KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Waarde – Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel

Bestemmingsplan Bedrijventerreinen

Bestemmingsplan - gemeente Koggenland

Vastgesteld op 23-02-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bedrijventerreinen van de gemeente Koggenland met identificatienummer NL.IMRO.1598.bedrijventerreinen-va01;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.6 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.7 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf of een aan-huis-verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.8 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.9 bestaand:

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • legaal bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.19 dak:

elke bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.24 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.25 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.26 internetverkoop

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, zonder enige fysieke vorm van uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zonder dat deze goederen op locatie bezichtigd of afgehaald kunnen worden;

1.27 kleinschalige duurzame energiewinning:

winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.28 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.29 normaal onderhoud:

het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.30 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.31 peil:

  1. indien op het land wordt gebouwd:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

  • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

  • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  1. voor gebouwen, gesitueerd op een dijk of talud, indien de voorgevel van een gebouw wordt gesitueerd binnen een afstand van 5,00 m uit de grens van een bestemming ‘Verkeer’, de kruin van de dijk;

  2. voor gebouwen, gesitueerd langs een dijk of talud, indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van 5,00 m uit de grens van de bestemming ‘Verkeer’, de bovenkant van de weg;

  1. indien op of in het water wordt gebouwd:

  • de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.32 perceelsgrens:

de grens van een perceel;

1.33 perifere detailhandel:

detailhandel buiten het kernwinkelgebied (en wijkwinkelcentra) volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling en verkoop van auto’s, boten, caravans, motoren, fietsen, brommers, landbouwwerktuigen, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens, bedden, kringloopwinkels, sanitair en (tuin-)meubelen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;

1.34 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.36 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.37 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.):

een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.39 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.40 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.41 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.42 wonen:

ergens een huis, appartement of etage hebben en daar permanent wonen;

1.43 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6. de afstand tot de (bouw)perceelgrens:

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.7. de bouwhoogte van een windmolen/-turbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen/-turbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals bijgevoegd in bijlage 1 van de regels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 2”;

  2. bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals bijgevoegd in bijlage 1 van de regels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”;

  3. bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals bijgevoegd in bijlage 1 van de regels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”;

  4. bestaande bedrijven met een afwijkende bedrijfscategorie:

  • Wessels Rolluikenfabriek b.v., Schrepel 5, te De Goorn;

  • Bakkerij Koning BV, Schrepel 19, te De Goorn;

  • Stam Obdam, Braken 3, te Obdam,

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein – afwijkende categorie bedrijven”;

  1. niet-zelfstandige kantoren tot maximaal 50% van het brutovloeroppervlak, met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 2.000 m²per bouwperceel;

  2. bestaande zelfstandige kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “kantoor”;

  3. sportvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “sport”;

  4. tuinen en erven;

  5. wegen en paden;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. groenvoorzieningen;

  8. oeverbeschoeiingen;

  9. nutsvoorzieningen;

  10. kleinschalige duurzame energiewinning;

  11. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen,

met dien verstande dat:

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven, niet zijn toegestaan, met uitzondering van de bestaande verkooppunten voor motorbrandstoffen met LPG ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg”;

  2. bedrijfswoningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

  3. detailhandel is uitsluitend toegestaan in de vorm van:

  • productiegebonden detailhandel;

  • internetverkoop;

  • bestaande perifere detailhandel en bestaande detailhandel in volumineuze goederen, zoals weergegeven in bijlage 2 van de regels;

  • de bestaande bouwmarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein - bouwmarkt”.

Ieder bedrijf dient op het eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.

3.2 Bouwregels

3.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat indien een bouwhoogte is aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” de aangegeven bouwhoogte van toepassing is;

  3. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse en/of achterste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 2,5 m;

  4. voor het bouwen van bedrijfswoningen geldt:

  1. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m²;

  2. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 m;

  3. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;

  1. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoningen geldt:

  1. bijbehorende bouwwerken worden achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning gebouwd;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 70 m²;

  3. de goothoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,3 m;

  4. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;

  5. de bouwhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

  6. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;

  1. de oppervlakte van een nutsvoorziening mag niet meer bedragen dan 20 m².

3.2.2. Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen geldt de volgende regel:

  • ondergrondse gebouwen mogen slechts worden opgericht binnen de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen.

3.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  1. voor palen en masten 7 m;

  2. voor toegangspoorten 3 m;

  3. voor erfafscheidingen:

  1. voor zover gelegen tussen de voorgevellijn en de naar de weg gekeerde bouwperceelgrens 1 m;

  2. voor de overige erfafscheidingen 2 m;

  1. voor oeverbeschoeiingen 0,3 m;

  2. voor nutsvoorzieningen 4 m;

  3. voor de bestaande 10 torensilo’s ter plaatse van het perceel Schrepel 15, 20 m;

  4. voor kleinschalige windmolens 5 m, waarbij indien sprake is van een gebouwgebonden windmolen deze hoogte wordt gemeten vanaf het dak van het betreffende gebouw;

  5. voor de zend- en ontvangstinstallatie 50 m, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “zend-/ontvangstinstallatie”;

  1. de oppervlakte van een nutsvoorziening mag niet meer bedragen dan 20 m².

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1 onder a voor het bouwen met overschrijding van het bouwvlak, waarbij de afstand van een gebouw tot de naar de weg gekeerde bouwperceelgrens minimaal 7,5 m bedraagt. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend onder voorwaarde dat de bouwhoogte van deze gebouwen niet meer dan 4 m bedraagt;

  2. lid 3.2.1 onder b voor gebouwen met een bouwhoogte van niet meer dan 10 m voor de percelen waar een maximale bouwhoogte van 8 m geldt en voor gebouwen met een bouwhoogte van niet meer dan 12 m voor de percelen waar een maximale bouwhoogte van 10 m geldt;

  3. lid 3.2.3, sub a onder 3a, voor erfafscheidingen met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m, mits het betreft een erfafscheiding met doorzichtige constructie;

  4. lid 3.2.3, sub a onder 3b, voor erfafscheidingen met een bouwhoogte van overige erfafscheidingen tot maximaal 2,5 m.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m;

  2. het gebruik van de gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens/-grenzen voor opslag;

  3. het gebruik van gebouwen als zelfstandig kantoor, met uitzondering van de bestaande zelfstandige kantoren ter plaatse van de aanduiding “kantoor”;

  4. het gebruik van gebouwen als club- of verenigingsgebouw, met uitzondering van het bestaande gebruik ter plaatse van Vaart 2R te Obdam.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Milieucategorie:

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a, b en c voor bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals bijgevoegd in bijlage 1 van de regels, alsmede voor:

  • bedrijven met een categorie 3.1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 2”;

  • bedrijven met een categorie 3.2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”;

  • bedrijven met een categorie 4.1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”,

met dien verstande dat de omgevingsvergunning slechts wordt verleend indien de bedrijfsactiviteiten naar hun aard en hun effecten op het woon- en leefklimaat zijn te vergelijken met bedrijfsactiviteiten die volgens het bestemmingsplan voor het betreffende gebied zijn toegestaan.

  1. Detailhandel:

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder r voor:

  • detailhandel in goederen, waarvan de verkoop in woon- en winkelwijken ongewenst is, zoals brandgevaarlijke, explosieve en milieuverstorende goederen;

  • perifere detailhandel, waarbij de totale toename van de verkoopvloeroppervlakte binnen het plangebied door de omgevingsvergunning(en) niet meer mag bedragen dan 1.500 m².

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen;

  2. paden en overige verharding;

  3. oeverbeschoeiingen;

  4. inritten, met dien verstande dat niet meer dan één inrit per bouwperceel is toegestaan;

  5. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

  6. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • in of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  • voor palen en masten 7 m;

  • voor oeverbeschoeiingen 0,3 m;

  • voor nutsvoorzieningen 4 m;

  1. de oppervlakte van een nutsvoorziening mag niet meer bedragen dan 20 m².

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

  5. duikers;

  6. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;

  7. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.2.1. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • in of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  1. voor palen en masten 6 m;

  2. voor nutsvoorzieningen 4 m;

  1. bruggen/duikers zijn toegestaan, voor zover:

  1. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;

  2. de doorvaarbare hoogte ten minste 1,20 m bedraagt;

  3. de doorvaarbare breedte ten minste 2,50 m bedraagt.

  1. de oppervlakte van een nutsvoorziening mag niet meer bedragen dan 20 m².

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;

  2. waterhuishouding;

  3. waterlopen en waterwegen;

  4. oeverbeschoeiingen;

  5. duikers;

  6. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.

6.2 Bouwregels

6.2.1. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • in of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  • voor oeverbeschoeiingen 0,3 m;

  1. bruggen/duikers zijn toegestaan, voor zover:

  1. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;

  2. de doorvaarbare hoogte ten minste 1,20 m bedraagt;

  3. de doorvaarbare breedte ten minste 2,50 m bedraagt.

  1. voor het overige zijn geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 7 Waarde – Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat de volgende bouwwerken zijn toegestaan:

  1. bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² of minder;

  2. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;

  3. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken al dan niet in combinatie met een uitbreiding, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken niet meer dan 100 m² bedraagt;

  4. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken al dan niet in combinatie met een uitbreiding, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken meer bedraagt dan 100 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2, in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en/of andere bouwwerken, worden gebouwd, mits:

  1. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;

  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;

  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:

  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;

  2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1. Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;

  2. het rooien of vellen van houtopstanden;

  3. de aanleg van verhardingen;

  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;

  6. het in de grond brengen van voorwerpen;

  7. het verrichten van graafwerkzaamheden;

  8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

7.4.2. Uitzonderingen

Het bepaalde in 7.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;

  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

  3. een werk en/of werkzaamheid:

  • met een oppervlakte van 100 m² of minder;

  • met een oppervlakte van meer dan 100 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;

  • ter vervanging van bestaande werken en/of werkzaamheden al dan niet in combinatie met een uitbreiding, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van werken en/of werkzaamheden niet meer dan 100 m² bedraagt;

  • ter vervanging van bestaande werken en/of werkzaamheden al dan niet in combinatie met een uitbreiding, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van werken en/of werkzaamheden meer bedraagt dan 100 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.

7.4.3. Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend mits:

  1. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;

  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;

  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig kunnen worden verstoord:

  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;

  2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de bouwregels in de bestemmingen uitsluitend worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;

  2. tot de voorgevels van bedrijfswoningen behorende erkers onder de volgende voorwaarden:

  1. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens zal ten minste 2 m bedragen;

  2. de horizontale diepte van een erker zal ten hoogste 1,50 m bedragen;

  3. de oppervlakte van een erker zal ten hoogste 10 m² bedragen;

  4. de breedte van een erker zal ten hoogste 75% van de breedte van de voorgevel van het gebouw waar tegen aan wordt gebouwd bedragen;

  5. de goothoogte van een erker zal ten hoogste de bouwhoogte van de eerste verdiepingsvloer van het gebouw waar tegen aan wordt gebouwd bedragen;

  6. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of het uitoefenen van straatprostitutie;

  3. het gebruik van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie;

  4. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering dan wel de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

  5. het storten van puin en/of afvalstoffen;

  6. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;

  7. het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop;

  8. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport en de gemotoriseerde modelsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen, het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen;

  9. het gebruik van de gronden en bouwwerken als standplaats voor doeleinden van (detail)handel of bedrijf alsmede als standplaats voor wagens geschikt en bestemd voor de uitoefening van (detail)handel ter plaatse;

  10. het gebruik van de gronden en bouwwerken als ligplaats voor woonschepen en recreatievaartuigen;

  11. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het plaatsen, doen plaatsen en/of geplaatst hebben van handelsreclame en andere commerciële uitingen, tekens en/of afbeeldingen;

  12. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de beoefening van de parasport en voor het gebruik van ultra lichte vliegtuigen, anders dan waar op grond van de Luchtvaartwet toestemming is verleend.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 veiligheidszone - lpg

  1. Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – lpg” zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.

  1. Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – lpg” geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:

  • anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 11.1, sub a bedoelde gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

  1. Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1, sub b en toestaan dat kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits het groepsrisico aan de hand van een kwantitatieve risicoanalyse wordt afgewogen.

  1. Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – lpg” worden in ieder geval de volgende gebruiksvormen aangemerkt als strijdig met deze aanduiding:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

  1. Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1, sub d en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object, mits het groepsrisico aan de hand van een kwantitatieve risicoanalyse wordt afgewogen.

  1. Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de aanduiding “veiligheidszone – lpg” te verwijderen. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:

  • de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zódanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

13.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

  2. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

  3. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 14.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1 onder a met maximaal 10%.

  1. Lid 14.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van
    2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  1. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  1. Lid 14.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen'