KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Parkeerregelgeving
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 3 Indicatieve Bedrijvenlijst
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Internationaal Niveau
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Milieu-effectrapportage En Ruimtelijke Planvorming
4.2 Stikstof
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Bodem
4.5 Water
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Flora En Fauna
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Geur
4.12 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Toetsing Van Het Plan Aan De Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
6.2 Wijzigingsplan
6.3 Plansystematiek
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoek

Functieverandering naar wonen Nicolaasweg 1 Harreveld

Wijzigingsplan - Gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 23-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Functieverandering naar wonen Nicolaasweg 1 Harreveld met identificatienummer NL.IMRO.1586.WPBUI2021-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een woonunit, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijfsgebouwen:

gebouwen die dienen voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit, inclusief bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning.

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.15 bestaand

onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Functieverandering naar wonen Nicolaasweg 1 Harreveld;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 chalet:

een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;

1.27 daghoreca:

horeca dat is gericht op het overdag tot 23:00 uur verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;

1.28 deel:

de aan een bestaande of voormalige agrarische bedrijfswoning gekoppelde rechtstreeks (of via een tussenlid) vanuit de woning toegankelijke stalruimte (als onderdeel van het hoofdgebouw), die beeldbepalend, visueel, en van oorsprong functioneel verbonden is met de betreffende woning en daarmee een onlosmakelijke eenheid vormt, één en ander exclusief eventuele aan de deel grenzende ondergeschikte en niet meer met de woning in verbinding staande bebouwing;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 erfinpassing

erfinpassing vindt plaats op het erf en omliggende gronden. Hiertoe behoort in ieder geval de situering van opstallen, de inrichting van het perceel en de aansluiting van het erf op de omgeving. Het gaat hierbij onder andere om aanleg van opgaande beplanting op of direct aangrenzend aan het erf.

1.31 extensieve dagrecreatie:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.32 functieverandering naar wonen

het toevoegen van een woning op een locatie van een voormalig agrarisch bedrijf;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;

1.35 hergebruik

het gebruik van bestaande, voormalig agrarische, gebouwen voor een andere functie.

1.36 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 inwoning:

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.38 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.39 karakteristieke gebouwen:

een traditionele boerderij, waarvan de originele kenmerken in hoofdzaak nog aanwezig zijn en welke is gebouwd volgens de principes van de hallenhuisboerderij;

1.40 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.41 landschapsversterking:

landschapsversterking vindt plaats buiten het erf, met als doel de gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap te versterken. Het betreft bijvoorbeeld de aanleg van paden, lanen, bossen en houtwallen;

1.42 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.43 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.44 nevenactiviteit:

een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.45 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;

1.46 ondersteunende detailhandel:

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.47 ondersteunende horeca:

horeca die onlosmakelijk is verbonden met de bestemming van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;

1.48 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.49 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.50 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.51 reële agrarische bedrijfsvoering:

een niet volwaardig agrarisch bedrijf met een zodanige arbeidsomvang, dat toch van een beroepsmatige beroepsuitoefening kan worden gesproken en dat een serieuze aanzet kan zijn tot een doorgroei naar een volwaardig bedrijf;

1.52 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.53 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;

1.54 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.55 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.56 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.

1.57 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
  3. c. behoud en herstel van kleinschalige landschapselementen;
  4. d. extensieve dagrecreatie;

met de daarbij behorende:

  1. e. erfbeplanting;
  2. f. nutsvoorzieningen;
  3. g. erven en terreinen, waarbij geldt dat erfverharding uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan;
  4. h. wegen en paden;
  5. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. j. in/-en uitritten, mede ten behoeve van de aangrenzende bestemming.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen bij een direct op een bestemmingsvlak wonen aansluitend agrarisch perceel, met dien verstande dat:
    1. 1. binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' aantoonbaar geen ruimte is;
    2. 2. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
    3. 3. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
    4. 4. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    5. 5. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    6. 6. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    7. 7. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw binnen het bestemmingsvlak wonen niet meer is dan 100 m;
    8. 8. de afstand tot de grens van de nabijgelegen bestemmingsvlakken voor 'wonen' niet minder dan 50 m bedraagt;
    9. 9. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
    10. 10. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    11. 11. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
    12. 12. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
    13. 13. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gebouwen binnen het bestemmingvlak wonen zijn gelegen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m;

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    2. 2. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    3. 3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
    4. 4. het verwijderen van onverharde wegen of paden.
  1. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
    4. 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
  1. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op eenNatura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;

met de daarbij behorende:

  1. c. erfbeplanting;
  2. d. tuinen, erven en terreinen;
  3. e. wegen en paden;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
    Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
    Woning 4,5, tenzij anders is aangegeven. 9 750
    Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
    Erf- en terreinafscheidingen
    2
    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5
  2. b. indien de bestaande bebouwing van de woning afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing van de woning op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht
  3. c. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    2. 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    3. 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
  4. d. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
  5. e. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie;

4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  2. b. lid 4.2 sub e ten behoeve van het herbouwen van de woning op minder dan 25 m van de bestaande locatie, met dien verstande dat:
    1. 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
    3. 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
    4. 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    5. 5. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de woningen aaneen dienen te worden gebouwd;
  3. c. lid 4.5 sub e ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten indien gebruik gemaakt wordt van de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5 sub e, met dien verstande dat:
    1. 1. minimaal een gelijke oppervlakte gesloopt wordt van de bestaande gebouwen als bedoeld in artikel 19.5 sub e lid 1;
    2. 2. de oppervlakte van de nieuwbouw niet meer bedraagt dan 350 m2;
    3. 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;

4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    2. 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    3. 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
    4. 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    5. 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    7. 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    8. 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
  2. b. lid 4.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 2 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
    3. 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    6. 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
  3. c. in lid 4.1 jo 4.5 sub b ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 2 opgenomen Lijst aanhuis verbonden bedrijven of,
    2. 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 2 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,

mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:

      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  1. d. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
    2. 2. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
    3. 3. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    4. 4. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    5. 5. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    6. 6. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    7. 7. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    8. 8. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
    9. 9. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    10. 10. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
    11. 11. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
    12. 12. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
  2. e. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de Indicatievebedrijvenlijst, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme en dagrecreatie/toerisme toegestaan;
    3. 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
    4. 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    5. 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    6. 6. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    3. 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
    4. 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  1. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
  1. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1' of 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bouwen langs wegen en water

  1. a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
    1. 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
    2. 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
    3. 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
    4. 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
    5. 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;

zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;

  1. b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Nutsvoorziening', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;

Afwijken bij een omgevingsvergunning

  1. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
    1. 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
    2. 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofdenen seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
    3. 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;

mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van gronden;
    2. 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
    3. 3. het aanleggen van geluidswallen;
    4. 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
  2. e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
  3. f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.

7.2 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Gelders natuur netwerk en groene ontwikkelingszone

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. b. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. 4. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    5. 5. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    6. 6. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    7. 7. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  2. c. Het bepaalde in sub b is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
    4. 4. op de gronden welke zijn gelegen binnen de bestemming 'Wonen';
  3. d. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub b mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Paardenbakken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in de artikelen 3 en 4 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' en buiten het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
  2. b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' of binnen het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden';
  3. c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
  4. d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen of binnen het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' onmogelijk is;
  5. e. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  6. f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
  7. g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid':
    1. 1. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de belangen van omliggende functies niet onevenredig worden aangetast;

10.2 Natuurobservatiehutten

Bij een omgevingsvergunnin kan worden afgeweken van de regels in artikel 3 ten behoeve van het realiseren van een natuurobservatiehut, met dien verstande dat:

  1. a. de natuurobservatiehut maximaal 3 m hoog is;
  2. b. de natuurobservatiehut een oppervlakte heeft van maximaal 20 m2;
  3. c. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  4. d. uit onderzoek is gebleken dat de bebouwing niet leidt tot aantasting van natuur- en landschapswaarden.

10.3 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  3. c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
    1. 1. de inhoud van wooneenheden;
    2. 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Kleinschalig kamperen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'overige zone - natte natuur', met dien verstande dat:

  1. a. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
  2. b. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
  3. c. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  4. d. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  5. e. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
  6. f. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
  7. g. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
  8. h. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
  9. i. kleinschalig kamperen geen belemmering oplevert voor de omliggende functies;
  10. j. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
  11. k. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
    2. 2. de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m;
  12. l. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' en 'overige zone - groene ontwikkelingszone'.

11.2 Herbegrenzing EHS

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van aanpassen van de aanduidingsgrenzen van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk' en 'overige zone - groene ontwikkelingszone', met dien verstande dat:

  1. a. de wijziging in overeenstemming is met de begrenzing van het Gelders natuur netwerk en de groene ontwikkelingszone zoals deze is vastgelegd door de provincie Gelderland;
  2. b. er geen sprake is van een significante aantasting van de bestaande natuurwaarden.

Artikel 12 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  3. c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.
  4. d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Functieverandering naar wonen Nicolaasweg 1 Harreveld.

Bijlagen

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven

Bijlage 3 Indicatieve Bedrijvenlijst

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Er is een verzoek ingekomen om de bestemming van het perceel Nicolaasweg 1 Harreveld te wijzigen van agrarisch naar wonen. Het voormalig agrarisch bedrijf is niet meer in werking. Er komen geen extra woningen bij. Ook het aantal vierkante meters aan gebouwen op het perceel blijft gelijk.

Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met bijbehorende reparatieplannen en heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak. In het bestemmingsplan zit een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen naar wonen. Met een wijzigingsplan kan meegewerkt worden aan dit verzoek.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied is het agrarisch bouwvlak aan de Nicolaasweg 1 in Harreveld. Het plangebied ligt ten westen van Harreveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2021-VG01_0001.png"

Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2021-VG01_0002.png"

Ligging plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het perceel Nicolaasweg 1 Harreveld is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met bijbehorende reparatieplannen en heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Een klein deel van het bouwvlak heeft daarnaast de aanduiding 'overige zone - Gelders natuur netwerk'. Er is één woning toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2021-VG01_0003.png"

Uitsnede verbeelding van vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit wijzigingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In Hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 6 volgt een juridische toelichitng op het plan. Tot slot volgt in Hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie en nieuwe situatie vanuit ruimtelijk oogpunt beschreven.

2.1 Bestaande Situatie

Aan de Nicolaasweg 1 in Harreveld is een agrarisch bedrijf gelegen. Het betreft een voormalig agrarisch bedrijf met meerdere opstallen. Het voormalig agrarisch bedrijf is niet meer in werking. De woning en de aanwezige bijgebouwen worden sindsdien gebruikt voor woondoeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2021-VG01_0004.png"

Luchtfoto bestaande situatie

2.2 Nieuwe Situatie

Het verzoek is om de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Er komt geen woning bij en er wordt niets gesloopt of bijgebouwd.

Initiatiefnemers hebben afgelopen jaren al diverse projecten uitgevoerd met betrekking tot landschappelijke versterking rondom dit erf. Voor de procedure worden daarom nog enkele elementen toegevoegd met betrekking tot erfinpassing, zodat aan de voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan.

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal Niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn


De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn


De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

Het verdrag van Valletta is op gemeentelijk niveau verder uitgewerkt in een gemeentelijk beleid en kaart archeologische verwachtingswaarden. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

In paragraaf 4.5 is nader ingegaan op de concrete wateraspecten van dit plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen heeft betrekking op het onderliggende plangebied. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft functieverandering naar wonen, waarbij geen woningen worden toegevoegd. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Er is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder niet van toepassing is. Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie en omgevingsvisie zijn diverse keren geactualiseerd. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 31 maart 2021 een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening vastgesteld. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, etcetera.

Er gelden geen specifieke regels voor het wijzigen van de bestemming van Agrarisch naar Wonen. Een deel van het plangebied ligt echter in het Gelders Natuurnetwerk. Hierover is het volgende opgenomen in de geconsolideerde omgevingsverordening van 31 maart 2021:

Artikel 2.39 (bescherming kwaliteit Gelders natuurnetwerk)

  1. 1. Voor zover een bestemmingplan betrekking heeft op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.
  1. 1. Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 worden gecompenseerd:
    1. a. buiten het Gelders natuurnetwerk; of
    2. b. in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan zijn aangeduid met code N00.01.

In onderhavig plan wordt niets gesloopt of gebouwd. Het betreft alleen een wijziging van de bestemming. De aanduiding voor Gelders Natuurnetwerk wordt in de gewijzigde situatie ook weer opgenomen met bijbehorende regels. De kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk worden door de bestemmingswijziging niet aangetast. De omgevingsvisie en -verordening vormen daarom geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".

Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid,. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij dit plan is geen sprake van nieuwbouw of verbouw, waardoor niet aan het welstandsbeleid hoeft te worden getoetst.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'


Het plangebied ligt in het landschapsensemble Harreveldse Hei.


Op te poetsen parels:

  • de kleinschalige keuterontginninkjes langs de Nicolaasweg
  • heiderestantjes, zoals het Vildersveen en het Stuifveen, De Heide,
  • de bruggen over de Veengoot
  • (boeren)kunst of andere initiatieven.
  • bliksembomen en andere solitaire bomen
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes
  • verschraalde bermen bij erf
  • typerende erfbeplantingen


Te behouden en stimuleren landschapselementen:

  • nicolaaswallen: wilde elzenhaag langs insteekwegen
  • diekpaden tussen twee verruigde sloten
  • veldpaden: zandpaden of sloten met eiken-berkensingel erlangs
  • overloopbroeken


Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde landschappelijk inpassingplan voor het plangebied. In het verleden zijn al diverse projecten voor het landschap uitgevoerd op deze locatie. In Bijlage 1 is aangegeven met welke elementen de landschappelijke inpassing wordt aangevuld.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Milieu-effectrapportage En Ruimtelijke Planvorming

Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  1. a. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  2. b. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  3. c. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.

Het Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op circa 11 km van het plangebied en heeft geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor dit Natura 2000-gebied, ook mede gezien de relatief grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Ad.b en c.: Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Dit plan betreft het wijzigen van de bestemming van het perceel van agrarisch naar wonen. Dit overschrijdt geen drempelwaarden uit Bijlage D.

Voor dit plan is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.2 Stikstof

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden beoordeeld of de gewenste ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft voor de natuurherstelmaatregelen in Natura 2000-gebieden. Stikstof heeft namelijk een negatieve invloed hierop.

Met behulp van het programma Aerius kan de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Heeft de planontwikkeling geen toename van stikstof op nabij gelegen natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.

Dit wijzigingsplan regelt het wijzigen van de bestemming van een deel van het perceel naar wonen. De rest van het plangebied krijgt de bestemming agrarisch zonder bouwlak. Er wordt niets gesloopt en ook niets bijgebouwd.

Voor alle kernen in Oost Gelre is het dichtstbijzijnde Nederlands Natura 2000 gebied het Korenburgerveen. Van de woonkernen ligt Vragender met een afstand van circa 1,5 kilometer het meest nabij dit gebied. Om inzicht te krijgen in de effecten van bouwplannen in onze gemeente zijn de effecten van een fictief woningbouwproject met een tiental woningen binnen de bebouwde kom van Vragender doorgerekend in de rekentool Aerius Calculator. Uit deze berekening blijkt dat zowel in de bouwfase als de gebruiksfase een dergelijk project niet leidt tot een meetbare toename van stikstofdepositie op Natura2000. Het wijzigen van de bestemming van agrarisch naar wonen is naar aard en omvang ondergeschikt aan de bouw van tien woningen. Gezien de uitkomst van de fictieve berekening is het niet te verwachten dat dit plan voor het wijzigen van de bestemming naar wonen op een grotere afstand van Natura 2000-gebieden leidt tot een meetbare toename van stikstofdepositie op Natura2000.

Conclusie

Redelijkerwijs zijn er geen gevolgen te verwachten voor het omliggende Natura 2000-gebied van het voorgenomen initiatief.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

In het plangebied staan geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De bouwwerken op het perceel zijn niet als monument aangemerkt.

Het plangebied heeft de archeologische verwachtingswaarde 2. Bij archeologische verwachtingswaarde 2 dient bodemingrepen dieper dan 30 cm over een bodemoppervlakte van 2.500 m2 een inventariserend archeologisch onderzoek plaats te vinden. Bij deze functiewijziging van agrarisch naar wonen vinden geen bodemingrepen plaats. Onderzoek naar archeologie is daarom niet noodzakelijk.

4.4 Bodem

Beoordelingskader

Bij een bestemmingsplanprocedure geldt een verplichting om te toetsen of de bodemkwaliteit past bij de gevraagde ontwikkeling. De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft een bodeminventarisatie uitgevoerd om in beeld te brengen wat de lokale bodemkwaliteit is.

Inhoudelijke beoordeling

Om in beeld te brengen of ter plaatse van Nicolaasweg 1 te Harreveld mogelijk sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit, heeft de ODA een inventarisatie uitgevoerd:

  • Op het perceel is een woonhuis met bijgebouwen aanwezig.
  • Volgens het inrichtingenbestand/ het historisch bodembestand (HBB) is ter plaatse een agrarisch bedrijf gevestigd (geweest). Er is/was sprake van diverse bodembedreigende activiteiten zoals een ondergrondse hbo-tank en een bovengrondse dieseltank. Het (oude) milieudossier is niet ingezien, maar mogelijk is/was er binnen de inrichting ook nog sprake van andere bodembedreigende activiteiten zoals een werk- en wasplaats.
  • Op het perceel is een ondergrondse brandstoftank aanwezig (geweest). Volgens het tankbestand is deze gesaneerd (afgevuld of verwijderd).
  • Op het perceel is, voor zover ons bekend, niet eerder bodemonderzoek verricht.
  • Voor dit perceel is geen melding voor het toepassen of opslaan van grond bekend.
  • Het perceel heeft een lage asbestkans. Bij een erfverharding of puinhoudende grond adviseren wij altijd alert te blijven op de aanwezigheid van asbestverdacht materiaal.
  • Op oude luchtfoto's (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.

Conclusie en advies

Uit de bodeminventarisatie blijkt dat op het perceel sprake is (geweest) van boven- en ondergrondse opslag van diesel en huisbrandolie. Niet uitgesloten kan worden dat als gevolg hiervan bodemverontreiniging is ontstaan. Omdat er geen sprake is van grondingrepen, kritischer gebruik van de buitenruimte en de locatie niet asbestverdacht is, is het uitvoeren van bodemonderzoek in deze fase niet nodig.

4.5 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema Toetsvraag Rele-
vant
Hoofdthema's
Veiligheid 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? Nee
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? Nee
Riolering en afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? Nee
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? Nee
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? Nee
Wateroverlast 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? Nee
(oppervlaktewater) 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? Nee
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? Nee
Grondwateroverlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? Nee
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? Nee
3. Is in het plangebied sprake van kwel? Nee
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? Nee
Oppervlaktewaterkwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? Nee
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? Nee
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? Nee
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? Nee
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? Nee
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? Nee
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? Nee
Aandachtsthema's
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

In bovenstaande tabel zijn geen relevante thema's met ja beantwoord. Een nadere toelichting op genoemde thema's is dan ook niet nodig.

Uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er komt geen bebouwd oppervlak bij en het aantal woningen verandert niet.

4.6 Geluid

Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het onderwerp geluid gelden bij ruimtelijke besluiten de volgende uitgangspunten:

  1. 2. voldoen aan de normen uit de Wet geluidhinder (geluidzones rondom wegen, spoorwegen en industrieterreinen);
  2. 3. het niet belemmeren van bedrijven in de omgeving;
  3. 4. het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. 5. voldoen aan de eisen uit gemeentelijk geluidbeleid.
    Dit is van toepassing voor Oost Gelre.

Dit geluidadvies is hierop gebaseerd.

Inhoudelijke beoordeling

1: Normen Wet geluidhinder

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waar geluidzones voor gelden: railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai.

Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan hebben Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.

Woning of ander geluidgevoelig gebouw

De ontwikkeling betreft niet het vestigen van een nieuwe woning of ander geluidgevoelig gebouw. De Wet geluidhinder is mogelijk wel van toepassing wanneer de wijziging van de bestemming van agrarisch naar woning gebeurt met een omgevingsvergunning. Gebeurt de wijziging via een bestemmingsplanwijziging dan is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.

Industrielawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.

Verkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevinden zich wegen met een wettelijk zone. Deze wegen liggen op een afstand van meer dan 250 meter van de woning Nicolaasweg 1.

Zonebreedte voor een weg, bestaande uit stedelijk gebied buitenstedelijk gebied
een of twee rijstroken of een of twee sporen 200 meter 250 meter
drie of meer rijstroken of drie of meer sporen 350 meter 400 meter

Voor een ontwikkeling buiten de zone van wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

2: Belemmering bedrijfsvoering

Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan geluidsnormen. Het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld.

In de nabijheid bevinden zich geen bedrijven. Bovendien verandert de bescherming van de woning Nicolaasweg 1 door de functieverandering niet. Bestaande bedrijven worden niet belemmerd.

3: Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Afgewogen moet worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Dit aspect speelt wanneer geluidgevoelige objecten en geluid producerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Wanneer een gemeente geluidbeleid heeft vastgesteld kunnen daarin geluidnormen zijn opgenomen. Voor rail- en wegverkeerslawaai kan aansluiting worden gezocht bij de normen in de Wet geluidhinder. Ook als er sprake is van een industrieterrein in of rond een plangebied kent de Wet geluidhinder normen. Voor het overige lawaai van bedrijven kennen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en de Handleiding Industrielawaai en vergunningverlening regels en normen.

Gelet op de afstand van de woning Nicolaasweg 1 tot bedrijven en tot wegen vormt het woon- en leefklimaat geen belemmering. Bovendien veranderd het woon- en leefklimaat door de functiewijziging niet.

4: Geluidbeleid

Het geluidbeleid van de gemeente Oost Gelre is in 2020 herzien. Het beleid dient als basis voor de vergunningverlening milieu. Bij ruimtelijke procedures moet breder worden getoetst dan alleen dit Geluidbeleid. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat wordt in eerste instantie getoetst aan de VNG Brochure. Als aan deze brochure wordt voldaan kan worden gesteld dat wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Kan niet worden voldaan aan de brochure dan kan dit geluidbeleid een aanvullend toetsingskader bieden.

Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen bij de vergunningverlening milieu.

Vanwege de afstand tot bedrijven wordt voldaan aan de richtafstand van de VNG-brochure. Daarmee wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid.

Conclusie

Het onderdeel geluid levert geen belemmering op voor de wijziging van de bestemming naar wonen.

4.7 Luchtkwaliteit

Beoordelingskader

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer ("Wet luchtkwaliteit"). In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan de grenswaarden (normen) voor verschillende luchtvervuilende stoffen. In de praktijk is alleen bij stikstofdioxide en fijn stof mogelijk sprake van normoverschrijding, zodat de beoordeling tot deze stoffen beperkt blijft. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen met daarin het centraal staande begrip 'niet in betekenende mate':

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Inhoudelijke beoordeling

Op en rondom deze locatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het omzetten van de bestemming van "agrarisch" naar "wonen" leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling draagt dus ook niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Alleen bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden nodig. Nu dit niet aan de orde is, hoeft geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.

Conclusie

De aangevraagde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.

4.8 Flora En Fauna

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Situatie plangebied

Door Staring advies is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 2.

Een deel van het plangebied is gelegen in het Gelders Natuurnetwerk. Er vinden geen veranderingen plaats binnen het perceel, en het gedeelte wat binnen het GNN ligt. Er is alleen sprake van het voornemens om de bestemming van het deel van het perceel dat nu nog bestemd is als 'Agrarisch' te wijzigen naar 'Wonen'. Daarnaast wordt verdwijnt het bouwvlak. Het plangebied zal ook in de toekomst extensief worden gebruikt. Hierbij is er geen sprake van aanpassing van het waterpeil in de greppels/sloten en het grondwaterpeil. Hydrologische effecten als het wegvallen van kweldruk op het gedeelte wat binnen het GNN ligt treden daarom niet op. Het perceel wordt in de huidige situatie extensief gemaaid en niet bemest. Dit zal ook in de toekomst zo blijven. Een verandering van de grasland- en slootvegetatie, door toenemende eutrofiering, treedt daarom ook niet op. Hierdoor is er geen sprake van aantasting van de kernkwaliteiten van het GNN door de voor te nemen bestemmingsplanwijziging.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Conclusie soortenbescherming

Op dit moment wordt het perceel deels als natuurterrein en deels als woonbestemming gebruikt. Dit gebruik zal ook na de bestemmingsplanwijziging worden voortgezet. Hierbij is er geen sprake van een verandering van het grondwaterpeil, verwijderen van aanwezige groenelementen of intensivering van het gebruik van de weiland- en graslandpercelen. Van aantasting van eventuele groeilocaties van de grote leeuwenklauw, essentiële onderdelen van het leefgebied van boomkikker, gewone grootoorvleermuis, grote bosmuis, kamsalamander en poelkikker en vaste rust- en verblijfplaatsen van gewone grootoorvleermuis is geen sprake. Er worden als gevolg van de bestemmingsplanwijziging daarom geen negatieve effecten verwacht op eventueel aanwezige beschermde flora en fauna, waaronder bovengenoemde soorten.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

Beoordelingskader

De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Inhoudelijke beoordeling

In de directe omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich alleen enkele veehouderijbedrijven. Die bedrijven bevinden zich alle buiten de op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering voor veehouderijen maximaal aan te houden richtafstand van 200 meter. Voor veehouderijen geldt dat de voor de richtafstand maatgevende afstand voor het onderdeel geur niet van toepassing is, omdat hiervoor specifieke wetgeving bestaat (Wet geurhinder en veehouderij/Activiteitenbesluit milieubeheer). Die wetgeving heeft voorrang op de VNG-publicatie. Zie voor verdere toelichting in paragraaf 4.11. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling bezien vanuit het onderwerp geur toelaatbaar is.

Overigens is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor slechts een marginale beoordeling op het aspect bedrijven en milieuzonering nodig is. Voor milieuzonering wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen een agrarische bedrijfswoning en een burgerwoning. De bestaande woning wijzigt niet en de afstanden ten opzichte van omliggende bedrijven wijzigen eveneens niet. Voor omliggende bedrijven is daarom geen sprake van een grotere belemmering dan in de bestaande situatie en voor bewoners is geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

Conclusie

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. De bestaande woning en de afstand tot omliggende bedrijven wijzigen feitelijk niet. Beoordeling van de omzetting naar een woonbestemming kan in dit geval marginaal plaatsvinden. Voor milieuzonering is het onderscheid tussen een agrarische bedrijfswoning en een burgerwoning namelijk niet van belang. De ontwikkeling is daarom niet belemmerend voor omliggende bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning is niet in het geding.

4.10 Externe Veiligheid

Beoordelingskader

In de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en circulaires zijn risiconormen en/of veiligheidsafstanden opgenomen die relevant zijn voor externe veiligheid bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen opgenomen. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) legt de bijbehorende rekenvoorschriften, afstandseisen etc. vast.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit bevat de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vastgelegd.
  • Het Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Vuurwerkbesluit. Dit besluit geeft veiligheidsafstanden voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/of objecten uitgesloten.

Inhoudelijke beoordeling

Plangebied

De initiatiefnemer is alleen voornemens om de bestemming van het perceel te wijzigen. De indeling van het perceel verandert niet, er worden bijvoorbeeld geen woningen bijgebouwd of objecten gesloopt.

De planlocatie maakt zelf geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron.

Omgeving

Aan de hand van de EV-Signaleringskaart (geraadpleegd op 9 juni 2021) is bekeken of in de omgeving van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn, die relevant voor het plan zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Zie hiervoor onderstaande figuur.

  1. 6. afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2021-VG01_0005.png"

Uitsnede signaleringskaart

De beoordeling van risicobronnen is uitgevoerd binnen de directe omgeving van de planlocatie. Hieruit blijkt dat er verschillende risicobronnen in de omgeving van de planlocatie aanwezig zijn. Onderstaand is per risicobron beoordeeld of deze relevant is voor het plangebied vanuit het oogpunt van externe veiligheid:

  • DPO-brandstofleiding; Op circa 900 meter van de planlocatie is een DPO brandstofleiding van Defensie gelegen. Volgens de signaleringskaart wordt er alleen stikstof door de leiding getransporteerd en geldt alleen een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijde van de buisleiding. Er geldt geen invloedsgebied. De planlocatie ligt ver buiten de genoemde afstanden, waardoor de DPO-leiding niet relevant is vanuit het oogpunt externe veiligheid.
  • N18 (wegvak G20): op circa 2.600 meter van de planlocatie is de N18 gelegen. De N18 is aangewezen als Basisnetroute en hier worden gevaarlijke stoffen over getransporteerd. Volgens het Basisnet heeft dit wegvak geen plaatsgebonden risicocontour (PR10-6 per jaar) en ook geen plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Conform de 'beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten' vindt er alleen transport van brandbare vloeistoffen plaats, categorie LF1 en LF2. Beide stofcategorieën hebben hetzelfde invloedsgebied van 45 meter. Het invloedsgebied reikt derhalve niet over de planlocatie. De N18 is derhalve niet relevant vanuit het oogpunt externe veiligheid.

Alle andere risicovolle inrichtingen, transportroutes of overige bronnen liggen op voldoende grote afstand van de planlocatie waardoor zij geen belemmering vormen voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.

Conclusie

In relatie tot externe veiligheid zijn geen er geen belemmeringen voor de beoogde wijziging van de bestemming aan de Nicolaasweg 1 te Harreveld. Geadviseerd wordt om bovenstaande toetsingskader en inhoudelijke beoordeling over te nemen in de ruimtelijke onderbouwing.

4.11 Geur

Beoordelingskader

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij (voor vergunningplichtige bedrijven);
  • Activiteitenbesluit milieubeheer (voor meldingsplichtige bedrijven);
  • Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.

Bij ruimtelijke besluitvorming is het volgende belangrijk:

  1. 1. het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  2. 2. het niet onevenredig schaden van iemands belangen.

Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.

Inhoudelijke beoordeling

Geurnormen en minimumafstanden

In de gemeente Oost Gelre gelden voor geurgevoelige objecten de in onderstaande tabel opgenomen geurnormen en minimumafstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2021-VG01_0006.png"

Voor woningen en andere geurgevoelige objecten bij veehouderijen geldt in het buitengebied een minimumafstand van 50 meter. Dit is inclusief woningen en andere geurgevoelige objecten die daar op na 19 maart 2000 geen deel meer van uitmaken. Ook voor woningen en andere geurgevoelige objecten die op of na 19 maart 2000 zijn gebouwd in samenhang met de beëindiging van de veehouderij geldt deze minimumafstand van 50 meter.

Beoordeling

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In dit geval is sprake van functieverandering van "agrarisch" naar "wonen", zonder dat sprake is van een bouwkundige uitbreiding van de woning. Dit leidt niet tot een belemmering van omliggende veehouderijen. Op grond van de geurwetgeving is een woning die op of na 19 maart 2000 ophoudt deel uit te maken van een veehouderij gelijk te stellen aan een woning, die deel uitmaakt van een veehouderij. In beide gevallen geldt ten opzichte van omliggende veehouderijen enkel een minimaal in acht te nemen afstand van 50 meter. Aan die minimumafstand wordt in dit geval ruimschoots voldaan.

Voor wat betreft de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat gelden soortgelijke overwegingen. Het woon- en leefklimaat als zodanig verandert niet door de functieverandering, zodat de ontwikkeling alleen daarom al toelaatbaar is. Overigens liggen veehouderijen in de omgeving van deze locatie op zodanige afstand en/of zijn van zodanige omvang dat de geurbelasting op de woning niet tot waarden leidt waarbij het woon- en leefklimaat in het geding is.

Conclusie / advies

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding.

4.12 Verkeer En Parkeren

Op het betreffende perceel verandert er niets ten opzichte van de huidige situatie. Er verandert daarom ook niets in de verkeerssituatie en er ontstaat ook geen extra parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 5 Toetsing Van Het Plan Aan De Wijzigingsbevoegdheid

De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor Functieverandering naar wonen. De onderzoeksresultaten uit het vorige hoofdstuk worden hierin meegenomen.

  1. a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;

Door middel van deze wijzigingsprocedure wordt de agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming. Hierna mogen geen agrarische activiteiten op bedrijfsmatige wijze meer worden uitgeoefend. Op het perceel zal particulier worden gewoond.

  1. b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, mag worden gebruikt voor bewoning;

De voormalige bedrijfswoning wordt als particuliere woning in gebruik genomen.

  1. c. het agrarische bouwvlak in zijn geheel komt te vervallen;

Door wijziging van de agrarische bestemming in wonen zal het gehele agrarische bouwvlak komen te vervallen en worden herbestemd in 'Wonen' of 'Agrarisch'.

  1. d. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan wanneer de inhoud (exclusief bijbehorende bouwwerken) meer bedraagt dan 900 m3;

Splitsing is niet aan de orde.

  1. e. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoeld in sub f als vervangende nieuwbouw zoals bedoeld in sub g, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt;

Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is. Er wordt geen woning toegevoegd.

  1. f. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend- van 100%;

Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is. Er wordt geen woning toegevoegd.

  1. g. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden;

Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is.

  1. h. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan:
  1. 1. 1, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m2 aan gebouwen;
  2. 2. 2, en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;
  3. 3. 2, en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van ten minste 2.500 m2 aan gebouwen;

Bij deze ontwikkeling is geen sprake van vervangende nieuwbouw waarbij door sloop van het aangegeven minimale oppervlak aan bedrijfsbebouwing woning(en) worden toegevoegd. Deze voorwaarde is dus niet van toepassing.

  1. i. bij toepassing van artikel 34.4 sub h niet de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bouwwerken bij de minimaal te slopen oppervlakte mag worden meegeteld;

Sub h heeft betrekking op het in het hiervoor genoemde ad h wat dus niet op deze ontwikkeling van toepassing is.

  1. j. het totaal aantal wooneenheden op een perceel nooit meer mag bedragen dan 3;

Het aantal woningen op dit perceel is en blijft één.

  1. k. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;

In de regels is opgenomen dat 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan. De rest van de vierkante meters valt onder het overgangsrecht.

  1. l. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning;

Bij deze ontwikkeling worden geen nieuwe woningen gerealiseerd.

  1. m. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt; Indien geen woningen worden toegevoegd volstaat een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing;

Er is plan voor erfinpassing ingediend. Deze is bijgevoegd in Bijlage 1. Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.

  1. n. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;

Aangezien er geen bedrijfsgebouwen worden gesloopt worden landschappelijke waarden en natuurwaarden niet aangetast. Een natuurwaardenonderzoek is bijgevoegd in Bijlage 2.

  1. o. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
  • 1. de milieusituatie;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 4. de sociale veiligheid.

Deze genoemde aspecten zijn besproken in hoofdstuk 4. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen onevenredige aantasting is van deze aspecten.

  1. p. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.

Door het beëindigen van een agrarisch bedrijf, waardoor er geen uitstoot meer is van ammoniak en fijnstof en het inpassen van het erf zijn ontwikkelingen die een positieve invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving.

Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.

Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde planontwikkeling voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting

6.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

6.2 Wijzigingsplan

Het digitale wijzigingsplan 'Functieverandering naar wonen Nicolaasweg 1 Harreveld' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPBUI2021-VG01 met bijbehorende regels.

6.3 Plansystematiek

Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.

Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsregels.


Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.


Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.


Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.


Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.


Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.

Wijze van bestemmen

Een deel van het plangebied heeft de bestemming Wonen gekregen. Hier is maximaal 1 woning toegestaan. Het overige deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak gekregen. Daarnaast heeft het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' gekregen. Een deel van het plangebied heeft tot slot de aanduiding 'overige zone - gelders natuurnetwerk' gekregen.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en parkeerregelgeving.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ter voldoening hieraan moet het wijzigingsplan worden toegestuurd aan Provincie Gelderland en Waterschap Rijn en IJssel.

Provincie Gelderland

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben in hun schrijven genaamd 'Werkwijze onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening' aangegeven dat zij de Wro-agenda leidend laten zijn voor de wijze waarop en de mate waarin zij betrokken zouden willen worden bij het vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro.

In hun brief van 22 oktober 2009, nummer 2009-018420 hebben zij dit nogmaals weergegeven. Dit betekent dat zij onderscheid maken in beleidsthema's waar zij wel Wro-instrumenten gaan inzetten en beleidsthema's waar zij dat in principe niet zullen doen. Daar waar zij instrumenten gaan inzetten spreekt de Wro-agenda van 'provinciaal belang en provinciale verantwoordelijkheid'; daar waar zij die instrumenten in principe niet zullen inzetten spreekt de Wro-agenda 'enkel' van 'provinciaal belang'.

Daarnaast geven zij aan dat bij 'puur lokale plannen' de provincie hierin geen rol heeft.

In onderhavige wijziging van het bestemmingsplan is sprake van een wijziging van de bestemming van agrarisch naar wonen. Hierbij is sprake van provinciaal belang omdat een deel van het plangebied is gelegen in het Gelders Natuurnetwerk. Een concept wijzigingsplan is daarom toegezonden aan provincie Gelderland in het kader van wettelijk vooroverleg. De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met het plan.

Waterschap Rijn en IJssel

Het wijzigingsplan is toegezonden aan het waterschap voor een reactie in het kader van wettelijk vooroverleg. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met het plan.

Gemeente

Gezien de ligging dicht bij de grens met gemeente Bronckhorst, is ook gemeente Bronckhorst op de hoogte gebracht van de plannen. Het ontwerp wijzigingsplan wordt toegestuurd aan gemeente Bronckhorst.

Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.


Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een wijzigingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.


Conclusie

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.

Bijlagen

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoek