant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Nee |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Nee |
(oppervlaktewater) | 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee |
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
In bovenstaande tabel zijn geen relevante thema's met ja beantwoord. Een nadere toelichting op genoemde thema's is dan ook niet nodig.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er komt geen bebouwd oppervlak bij en het aantal woningen verandert niet.
4.4 Geluid
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidsbeleid ontwikkeld, om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden. Een goed akoestisch leefklimaat kan soms ten koste gaan van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten.
Geluidbeleid
De gemeente heeft geluidbeleid. Volgens de kaart ligt de locatie in de gebiedstypering “Agrarisch”. Deze typering kent als streefwaarde 40 dB(A) etmaalwaarde, grenswaarde 45 dB(A) etmaalwaarde en voor de nacht een grenswaarde van 30 dB(A). Het beleid geeft aan dat ook bij planologische procedures getoetst moet worden aan de streef- en grenswaarden uit het beleid. Hier wordt feitelijk niets veranderd. Het waren woningen en blijven woningen. Alleen de functie wijzigt. Toetsing aan het beleid is verder niet aan de orde.
Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
In de omgeving van het plan bevindt zich de gemeentelijk Oude Papendijk met maximum snelheid van 60 km/uur en een wettelijke zone van 250 meter. De woning Oude Papandijk 8 ligt binnen de zone.
Zonebreedte voor een weg, bestaande uit | stedelijk gebied | buitenstedelijk gebied |
een of twee rijstroken of een of twee sporen | 200 meter | 250 meter |
drie of meer rijstroken of drie of meer sporen | 350 meter | 400 meter |
Voor een ontwikkeling binnen de zone van overige wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat het verkeerslawaai op de gevel van (bijvoorbeeld) de woning voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder.
Voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB. Bij het niet kunnen voldoen aan deze grenswaarde bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Het College van Burgemeester en Wethouders is hiervoor bevoegd. De hoogst te verlenen grenswaarde bedraagt 53 dB.
Hoogste toelaatbare geluidsbelasting | stedelijk gebied | buitenstedelijk gebied |
Woningen nieuw gelijk met wegaanleg | 58 dB | 53 dB |
nieuwe woning bij agrarisch bedrijf | nvt | 58 dB |
nieuwe woning / bestaande weg | 63 dB | 53 dB |
Vervangende nieuwbouw | 68 dB | 58 dB |
bestaande woning / nieuwe weg | 63 dB | 58 dB |
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SAIN op 11 oktober 2018. Het onderzoek toetst aan de Wet geluidhinder. De geplande woonbestemming ligt binnen de geluidzone van de weg. Met uitzondering van de zuidgevel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de zuidgevel blijft wel onder de maximale grenswaarde van 53 dB. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn hoogstwaarschijnlijk niet mogelijk of niet kostenefficiënt. Daarom wordt een procedure hogere grenswaarde gevolgd om medewerking aan het plan te verlenen. Met de bouw moet met de vereiste gevelwering rekening gehouden worden conform de eisen uit het Bouwbesluit.
Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4.
4.5 Luchtkwaliteit
Beoordelingskader
De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer ("Wet luchtkwaliteit"). In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan de grenswaarden (normen) voor verschillende luchtvervuilende stoffen. In de praktijk is alleen bij stikstofdioxide en fijn stof mogelijk sprake van normoverschrijding, zodat de beoordeling tot deze stoffen beperkt blijft. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen met daarin het centraal staande begrip 'niet in betekenende mate'1:
- Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Inhoudelijke beoordeling
Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het omzetten van de bestemming van "agrarisch" naar "wonen" leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling draagt dus ook niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op een afstand van:
- meer dan 300 meter van een rijksweg;
- meer dan 50 meter van een provinciale weg.
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Sterker nog: de ontwikkeling leidt in het geheel niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Verder is er geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
4.6 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
- dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Situatie plangebied
Een deel van de bestaande gebouwen wordt gesloopt. Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uigevoerd. Hieronder wordt in het kort de conclusie van het rapport weergegeven.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Het volledige rapport van 18 januari 2019 is bijgevoegd in Bijlage 6.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
Beoordelingskader
De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Inhoudelijke beoordeling
In deze situatie is sprake van een rustig buitengebied. In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich qua bedrijvigheid enkel veehouderijen. Enkele veehouderijen bevinden zich binnen de op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering voor veehouderijen maximaal aan te houden richtafstand van 200 meter. Voor veehouderijen geldt echter dat de voor de richtafstand maatgevend afstand voor het aspect geur niet van toepassing is, omdat hiervoor specifieke wetgeving bestaat (Wet geurhinder en veehouderij/Activiteitenbesluit milieubeheer).
Die wetgeving heeft voorrang op de VNG-publicatie. Zie voor verdere toelichting de paragraaf over geur veehouderij. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling toelaatbaar is bezien vanuit het aspect geur. Aan de richtafstanden voor de aspecten geluid, stof en gevaar (die maximaal 50 meter bedragen) wordt ruimschoots voldaan.
Conclusie
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. Alleen voor het aspect geur bij enkele omliggende veehouderijen gaat dit niet op. Deze richtafstand blijft echter buiten beschouwing vanwege de meer specifieke afstanden die volgen uit de geurwetgeving (waaraan in deze situatie wordt voldaan). Voor milieuzonering is het onderscheid tussen een agrarische bedrijfswoning en een burgerwoning namelijk niet van belang. Niet-agrarische bedrijven liggen op zodanig grote afstand dat op voorhand duidelijk is dat wordt voldaan aan de richtafstanden. De ontwikkeling is daarom niet belemmerend voor omliggende bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is niet in het geding. Het onderwerp bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
4.8 Externe Veiligheid
Beoordelingskader
Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen.
In dit advies wordt getoetst aan de volgende wet- en regelgeving:
- Voor inrichtingen (bedrijven) wordt in dit advies getoetst aan het besluit Externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende regeling.
- Voor transportroutes over weg, water en spoor wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT).
- Voor buisleidingen wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
- Door de gemeente Oost Gelre is lokaal externe veiligheidsbeleid vastgesteld. Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Oost Gelre is vastgesteld in 2008.
Analyse en advies
Volgens het besluit externe veiligheid inrichtingen is sprake van een kwetsbaar object als er meer dan 2 woningen aanwezig zijn binnen één zelfgekozen hectare.
De omzetting van de bestemming van agrarisch naar wonen, met hierin meegenomen de omzetting van bedrijfswoningen naar woningen van derden wordt gezien de ligging van het perceel gezien als realisatie van beperk kwetsbare object. Het onderwerp externe veiligheid is derhalve relevant voor dit planinitiatief.
Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid is gekeken naar de risico's in de omgeving van het planinitiatief. De signaleringskaart externe veiligheid is een door de provincie Gelderland in samenwerking met de Gelderse omgevingsdiensten opgestelde verbeterde versie van de risicokaart. In onderstaande figuur is de uitsnede van de risicokaart weergegeven.
uitsnede risicokaart externe veiligheid
aanwezige risicobronnen
Inrichtingen
In de directe omgeving van de locatie Oude Papendijk 8 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.
Buisleidingen
Op een afstand van 90 meter van het planinitiatief bevindt zich de hogedruk aardgasleiding met kenmerk N-560-03, een diameter van 8 inch en een werkdruk van 40 bar. Voor deze leiding geldt een vrijwaringszone van 5 meter aan weerszijde van de leiding. Tevens geldt een 100% letaliteitscontour van 50 meter aan weerszijde van deze leiding. Het planinitiatief bevindt zich buiten deze veiligheidszone.
Wel bevindt een deel van de verbijfsgebouwen zich gedeeltelijk binnen de 1% letaliteitscontour van 90 meter de buisleiding. Gezien de lage personendichtheid in de omgeving van de leiding alsook de ligging van het initiatief ten opzichte van de leiding zal de aanwezigheid van deze leiding niet voor belemmeringen zorgen voor omzetting van de bestemming naar wonen. Het groepsrisico moet vanuit het besluit externe veiligheid buisleidingen worden verantwoord.
Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico's
In de directe omgeving van de locatie Oude Papendijk 8 bevinden zich geen transportroutes waarover grote aantallen van transporten van gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
Verantwoording groepsrisico
- Feit is dat er momenteel ook al sprake is van twee woningen. Planologisch zijn dit wel bedrijfswoningen, echter qua bescherming maakt dit niet uit.
- Het deel van het gebouw wat binnen de 1% letaliteitscontour is gelegen zal in de nieuwe opzet niet meer gebruikt worden als woning. Wel zal het fungeren als (overdekt) terras.
- De afstand van de woonfunctie tot de buisleiding blijft na de wijziging onveranderd.
- Het aantal gebruikers van de locatie neemt met de bestemmingsplanwijziging niet toe. Het blijven twee woningen voor twee gezinnen. Hierdoor vindt geen wijziging in de hoogte van het groepsrisico plaats.
- Gezien de omgeving kan gesteld worden dat er sprake is van een groepsrisico dat onder de 10% van de oriëntatiewaarde blijft.
Conclusie / advies
Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de aanwezigheid van deze leiding niet voor belemmeringen zorgt voor de omzetting van de bestemming naar wonen. Een verdere verantwoording van het groepsrisico wordt achterwege gelaten nu er geen wijziging van de personendichtheid plaatsvindt en er tevens geen wijziging in het beschermingsniveau van de aanwezige woningen optreed.
Aanbeveling
De Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland is wettelijk adviseur voor de onderwerpen zelfredzaamheid en beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij een mogelijke calamiteit. De Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland moet nog om advies worden gevraagd voor deze onderwerpen. Dit zal plaatsvinden bij de vergunningaanvraag.
4.9 Geur
Beoordelingskader
Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:
- Wet geurhinder en veehouderij (voor vergunningplichtige bedrijven);
- Activiteitenbesluit milieubeheer (voor meldingsplichtige bedrijven);
- Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.
Bij besluitvorming over ruimtelijke besluitvorming gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen aan de volgende voorwaarden te voldoen:
1. het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
2. het niet onevenredig schaden van iemands belangen.
Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.
Inhoudelijke beoordeling
Geurnormen en minimumafstanden
In de gemeente Oost Gelre gelden voor geurgevoelige objecten de in onderstaande tabel vermelde geurnormen en minimumafstanden.
Ligging geurgevoelig object | Geurnorm | Minimumafstand | Gevel-tot-gevel-afstand |
Binnen bebouwde kom Groenlo | 5 odour units/m3 | 100 meter | 50 meter |
Binnen bebouwde kom Lievelde en Vragender | 7 odour units/m3 | 100 meter | 50 meter |
Binnen bebouwde kom overige kernen | 3 odour units/m3 | 100 meter | 50 meter |
Buiten bebouwde kom | 14 odour units/m3 | 50 meter | 25 meter |
Geldt voor veehouderijtype | Varkens, pluimvee, vleeskalveren, geiten en schapen | Koeien, paarden en konijnen | Alle veehouderijtypen |
Voor woningen bij veehouderijen (inclusief de woningen die daar op na 19 maart 2000 geen deel meer van uitmaken) geldt in het buitengebied een minimumafstand van 50 meter. Hetzelfde geldt voor woningen die op of na 19 maart 2000 zijn gebouwd in samenhang met de beëindiging van de veehouderij. Het in deze alinea gestelde geldt naast woningen ook voor andere geurgevoelige objecten.
Beoordeling
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van de locatie Oude Papendijk 8-8a bevinden zich meerdere veehouderijen.
In dit geval is sprake van functieverandering van "agrarisch" naar "wonen". Dit leidt niet tot een belemmering van omliggende veehouderijen. Op grond van de geurwetgeving is een woning die op of na 19 maart 2000 ophoudt deel uit te maken van een veehouderij gelijk te stellen aan een woning, die deel uitmaakt van een veehouderij. In beide gevallen geldt ten opzichte van omliggende veehouderijen enkel een minimaal in acht te nemen afstand van 50 meter. Aan die minimumafstand wordt in dit geval ruimschoots voldaan.
Voor wat betreft de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat gelden soortgelijke overwegingen. Het woon- en leefklimaat als zodanig verandert niet door de functieverandering, zodat de ontwikkeling alleen daarom al toelaatbaar is. Overigens liggen veehouderijen in de omgeving van deze locatie op zodanige afstand en/of zijn van zodanige omvang dat de geurbelasting op de woning niet tot waarden leidt waarbij het woon- en leefklimaat in het geding is.
Conclusie / advies
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze veehouderijen. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding. Het aspect geur veehouderij vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
4.10 Laagvliegroute, Kabels En Leidingen
Situatie plangebied
Er zijn binnen het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.
Binnen het plangebied ligt een deel van een militaire laagvliegroute. Op deze route mag door militaire vliegtuigen worden gevlogen op een hoogte van minimaal 75 m. Op grond van het gestelde in artikel 2.6.10 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, gelden onder de route beperkingen voor de bouw van obstakels (zoals telecommunicatiemasten, windturbines en dergelijke). Bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 m zijn niet toelaatbaar onder de laagvliegroute. De zone waarvoor de beperking geldt, is weergegeven op onderstaande afbeelding. Omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor bouwwerken tot 40 m hoogte, is dit niet verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.
Afbeelding laagvliegroute
Hoofdstuk 5 Toetsing Van Het Plan Aan De Wijzigingsbevoegdheid
De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor Functieverandering naar wonen. De onderzoeksresultaten uit het vorige hoofdstuk worden hierin meegenomen.
- a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;
Door middel van deze wijzigingsprocedure wordt de agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming. Hierna mogen geen agrarische activiteiten op bedrijfsmatige wijze meer worden uitgeoefend. Op het perceel zal particulier worden gewoond.
- b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, mag worden gebruikt voor bewoning;
De voormalige bedrijfswoningen zullen worden verbouwd en als particuliere wningen in gebruik genomen worden.
- c. het agrarische bouwvlak in zijn geheel komt te vervallen;
Door wijziging van de agrarische bestemming in wonen zal het gehele agrarische bouwvlak komen te vervallen en worden herbestemd in 'Wonen' of 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.
- d. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan wanneer de inhoud (exclusief bijbehorende bouwwerken) meer bedraagt dan 900 m3;
Splitsing is niet aan de orde. In het voorgaande bestemmingsplan waren al twee aaneengebouwde woningen toegestaan.
- e. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoeld in sub f als vervangende nieuwbouw zoals bedoeld in sub g, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt;
Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is. Er wordt geen woning toegevoegd.
- f. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend- van 100%;
Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is. Er wordt geen woning toegevoegd.
- g. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden;
Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is.
- h. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan:
- 1. 1, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m2 aan gebouwen;
- 2. 2, en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;
- 3. 2, en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van ten minste 2.500 m2 aan gebouwen;
Bij deze ontwikkeling is geen sprake van vervangende nieuwbouw waarbij door sloop van het aangegeven minimale oppervlak aan bedrijfsbebouwing woning(en) worden toegevoegd. Deze voorwaarde is dus niet van toepassing.
- i. bij toepassing van artikel 34.4 sub h niet de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bouwwerken bij de minimaal te slopen oppervlakte mag worden meegeteld;
Sub h heeft betrekking op het in het hiervoor genoemde ad h wat dus niet op deze ontwikkeling van toepassing is. Deze voorwaarde dus niet van toepassing is.
- j. het totaal aantal wooneenheden op een perceel nooit meer mag bedragen dan 3;
Het aantal woningen op dit perceel is en blijft twee.
- k. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
Deze voorwaarde heeft betrekking op de nieuwe woningen die in het kader van functiewijziging, zoals genoemd onder de hiervoor genoemde sub e tot en met sub j, zijn toegestaan. Bij deze planontwikkeling is hiervan geen sprake zodat deze voorwaarde hierop niet van toepassing is.
- l. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning;
Bij deze ontwikkeling is sprake van het in gebruik nemen van de al aanwezige voormalige bedrijfswoning. Hierbij is geen sprake van nieuwbouw zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is.
- m. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt; Indien geen woningen worden toegevoegd volstaat een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing;
Er is een landschappelijk inpassingsplan ingediend. Deze is bijgevoegd in Bijlage 2. Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
- n. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
Aangezien er geen bedrijfsgebouwen worden gesloopt worden landschappelijke waarden en natuurwaarden niet aangetast.
- o. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
- 1. de milieusituatie;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 4. de sociale veiligheid.
Deze genoemde aspecten zijn besproken in hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen onevenredige aantasting is van deze aspecten.
- p. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.
Door het beëindigen van een agrarisch bedrijf, waardoor er geen uitstoot meer is van ammoniak en fijnstof, het slopen van voormalige bedrijfsgebouwen en het inpassen van het erf zijn ontwikkelingen die een positieve invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving.
Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde planontwikkeling voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
6.2 Bestemmingsplan
Het digitale bestemmingsplan 'Functieverandering Oude Papendijk 8-8a Groenlo' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPBUI2008-VG01 met bijbehorende regels.
6.3 Plansystematiek
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijking van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
- wijzigingsregels.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.
Wijze van bestemmen
Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming Wonen gekregen. Hier zijn maximaal 2 woningen toegestaan. Het overige deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zonder bouwvlak gekregen. Daarnaast heeft het grootste deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' gekregen en het overige deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'.
Het plan voor de verbouw van de woning met achterhuis zorgt ervoor dat de gevel van het achterhuis weer naar de oorspronkelijke hoofdvorm wordt teruggebracht. De kap en aanbouw die later zijn aangebouwd worden vervangen door een nieuwe kap en een overkapping. In de regels wordt mogelijk gemaakt dat een overkapping van maximaal 41 m2 kan worden gebouwd op de plek van een deel van het bestaande achterhuis. De overkapping krijgt een eigen dak en ander materiaal waardoor duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen oud en nieuw.
De twee woningen mogen in totaal samen maximaal 1879 m3 zijn. Daarbij is in de gebruiksregels opgenomen dat het gebruik voor twee woningen alleen in gebruik mag worden genomen als het uitwendige karakter van het gebouw behouden blijft of hersteld wordt, zoals dit bepaald wordt door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting en gevelindeling van de voor- en achtergevel. Daarmee is volledige nieuwbouw van de woningen niet mogelijk.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en parkeerregelgeving.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ter voldoening hieraan moet het voorontwerpbestemmingsplan worden toegestuurd aan Provincie Gelderland en Waterschap Rijn en IJssel.
Provincie Gelderland
Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben in hun schrijven genaamd 'Werkwijze onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening' aangegeven dat zij de Wro-agenda leidend laten zijn voor de wijze waarop en de mate waarin zij betrokken zouden willen worden bij het vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro.
In hun brief van 22 oktober 2009, nummer 2009-018420 hebben zij dit nogmaals weergegeven. Dit betekent dat zij onderscheid maken in beleidsthema's waar zij wel Wro-instrumenten gaan inzetten en beleidsthema's waar zij dat in principe niet zullen doen. Daar waar zij instrumenten gaan inzetten spreekt de Wro-agenda van 'provinciaal belang en provinciale verantwoordelijkheid'; daar waar zij die instrumenten in principe niet zullen inzetten spreekt de Wro-agenda 'enkel' van 'provinciaal belang'.
Daarnaast geven zij aan dat bij 'puur lokale plannen' de provincie hierin geen rol heeft. In onderhavige herziening van het bestemmingsplan is sprake van een een perceel in Lievelde. Met deze herziening kunnen op een bestaande locatie voor corsowagenbouw tenten worden vervangen door gebouwen Hierbij is geen sprake van provinciaal belang zodat er geen vooroverleg met de provincie behoeft plaats te vinden.
Waterschap Rijn en IJssel
Het bestemmingsplan is toegezonden aan het waterschap voor een reactie in het kader van wettelijk vooroverleg. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met het plan.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingekomen.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.
Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.
Conclusie
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.