KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Meet- En Rekenbepaling
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingsgebied 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Strijdigheid
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bodem
4.3 Water
4.4 Ecologie
4.5 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Van De Regels
5.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassingsplan
Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 3 Lijst Aan Huis Gebonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Watertoetsresultaat
Bijlage 4 Quickscan Natuuronderzoek

Oude Papendijk 6

Wijzigingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 08-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Oude Papendijk 6 met identificatienummer NL.IMRO.1586.WPBUI2028-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;

1.6 achtererfgebied:

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied;

1.7 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.11 archeologische verwachting:

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.12 archeologische waarde:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.13 bebouwingsgebied:

Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel dan wel bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.16 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.17 bestaand:

legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het wijzigingsplan;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 chalet:

een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 erf:

Bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het plan die inrichting niet verbiedt;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 hoofdgebouw:

Gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het plan of een omgevingsvergunning op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is;

1.32 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.33 mantelzorg:

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.34 nettovloeroppervlak (nvo):

de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;

1.35 nevenactiviteit:

een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.36 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;

1.37 paardenbak:

Een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.38 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 rijbaan:

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;

1.41 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.43 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan;

1.44 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Meet- En Rekenbepaling

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 algemene bepaling:

bij toepassing van de regels van dit plan wordt gemeten conform het bepaalde in deze afdeling;

2.2 bovenkant spoorstaaf

als bovenkant spoorstaaf geldt: de hoogte van de bovenkant van de laagst gesitueerde spoorstaaf;

2.3 breedte van een bouwwerk

als breedte van een bouwwerk geldt: van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.4 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

voor de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk geldt: tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.5 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

als afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt: de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken;

2.6 hoogte van een bouwwerk:

voor het bepalen van de (bouw)hoogte van een bouwwerk geldt:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan een gevel direct aan de (openbare) weg grenst: vanaf de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de aan de weg grenzende gevel tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: vanaf het aansluitend afgewerkt terrein tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;

2.7 dakhelling:

als de dakhelling geldt: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.8 goothoogte van een bouwwerk:

als goothoogte van een bouwwerk geldt: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.9 hoogte van een windturbine:

als hoogte van een windturbine geldt: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.10 inhoud van een bouwwerk:

als inhoud van een bouwwerk geldt: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ontbreekt aan een zijde een gevel en/of scheidingsmuur, dan geldt voor die zijde de dakrand, loodrecht naar beneden geprojecteerd als gevel;

2.11 oppervlakte van een bouwwerk:

als oppervlakte van een bouwwerk geldt: tussen de buitenwerkse gevels en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Ontbreekt aan een zijde een gevel en/of scheidingsmuur, dan geldt voor die zijde de dakrand, loodrecht naar beneden geprojecteerd als gevel;

2.12 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 0,5 m bedraagt. Indien een bouwdeel meer dan 0,5 meter afwijkt, is het bouwdeel niet ondergeschikt en wordt deze in zijn geheel meegerekend bij oppervlakte, hoogte, breedte, etc;

2.13 wijze van meten:

  1. 1. Voor de toepassing van dit plan worden de waarden die daarin in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
    1. a. afstanden loodrecht;
    2. b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en
    3. c. maten buitenwerks;
  2. 2. Voor de toepassing van Artikel 1.16 eerste Lid, aanhef en onder b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. uitsluitend een vrijstaande woning ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
  3. c. uitsluiten bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw';
  4. d. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
  5. e. Agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch medegebruik’

Met de daarbij behorende:

  1. f. erfbeplanting;
  2. g. tuinen, erven en terreinen;
  3. h. wegen en paden;
  4. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan één per bestemmingsvlak.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m2 Maximale inhoud in m3
Woningen 4,5 9 750
Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Bijbehorende bouwwerken bij de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' 4 6 250, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Erf- en terreinafscheidingen 2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5
  1. b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
  2. c. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    2. 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    3. 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
  3. d. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
  4. e. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie;
  5. f. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient de woning met eventueel een deel van de bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  6. g. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' dienen de bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd te worden.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot 200 m², met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
    3. 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  2. b. lid 3.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' tot 350 m2, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
    3. 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    4. 4. de verruiming noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn.
  1. c. lid 3.2 sub a ten behoeve van het herbouwen van de bijbehorende bouwwerken op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de totale oppervlakte aan bestaande bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 200 m2;
    2. 2. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de bestaande oppervlakte boven de 200 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
    3. 3. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer mag bedragen dan 200 m2 en er sprake dient te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
    4. 4. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
  2. d. lid 3.2 sub a ten behoeve van het herbouwen van de bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de totale oppervlakte aan bestaande bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 250 m2;
    2. 2. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de bestaande oppervlakte boven de 250 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
    3. 3. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer mag bedragen dan 250 m2 en er sprake dient te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
    4. 4. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
  3. e. lid 3.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  4. f. lid 3.2 sub e ten behoeve van het herbouwen van de woning op minder dan 25 m van de bestaande locatie, met dien verstande dat:
    1. 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
    3. 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
    4. 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  5. g. lid 3.5 sub e ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten indien gebruik gemaakt wordt van de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5 sub e, met dien verstande dat:
    1. 1. minimaal een gelijke oppervlakte gesloopt wordt van de bestaande gebouwen als bedoeld in artikel 3.5 sub e lid 1;
    2. 2. de oppervlakte van de nieuwbouw niet meer bedraagt dan 350 m2;
    3. 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • het gebruik van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    3. 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
    4. 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het wijzigingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het wijzigingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingsgebied 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingsgebied 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

4.2 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

    1. a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
    2. b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
    3. c. het verlagen van het waterpeil;
    4. d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    5. e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
    6. f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    7. g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 1.000 m2.

4.3 Algemene bepalingen archeologie

Ten aanzien van de gronden met archeologische waarden en/of gronden met archeologische verwachtingswaarden als bedoeld in de artikel 4.1 van dit bestemmingsplan zijn de volgende regels van toepassing:

  1. a. Bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikel 4.2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. Indien uit het in sub a. van dit artikel genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. c. Het overleggen van een rapport als bedoeld in sub a. van dit artikel is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde in sub b. van dit artikel is van overeenkomstige toepassing in die situatie;
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden;
  5. e. De in de artikel 4.2 opgenomen verboden gelden niet:
    1. 1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en van kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    2. 2. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het inwerkingtreden van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
    3. 3. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
    4. 4. indien op basis van nader onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    5. 5. indien de werken of werkzaamheden betrekking hebben op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  6. f. De omgevingsvergunning als bedoeld in de artikel 4.2 kan slechts worden verleend voor zover het belang van het behoud van de archeologische waarden in de grond niet opweegt tegen het belang van de realisatie van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
  7. g. Voor zover het belang van de archeologische waarden als bedoeld in de artikel 4.2 zwaarder weegt dan het belang van realisatie van het project, kan de omgevingsvergunning slechts onder voorwaarden worden verleend.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bouwen langs wegen en water

  1. a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
    1. 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
    2. 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
    3. 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
    4. 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
    5. 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;

zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;

  1. b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van de bestemmingsvlakken van de bestemming 'Wonen', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;

Afwijken bij een omgevingsvergunning

  1. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
    1. 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
    2. 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
    3. 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;

mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van gronden;
    2. 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
    3. 3. het aanleggen van geluidswallen;
    4. 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
  2. e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
  3. f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.

6.2 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Paardenbakken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in Artikel 3 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m²;
  2. b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen';
  3. c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
  4. d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' onmogelijk is;
  5. e. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  6. f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden;
  7. g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

8.2 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  3. c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
    1. 1. de inhoud van wooneenheden;
    2. 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming 'Wonen' in combinatie met de sloop van gebouwen op een andere locatie, met dien verstande dat:

  1. a. aan de herbouwlocatie de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' wordt toegevoegd, waarbij geldt dat deze oppervlakte maximaal 350 m2 mag zijn;
  2. b. aan de slooplocatie de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' wordt toegevoegd, waarbij geldt dat de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op de slooplocatie na sloop de maximaal toegestane oppervlakte is;
  3. c. er op de bouwlocatie geen functieverandering naar wonen is toegepast;
  4. d. maximaal 30% van de elders te slopen gebouwen herbouwd mag worden;
  5. e. er in totaal maximaal 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan
  6. f. indien het bijbehorende bouwwerk gebruikt gaat worden als bouwlocatie voor corso- of carnavalswagens kan een grotere oppervlakte dan 350 m2 worden toegestaan;
  7. g. voor zowel de slooplocatie als de herbouwlocatie geldt dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  8. h. het te slopen gebouw geen karakteristiek gebouw is of aangewezen is als monument;
  9. i. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
  10. j. de afstand van het nieuwe gebouw tot het hoofdgebouw maximaal 25 m bedraagt;
  11. k. de oppervlakte per nieuw bijbehorend bouwwerk maximaal 200 m2 mag bedragen;
  12. l. in de nieuwe bijbehorende bouwwerken geen nevenactiviteiten zijn toegestaan;

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  3. c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.
  4. d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende wijzigingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Oude Papendijk 6.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de woonperceel aan de Oude Papendijk 6, ten zuidwesten van de kern Groenlo.

Het voornemen bestaat om ter plaatse van het woonperceel een bestaand verouderd bijgebouw te slopen en een nieuw bijgebouw te realiseren. Het nieuw te realiseren bijgebouw staat deels buiten de ter plaatse geldende woonbestemming geprojecteerd.

Binnen het geldende bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarop basis de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt. De wijzigingsbevoegdheid maakt het, onder voorwaarden, mogelijk om de agrarische bestemming waar het bijgebouw (deels) is beoogd te wijzigen naar een woonbestemming.

De gemeente Oost-Gelre heeft in een principebesluit (dd. 22 februari 2023) aangegeven positief tegenover voorliggend planvoornemen te staan.

In voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening' en vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied bevindt zich ten zuidwesten van de kern Groenlo en staat kadastraal bekend als GLO00, Sectie B, perceelnummer 7478. In afbeelding 1.1 is het plangebied ten opzichte van Groenlo en de directe omgeving weergegeven door middel van de rode ster en de rode belijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2028-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Groenlo en de directe omgeving (Bron: PDOK)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het wijzigingsplan “Oude Papendijk 6” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1586.WPBUI2028-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Geldend Bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011". Dit bestemmingsplan is op 18 december 2012 door de raad van de gemeente Oost Gelre vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het facetbestemmingsplan “Parkeren" (vastgesteld op 5 juni 2018). Het laatst genoemde plan is relevant ten aanzien van de parkeeraspecten. Tot slot geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan "Archeologie" (vastgesteld op 22 februari 2022).

Het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011" is tweemaal gerepareerd en eenmaal geconsolideerd per 21 juni 2018.

De gronden in het plangebied zijn voorzien van de enkelbestemming 'Wonen', met daarbinnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik'. Daarnaast geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.

Op basis van het paraplubestemmingsplan "Archeologie" de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'.

In paragraaf 1.4.2 wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen. In afbeelding 1.2 en 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende planologische regime opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2028-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2028-VG01_0003.png"
Afbeelding 1.3 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan “Archeologie" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Bestemmingsomschrijving

Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011"

Op basis van het Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011" kent het plangebied een woonbestemming met een bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Hieronder wordt op de voorgenoemde bestemmingen ingegaan.

'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m2, het hobbymatig telen van gewassen en houden van dieren en agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik', met de daarbij behorende erfbeplanting, erven en terreinen. Verder zijn ook wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Het aantal woningen mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan één. In de woning is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal respectievelijk 4,5 en 9 meter. Voor bijbehorende bouwwerken bij de woning bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 4 en 6 meter, waarbij voor deze bijgebouw een maximale oppervlakte geldt van 150 m2 met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' is 250 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan.

Parapluplan "Archeologie"

Op basis van het paraplubestemmingsplan "Archeologie" gelden de bestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'. Hierna wordt op deze dubbelbestemmingen ingegaan.

'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'

De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 2500 m2.

1.5 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende planologisch regime, aangezien het te realiseren bijbehorende bouwwerk buiten de woonbestemming is beoogd. Een algemene wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid om het voornemen door middel van een wijzigingsplan mogelijk te maken.

1.6 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en het doel van dit wijzigingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

In paragraaf 1.1 is reeds aangegeven dat voorliggend wijzigingsplan betrekking heeft opde locatie aan de Oude Papendijk 6. Het plangebied ligt in het buitengebied, aan de zuidwesten van de kern Groenlo.

Het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik als een woonperceel, waarbij het aan de noordelijke-, zuidelijke- en westelijke zijde wordt omgeven door agrarische (cultuur)gronden. Het perceel ligt tussen de Rondweg (N319) (noordelijk), de Oude Papendijk (zuid en oostelijk) en de Steenbraakweg en Eefselerweg (westelijk).

Het plangebied zelf is ingericht ten behoeve van de woonfunctie. Er staat één woning met bijbehorende bouwwerken. De westzijde van het plangebied betreft agrarische (cultuur)grond.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie in en rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de rode omlijningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2028-VG01_0004.png"
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied en omgeving (Bron: PDOK)

2.2 Nieuwe Situatie

Het voornemen bestaat om de woonbestemming ter plaatse van het plangebied te vergroten, ten behoeven van de bouw van een nieuw bijgebouw. Daarnaast wordt een bestaand, verouderd, bijgebouw (meest westelijke staande bijgebouw) op het woonperceel gesloopt.

Het voornemen heeft per saldo een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de directe omgeving. Het per saldo positieve effect ontstaat doordat het huidige bijgebouw, welke in slechte staat verkeerd en bestaat uit een grote hoeveelheid asbesthoudende materialen, wordt gesloopt. In plaats daarvan wordt een nieuw bijgebouw (170 m²) opgericht, waarbinnen de stalling van personenauto's gevestigd kan worden. Daarmee worden deze aan het zicht onttrokken. De realisatie van de nieuwe schuur heeft verder als gevolg dat er een fraaier ensemble van bebouwing ontstaat dan in de huidige situatie. Tot slot ontstaat er per saldo een positief effect omdat met het plan het perceel landschappelijk versterkt en ingepast wordt. Met het plan ontstaat al met al een betere ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de directe omgeving.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld. Het inpassingsplan is in bijlage 1 van deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een aantal juridische kaders en beleidskaders. Doordat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid, betreft de wijzigingsbevoegdheid zelf het enige relevante beleidskader waaraan getoetst moet worden.

3.1 Gemeentelijk Beleid

Het gemeentelijk beleid is een doorvertaling van rijks-, provinciaal en regionaal beleid en is verwoord in tal van plannen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de voor de ontwikkeling relevante beleidsstukken. Echter gaat het hier om een wijzigingsplan van agrarisch naar wonen, waardoor het plan alleen aan de wijzigingsbevoegdheid (artikel 34.4 van het geldende bestemmingsplan) wordt getoetst.

3.1.1 Wijzigingsbevoegdheid

3.1.2 Conclusie

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dienen doorgaans een aantal milieuaspecten te worden afgewogen. Het gaat hierbij om de volgende aspecten: archeologie en cultuurhistorie, bodem, water, geluid, luchtkwaliteit, ecologie, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, geur, verkeer en parkeren en het besluit milieueffectrapportage.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, worden in dit hoofdstuk de onderstaande aspecten niet uitvoerig behandeld vanwege:

  1. q. Geluid: er is geen sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig object, danwel het toevoegen van een geluidsmaker;
  2. r. Luchtkwaliteit: het voornemen is dermate klein dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Daarnaast is geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen;
  3. s. Bedrijven en milieuzonering: het voornemen ziet niet toe op het toevoegen van een milieubelastende functie. Hiermee worden omliggende milieugevoelige functies niet belemmerd. Er is wel sprake van het uitbreiden van de bestemming van een milieugevoelige functie in de richting van een paardenhouderij aan de Steenbraakweg 5. De afstand tussen de woonbestemming en de paardenhouderij bedraagt circa 90 meter, hiermee wordt voldaan aan de geldende richtafstanden;
  4. t. Externe veiligheid: er is geen sprake van het toevoegen van een functie waarbij de personendichtheid ter plaatse zal toenemen. Tevens wordt geen risicovol object mogelijk gemaakt;
  5. u. Geur: met het voornemen wordt geen geurgevoelig- of geurbelastend object mogelijk gemaakt;
  6. v. Verkeer en parkeren: de verkeerssituatie en parkeerbehoefte blijft in voorliggend geval ongewijzigd.

De thema's archeologisch & cultuurhistorie, bodem, water, ecologie en het Besluit milieueffectrapportage worden hierna uitvoerig beschreven.

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het wijzigingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

4.1.2 Situatie plangebied

4.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan. De archeologische bestemmingen blijven gehandhaafd.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

4.2.2 Situatie plangebied

Op 4 juli is in opdracht van Bomers Dierfysio, heeft Milieutechniek Rouwmaat Groenlo B.V. een verkennend bodemonderzoek verricht. In 4.2.2.1 worden de onderzoeksresultaten puntsgewijs weergeven. Het volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

4.2.3 Conclusie

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

4.3.2 Waterparagraaf

4.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Ecologie

4.4.1 Inleiding

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

In navolgende paragrafen wordt eerst ingegaan op gebiedsbescherming en vervolgens op soortenbescherming.

4.4.2 Gebiedsbescherming

4.4.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.4.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijziginsplan.

4.5 Besluit Milieueffectrapportage

4.5.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  1. 1. Een wijzigingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  2. 2. Een wijzigingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het wijzigingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  3. 3. Een wijzigingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het wijzigingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor wijzigingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

4.5.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt op enige afstand van Natura 2000-gebied (ca. 6,2 kilometer). Uit paragraaf 4.4 is gebleken dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied is geen sprake. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de directe eindbestemmingen. De binnen het plangebied geplande ontwikkelingen voldoen daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kunnen de in dit plan besloten ontwikkelingen worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit wijzigingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit wijzigingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (aard en omvang in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig. Er zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarbij is ingegaan op de diverse milieu- en omgevingsaspecten.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit wijzigingsplan in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

4.5.3 Conclusie

De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan MER noodzakelijk maakt.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet Van De Regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. De planologisch-juridische regeling in dit wijzigingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente wijzigingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in:

Bestemmingsomschrijving:

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

Bouwregels:

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing):

Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.

Specifieke gebruiksregels

Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels in het plan.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder dit lid worden afwijkingsbevoegdheden aangehaald

Wijzigingsbevoegdheid

In dit lid worden situaties voorgesteld, waarin het wijzigingsplan kan worden gewijzigt.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 6)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven inzake ondergronds bouwen, het overschrijden van bouwgrenzen en afwijkingsbevoegdheden.

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel worden het verboden gebruik in dit wijzigingsplan geregeld.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om het plan in geringe mate aan te passen. Het gaat hierbij om bestemmings- of bouwgrenzen of het bouwen van gebouwen van openbaar nut.

Parkeerregelgeving (Artikel 10)

In dit artikel is regelgeving opgenomen omtrent parkeren conform de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

'Wonen' (Artikel 3)

Ter plaatse van het woonperceel is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor het wonen en tevens voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep (als ook een muziekstudio) met daarbij behorende tuinen en erven, voorzieningen van algemeen nut, parkeervoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en gebouwen, geen gebouwen zijnde.

Ten aanzien van de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.

'Waarde Archeologische verwachtingswaarde 2 (Artikel 5 en Artikel 6)

De voor 'Waarde Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan wordt het concept-ontwerpwijzigingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Hieronder worden de reacties uit het vooroverleg weergegeven.

6.1.2 Provincie Gelderland

In dit geval gaat het om een ontwikkeling met lokaal belang. Het wijziginsplan hoeft daarom niet aan de provincie te worden voorgelegd. In Hoofdstuk 3 is reeds aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling geen provinciale belangen schaadt.

6.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

6.1.4 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen binnen gekomen.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijke inpassingsplan

Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst

Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst

Bijlage 3 Lijst Aan Huis Gebonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 3 Lijst aan huis gebonden beroepen en bedrijven

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Watertoetsresultaat

Bijlage 3 Watertoetsresultaat

Bijlage 4 Quickscan Natuuronderzoek

Bijlage 4 Quickscan Natuuronderzoek