Wogmeer 129, Spierdijk
Wijzigingsplan - Gemeente Koggenland
Vastgesteld op 02-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan Wogmeer 129, Spierdijk, met identificatienummer NL.IMRO.1598.WPLGWogmeer129-va01 van de gemeente Koggenland;
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
Artikel 2 Toepassingsregel
Dit wijzigingsplan ziet, met uitzondering van hetgeen opgenomen in Artikel 3, alleen op een aanpassing van de verbeelding van het bestemmingsplan "LandelijkGebied" van 27 juni 2013 en de herziening bestemmingsplan Reparatieplan landelijk gebied 2017 zijn van overeenkomstige toepassing. van de gemeente Koggenland.
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 3 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in figuur 5 van de toelichting opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het wijzigingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtingsmaatregelen conform het Landschappelijke inpassing, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
Hoofdstuk 3 Slotregel
Artikel 4 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplanWogmeer 129, Spierdijk
van de gemeente Koggenland.
Behorende bij het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland van 2 mei 2019.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Het melkveebedrijf aan Wogmeer 129 te Spierdijk wil zijn bedrijfsvoering uitbreiden. De uitbreiding van het bedrijf gaat aan de noordwestzijde, in het verlengde van het perceel, van de bestaande bedrijfsbebouwing plaatsvinden. Voor deze uitbreiding is een bouwvlakvergroting nodig. Dit wijzigingsplan maakt deze uitbreiding mogelijk.
1.1 Het Plangebied
Het perceel Wogmeer 129 Spierdijk, inclusief de toekomstige uitbreiding, is het plangebied van dit wijzigingsplan. Het plangebied ligt aan de (noord)rand van de kern Spierdijk. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1 Ligging plangebied
1.2 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Koggenland". Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Koggenland. In het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Agrarisch". Voor het bestaande agrarische bedrijf is een bouwvlak opgenomen. In figuur 2 is een fragment van het geldende bestemmingsplan van het plangebied en omgeving aangegeven.
Figuur 2 Fragment geldend bestemmingsplan Landelijk Gebied.
De uitbreiding van het agrarische bedrijf moet plaatsvinden aan de noordwestzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing. Deze uitbreiding valt binnen de bestemming "Agrarisch". Dit geeft voor het gebruik geen strijdigheid met het bestemmingsplan. De uitbreiding valt echter buiten het aangeduide bouwvlak. Dit bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 0,9 ha. Bebouwing voor een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak is bij recht niet toegestaan.
Voor dergelijke situaties is in het bestemmingsplan echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het bouwvlak kan daarmee uitgebreid worden, waardoor de uitbreiding wel gerealiseerd kan worden. In paragraaf 2.4 wordt een toetsing gegeven van de voorwaarden die aan de wijzigingsbevoegdheid zijn verbonden.
Reparatieplan Landelijk Gebied 2017
Daarnaast is het reparatieplan Landelijke Gebied 2017 op 14 mei 2018 vastgesteld. Binnen de bestemming 'Agrarisch' heeft dit enkele gevolgen voor de regels. Deze worden expliciet genoemd in de toelichting bij dit bestemmingsplan.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In de hoofdstukken 3 en 4 vindt in eerste instantie een toetsing van de gewenste situatie plaats. Daaruit kunnen uitgangspunten voor de juridische regeling van dit wijzigingsplan naar voren komen. Wanneer dit van toepassing is staan deze beschreven in de betreffende hoofdstukken. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De huidige situatie is van belang omdat de gewenste bebouwing daarin goed ingepast moet worden. De gewenste situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan en wordt om die reden toegelicht.
2.1 Huidige Situatie
Het bedrijf ligt langs de lintbebouwing van Wogmeer 129 te Spierdijk. Dit lint betreft de oorspronkelijke ontginningsas van de gelijknamige polder Wogmeer. De Wogmeer is een kenmerkende droogmakerij en is ook als zodanig herkenbaar. Hier komen woon- en (agrarische) bedrijfsfuncties afwisselend met elkaar voor.
Het landschap van polder Wogmeer
Ten noorden en zuiden van de ontginningsas wordt de polder gekenmerkt door open landschap. De openheid gaat over in de openheid van de naastgelegen polders.
Het lint is zelf vrij gesloten met kleinschalige woningen en agrarische bebouwing met doorzichten naar de achter gelegen open polder. De verkaveling wordt gekenmerkt door een regelmatige fijnmazige strokenverkaveling, qua richting en schaal duidelijk afwijkend van de omgeving. De verkaveling in het noordoostelijk deel van de polder wijkt af en ligt dwars op de hoofdrichting van de polder. De kavels worden vaak begrenst door een recht sloten patroon.
De beplanting volgt de ontginningsassen en contouren van de boerenerven.
Beschrijving plangebied
Op het perceel is een melkveehouderij gevestigd. Het bedrijfsperceel vormt de kenmerkende verkavelingsrichting van de polder en wordt aan de oost, zuid en westkant begrenst door een sloot en (opgaande) beplanting. Vanuit de zuidzijde is sprake van een open zicht op het open landschap. Hier bevindt zich geen beplanting. De gronden ter hoogte van de toekomstige uitbreiding bestaat uit agrarische gronden zonder enige bebouwing of (hoogopgaande) beplanting.
Op het perceel staan een drietal schuren waarbij de daknok de verkavelingsrichting volgt. De opslag van materiaal vindt in de huidige situatie voornamelijk in de buitenlucht op het erf plaats. Het woonperceel inclusief bedrijfswoning bevindt zich aan de westzijde van het plangebied. Aan de achterzijde van het erf staan tot slot een aantal silo's en kuilplaten.
Het plangebied is goed ontsloten voor verkeer. De Wogmeer sluit in zuidelijke richting aan op de Braken.
Figuur 3 geeft een luchtfoto van de bestaande situatie. Een vooraanzicht van de huidige situatie is weergeven in figuur 4. Een animatie in figuur 5.
Figuur 3 Luchtfoto huidige situatie
Figuur 4 Vooraanzicht huidige situatie
Figuur 5 Huidige situatie
2.2 Gewenste Situatie
De initiatiefnemer wil op achterzijde van het eigen perceel een nieuwe schuur en twee mestsilo's en twee sleufsilo's realiseren. De nieuwe schuur heeft een afmeting van 45 x 25 meter en een hoogte van maximaal 8 meter met aan de lange zijden schuifdeuren. De ronde mestsilo, die links achter de schuur staat, heeft een doorsnede van 25 meter. De twee nieuwe sleufsilo's worden aan de linker kant van de huidige sleufsilo geplaatst. In figuur 6 is de plattegrond van de gewenste situatie opgenomen.
Figuur 6 Plattegrond gewenste situatie inclusief landschappelijke inpassing
Ten behoeve van het plan wijzigt het aantal dieren niet. In tabel 2.1 is het aantal dieren dat wordt gehouden weergegeven.
Aantal stuks jongvee | Aantal stuks melkvee | |
Huidig/beoogd | 90 | 140 |
Type stalsysteem (RAV) | Traditioneel loopstal | Traditioneel loopstal |
Tabel 2.1: Aantal aanwezige dieren in de huidige en beoogde situatie
2.3 Landschappelijke Inpassing
Om er voor te zorgen dat de nieuwe bebouwing op een zorgvuldige manier wordt ingepast is een plan voor de landschappelijke inpassing opgesteld. Zie hiervoor figuur 6. Het volledige plan is als bijlage 1 toegevoegd.
De huidige beplanting wordt behouden of doorgetrokken. Zo staan er op dit moment aan de oostzijde van het erf knotwilgen. Deze bomenrij wordt verlengt en ook aan de westzijde worden wilgen aangeplant. Deze eenheid van beplanting zorgt ervoor dat de verschillende delen van het erf verbonden zijn met elkaar. Om de nieuwe schuur en de mestsilo’s niet zichtbaar in het landschap te plaatsen, is gekozen om de achterzijde van het erf af te schermen door Zwarte elzen. Door het erf zo in te sluiten, wordt het contrast met het open landschap juist benadrukt. Het plan gaat uit van een toename van circa 5.000 m2 aan verharding/bebouwing. De benodigde watercompensatie wordt verkregen door het aanleggen van een sloot met een breedte van circa 8,70 meter. De toename aan groen bedraagt 330 m2.
De volledige landschappelijke inpassing is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.
2.4 Toetsing Aan Wijzigingsregels Landelijk Gebied Koggenland
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in sublid 3.7.1 van het bestemmingsplan. Hiermee wordt het bouwvlak verruimd. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bouwvlak grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "bouwvlak", mits:
- a. Wijzigingscriteria: de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,0 hectare, tenzij ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap verkaveling' of 'Waarde - Aardkundig', in welk geval de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare mag bedragen.
Toetsing: De wijzigingsbevoegdheid biedt ruimte voor een bouwvlak van ten hoogste 2 hectare. Het bestaande agrarische bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 0,9 hectare. In de nieuwe situatie zal het bouwvlak 2 hectare bedragen. Er kan dus gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
- b. Wijzigingscriteria: er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied, wat aangetoond moet worden met een erfinrichtingsplan.
Toetsing: Met het erfinrichtingsplan zoals beschreven in de wenselijke situatie wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast. Dit plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied Koggenland.
- c. Wijzigingscriteria: er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering / verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond.
Toetsing: De continuïteit van de bedrijfsvoering is gewaarborgd doordat de bedrijfsopvolging reeds is geregeld. De zoon van de eigenaar is momenteel werkzaam binnen het bedrijf en neemt het bedrijf op termijn over. Een vergroting van de bedrijfscapaciteit is noodzakelijk voor de levensvatbaarheid van het bedrijf. Door schaalvergroting kunnen de stijgende productiekosten worden opgevangen. Daarnaast is schaalvergroting noodzakelijk om een buffer op te bouwen om moeilijke jaren te overbruggen
- d. Wijzigingscriteria: er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding.
Toetsing: Het huidige bouwvlak is te klein en afgestemd op de huidige bebouwing (zie figuur 1). Er is daarom geen ruimte om de uitbreidingen te realiseren binnen het bestaande bouwvlak.
- e. Wijzigingscriteria: met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur.
Toetsing: Met het landschappelijk inpassingsplan, zoals beschreven in de wenselijke situatie, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.
- f. Wijzigingscriteria: er voldoende afstand wordt aangehouden tot andere ruimtelijke elementen.
Toetsing: Dit heeft plaatsgevonden door het bouwvlak niet dichter tot andere ruimtelijke elementen te plaatsen, maar juist aan de achterzijde uit te breiden (zie figuur 4 en 5). Daarnaast blijft het bedrijf in de nieuwe situatie op voldoende afstand tot andere ruimtelijke elementen. Hierop is in paragraaf 4.5 nader ingegaan.
- g. Wijzigingscriteria: de infrastructurele ontsluiting toereikend is voor de bedrijfsontwikkeling;
Toetsing: Voor de uitbreiding van het bouwvlak en de bebouwing hoeven geen nieuwe ontsluitingsroutes te worden gerealiseerd. De bestaande ontsluiting en de bedrijfsvoering van het bedrijf blijft gehandhaafd.
- h. Wijzigingscriteria: er sprake is van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen.
Toetsing: De bebouwing sluit qua situering, maatvoering en vormgeving aan bij de bestaande bebouwing. De nieuwbouw past dus in het bebouwingsbeeld.
- i. Wijzigingscriteria: geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Toetsing: Hierop wordt in hoofdstuk 4 ingegaan. Geconcludeerd wordt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De waterbeheerder is om advies gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.
- j. Wijzigingscriteria: de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.
Toetsing: Over dit wijzigingsplan vindt overleg plaats met het waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten. Dit aspect staat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet in de weg.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie Noord-Holland 2040 en provinciale verordening
De locatie ligt in grootschalig landbouwgebied. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 2 hectare mogelijk. Grotere bouwpercelen zijn in dit gebied alleen mogelijk indien de gemeente zich houdt aan de afwijkingsregels uit de provinciale ruimtelijke verordening.
Voor de locatie geldt Artikel 26, Gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw. De locatie behoort tot Gebieden voor grootschalige landbouw. Hier geldt dat agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel. In het gebied voor grootschalige landbouw heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 2 hectare. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een schaalvergroting met een bouwperceel tot 2 hectare.
Daarnaast moet voldaan worden aan artikel 15. Artikel 15 heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit eis bij nieuwe ontwikkelingen. Voor de ontwikkeling is hiervoor een landschappelijke inpassing , c.q. beeldkwaliteitparagraaf (zie paragraaf 2.3) in het wijzigingsplan opgenomen. De uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan Landelijk gebied zijn toegepast bij de voorgestane ontwikkeling. Hiermee voldoet het plan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteit.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'
In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het bouwvlak vergroot kan worden naar 2,0. De ontwikkeling voorziet in het vergroten van het bouwvlak naar 1,99 hectare. De ontwikkeling past daarmee binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan.
Op basis van de afweging van de wijzigingscriteria in hoofdstuk 2 kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen. In de nieuwe situatie wil de initiatiefnemer op de achterzijde van het eigen perceel een nieuwe schuur ten behoeve van machine opslag, twee mestsilo's en twee sleufsilo's realiseren. Er is geen wijzing in het aantal dieren dat wordt gehouden. Daarnaast is er geen wijziging van het stalsysteem waarop de dieren worden gehuisvest.
Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig initiatief en is geen m.e.r. besluit noodzakelijk.
4.2 Water
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.
Wateradvies
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan.
Uit de ingediende gegevens (zie bijlage 2) is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Deze aspecten heeft het waterschap benoemd in het eerste deel van het concept wateradvies. Hierop heeft het waterschap op 17 december 2018 een definitief wateradvies gegeven. Beide adviezen zijn in deze waterparagraaf verwerkt en zal bij de uitvoering van het plan rekening mee worden gehouden. In het tweede deel komen de onderwerpen aan bod die slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en die hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen.
DEEL I
Algemeen
Het plangebied is gelegen in peilgebied 6190-05 en 6190-08 (respectievelijk NAP – 3,40 m en NAP – 4,00 m) in de polder De Wogmeer. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire- en primaire waterlopen naar het gemaal De Westerkogge. Daar wordt het water via dit gemaal op het Markermeer uitgeslagen.
Waterkwantiteit
De voorgenomen plannen zorgen voor een toename van de verharding en extra bebouwing. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen worden in de vorm van extra wateroppervlak. Er is namelijk sprake van een verharding toename van circa 9.500 m2. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden met 10% per verhard m2 van de verhardingstoename. In dit geval zal de te graven oppervlaktewater 950 m2 bedragen.
Peilscheidingsdam
De rood gemarkeerde locatie, te zien op de onderstaande afbeelding betreft de aanwezigheid van een peilscheidingsdam. Dit houdt in dat met het graven van de watercompensatie er rekening gehouden dient te worden met een afstand van minimaal 6 meter vanaf de dam tot het compensatieoppervlakte. De berekende 6 meter is de kwellengte en zorgt ervoor dat kwel(water) niet via de gegraven compensatie oppervlaktewater in het oppervlaktewater dringt.
Watercompensatie vindt plaats door op de achterzijde van het toekomstige erf een sloot te graven. Voor het aanleggen van deze sloot wordt ter zijner tijd een watervergunning aangevraagd.
Onderhoudsstrook
Zoals het in de Legger Wateren 2017 geldende onderhoudsplichten aangegeven zijn, is voor de aan de oostzijde en noordoostzijde aanwezige watergangen de onderhoudsplicht voor gewoon droog onderhoud aan de aanliggend eigenaar toe te wijden. Hierbij geldt als aandachtspunt dat er c.a. 5 meter vanaf insteek talud een onderhoudsstrook vrijgehouden dient te worden (ten behoeve van droog onderhoud).
DEEL II
De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
In het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Voor de ontwikkeling wordt daarom een gescheiden stelsel aangelegd.
Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Met voorgenoemde adviezen wordt bij de uitvoering van het plan rekening mee gehouden.
Vergunningen
Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede voor het doen van lozingen op het oppervlaktewater en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning nodig.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt zowel de bescherming van natuurgebieden als de bescherming van soorten en hun verblijfsplaatsen. Voor gebiedsbescherming gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden en via de provinciale verordening beschermde gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en Weidevogelleefgebieden.
Gebiedsbescherming
Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de ligging van weidevogelleefgebieden van belang.
Natura 2000-gebieden
In de omgeving zijn een aantal Natura 2000-gebieden gelegen. Op circa 6,5 kilometer ligt het Markermeer & IJmeer. Dit gebied is niet stikstofgevoelig. Op circa 7,5 kilometer ligt het Natura 2000-gebied Eilandspolder. Vanwege de afstand tot natuurgebieden zal de ontwikkeling niet leiden tot negatieve effecten als areaalverlies, versnippering, effecten op de waterhuishouding of verstoring. Er is mogelijk wel een invloed in de vorm van stikstofdepositie (bijdrage aan verzuring en vermesting). Ammoniakemissie vanuit de veehouderij kan op vele kilometers afstand leiden tot een toename van depositie. De omvang van de ammoniakemissie is sterk afhankelijk van de diercategorie, het aantal dieren en het huisvestingssysteem. Om effecten uit te sluiten is een stikstofberekening gemaakt die toegevoegd is in bijlage 3. Aangetoond dient te worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is binnen de PAS.
Er is uitgegaan van het aantal dieren dat wordt gehouden in de huidige situatie omdat er geen wijziging van het aantal dieren plaatsvindt. Uit de berekening blijkt dat de hoogste berekende stikstofdepositie 0,16 mol betreft op het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Omdat de grenswaarden voor omliggende Natura 2000-gebieden is verlaagd betreft het een vergunningsplichtig initiatief. Gezien de kleine berekende depositie is op dit moment (januari 2019) voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar in het PAS. Hiermee is het initiatief vergunbaar voor de Wet natuurbescherming en is tevens aangetoond dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is binnen de kaders van het PAS.
NNN
De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats buiten de begrenzing van NNN-gebied maar binnen de begrenzing van weidevogelleefgebied. Zolang de voorgenomen werkzaamheden buiten de begrenzing van NNN-gebied plaatsvindt, is nadere toetsing in de vorm van een ‘Nee, tenzij-toets’ niet aan de orde.
Weidevogelleefgebied
Tot slot ligt grenst het plangebied aan de zuidkant volgens de verordening aan een Weidevogelleefgebied. Weidevogelleefgebieden hebben geen externe werking. De aanduiding weidevogelleefgebied wordt beschermd via het ruimtelijke spoor en is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ruimtelijke ontwikkelingen, die de wezenlijke kenmerken en waarden van de weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Gezien de uitbreiding niet in de richting van het leefgebied plaats vindt worden negatieve effecten op dit gebied niet verwacht.
WAV gebieden/ directe ammoniakschade
In de omgeving van het plangebied zijn geen WAV-gebieden gelegen. Daarnaast worden er op omliggende percelen geen gewassen geteeld die schade ondervinden van directe ammoniakuitstoot.
Soortenbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen gaan ontstaan op soorten die beschermd zijn via de wet Natuurbescherming. Mogelijk moet rekening gehouden worden met deze soorten, bij de ruimtelijke procedure, als zijn voorkomen.
De uitbreiding vindt plaats op de achterzijde van het agrarisch perceel. Er is geen sprake van het kappen van bomen, dempen van water of het slopen van bebouwing. Het perceel waarop de uitbreiding plaatsvindt is reeds in gebruik als agrarische grond en wordt tevens deels gebruikt als rijroute richting het land. Gezien het huidige intensieve gebruik is het niet waarschijnlijk dat beschermde soorten zich hier hebben gevestigd. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significante effecten op beschermde soorten.
4.4 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N507. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. De uitbreiding van een melkveebedrijf veroorzaakt een geen of een zeer beperkte fijn stof toename. Er is immers geen toename in het aan dieren dat wordt gehouden. Gezien de huidige lage concentraties luchtverontreinigende stoffen in de omgeving (NSL-monitoringstool) zal ook na de bouw van de nieuwe stal ruimschoots worden voldaan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de toekomst verder zullen afnemen als gevolg van gebruikmaking van steeds betere emissiearme technieken.
Daarnaast is in de toekomstige situatie sprake van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag worden de grenswaarden overschreden. De beoogde activiteiten op het perceel hebben een dergelijke toename niet tot gevolg. Ten opzichte van de huidige situatie is de verkeersaantrekkende werking zeer beperkt.
Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
4.5 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.
Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. Op grond van de uitgave Bedrijven en milieuzonering, versie 2009, van de VNG moet tussen een grondgebonden veehouderijbedrijf en woningen een richtafstand van 100 meter gewaarborgd worden. Deze richtafstand wordt bepaald door de mogelijke hinder door geur. De richtafstanden voor stof, geluid en gevaar zijn ten hoogste 50 meter. Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 50 meter. Als afstand tot woningen die binnen de bebouwde kom liggen geldt als afstand 100 meter. Daarnaast hebben gemeente de mogelijkheid om af te wijken van de Wet geurhinder en veehouderij. Op basis hiervan heeft de gemeente een eigen geurverordening vastgesteld. De westelijk gelegen woning op adres Wogmeer 127 behoort bij de bebouwde kom. Op grond van genoemde verordening is de vereiste minimale afstand tot die woning 50 meter. Het gaat om de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot de buitenzijde (gevel) van een geurgevoelig object
Aan de afstand wordt ruimschoots voldaan. De voorgenomen ontwikkeling wordt namelijk op een afstand van circa 100 meter tot omliggende gevoelige functies gebouwd. Aan de afstand uit de VNG-brochure wordt daarmee ook voldaan. Er is hierdoor sprake van een goed woon- en leefklimaat ten opzichte van de woningen in de omgeving. Het bedrijf wordt zelf ook niet in zijn uitbreidingsmogelijkheden beperkt doordat de uitbreiding niet in de richting van woningen plaats vindt. In de toekomstige situatie is sprake van een verantwoorde milieuzonering.
4.6 Geluid
Op het gebied van geluid gelden verschillende toetsingskaders voor geluidhinder van de inrichting zelf (het Activiteitenbesluit) en geluidhinder van wegen of zoneringsplichtige inrichtingen (Wet geluidhinder). Onderstaand wordt op beide ingegaan.
Wet geluidhinder
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Een melkveebdrijf is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Daarnaast worden binnen het plangebied geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Er hoeft daarom ook geen rekening gehouden te worden met een eventuele geluidszone van wegen en/of spoorwegen. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk.
4.7 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
De locatie is en blijft in gebruik als melkveebedrijf. Hiermee worden geen veranderingen in de bestaande functies voorgesteld. In de nieuw te bouwen bedrijfsruimte zullen mensen niet meer dan twee uur werkzaam zijn. De ontwikkeling zal hierdoor geen verandering teweeg brengen voor wat betreft de risico's voor de volksgezondheid. De uitbreiding van het melkveebedrijf vindt plaats op gronden die in gebruik zijn voor agrarisch grondgebruik. De verwachting is niet dat er sprake is van bodemverontreiniging. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.
4.8 Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Voor het bestemmingsplan Buitengebiedis het aspect archeologie onderzocht. Hierbij is ook het plangebied beoordeeld. In dit bestemmingsplan worden eventueel aanwezige archeologisch waarden beschermd met een dubbelbestemming. Per dubbelbestemming gelden andere ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Voor het bestemmingsplan reparatieplan Landelijk Gebied Koggenlandis het aspect archeologie onderzocht. Hierbij is ook het plangebied beoordeeld. Uit het genoemde bestemmingsplan geldt voor het plangebied geen onderzoeksplicht. Het gebied is dan ook vrijgegeven van archeologisch onderzoek.
Vanuit het aspect archeologie bestaan geen belemmeringen voor het plan. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingplicht.
4.9 Cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden. Met de landschappelijke kwaliteitseisen is tevens rekening gehouden bij het maken van het erfinrichtingsplan.
4.10 Aardkundige Waarden
De provincie Noord-Holland heeft op de kaart behorende bij de structuurvisie en de verordening aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. De provincie maakt hierin onderscheid tussen aardkundig waardevolle gebieden en aardkundige monumenten. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als aardkundig waardevol of aardkundig monument.
4.11 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico.
Het is daarom niet noodzakelijk om in het kader van dit wijzigingsplan het groepsrisico te verantwoorden. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.
4.12 Kabels En Leidingen
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Wel is het mogelijk dat er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool aanwezig zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het wijzigingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.
In eerste instantie wordt het ontwerpwijzigingsbesluit met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de genoemde periode kunnen belanghebbenden bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit.
De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het College van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
5.2.1 Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling van de uitbreiding wordt gefinancierd door de initiatiefnemers. Zij hebben hiervoor voldoende financiële middelen beschikbaar of kunnen hiervoor voldoende financiële middelen krijgen. Door de uitbreiding van het bedrijf kunnen de opbrengsten van het bedrijf worden verhoogd, waarmee de investering van de uitbreiding uiteindelijk (terug)betaald kan worden.
5.2.2 Grondexploitatie
Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Via dit wijzigingsplan wordt een bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Het gaat om de uitbreiding van de hoofdbebouwing op het perceel met meer dan 1.000 m2. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer onder meer het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Een deel van deze overeenkomst betreft de planschade.
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
Het wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting en een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling.
Dit hoofdstuk geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan wijzigt alleen de ruimtelijke verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied blijven ongewijzigd en zijn van toepassing op dit wijzigingsplan.
Het bouwvlak wordt uitgebreid. Hiervoor wordt op de verbeelding een bouwvlak opgenomen voor de gewenste locatie van de nieuwe gebouwen. Daarbij wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de gewenste inpassing zoals die in paragraaf 2.3 is opgenomen en beschreven. Er zijn gebruiksregels opgenomen om de inpassing juridisch af te dwingen.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing