KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Weide
Artikel 5 Bedrijf
Artikel 6 Bedrijf - Gemaal
Artikel 7 Detailhandel
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Horeca
Artikel 10 Kantoor
Artikel 11 Natuur
Artikel 12 Tuin
Artikel 13 Verkeer
Artikel 14 Verkeer - Railverkeer
Artikel 15 Verkeer - Rijksweg
Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 17 Water
Artikel 18 Wonen
Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 20 Leiding - Ondergrondse Hoogspanningsverbinding
Artikel 21 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 22 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 23 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 24 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Antidubbeltelregel
Artikel 26 Algemene Bouwregels
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
Artikel 28 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 29 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 31 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht
Artikel 33 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Ruimtelijke Planregelingen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Conclusie
2.3 Rijksbeleid
2.4 Provinciaal Beleid
2.5 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Historie En Huidige Situatie
3.1 Historie En Huidige Situatie Plangebied
3.2 Omgeving Plangebied
3.3 Ontwikkeling Infrastructuur
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Analyse
4.1 Algemeen
4.2 Plangebied En Omgeving
Hoofdstuk 5 Beschrijving Van Het Plan
5.1 Ontwikkelingsrichting
5.2 Nieuwe Ontwikkelingen
5.3 Uitgangspunten
Hoofdstuk 6 (Milieu)onderzoeken
6.1 Wegverkeerslawaai
6.2 Railverkeerslawaai
6.3 Bedrijven En Milieuzonering
6.4 Water
6.5 Horeca
6.6 Luchtkwaliteit
6.7 Externe Veiligheid
6.8 Bodemkwaliteit
6.9 Kabels En Leidingen
6.10 Ecologie
6.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemeen
7.2 Inleidende Regels
7.3 Bestemmingsregels
7.4 Algemene Regels
7.5 Overgangsrecht En Slotregel
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Gebiedsvisie Kruisweg
Bijlage 2 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De 'Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten'
Bijlage 3 Inschaling Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 5 Bureauonderzoek Ecologie
Bijlage 6 Nota Inspraak- En Overleg
Bijlage 7 Nota Zienswijzen En Staat Van Wijzigingen

Rottezoom

Bestemmingsplan - Gemeente Lansingerland

Vastgesteld op 27-09-2012 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Rottezoom" van de gemeente Lansingerland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1621.BP0094-VAST met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 agrarisch(e) bedrijf/bedrijvigheid

een bedrijf dat/bedrijvigheid die uitsluitend of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van paardenhouderij, manege en paardenfokkerij.

1.9 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.

1.10 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.14 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.27 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 glastuinbouwbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het duurzaam en intensief telen van gewassen geheel met behulp van kassen en de daarbij behorende apparatuur en installaties.

1.31 grondgebonden agrarisch bedrijf

een veehouderij-, akkerbouw-, tuinbouw- of fruitteeltbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel, met uitzondering van paardenhouderij, manege en paardenfokkerij.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.34 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.35 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.36 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.37 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.38 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, voorzieningen ten behoeve van electriciteitestransport zoals een oliedrukstation en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.41 peil

  1. 1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de weg;
  2. 2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen of, indien het bouwwerk niet direct aan de weg is gelegen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein
  4. 4. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    1. 1. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    2. 2. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
    3. 3. voor vrijstaande bijgebouwen wordt het peil bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein.

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.42 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.43 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan:

  1. 1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. 2. een seksbioscoop of sekstheater; hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
  3. 3. een seksautomatenhal, hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of liveshow van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
  4. 4. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar.

1.44 standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.45 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.46 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond

1.47 voorgevel

de zijde of zijden vanwaar het gebouw of ander bouwwerk hoofdzakelijk toegankelijk is en/of de zijde(n) die georiënteerd is op een verkeersbestemming.

1.48 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.49 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische grondgebonden bedrijven c.q. agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenstal': tevens een paardenstal;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenbakken': tevens een paardenbak;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning per bedrijf;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw: een glastuinbouwbedrijf;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle pand;

alsmede ook voor:

  1. g. agrarisch landschapsbeheer;
  2. h. halfverharde voetpaden;
  3. i. water;
  4. j. groenvoorzieningen;
  5. k. verkoop producten uit eigen bedrijf;

ten dienste van de doeleinden onder a en d:

  1. l. weilanden en/of landbouwgronden;
  2. m. parkeervoorzieningen;
  3. n. erven en terreinen, in- en uitritten;
  4. o. verhardingen;
  5. p. nutsvoorzieningen;

ten dienste van de doeleinden onder i:

  1. q. bermen, bermsloten en greppels;
  2. r. bouwwerken, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming;
  3. s. waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

Artikel 4 Agrarisch - Weide

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - weide' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kleine weides (schapen);
  2. b. boomgaarden;
  3. c. volkstuinen en/of sierteeltvelden;
  4. d. objecten van beeldende kunst;
  5. e. lokale openbare speelvoorzieningen;
  6. f. een schuurtje ten behoeve van de schapen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1 t/m 4': tevens een bedrijfsactiviteit met de SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit ten hoogste voor deze bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de standaard Staat van bedrijfsactiviteiten:
Aanduiding
SBI-code uit ten hoogste milieucategorie
Specifieke vorm
van bedrijf - 1
203, 204, 205 3.1
Specifieke vorm
van bedrijf - 2
5020.4 3.2
Specifieke vorm
van bedrijf - 3
45 3.2
Specifieke vorm
van bedrijf - 4
501 3.2
  1. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning per bedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. verhardingen, wegen en paden;
  2. f. in- en uitritten;
  3. g. tuinen, erven en terreinen;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. parkeervoorzieningen;
  6. j. nutsvoorzieningen;
  7. k. water.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. de bouw van een bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouw op kleinere of grotere afstand van de perceelsgrens(zen), indien dit vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is en bedrijfsmatig aantoonbaar noodzakelijk is;
  2. b. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;
  3. c. de bouw van een kap op een aanbouw waarbij:
    1. 1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw;
    2. 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw;
  4. d. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw op voorwaarde dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  5. e. de bouw van andere bouwwerken geen overkappingen zijnde, zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw;
  6. f. het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 3 m, mits:
    1. 1. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;
    2. 2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;
  7. g. het oprichten van vlaggenmasten en oriëntatie- en/of reclamezuilen, mits deze niet hoger zijn dan 11 m.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  5. e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  6. f. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan.

5.5 Nadere eisen

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Bedrijf - Gemaal

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Gemaal aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een gemaal;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning per bedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. verhardingen, wegen en paden;
  2. d. in- en uitritten;
  3. e. tuinen, erven en terreinen;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. nutsvoorzieningen;
  7. i. water.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. de bouw van een bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouw op kleinere of grotere afstand van de perceelsgrens(zen), indien dit vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is en bedrijfsmatig aantoonbaar noodzakelijk is;
  2. b. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;
  3. c. de bouw van een kap op een aanbouw waarbij:
    1. 1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw;
    2. 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw;
  4. d. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw op voorwaarde dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  5. e. de bouw van andere bouwwerken geen overkappingen zijnde, zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw;
  6. f. het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 3 m, mits:
    1. 1. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;
    2. 2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;
  7. g. het oprichten van vlaggenmasten en oriëntatie- en/of reclamezuilen, mits deze niet hoger zijn dan 11 m.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  5. e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  6. f. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan.

6.5 Nadere eisen

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Detailhandel

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning per bedrijf;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': uitsluitend een tuincentrum;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. standplaatsen voor detailhandel;
  3. f. tuinen en erven;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. water.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;
  2. b. de bouw van een kap op een aanbouw waarbij:
    1. 1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw;
    2. 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw;
  3. c. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw op voorwaarde dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  4. d. de bouw van andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw;
  5. e. het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 3 m, mits:
    1. 1. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;
    2. 2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;
  6. f. het oprichten van vlaggenmasten en oriëntatie- en/of reclamezuilen, mits deze niet hoger zijn dan 11 m.

7.4 Nadere eisen

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. water;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. objecten van beeldende kunst;
  6. f. speelplaatsen, speelvoorzieningen en speeltoestellen;
  7. g. bruggen en overige kunstwerken;
  8. h. dijken en taluds;
  9. i. in- en uitritten;
  10. j. ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'; uitsluitend een nutsvoorziening;

met daarbij behorende:

  1. l. verhardingen.

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning per bedrijf;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2': tevens horeca van categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  3. d. wegen en paden;
  4. e. tuinen en erven;
  5. f. parkeervoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. water;
  8. i. straatmeubilair.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;
  2. b. de bouw van een kap op een aanbouw waarbij:
    1. 1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw;
    2. 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw;
  3. c. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw op voorwaarde dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  4. d. de bouw van andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw;
  5. e. het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 3 m, mits:
    1. 1. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;
    2. 2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;
  6. f. het oprichten van vlaggenmasten en oriëntatie- en/of reclamezuilen, mits deze niet hoger zijn dan 11 m.

9.4 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.
  3. c. uitbreiding van functies is slechts toegestaan voor zover:
    1. 1. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
    2. 2. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

9.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. het behoud van parkeervoorzieningen;
  5. e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
  6. f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  7. g. het milieu.

9.6 Specifieke gebruiksregels

9.7 Afwijken van de gebruiksregels

Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1:

  1. a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 9.1, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 9.1 genoemd;
  2. b. om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 9.1 genoemd.

9.8 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu;
  3. c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  4. d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

Artikel 10 Kantoor

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van:

  1. a. zelfstandige kantoren;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. tuinen en erven;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. water;

met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;
  2. b. de bouw van een kap op een aanbouw waarbij:
    1. 1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw;
    2. 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw;
  3. c. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw op voorwaarde dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  4. d. de bouw van andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw;
  5. e. het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 3 m, mits:
    1. 1. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;
    2. 2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;
  6. f. het oprichten van vlaggenmasten en oriëntatie- en/of reclamezuilen, mits deze niet hoger zijn dan 11 m.

10.4 Algemene randvoorwaarden omgevingsvergunning

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.
  3. c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  4. d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

10.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 27.1 'Algemene Gebruiksregels' lid a, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. a. van bouwwerken voor bewoning;
  2. b. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
  3. c. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. van onbebouwde terreinen voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
  5. e. van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. b. een ecologische verbindingszone;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. water;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen en ontsluitingswegen daarvoor;
  6. f. halfverharde voetpaden;
  7. g. bruggen en overige kunstwerken;
  8. h. in- en uitritten en verhardingen;

met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden, kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en ongebouwde parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen met de daarbij behorende andere bouwwerken, werken en werkzaamheden.

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van andere bouwwerken waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

12.4 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.

12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26.1 'Algemene Gebruiksregels' lid a, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. a. gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
  2. b. gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. gronden voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
  4. d. gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. provinciale weg N209 (Nieuwe Hoefweg, 2x2 rijstrook);
  1. a. overige wegen (2x1 rijstrook);
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens een nutsvoorziening;
  3. c. fiets- en voetpaden;
  4. d. overdekte fietsenstallingen;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bushaltes, bermen, straatmeubilair, groenvoorzieningen, water, kunstwerken, viaducten, tunnels, onderdoorgangen, bruggen, duikers, geluidwerende voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Verkeer - Railverkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een raillijn met bijbehorende sporen, bovenleiding, wissels en overige constructies;
  2. b. kunstwerken, zoals dijklichamen, viaducten en tunnels;
  3. c. veiligheids-, onderhouds-, communicatie- en bereikbaarheidsvoorzieningen;
  4. d. voorzieningen ter voorkoming of beperking van watervervuiling;
  5. e. geluidsafschermende voorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. kruisende wegen en water;
  8. h. bermen, groenvoorzieningen en water;

met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder straatmeubilair, werken en werkzaamheden.

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. de bouw van andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

14.4 Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.

14.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 27.1 'Algemene Gebruiksregels' lid a, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. a. van bouwwerken voor bewoning;
  2. b. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
  3. c. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. van onbebouwde terreinen voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
  5. e. van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.

Artikel 15 Verkeer - Rijksweg

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Rijksweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijkswegen (2x3 rijstroken);
  2. b. spitstroken;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals vluchtstroken, op- en afritten, wegmeubilair, verlichting en voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, bermen, groenvoorzieningen, water, kunstwerken, viaducten, tunnels, onderdoorgangen, bruggen, duikers, geluidwerende voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

15.2 Bouwregels

Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erfontsluiting;
  2. b. calamiteitenontsluiting;
  3. c. fietspaden en/of -stroken en voetpaden;
  4. d. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  5. e. overdekte fietsenstallingen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. bermen, groenvoorzieningen en water;

met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder straatmeubilair, werken en werkzaamheden.

16.2 Bouwregels

16.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 27.1 'Algemene Gebruiksregels' lid a, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. a. van bouwwerken voor bewoning;
  2. b. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
  3. c. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. van onbebouwde terreinen voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
  5. e. van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.

Artikel 17 Water

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. de waterhuishouding (waterberging, -aanvoer en -afvoer, (hoofd)watergangen, en dergelijke);
  3. c. taluds.

17.2 Bouwregels

Op de in lid 17.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming, zoals borstweringen, hekwerken en daarmee gelijk te stellen constructies, bruggen ten behoeve van kruisend verkeer, dammen (al dan niet met duikers), vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van niet meer dan 1 m.

17.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 27.1 'Algemene Gebruiksregels' lid a, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van water als ligplaats voor en/of voor opslag van boten en overige zaken.
  2. b. Voor werkzaamheden aan of in deze bestemming, niet behorende tot het normale onderhoud, dient een (Keur)vergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

17.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het gebruik van water als ligplaats voor boten, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Artikel 18 Wonen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenstal': tevens een paardenstal;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenbak': tevens een paardenbak;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle pand;
  5. e. tuinen en erven;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. water;

met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. het behoud van parkeervoorzieningen;
  5. e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
  6. f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  7. g. het milieu.

18.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van de woning indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van de woning minder dan 9 m bedraagt;
  2. b. de bouw van een kap op een aanbouw waarbij:
    1. 1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van de bijbehorende woning;
    2. 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bijbehorende woning;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van de bijbehorende woning;
  3. c. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw en/of garagebox op voorwaarde dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  4. d. de bouw van andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw.

18.5 Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.

18.6 Specifieke gebruiksregels

18.7 Afwijken van de gebruiksregels

18.8 Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.
  3. c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  4. d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 kV.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 60 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 19.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Leiding - Ondergrondse Hoogspanningsverbinding

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.2 onder a, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Waarde - Archeologie - 1

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

21.2 Bouwregels

Op de in lid 21.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 100 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

21.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 1' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).

Artikel 22 Waarde - Archeologie - 2

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

22.2 Bouwregels

Op de in lid 22.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 500 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

22.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

22.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 2' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).

Artikel 23 Waarde - Archeologie - 3

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

23.2 Bouwregels

Op de in lid 23.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 1000 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

23.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

23.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 3' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).

Artikel 24 Waterstaat - Waterkering

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. de waterhuishouding;

met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.

24.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals borstweringen, hekwerken en daarmee gelijk te stellen constructies, niet zijnde bruggen, dammen met duikers, vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, worden gebouwd met een maximale hoogte van niet meer dan 1 m.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken;
    2. 2. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet worden uitgebreid;
    3. 3. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 24.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Vooraf dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, tenzij reeds een watervergunning van de Keur is verleend.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 25 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene Bouwregels

26.1 Ondergeschikte bouwdelen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. schoorstenen, antennes, lift- en dakopbouwen, zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen onderdelen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m of 10% bedraagt;
  2. b. plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, balkons, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

26.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en/of oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 27 Algemene Gebruiksregels

27.1 Gebruik van onbebouwde gronden

  1. a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden voor zover en zo lang zij onbebouwd blijven te gebruiken voor doeleinden, welke in strijd zijn met de in het plan gegeven bestemmingen.
  2. b. Onverminderd het bepaalde in lid a is het in elk geval verboden de gronden te gebruiken voor:
    1. 1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    2. 2. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. 3. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
    4. 4. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
  3. c. Het bepaalde in lid b is niet van toepassing op:
    1. 1. vormen van gebruik die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
    2. 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

27.2 Gebruik van bouwwerken

  1. a. Het is verboden de in het plan begrepen bouwwerken te gebruiken voor doeleinden, welke in strijd zijn met de in het plan gegeven bestemmingen.
  2. b. Onverminderd het bepaalde in lid b is het in ieder geval verboden:
    1. 1. de in het plan toegestane bouwwerken te gebruiken voor/als seksinrichting;
    2. 2. de bouwwerken, welke zijn opgericht na een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning werd verleend;
    3. 3. de bouwwerken waarvan het gebruik slechts mogelijk was na een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning werd verleend.

Artikel 28 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 29 Algemene Aanduidingsregels

29.1 Molenbiotoop

Molenbiotoop en molen in buitengebied

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:

  1. a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan 1 m boven peil ter plaatse van de betreffende molen;
  2. b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf 1 meter boven peil ter plaatse van de betreffende molen;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit lid onder a en b, indien:
    1. 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
    2. 2. toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
  4. d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag is, bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van deze regels ten behoeve van:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding, zoals gasdrukregelstations, duikers, keermuren en bruggen, gemalen, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m en de inhoud niet meer dan 75 m³ mag bedragen;
  2. b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van beeldende kunst, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  3. c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen en aanwijzingen op de kaart in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bebouwingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. d. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken en wegprofielen (waaronder bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen) met ten hoogste 10%.

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 31 Algemene Wijzigingsregels

31.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

31.2 Wijzigingsbevoegdheden

31.3 Waarde - Archeologie - 1 t/m 3

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk aanpassen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn/ dat er geen sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n);
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits:
    1. 1. deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    2. 2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    3. 3. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

32.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan "Rottezoom".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische regeling voor het buurtschap Kruisweg en het toekomstig te ontwikkelen recreatieve gebied Rottezoom van de gemeente Lansingerland. Het plan heeft een conserverend karakter ten aanzien van de bestaande (juridische) situatie en zal daarnaast ruimte bieden voor enkele kleinschalige recreatieve functies, bedrijfsuitbreiding, woningbouw etc. Om dit alles in goede banen te leiden en daarbij goed onderbouwde ruimtelijke en functionele keuzes te kunnen maken heeft de gemeente, vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan, de gebiedsvisie Kruisweg (vastgesteld op 18 februari 2010) en de Nota van uitgangspunten Rottezoom (vastgesteld op 2 november 2010) opgesteld. In de Nota van Uitgangspunten is de gebiedsvisie Kruisweg vertaald naar uitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan. Deze uitgangspunten zijn vervolgens vertaald naar het voorliggende bestemmingsplan.

Met dit bestemmingsplan wordt aan de actualiseringverplichting vanuit de wetgeving voldaan. Deze wetgeving verplicht om eens in de 10 jaar een bestemmingsplan te actualiseren.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het bestemmingsplan Rottezoom wordt begrensd door de spoorlijn grenzend aan bedrijventerrein Klappolder in het zuiden, de N209 in het westen, de Rotte (tevens gemeentegrens met Zuidplas) in het oosten en Noorddijk (de gemeentegrens met Rijnwoude) in het noorden. Onderdeel van het bestemmingsplan is het buurtschap Kruisweg en het in de toekomst te ontwikkelen recreatieve gebied Rottezoom. Het tracé van de 380 kV Noordring (inpassingsplan) is geen onderdeel van het plangebied. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het bestemmingsplan Rottezoom weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0001.jpg"

1.3 Geldende Ruimtelijke Planregelingen

In de onderstaande twee tabellen is een overzicht opgenomen van de vigerende bestemmingsplannen en projectbesluiten gelegen binnen het plangebied. Bij inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan vervangt dit bestemmingsplan deze plannen voor zover gelegen binnen het plangebied.

Bestemmingsplan Raadsbesluit Besluit GS
Voorlaan-Kruisweg
26-01-2006 19-09-2006
Nieuwe Hoefweg
09-09-2004 19-04-2005
Kruisweg 22-06-1978 27-02-1979
Buitengebied, 2e herziening
29-11-1979 03-02-1981
Buitengebied 11-05-1970
Projectbesluit Raadsbesluit
Hoogspanningsverbinding Krimpenlijn 08-12-2009
Wegaanpassingsbesluit A12

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het beleidskader waarin het bestemmingsplan een plaats moet vinden. In hoofdstuk 3 vindt de beschrijving van de historie en de huidige situatie plaats. Hoofdstuk 4 gaat in op de ruimtelijke analyse. In hoofdstuk 5 vindt de beschrijving van het plan plaats. De relevante (milieu)onderzoeken komen aan de orde in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de juridische jas van het bestemmingsplan toegelicht. Hoofdstuk 8 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een samenvattend overzicht opgenomen van de beleidsdocumenten die ruimtelijk relevant zijn en daarmee ook relevant voor het bestemmingsplan Rottezoom. Allereerst wordt een overzicht gegeven van het externe beleid, daarna volgt een overzicht van het interne beleid. Dit overzicht is niet uitputtend maar geeft wel het kader waarbinnen het bestemmingsplan moet worden opgesteld.

2.2 Conclusie

Het beleid is gericht op behoud en ontwikkeling van de identiteit van het buurtschap Kruisweg en de realisatie van een groen en recreatiegebied. Recreatieve routes en een ecologische verbinding langs de Rotte zijn aandachtspunt. In het gebied moet rekening worden gehouden met een hoogspanningsverbinding. Omdat de realisatie van het groen en recreatiegebied nu nog niet financieel haalbaar is, legt dit bestemmingsplan de huidige situatie vast en maakt dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk die de toekomstige inrichting kunnen belemmeren.

2.3 Rijksbeleid

Nota Ruimte (2006)

Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkelingsgericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'. Vanwege de beperkte ruimte in Nederland dient efficiënt en duurzaam ruimtegebruik, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin, voorop te staan.

Meer specifiek richt het beleid zich onder andere op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • behoud en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

Het Rijk benoemt zes nationale stedelijke netwerken en dertien, grotendeels binnen deze netwerken gelegen, economische kerngebieden. Een van deze zes netwerken is de Randstad Holland, met drie economische kerngebieden (de Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht). De gemeente Lansingerland is gelegen in de Zuidvleugel. De leidraad voor het ontwikkelingsperspectief voor de Randstad is om voor de toekomst de ruimtelijke, culturele en economische diversiteit te behouden en te versterken en om de eigen ruimtevraag binnen het gebied te accommoderen.

Randstad 380 kV

In Lansingerland moet rekening worden gehouden met de bouw van een aantal 380 kV-verbindingen en enkele daarmee samenhangende 150 kV-verbindingen, de bouw van nieuwe en uitbreiding van enkele bestaande hoogspanningsstations.

2.4 Provinciaal Beleid

Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte (2010)

Het plangebied is in de structuurvisie beleidsmatig aangeduid als recreatiegebied en provinciaal landschap. Langs de Rotte is het beleid gericht op de realisatie van een ecologische verbinding.

Provinciaal landschap Bentwoud-Rottemeren

Provinciale landschappen zijn begrensd landelijk gebied onder stedelijke invloed, gelegen tussen stedelijke agglomeraties en in meer dan één regio, met hoge recreatieve en landschappelijke waarden en een accent op verbrede landbouw. Het oorspronkelijke droogmakerijenlandschap in het zuidelijke deel van de Rottewig is sterk veranderd met de komst van de verschillende recreatiegebieden. Gebiedsopgaven zijn:

  • het realiseren van een aantrekkelijke verbinding tussen Bentwoud en de Rottemeren;
  • het strategisch groenproject Bentwoud; omvorming van grootschalig, open akkerbouwgebied tot recreatielandschap met bos, water en moeras voor de functies recreatie en natuur.

Het Rottezoomgebied wordt ontwikkeld als groene en recreatieve verbinding tussen de Rottemeren en het Bentwoud. De totale omvang van het gebied is 280 ha. Voorlopig is landbouw als conserverende bestemming op het gebied neergelegd en zullen kleinschalige recreatieve inrichtingsmaatregelen en verbindingen waar mogelijk worden gerealiseerd. De groene inrichting wordt vormgegeven als recreatieve inrichting met agrarisch gebruik en een ecologische verbinding langs de Rotte.

In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De vestiging van stedelijke functies, zoals woningen, bedrijven en kantoren in het buitengebied wordt beleidsmatig beperkt. De molenbiotopen uit de Verordening zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0005.png"

Figuur 2.2 Uitsnede functiekaart structuurvisie

2.5 Regionaal En Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Lansingerland (2010)

Studiezone groen en recreatie

Het plangebied is in de structuurvisie grotendeels aangemerkt als Studiezone groen en recreatie. Rottezoom vormt een essentiële schakel binnen het Regiopark Rottemeren en verbindt het noordelijker gelegen Bentwoud met de zuidelijker gelegen Bleiswijkse Zoom Noord, het Hoge en Lage Bergse Bos en het Hoekse Park. De financiële uitvoerbaarheid van de Rottezoom is nu nog niet gegarandeerd. Daarom is dit gebied als studiegebied voor recreatie, groen en water opgenomen en wordt vooralsnog het huidige (agrarische) gebruik gehandhaafd.

Belangrijk voor het recreatieve aanbod zijn de doorgaande recreatieve verbindingen door het Rottemerengebied, met name de verbinding met het Bentwoud en de Bleiswijkse Zoom Noord.

Afhankelijk van de realisatie van de Rottezoom en een goede en directe autoverbinding met de N209 kan in de Rottezoom een recreatief concentratiepunt komen met bovenregionale aantrekkingskracht (mede gezien de ligging aan de A12). Met dit concentratiepunt kan Lansingerland zich (boven)regionaal profileren.

Daarnaast is de ecologische verbinding van belang, als onderdeel van de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur. Ook dient de ontwikkeling van het groenproject het duurzaam behouden van een open landschap en het versterken van de cultuurhistorische aspecten. De recreatieve inrichting wordt gecombineerd met het vergroten van de waterbergingscapaciteit.

Aanleg ecologische verbinding (indicatief tracé)

De Rottemeren zijn onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Aan de noordkant van de Rottemeren is een indicatief tracé aangegeven om de Rottemeren te verbinden met het Bentwoud.

Behoud cultuurhistorisch waardevolle karakter linten

De linten zijn belangrijke dragers van de identiteit van Lansingerland. Behoud en versterking van het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de linten is uitgangspunt. Dit houdt onder andere in dat de diversiteit aan functies, bebouwingsvormen en de openheid behouden moeten blijven. Daar waar functies zijn gevestigd die qua aard of schaal als niet meer passend moeten worden beschouwd, is ontwikkeling en of transformatie mogelijk. Ontwikkelingen moeten passen bij de schaal en de maat van het lint. Transformatie is geen doel op zich maar een middel om bij te dragen aan verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van het lint.

De linten zijn als volgt te typeren: dorpslinten, landelijke linten en groene linten. Kruisweg is aangemerkt als landelijk lint. In elk van de linten zijn - ter verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit en met behoud van de waardevolle open plekken - ontwikkelingen mogelijk die passen bij de karakteristiek van het betreffende lint. In landelijke linten kunnen zowel - bescheiden - woningbouw als bedrijfsmatige ontwikkelingen worden toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0006.png"

Figuur 2.3 Uitsnede structuurvisiekaart Lansingerland

Gebiedsvisie Kruisweg (2010)

De gebiedsvisie (bijlage 1) voor het buurtschap Kruisweg is in februari 2010 vastgesteld. Voor het gebied Kruisweg-Rottezoom dient in het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Daarnaast zijn er diverse verzoeken ten aanzien van bedrijfsuitbreiding, woningbouw etc. Om dit alles in goede banen te leiden en daarbij goed onderbouwde ruimtelijke en functionele keuzes te kunnen maken heeft de gemeente, vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan, een gebiedsvisie opgesteld.

Kruisweg is een bijzonder buurtschap en is gelegen aan de noordzijde van de gemeente. De overheersende functie in Kruisweg is wonen, afgewisseld met - deels agrarisch georiënteerde - bedrijfsmatige functies. Kruisweg onderscheidt zich door haar enigszins geïsoleerde ligging. Het is onderdeel van een historisch lint en gelegen in een omgeving waarin zich tal van ontwikkelingen voordoen: bedrijventerrein Prisma, Bleizo, de herprofilering van de N209, de verbreding van de A12 en de (beperkte) ontwikkeling van Rottezoom. Deze veranderende omgevingsfactoren zorgen er onder andere voor dat lokale ondernemers en bewoners nieuwe kansen zien. Door juist in te zetten op behoud van eigen kwaliteit en identiteit, in plaats van plaatsmaken voor de vanuit het westen oprukkende verstedelijking (Bleizo, Prisma, etc.), kan Kruisweg een bijzondere positie innemen als overgangsgebied naar de Rottezoom aan de oostzijde.

Bovendien kan Kruisweg, als onderdeel van het historische lint, daarmee zijn eigen identiteit vasthouden en versterken. Uitgangspunt voor de gebiedsvisie is een conserverende benadering. De insteek is dan ook om slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen toe te laten binnen Kruisweg. Voor de leefbaarheid van Kruisweg is het echter van belang om bijvoorbeeld transformatie van (bedrijfs)terreinen mogelijk te maken. Nu al staan bedrijfsgebouwen leeg. Leegstand kan leiden tot verpaupering. Analoog aan de 'Ruimte-voor-Ruimteregeling' worden voor locaties waarop bedrijven gevestigd waren of zijn, beperkte woningbouwmogelijkheden geboden. De potentiële ontwikkelings-/transformatielocaties zijn als zodanig aangeduid op de visiekaart.

Binnen de gebiedsvisie wordt een drietal deelgebieden onderscheiden: de kern, de dorpsbebouwing en het open lint. De (transformatie) mogelijkheden die worden geboden sluiten aan op deze typologieën waardoor de opbouw van de Kruisweg behouden blijft en het goed aansluit op de omgeving.

De in het bestemmingsplan vastgelegde regeling sluit aan op de in 2010 vastgestelde gebiedsvisie gelet op het overwegend conserverende karakter van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan legt de identiteit van de Kruisweg, zijnde (op hoofdzaken) een onderdeel van de historische lintbebouwing dat een overgangsgebied vormt tussen de oprukkende bebouwing vanuit het westen naar het open landschap van de Rottezoom, in juridisch opzicht vast. Als zodanig vormt het bestemmingsplan het juridische sluitstuk van de gebiedsvisie waarmee de identiteit voor een langere periode wordt geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0008.png"

Figuur 2.4 Gebiedsvisie Kruisweg

Welstand

Het welstandsbeleid zoals dat in de welstandsnota wordt uiteengezet, is bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Lansingerland te behouden en te stimuleren. De welstandsnota is bedoeld om te kunnen beoordelen of bouwplannen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Deze beoordeling wordt uitgevoerd door het ‘bevoegd gezag’, meestal het college van B&W, op basis van een advies van de welstandscommissie. Zowel het advies als de beoordeling mogen uitsluitend worden gebaseerd op de criteria in deze welstandsnota en eventuele aanvullingen daarop. De welstandscriteria worden vastgesteld door de gemeenteraad.

Het plangebied is aangeduid als gebiedstype historisch polderlint. Het welstandsniveau is 'vrij met excessenregeling'.

Bij dit welstandsniveau zijn enkele minimale welstandscriteria van toepassing.

In tegenstelling tot de geheel vrije gebieden acht de gemeente het in deze gebieden van belang om minimaal toezicht uit te oefenen, gericht op het voorkomen van uitwassen.

Hoofdstuk 3 Historie En Huidige Situatie

3.1 Historie En Huidige Situatie Plangebied

De Kruisweg is een oude ontginningsas door het karakteristieke polderlandschap van Zuid-Holland. Het oorspronkelijke veenlandschap is vanuit deze as ontgonnen en geschikt gemaakt voor agrarische activiteiten. Doordat deze ontginningsassen de basis vormden voor menselijke activiteiten zijn er langs deze assen diverse dorpen en gehuchten ontstaan, waaronder Bleiswijk, Bergschenhoek en zo ook de Kruisweg. Het gebied verloor in de 17e eeuw zijn agrarische functie door het op grote schaal afgraven van het veen ten behoeve van de turfproductie. Hoewel de streek door de turfwinning een bloeiperiode doormaakte bestond het grondgebied van de huidige gemeente Lansingerland aan het eind van de ontvening voor circa 80% uit water. Hierdoor was het gebied economisch gezien minder interessant geworden. Om toch weer nieuwe economische activiteiten, met name akkerbouw, te kunnen ontplooien werd in de 18e eeuw begonnen met het droogmaken van het gebied. het proces van ontvening en de daaropvolgende drooglegging heeft ertoe geleid dat er een groot hoogteverschil is ontstaan tussen de historische lintstructuur (Kruisweg), en het achterliggende land. Dit achterliggende land wordt gekenmerkt door een grootschalige rationele blokverkaveling met een bijbehorende netwerk van ontwateringsloten.

Het plangebied wordt nu grotendeels gebruikt voor de akkerbouw. Kenmerkend voor de gemeente Lansingerland is de aanwezigheid van grootschalige glastuinbouwgebieden. Rond het eind van de 18e eeuw begon deze ontwikkeling en momenteel is een groot deel van het gemeentelijke grondgebied in gebruik als glastuinbouwgebied. Op enkele complexen na heeft deze ontwikkeling rondom Kruisweg niet plaatsgevonden. Ook de ontwikkeling van de kern Kruisweg zelf is door de jaren heen zeer beperkt gebleven.

3.2 Omgeving Plangebied

Het plangebied wordt met name omgeven door landelijk gebied waar reeds een aantal functies zijn aangelegd. Aan de westzijde ligt het bedrijventerrein Prisma, de Zoetermeerse wijk Oosterheem en de Hogesnelheidslijn. Aan de noordzijde is een groot recreatief bos (Bentwoud) beoogd en aan de oostzijde van het plangebied zal in de toekomst ruimte zijn om de recreatieve route langs de Rotte door te trekken richting Bentwoud.

3.3 Ontwikkeling Infrastructuur

Ondanks de beperkte ontwikkeling van Kruisweg zelf is de infrastructuur rondom de kern door de jaren heen wel ingrijpend veranderd. Met de aanleg van het spoor Den Haag- Arnhem werd in 1870 tevens het station Bleiswijk-Kruisweg geopend. Dit station werd echter al in 1938 gesloten. Direct na de sluiting van het station werd de eerste rijksweg van Nederland , de A-12, in gebruik genomen. Vervolgens werd de provincieweg N209 aangelegd als een van de belangrijkste noord-zuidlopende routes door de provincie Zuid-Holland. Omdat het vele verkeer op de N209 niet afgewikkeld kon worden via de kleinschalige Kruisweg kwam de N209 direct ten westen van het lint te liggen. Het doorlopende lint tussen Kruisweg en Bleiswijk werd door deze ingreep onderbroken. Via een afslag van de N209 stond de Kruisweg in verbinding met de A-12 en kernen Bleiswijk en Bergschenhoek. Deze verkeerssituatie is ondertussen aangepast. Met de reconstructie van de N209 en de aansluiting op de A-12 is de oude afslag richting Kruisweg komen te vervallen. De Kruisweg is nu te bereiken via het bedrijventerrein Prisma en de tunnel onder de N209. Deze weg komt uit op de route naar Moerkapelle.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Analyse

4.1 Algemeen

Rottezoom vormt een essentiële schakel binnen het regiopark Rottemeren en verbindt het noordelijker voorziene Bentwoud met de zuidelijker gelegen Eendragtspolder, de Bleiswijkse Zoom, het Hoge en Lage Bergse Bos en het Hoekse Park. Belangrijk voor het recreatieve aanbod zijn de doorgaande recreatieve verbindingen door het Rottemerengebied, met name de verbinding met het Bentwoud en de Eendragtspolder.

4.2 Plangebied En Omgeving

In de bestaande situatie is de oude landschappelijke structuur op hoofdlijnen nog duidelijk te herkennen. Deze structurerende elementen bestaan uit de Rotte, het ontginningslint de Kruisweg, de Voorlaan, de Achterlaan en de kenmerkende blokverkaveling van de polder aan de oostzijde van Kruisweg. In de loop der jaren is daar de infrastructuurbundel Utrecht-Den Haag, de N209 en de HSL bijgekomen. Met het realiseren van het bedrijventerrein Prisma is een groot deel van het agrarisch gebied ten westen van Kruisweg omgezet naar bedrijven. In ruimtelijk opzet is in het bedrijventerrein Prisma nog de oorspronkelijke polderstructuur te herkennen. De Achterlaan is als landschappelijk element opgenomen in deze ontwikkeling. De groene 'uitsparing' aan de oostzijde van het bedrijventerrein is een oud boerenerf. Langs deze groene ruimte loopt de ontsluiting van de Kruisweg. Ten noorden van de Achterlaan zorgt een tunnel onder de N209 voor een verbinding met de Kruisweg. De Kruisweg heeft vanaf de A-12 tot de Voorlaan een continue profiel. Het profiel van de Kruisweg ten noorden van de Voorlaan is duidelijk anders en informeler. Deze weg kent een zeer smal profiel en heeft daardoor een beperkte capaciteit. Het oostelijke deel van de Achterlaan wordt gebruikt als fietsverbinding die in noordelijke richting afbuigt en vervolgens via de tunnel onder de N209 in verbinding staat met bedrijventerrein Prisma. De Kruisweg ligt verder op het knooppunt van recreatieve fietsroutes van Zoetermeer en Bleiswijk richting het recreatiegebied langs de Rotte.

In het gebied Kruisweg zijn veel verschillende functies te vinden. In veel gevallen wordt wonen gecombineerd met bedrijfsactiviteiten. De functionele diversiteit is in heel Kruisweg aanwezig. Wel voert de woonfunctie aan de westzijde van de Kruisweg de boventoon. Aan de oostzijde zijn juist diverse agrarische bedrijven te vinden of daaraan gerelateerde bedrijven. Opvallend is dat er tevens enkele horecabedrijven gevestigd zijn aan de Kruisweg. Met name het restaurant De Pannekoe nabij de oude aansluiting op de N209 heeft een duidelijke functie op een hogere schaalniveau. Detailhandel op lokaal niveau, zoals een supermarkt, is niet (meer) aanwezig.

Het oude dorpslint de Kruisweg is cultuurhistorisch waardevol. Het behouden en versterken van de herkenbaarheid van het lint vergroot de aantrekkelijkheid van Lansingerland. Nieuwe ontwikkelingen mogen hieraan geen afbreuk doen.

De bebouwing langs de Kruisweg heeft een divers karakter. Er is een duidelijk verschil tussen de bebouwing aan de westzijde en de oostzijde van de Kruisweg. De bebouwing aan de oostzijde bestaat in veel gevallen uit traditionele erven met een woonhuis als hoofdgebouw en diverse ondergeschikte bijgebouwen. Tussen de erven door zijn diverse doorzichten richting het open polderlandschap.

De bebouwing aan de westzijde van de Kruisweg is compacter en heeft een dorps karakter. Naast vrijstaande woningen zijn er tevens twee-onder-een-kappers en rijenwoningen te vinden veelal bestaand uit één of twee bouwlagen met een kap.

De intensiteit van de bebouwing neemt vanaf de A-12 richting de kruising Kruisweg/Voorlaan toe. Ter hoogte van deze kruising is de grootste bebouwingsconcentratie te zien. In dit deel liggen ook enkele bedrijfscomplexen. Ondanks deze verschillen in bebouwingstypologie blijft het dorpse en groene karakter overal in Kruisweg aanwezig en ervaarbaar.

Hoofdstuk 5 Beschrijving Van Het Plan

5.1 Ontwikkelingsrichting

Het initiatief om het plangebied tot recreatiegebied te herontwikkelen, is vanwege de financiële onuitvoerbaarheid voorlopig uitgesteld door de provincie Zuid-Holland. Daarom zullen voor het deelgebied Rottezoom de grotendeels agrarische percelen zodanig bestemd worden (consolidatie). De insteek van de gebiedsvisie Kruisweg is om slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen toe te laten. Om diverse redenen hebben verschillende bedrijven aangegeven te willen vertrekken uit Kruisweg. Bij de transformatie van deze vrij te komen locaties wordt veelal aan woningbouw gedacht.

Voor de leefbaarheid van Kruisweg is het van belang ontwikkelingen niet volledig uit te sluiten. Transformatie van in onbruik geraakte terreinen worden dan ook juist gestimuleerd. Het is echter van belang om te waken voor overmatige (woning)bouw. Om het groene karakter te behouden is het van belang ook gebieden aan te wijzen waar juist niet gebouwd mag worden. Nieuwe ontwikkelingen, gericht op wonen en werken tot en met milieucategorie 2, op locaties waar dat wel is toegestaan kunnen vervolgens bijdragen aan de kwaliteitsverbetering van bijvoorbeeld de openbare ruimte of gemeenschappelijke voorzieningen.

5.2 Nieuwe Ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan maakt onderstaande nieuwe ontwikkeling planologisch direct mogelijk, namelijk:

  • de beoogde verbreding van de bestaande Duikertocht naar gemaal Binnenwegse polder.

Duikertocht

Een beoogde verbreding van de bestaande Duikertocht naar gemaal Binnenwegse polder is op verzoek van het Hoogheemraadschap planologisch in dit plan mogelijk gemaakt. Het idee is om de oevers van de watergang flauwer te maken, zodat de oevers natuurvriendelijk kunnen worden ingericht.

Daarnaast worden een achttal ontwikkelingen met een wijzigingsbevoegdheid indirect planologisch mogelijk gemaakt. Dit betreft kleine ontwikkelingen van woningbouw aan de Kruisweg.

Kleine woningbouw aan de Kruisweg

Indirect wordt met dit bestemmingsplan, mede in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling, door middel van een achttal opgenomen wijzigingsbevoegdheden kleine ontwikkelingen van woningbouw aan de Kruisweg planologisch mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen dragen bij aan de leefbaarheid van de Kruisweg. De transformatie van bedrijfspanden naar woningen moet leegstand van bedrijfspanden voorkomen. Leegstaande bedrijfspanden kunnen tot verpaupering leiden.

Op basis van de gebiedsvisie Kruisweg zijn voor de ontwikkelingsgebieden stedenbouwkundige uitwerkingen opgesteld. Deze schetsen geven een indruk van de stedenbouwkundige ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende locaties.

Fietsroute Bentwoud - Eendrachtspolder

Het recreatieschap Rottemeren is van plan een fietspad aan te leggen tussen fietspad 96 en de fietstunnel onder de A12 en de spoorlijn. Deze route maakt onderdeel uit van de route tussen Bentwoud en de Eendrachtspolder nabij de Rottemeren. In figuur 5.1 is de ligging van de ontbrekende schakel met een groene lijn weergegeven. In het noorden moet het fietspad aantakken op fietspad 96 dat een verbinding vormt tussen Zoetermeer en fietspad 97 richting Waddinxveen/Boskoop. Met de realisatie van het fietspad door het Bentwoud ontstaat er zo een noordzuidroute vanaf het westelijk gelegen Zoetermeer en het oostelijk gelegen Waddinxveen/Boskoop via Bentwoud en Moerkapelle naar de Eendrachtspolder en de Rottemeren. Deze recreatieve fietsverbinding vormt een belangrijk alternatief voor de huidige routes door Moerkapelle en Zevenhuizen en is daarmee een verkeersveilige oplossing voor het recreatief fietsverkeer tussen de recreatiegebieden, maar heeft tevens een utilitaire functie voor fietsverkeer tussen de omliggende steden en dorpen.

De in het voorontwerpbestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor het fietspad is vervallen. Nader onderzoek en overleg tussen de betrokken partijen heeft namelijk geleid tot een alternatief plan, namelijk een fietspad op de Rottedijk (en het verlengde daarvan), aan de kant van de gemeente Zuidplas. Indien dit plan geen doorgang kan vinden dan komt het oorspronkelijke plan mogelijk weer in beeld. Vanwege het vervallen van de wijzigingsbevoegdheid voor het fietspad zal dat plan in dat geval dan separaat moeten worden beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0009.png"

Figuur 5.1 Ontbrekende schakel fietsroute Bentwoud - Eendrachtspolder (groene lijn)

5.3 Uitgangspunten

In de Nota van Uitgangspunten is de gebiedsvisie Kruisweg vertaald naar uitgangspunten voor dit plan. Deze uitgangspunten zijn vervolgens vertaald naar de regels van dit plan.

Algemene uitgangspunten voor het plangebied zijn:

  • plangrens: wat betreft de westelijke plangrens wordt aangesloten op het bestemmingsplan Hoefweg-Noord. De zuidelijke plangrens sluit aan op het bestemmingsplan 'Klappolder'. Voor wat betreft de noord- en oostgrens wordt de gemeentegrens aangehouden;
  • Randstad 380 kV, Noordring: het tracé wordt niet opgenomen op de verbeelding (kaart en regels). Dit bestemmingsplan wordt eerder vastgesteld dan het rijksinpassingsplan voor de Noording. De afspraak met het Rijk is dat in beginsel geen tracédelen van de hoogspanningsverbinding vooruitlopend op het afronden van het MER en het rijksinpassingsplan in gemeentelijke bestemmingsplannen worden opgenomen; (Inmiddels is het inpassingsplan voor het tracé 380 kV Noordring vastgesteld. Gronden binnen het bestemmingsplan waarvoor dit inpassingsplan geldt zijn uit het bestemmingsplan gehaald.)
  • de archeologische waardevolle gebieden dan wel gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarden dienen beschermd te worden;
  • bestaande bedrijfsfuncties worden als zodanig bestemd;
  • nieuwe voorzieningen zijn mogelijk;
  • de windmolens en molenstompen zijn beeldbepalende gebouwen en moeten beschermd worden;
  • het bestaande glastuinbouwbedrijf aan de Kruisweg wordt positief bestemd, een wijzigingsbevoegdheid maakt functiewijziging van glas naar woningbouw mogelijk in geval van bedrijfsbeëindiging conform de principes van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Bij andere agrarische bestemmingen worden in de planregels geen kassen toegestaan;
  • ruimte voor inpassing van de beoogde fietsroute Bentwoud - Eendrachtspolder;
  • verbreding voor de Duikerstocht;
  • infrastructuur positief bestemmen;
  • ontwikkelingen mogen niet ten kosten gaan van de aanwezige groenstructuur;
  • ecologische verbindingszone Rottewig-Bentwoud waarborgen;
  • bouwmogelijkheden op het bouwperceel beperken;
  • mogelijk maken van kleinschalige horecavoorzieningen.

Uitgangspunten voor het wonen zijn:

  • vanuit het lint zijn er vele doorzichten naar het omliggende gebied waardoor er contact is met het landschap. Uitgangspunt is dat deze doorzichten behouden blijven;
  • eventuele nieuwbouw in het lint moet aansluiten bij de bestaande karakteristiek van het lint;
  • de hoofdfunctie 'wonen' van het lint moet beschermd worden;
  • daar waar de bedrijven in het woongebied/lint beëindigd worden, is transformatie naar een woonfunctie mogelijk;
  • in woningen moet ruimte geboden worden voor 'aan-huis-gebonden beroepen'.

Hoofdstuk 6 (Milieu)onderzoeken

6.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-wegen. Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van de gezoneerde rijksweg 12 (A12), Nieuwe Hoefweg (N209) en de Voorlaan. Akoestisch onderzoek is ingevolge de Wgh dan ook verplicht indien binnen de geluidszones van deze gezoneerde wegen geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. Tabel 6.1 geeft een overzicht van de zonebreedte per weg (aan weerszijden van de weg vanuit de kant van de weg) afhankelijk van de ligging en het aantal rijstroken.

Tabel 6.1 Zonebreedte gezoneerde wegen

aantal rijstroken zonebreedte
binnenstedelijk
(binnen de bebouwde kom met uitzondering van autowegen en autosnelwegen)
1 of 2 200 m
3 of meer 350 m
buitenstedelijk
(buiten de bebouwde kom, autowegen en autosnelwegen)
1 of 2 250 m
3 of 4 400 m
5 of meer 600 m

De geluidszone van A12 bedraagt 600 m. De Nieuwe Hoefweg kent een geluidszone van 400 m. De Voorlaan kent een geluidszone van 250 m.

Analoog aan de 'Ruimte-voor-Ruimteregeling' worden voor locaties waarop bedrijven gevestigd waren of zijn, beperkte woningbouwmogelijkheden geboden. De potentiële ontwikkelings-/transformatielocaties zijn als zodanig aangeduid op de plankaart. De woningen worden mogelijk gemaakt met een wijzigingsbevoegdheid.

De wijzigingsbevoegdheden liggen binnen de wettelijke geluidszones van de Nieuwe Hoefweg, Voorweg, A12, Zoetermeerselaan en deels binnen de geluidszone van de Prismalaan Oost. De Dwarslaan en de Kruisweg hebben geen geluidszone, want deze zijn 30 km/h. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid hier aandacht voor te zijn. Op basis van de indicatieve geluidskaarten van Rijkswaterstaat blijkt dat enkele wijzigingsbevoegdheden binnen het plangebied mogelijk binnen de contour van de uiterste grenswaarde van de A12 liggen, waardoor realisatie alleen bij toepassing van maatregelen of dove gevels mogelijk is. Nader akoestisch onderzoek is noodzakelijk, waarbij ook rekening zal moeten worden gehouden met de bestaande geluidschermen. Ook is onderzoek naar de overige gezoneerde wegen noodzakelijk.

6.2 Railverkeerslawaai

Op grond van het Besluit geluidhinder (hierna: Bgh) en de Regeling zonekaart spoorwegen zijn alle belangrijke spoorlijnen in Nederland voorzien van een geluidszone. De spoorwegen worden aangeduid met unieke trajectnummers. Het plangebied bevindt zich binnen de wettelijke zone van traject 530 (Den Haag-Gouda) en traject 515 (HSL).

De breedte van de zone is in grote lijnen afhankelijk van de te verwachten geluidsemissie en is in het Bgh vastgelegd. De zonebreedte van traject 530 bedraagt 300 m aan weerszijden van het spoor. Voor het traject van de HSL, traject 515 bedraagt de zonebreedte aan weerszijden van het spoor 400 m.

Analoog aan de 'Ruimte-voor-Ruimteregeling' worden voor locaties waarop bedrijven gevestigd waren of zijn, beperkte woningbouwmogelijkheden geboden. De potentiële ontwikkelings-/transformatielocaties zijn als zodanig aangeduid op de plankaart. De woningen worden mogelijk gemaakt met een wijzigingsbevoegdheid.

De wijzigingsbevoegdheden liggen buiten de wettelijke geluidszone van de spoorlijn Den Haag – Gouda, waardoor akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. Wel liggen de wijzigingsbevoegdheden 1en 2 binnen de wettelijke geluidszone van de HSL. Bij het opstellen van deze wijzigingsplannen is aanvullend akoestisch onderzoek voor railverkeerslawaai noodzakelijk.

6.3 Bedrijven En Milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies de milieuaspecten in voldoende mate mee te nemen, wordt in het op te stellen bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Uitgaande van de afstand tot de bedrijfspercelen en het gebiedstype van de milieugevoelige functies (zoals woningen) wordt in de regels bepaald welke bedrijfsactiviteiten worden toegelaten: er worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in de omgeving van gevoelige functies. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die tevens in de planregels wordt opgenomen.

De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende milieubelasting. Als belangrijkste bron bij het opstellen van deze Staat is gebruik gemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, herziene uitgave 2009). In deze lijst (en ook in de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten) worden voor een groot aantal bedrijfstypen en -activiteiten richtafstanden ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk worden afgeweken van deze richtafstanden. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 2.

Onderzoek

Het buurtschap Kruisweg is een bebouwingslint. Dergelijke linten kenmerken zich onder andere door hoge menging van functies. Op korte afstand van de bedrijfspercelen in het lint langs de Kruisweg zijn woningen van derden gelegen. Om deze reden worden bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toelaatbaar geacht. Uitzondering vormt het perceel Kruisweg 17, waarbij de naastgelegen woningen op ruimere afstand zijn gelegen. Ter plaatse van dit perceel worden bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie 3.1 algemeen toelaatbaar geacht.

Het bevoegd gezag kan gebruikmaken van een afwijkingsbevoegdheid om bedrijven toe te staan die zijn genoemd in ten hoogste één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is, mits deze bedrijven (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijven genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën. Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor bedrijven die niet in de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd.

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de gebruikte standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bestaande bedrijven die vallen in een hogere categorie dan volgens de uitgewerkte milieuzonering algemeen toelaatbaar is, hebben een specifieke functieaanduiding op de plankaart gekregen (zie het overzicht in bijlage 3).

In het bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor woningbouw. In de regels is opgenomen dat bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden beperkt.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

6.4 Water

Toetsingskader

Watertoets

Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.

Nationaal waterbeleid

Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

De Nationale Handreiking Watertoets 3 is in juli 2009 vastgesteld. Door de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening klopte de informatie in handreiking 2 niet meer. Deze handreiking is, ten opzichte van de Handreiking Watertoets 2, aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) en het ontwerp Nationaal Waterplan. De Handreiking Watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en beleidsafspraken.

Het Nationaal Waterplan 2010 is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze wet heeft negen waterrelevante wetten samengevoegd (de Wet verontreiniging oppervlaktewater, Wet verontreiniging zeewater, Grondwaterwet, Wet droogmakerijen en indijkingen, Wet op de waterkering, Wet beheer rijkswaterstaatwerken, Wrakkenwet en Waterstaatswet). Daarnaast wordt de regeling waterbodems uit de Wet bodembescherming opgenomen in de nieuwe Waterwet. Het wetsvoorstel regelt niet alles. Bepaalde onderwerpen dienen nader uitgewerkt te worden in onderliggende regelgeving: het Waterbesluit (algemene maatregel van bestuur), de Waterregeling (een ministeriële regeling) of in de verordeningen van waterschappen en provincies.

Provinciaal waterbeleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat'-vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe'-vraag.

Beleid waterbeheerders

Dit is het eerste integrale Waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. 'Integraal' wil in dit kader zeggen dat het Waterbeheerplan (WBP) het beleid aangeeft voor de vier primaire taken van het hoogheemraadschap, te weten de waterveiligheid (waterkeringenbeheer), het watersysteembeheer (oppervlaktewater en grondwater), het beheer van afvalwaterketen en emissies en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Het beheersgebied van het hoogheemraadschap behoort tot de meest intensief gebruikte delen van Nederland. De deels zeer diepe polders, de ligging langs de grote rivieren en de invloed van de zee betekenen dat goed waterbeheer een absolute voorwaarde is om hier veilig en verantwoord te kunnen wonen, werken en recreëren. Ook op de langere termijn, onder invloed van onder meer bodemdaling en klimaatverandering. Als regionale waterbeheerder wil het hoogheemraadschap hier, samen met andere instanties, slagvaardig en met de nodige ambities aan werken. De belangen van samenleving en (water-)natuur, kostenbeheersing, efficiënt en effectief werken en een duurzame, toekomstgerichte aanpak staan daarbij steeds voorop.

Gemeentelijk beleid

Het waterplan Lansingerland bevat afspraken over het realiseren van een robuust en veilig watersysteem. Dit systeem voldoet aan de nationale en Europese normen. Het is gebaseerd op een gezamenlijke visie van hoogheemraadschap en gemeenten. Het plan bevat de volgende onderdelen:

  • een beschouwing van de ambities, ruimtelijke ontwikkelingen en waterproblemen;
  • een integrale visie op grondwater, oppervlaktewater en riolering;
  • een maatregelenpakket.

Het waterplan heeft de volgende visie:

Het watersysteem van de gemeente Lansingerland is in 2040 veilig, functioneel, mooi en schoon tegen verantwoorde kosten. Hoogheemraadschappen, gemeente, burgers en bedrijven werken samen als waterpartners. Iedereen heeft zijn eigen taken en verantwoordelijkheden.

Huidige situatie

Het plangebied beslaat het lint Kruisweg en het landelijk gebied tussen het lint en de Rotte.

Bodem en grondwater

De maaiveldhoogte in het plangebied varieert globaal tussen NAP -4,2 m en NAP -4,6 m. Conform de bodemkaart van Nederland bestaat de ondergrond uit klei en er is grotendeels sprake van een grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) van nature tussen de 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt. In het zuidwesten van het plangebied is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) van nature tussen de 0,25 m en 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

Het plangebied ligt in de Klappolder en de polder Honderdveertig Morgen. In deze polders wordt het waterpeil kunstmatig laag gehouden met behulp van stuwen en gemalen. De oostelijke plangrens wordt gevormd door de Rotte, de oorsprong van deze oude veenrivier bevindt zich in het noordoosten van het plangebied. De Rotte doet nu dienst als boezemwater, dat betekent dat overtollig polderwater in de Rotte wordt gepompt.

Het watersysteem in het plangebied is getoetst aan de NBW-normen voor wateroverlast. Hieruit blijkt dat in de Klappolder en polder Honderdveertig Morgen voldoende waterbergingscapaciteit aanwezig is.

Waterkwaliteit en ecologie

In algemene zin is de waterkwaliteit in het plangebied matig tot slecht. De belangrijkste oorzaken zijn een niet optimale inrichting van het watersysteem (oeverbeschoeiing en ontbreken van natuurvriendelijke oevers), beheer en onderhoud dat ecologisch niet optimaal is en te hoge concentraties van nutriënten en verontreinigende stoffen. Nutriënten en verontreinigingen zijn het gevolg van overstorten, effluentlozingen, atmosferische depositie, oppervlakkige afspoeling vanaf verharde oppervlakken en uitspoeling vanuit de landbouw.

De Rotte (NL39_01) is aangewezen als KRW-waterlichaam. In samenhang met de slechte tot matige waterkwaliteit, is ook de ecologie van de watergangen over het algemeen matig tot slecht. De oorzaken zijn met name het feit dat de meeste watergangen beschoeid zijn en de hoge concentraties nutriënten in het water.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied bevinden zich verschillende polderkades en boezemkades. Een deel van de waterkeringen wordt aangemerkt als zogenaamde 'veendijk'. Hiermee worden in het algemeen droogtegevoelige kaden bedoeld; in geval van droogte worden ze instabiel. De ondergrond van deze waterkeringen en/of de waterkering zelf bestaat grotendeels uit veen.

Toekomstige situatie

Het betreft een hoofdzakelijk consoliderend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt de verbreding van een watergang direct mogelijk en maakt een achttal kleine ontwikkelingen van woningbouw langs de Kruisweg mogelijk.

Het plan maakt de verbreding van de bestaande Duikertocht mogelijk. De oevers van deze watergang worden flauwer gemaakt, zodat een natuurvriendelijke inrichting mogelijk is. Dit heeft een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt verder geen directe ontwikkelingsmogelijkheden. De wijzigingsbevoegdheden voor woningbouw betreffen ruimte-voor-ruimte regelingen. Dit zal ertoe leiden dat meer bebouwing wordt gesloopt dan er teruggebouwd wordt. Dit is per saldo positief voor de waterhuishouding.

Omdat het overwegend een consoliderend bestemmingsplan betreft, zijn er weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Mochten er in de toekomst ontwikkelingen plaatsvinden, dan is het van belang om de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals geformuleerd door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, daar waar mogelijk toe te passen.

Veiligheid en waterkeringen

Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de waterveiligheid in de omgeving.

Waterkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt bij eventuele toekomstige ontwikkelingen een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK-houdende bouwmaterialen.

De ecologische situatie ter plaatse van de te verbreden tocht zal door de aanleg van natuurvriendelijke oevers aanzienlijk verbeteren.

Waterkwantiteit

Het is van belang dat wanneer het verhard oppervlak toeneemt, hiervoor gecompenseerd wordt in de vorm van nieuw oppervlaktewater.

Afvalwater en riolering

Conform de Leidraad Riolering West-Nederland en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen. Huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Voor het verbreden van de tocht dient een watervergunning aangevraagd te worden.

Plankaart

Op de plankaart zijn de hoofdwatergangen in het plangebied bestemd als 'Water'. De kern- en beschermingszone van de boezemkade in het plangebied zijn aangegeven door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Het plan voldoet dan ook aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

6.5 Horeca

Beleid en normstelling

Voor de horecabestemmingen in het plangebied is gebruikgemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten (SvH). De SvH werkt vergelijkbaar met de SvB: door het toekennen van horecacategorieën aan bestemmingen wordt een goed woon- en leefklimaat en een optimale bedrijfsvoering bewerkstelligd. Voor een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 4.

Onderzoek en conclusie

Gezien de aard van het gebied worden horeca-activiteiten uit categorie 1b van de SvH binnen het plangebied algemeen toelaatbaar geacht. Dit is relatief lichte horeca, waarbij geen sprake is van onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de omliggende woningen. Twee percelen binnen het plangebied krijgen een horecabestemming. Het gaat om het pannenkoekenrestaurant op het perceel Kruisweg 10 en het eetcafé op het perceel Kruisweg 27. Beide horecabedrijven vallen binnen de algemene toelaatbaarheid.

6.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door paragraaf 5.2 uit de Wet milieubeheer (Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 6.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 6.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 48 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt en dus niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wm. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  1. a. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  2. b. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de verbreding van een watergang direct mogelijk en een achttal kleine ontwikkelingen van woningbouw langs de Kruisweg indirect met wijzigingsbevoegdheden mogelijk. Deze ontwikkelingen hebben geen verkeersaantrekkende werking en dragen ook op geen andere manier bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Ook het aantal woningen dat met wijzigingsbevoegdheden wordt mogelijk gemaakt is dermate beperkt dat geen sprake is van relevante gevolgen voor de luchtkwaliteit. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven.

Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, blijkt dat direct langs de ontsluitende wegen wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide (2015) en fijn stof (2011). Omdat direct langs de wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit binnen het gehele plangebied het geval zijn. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Binnen het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

6.7 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Voor het GR geldt geen norm, maar een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het Bevi geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Op basis van het Bevi geldt een verantwoordingplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Als oriëntatiewaarde voor het GR geldt:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde norm.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoor

Per januari 2011 is de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van kracht. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Daarin zijn oude toetsings- en bebouwingsafstanden vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico. Voor het PR geldt dat er binnen de 10-6-risicocontour geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarden als een richtwaarde.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Binnen het plangebied is een aantal propaantanks aanwezig. De PR 10-6-risicocontouren zijn beperkt. Het bestemmingsplan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk binnen deze contouren. Verder zijn binnen het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.

In de omgeving van het plangebied zijn diverse risicovolle inrichtingen aanwezig. Zo liggen ten noordoosten en ten zuiden van het plangebied verschillende propaantanken, opslagloodsen voor brandbare vaste stoffen en een gasontvangststation. De PR 10-6-risicocontouren van deze inrichtingen liggen niet over het plangebied en voor deze inrichtingen gelden geen invloedsgebieden van het GR. Ook wordt ten zuiden van het plangebied bij het bedrijf Horticoop ammoniak opgeslagen. De PR 10-6-risicocontour van deze inrichting bedraagt 115 m, het invloedsgebied van het GR bedraagt 275 m. Aangezien het plangebied op meer dan 600 m van deze inrichting ligt, staat deze inrichting de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In het zuiden loopt door het plangebied de A12. Uit de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Basisnet weg blijkt dat over deze weg gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De PR 10-6-risicocontour ligt niet buiten de wegas. Tevens is het GR in de huidige situatie kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan maakt de verbreding van een watergang direct mogelijk en een achttal kleine ontwikkelingen van woningbouw langs de Kruisweg.

De genoemde ontwikkelingen hebben geen relevante gevolgen voor de personendichtheden binnen het invloedsgebied van de A12. Het GR neemt dan ook niet toe als gevolg van de vaststelling van dit plan. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. In de omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen over het water vervoerd. Uit de marktprognose vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor (ProRail spoorontwikkeling, 2007) blijkt dat ook over de spoorlijn Den Haag-Gouda geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen

In de omgeving van het plangebied ligt een aantal leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De kenmerken van deze leidingen staan in tabel 6.3.

Tabel 6.3 Leidingen rondom het plangebied

volgnum-mer beheerder druk (bar) diameter (inch) PR 10-6- risicocontour (m) invloedsge-bied GR (m) afstand tot plangebied (m)
8300 DPO 80 12,75 15 35 40
P31B DPO 80 12,75 15 35 20
2019800 Pipeline Control 22 26 4 23 565
A-553-KR Gasunie 66,20 36 0 430 20
A-518-KR Gasunie 66,20 30 0 380 20

Uit tabel 6.3 blijkt dat het plangebied buiten de PR 10-6-risicocontouren van de verschillende leidingen ligt. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het GR van de leiding P31B en de beide gasleidingen. Hierboven is reeds vermeld dat de vaststelling van het bestemmingsplan geen invloed op de hoogte van het GR heeft. Gezien de aard van de omgeving binnen het invloedsgebied van de leiding ligt het GR in de huidige situatie naar verwachting onder de oriëntatiewaarde. Het vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen vormt dan ook geen knelpunt met de vaststelling van het bestemmingsplan.

Niet Gesprongen Explosieven (NGE)

Tijdens de Tweede Wereldoorlog is ook het gebied van de gemeente Lansingerland doelwit geweest van bombardementen. Daar zaten zogenaamde blindgangers bij, explosieven die niet tot explosie kwamen en in de grond zijn blijven liggen. Een groot deel van die blindgangers is tijdens de Tweede Wereldoorlog al geruimd. Een deel daarvan ligt echter nog steeds in de grond. Deze niet gesprongen explosieven (verder NGE genoemd) vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd.

Om een overzicht te hebben over de gebieden in Lansingerland waar mogelijk NGE liggen, is in 2011 een risicokaart Conventionele Explosieven voor de gemeente gemaakt. De risicokaart is samengesteld op basis van onderzoek door een gespecialiseerd bedrijf. De kaart biedt inzicht waar mogelijk sprake is van een verdacht gebied. Als een gebied verdacht is van explosieven dient er een vervolgonderzoek te worden uitgevoerd door een gecertificeerd explosieven opsporingsbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0011.png"

Figuur 6.1 risicokaart explosieven risicokaart

Uit de explosieven risicokaart blijkt dat de kans bestaat dat er NGE in het plangebied Rottezoom aanwezig zijn. Het gaat hierbij om locaties in de nabijheid van de A12. Het bestemmingsplan maakt ter plaatse geen ontwikkelingen mogelijk.

Advies veiligheidsregio

De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) heeft advies uitgebracht in het kader van het bestemmingsplan Rottezoom. De VRR adviseert om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met de situering van (nood)uitgangen ten opzichte van risicobronnen. Met de regionale brandweer te overleggen over de ontsluiting, bereikbaarheid en bluswatervoorziening. En aandacht te besteden aan voorlichting en communicatie.

Nieuwe ontwikkelingen zijn in het bestemmingsplan Rottezoom slechts mogelijk indien gebruik gemaakt wordt van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Bij de toepassing van deze bevoegdheden zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de in de nabijheid gelegen risicobronnen zoals de A12 en aardgastransportleidingen. In de toelichting zal bij de betreffende bevoegdheden expliciet aandacht worden gevraagd voor de punten uit het advies van de VRR. De gemeente Lansingerland onderschrijft het belang van een goede communicatie, zodat men weet hoe te handelen bij een calamiteit.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

6.8 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan maakt de verbreding van een watergang direct mogelijk en een achttal kleine ontwikkelingen van woningbouw langs de Kruisweg en een fietsroute door het plangebied indirect met wijzigingsbevoegdheden mogelijk. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw, dient in het kader van het wijzigingsplan een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Dit is vastgelegd in de wijzigingsregels.

De gronden waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden zijn in het verleden in gebruik geweest als weidegrond. Bodemverontreinigingen zullen hier dan ook niet aanwezig zijn. Daarom vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van dit bestemmingsplan.

6.9 Kabels En Leidingen

Beleid hoogspanningsleidingen

Het Ministerie van VROM (inmiddels Ministerie van Infrastructuur en Milieu geheten) heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Zij adviseert om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de 0,4 microtesla zone rond een hoogspanningslijn. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningsleidingen vormen mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan elektromagnetische velden. Bij ondergrondse hoogspanningleidingen dient slechts rekening te worden gehouden met een beschermstrook.

Onderzoek en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied ligt een aantal leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Deze leidingen zijn besproken in paragraaf 6.7. Verder zijn geen planologisch relevante ondergrondse leidingen in de omgeving van het plangebied gelegen.

Wel loopt door het plangebied een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Voor deze verbinding geldt een zakelijk rechtstrook van 38 m aan beide zijden van de leiding. De bovengrondse hoogspanningsverbinding en zakelijk rechtstrook zijn opgenomen op de verbeelding. Tevens geldt voor deze leiding een 0,4 microteslazone. Binnen deze zone maakt het bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige functies mogelijk. Binnen het plangebied is daarnaast een tweetal ondergrondse hoogspanningsverbindingen gelegen. De zakelijke rechtstrook is aangeduid als beschermingsstrook.

Er is een Rijksinpassingsplan opgesteld voor de nieuwe 380 kV-verbinding Zoetermeer-Beverwijk. Een deel van deze leiding ligt binnen het plangebied. Besluitvorming over deze leiding vindt echter in het kader van dit Rijksinpassingsplan plaats en niet in het kader van dit bestemmingsplan. Het rijksinpassingsplan is eerder vastgesteld dan het bestemmingsplan Rottezoom, hierop zijn de plangrenzen aangepast.

6.10 Ecologie

Samenvatting

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 5.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, beplanting, sloten, akkers en weiland. De oostgrens wordt gevormd door de Rotte.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Het bestemmingsplan maakt echter wel de verbreding van de Duikertocht direct mogelijk en maakt een achttal kleine ontwikkelingen van woningbouw langs de Kruisweg indirect met wijzigingsbevoegdheden mogelijk.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), langs de Rotte is wel een ecologische verbindingszone gepland. In het bestemmingsplan wordt hiervoor een natuurbestemming opgenomen. Bestaande natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door het hoofdzakelijk consoliderende bestemmingsplan.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. De verbreding van de Duikertocht met natuurvriendelijke oevers wordt wel rechtstreeks mogelijk gemaakt. In de Duikertocht kunnen de beschermde vissen kleine modderkruiper en bittervoorn voorkomen. Dit dient voorafgaand aan de werkzaamheden onderzocht te worden. Aantasting van beschermde vissen tijdens het dempen van de watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen voor de kleine modderkruiper zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien gewerkt wordt volgens de goedgekeurde gedragscode van de Unie van Waterschappen. Voor tabel 3-soorten dient een ontheffing aangevraagd te worden. Deze zal naar verwachting worden verleend omdat de werkzaamheden leiden tot een verbetering van de ecologische omstandigheden in de Duikertocht.

In het bestemmingsplan zijn verder wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor woningbouw. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze eventuele toekomstige ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Verstoring van broedende vogels is verboden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn1. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten2 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Bij de kap van bomen, sloop van gebouwen, grondwerkzaamheden en werkzaamheden aan watergangen is nader onderzoek naar vleermuizen, rugstreeppad, rivierdonderpad, kleine modderkruiper, bittervoorn, waterspitsmuis, rietorchis, grote modderkruiper en vogels met een vaste nestplaats is noodzakelijk.
    1. 1. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR), rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels aanwezig blijken en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
    2. 2. Indien rivierdonderpad, kleine modderkruiper, bittervoorn, waterspitsmuis, rietorchis, grote modderkruiper aanwezig zijn, dient voor de werkzaamheden een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van EL&I. Indien de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt en indien mogelijk mitigerende maatregelen worden getroffen, mag worden verwacht dat de ontheffing zal worden verleend.

Conclusie

Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Flora- en faunawet niet plaatsvinden. De Flora- en faunawet zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Ook het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

  1. 1. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dit zijn: - bescherming van flora en fauna (b); - veiligheid van het luchtverkeer (c); - volksgezondheid of openbare veiligheid (d).
  2. 2. Een deel van deze soorten zijn ondergebracht in categorie 5 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Hoewel het onderbrengen van deze soorten op deze lijst anders doet vermoeden is de vaste rust- en verblijfplaats van deze vogels niet jaarrond beschermd. Dit betreffen namelijk vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor gebroed hebben of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats is gegaan, zich elders te vestigen.

6.11 Archeologie En Cultuurhistorie

6.11.1 Archeologie

Regelgeving en beleid

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Valetta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland komen binnen het plangebied middelhoge en hoge verwachtingswaarde voor. De beschreven verwachtingszones zijn op de archeologische beleidskaart vertaald naar concrete beleidslijnen. Hiervoor is gebruik gemaakt van een zogenaamd vrijstellingsregime, waarbij ruimtelijke ingrepen tot een bepaalde omvang en diepte worden ontheven van archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0094-VAST_0012.jpg"

Conclusie

In het bestemmingsplan is zowel voor de gebieden met een hoge verwachtingswaarde als voor de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde een aparte archeologische dubbelbestemming opgenomen. Dat betekent dat voorafgaand aan eventuele toekomstige werkzaamheden in deze delen van het plangebied archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Voor de gebieden met een hoge verwachtingswaarde (zone III) zijn dit ingrepen met een oppervlak van meer dan 100 m² en dieper dan 0,5 m. Voor de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (zone IV) zijn dit ingrepen met een oppervlak van meer dan 500 m² en dieper dan 0,3 m of gebieden (zone VI) met een oppervlakte van 1000 m2 en dieper dan 2,5 m.

Met behulp van aanvullend archeologisch onderzoek kan het gebied van deze beschermende dubbelbestemming verkleind worden of kan de diepte worden aangepast. Voor de gronden met een lage kans op het aantreffen van archeologische sporen is geen onderzoek nodig. De gemeente Lansingerland wijkt gemotiveerd af van het landelijk beleid voor kleine bouwplannen. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt namelijk de uitzondering dat voor projecten kleiner dan 100 m2 (ongeacht de geldende verwachtingswaarde), geen archeologisch (voor)onderzoek nodig is. De gemeenteraad van Lansingerland heeft deze ondergrens op 200 m2 vastgesteld. Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

6.11.2 Cultuurhistorie

De gemeente Lansingerland heeft de ambitie om uit te groeien tot een aantrekkelijke parkstad waarin het goed wonen, werken en recreëren is. Om die ambitie te verwezenlijken voert de gemeente een uitgesproken ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De Nota Cultuurhistorie Plus vormt hiervoor de basis: deze geeft het voor het ruimtelijk kwaliteitsbeleid onmisbare onderliggende 'verhaal' over de ruimtelijke geschiedenis van het gebied. Het cultuurhistorisch beleid zoals dat in de nota wordt uitgezet, is bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Lansingerland te behouden en te stimuleren.

In de tegenwoordige situatie bestaat Lansingerland uit een samenstel van stedelijke gebieden, glastuinbouw, bedrijventerreinen, groen- en recreatiegebieden, grootschalige infrastructuur (N- en A-wegen, spoorlijnen) en enkele nog min of meer landelijke gebieden. Met andere woorden, de gemeente wordt in ruimtelijk opzicht gekenmerkt door een grote afwisseling in woonlandschappen, werklandschappen en woon-werklandschappen.

Daarbinnen kunnen op grond van de ontstaansgeschiedenis, het huidig ruimtelijk karakter en de verschijningsvorm in gebiedstypen worden onderscheiden.

De Kruisweg is aangeduid als historisch polderlint. Tevens zijn in de nota ook monumenten en cultuurhistorisch waardevolle objecten opgenomen. Binnen het plangebied liggen de volgende cultuurhistorisch waardevolle elementen:

  • Kruisweg 2, boerderij,
  • Kruisweg 47, boerderij,
  • Kruisweg 106, woonhuis,
  • Kruisweg 118, woonhuis.

Deze panden zijn opgenomen met een specifieke aanduiding en bijbehorende regeling.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. De procedureregels voor het afwijken bij een omgevingsvergunning, wijzigen of het stellen van nadere eisen zijn niet opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Voor deze procedureregels wordt verwezen naar de Wabo/Wro.

7.2 Inleidende Regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

7.3 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

Agrarisch

De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor agrarische grondgebonden

bedrijven c.q. agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenstal' is tevens een paardenstal toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning per bedrijf toegestaan.

De gronden zijn mede bestemd voor o.a. agrarisch landschapsbeheer, water, groenvoorzieningen en verkoop producten uit eigen bedrijf. Ten dienste van de agrarische grondgebonden bedrijven c.q. agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten en bedrijfswoningen mogen er tevens groenvoorzieningen weilanden en/of landbouwgronden, parkeervoorzieningen, erven en terreinen, in- en uitritten, verhardingen en nutsvoorzieningen worden aangelegd. Ten dienste van de waterlopen mogen er tevens berm, bermsloten, greppels, bouwwerken, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming.

Gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gerealiseerd. Op de plankaart is een bebouwingspercentage opgenomen. Deze percentage ligt iets boven de werkelijk aanwezige bebouwing, waardoor een beperkte agrarische uitbreiding van gebouwen en overkappingen mogelijk is.

De goot- en bouwhoogtes van de bedrijfsgebouwen zijn op de plankaart aangegeven. De afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) naar de openbare weg bedraagt ten minste 10 m. De afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 5 m te bedragen. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt exclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 750 m3. De maximale goot- en bouwhoogte mag niet bedragen dan, respectievelijk 7 m en 11 m, tenzij op de plankaart in een bouwvlak met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een andere maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 100 m2 bedragen.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning

afwijken van de bouwregels voor gebouwen en andere bouwwerken buiten het bouwvlak, bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 3 m is toegestaan. Nadere eisen maken deel uit van deze bestemming.

Agrarisch - weide

De voor 'Agrarische - weide' aangewezen gronden zijn bestemd voor kleine weides

(schapen), boomgaarden, volkstuinen en/of sierteeltvelden, objecten van beeldende kunst, lokale openbare speelvoorzieningen en eventueel een schuurtje ten behoeve van de schapen. De oppervlakte en bouwhoogte van het schuurtje mag niet meer bedragen dan 25 m2 en 3 m. Op de gronden mogen andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 4 m ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd.

Bedrijf

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn de gronden bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals verhardingen, wegen, paden, tuinen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen. Uitzondering hierop zijn een viertal bedrijven. Hiervoor zijn specifieke aanduidingen op de plankaart opgenomen om tevens deze bedrijven mogelijk te maken. De bedrijfswoning en gemaal zijn met een aparte aanduiding op de plankaart aangegeven.

Gebouwen en overkappingen worden binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen is met een aanduiding op de plankaart aangegeven. De afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m.

De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt exclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 750 m3. De maximale goot- en bouwhoogte mag niet bedragen dan, respectievelijk 7 m en 11 m, tenzij op de plankaart in een bouwvlak met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een andere maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag ten hoogste 75 m2 bedragen.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouw- en gebruiksregels. Specifieke gebruiksregels en nadere eisen maken deel uit van deze bestemming.

Detailhandel

De gronden met de bestemming 'Detailhandel' zijn bestemd voor detailhandel en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen en paden, standplaatsen voor detailhandel, tuinen en erven, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water. De bedrijfswoning en het tuincentrum zijn met een aparte aanduiding op de plankaart aangegeven.

Gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen is met een aanduiding op de plankaart aangegeven. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt exclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 750 m3. De maximale goot- en bouwhoogte mag niet bedragen dan, respectievelijk 7 m en 11 m, tenzij op de plankaart in een bouwvlak met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een andere maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van het bijbehorende bouwperceel bedragen, zulks met een maximum van 100 m2, met dien verstande dat ten hoogste 150 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden gebouwd indien de oppervlakte van de bedoelde gronden niet groter is dan 1.000 m2.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Specifieke gebruiksregels en nadere eisen maken deel uit van deze bestemming.

Groen

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, objecten van beeldende kunst, speelplaatsen, speelvoorzieningen en speeltoestellen, bruggen en overige kunstwerken, dijken en taluds e.d. met daarbij behorende verhardingen.

De oppervlakte en bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogen niet meer bedragen dan 25 m2 en 3 m. Op de gronden mogen andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 4 m ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd.

Horeca

De gronden met de bestemming 'Horeca' zijn bestemd voor horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van horeca-activiteiten en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, tuinen, erven, parkeervoorzieningen en

groenvoorzieningen e.d. De bedrijfswoningen zijn met een aparte aanduiding op de plankaart aangegeven.

Gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Op de plankaart is een bebouwingspercentage opgenomen. De goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen is op de plankaart aangegeven. De maximale goot- en bouwhoogte mag niet bedragen dan, respectievelijk 7 m en 11 m, tenzij op de plankaart in een bouwvlak met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een andere maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van het bijbehorende bouwperceel bedragen, zulks met een maximum van 100 m2, met dien verstande dat ten hoogste 150 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden gebouwd indien de oppervlakte van de bedoelde gronden niet groter is dan 1.000 m2.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning

afwijken van de bouw- en gebruiksregels. Specifieke gebruiksregels, nadere eisen en

algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.

Kantoor

De gronden met bestemming 'Kantoor' zijn bestemd voor zelfstandige kantoren en de bij

deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, tuinen, erven, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Op de plankaart is een bebouwingspercentage opgenomen. De goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen is op de plankaart aangegeven. Het perceelsgedeelte met de bestemming 'Kantoor', buiten het bouwvlak, mag niet voor meer dan 50% van de oppervlakte bebouwd worden en minimaal 35 m2 onbebouwd en onoverdekt blijven.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning

afwijken van de bouwregels. Specifieke gebruiksregels en algemene randvoorwaarden

omgevingsvergunning maken deel uit van deze bestemming.

Natuur

De gronden met bestemming 'Natuur' zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, een ecologische verbindingszone, groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en ontsluitingswegen daarvoor, bruggen en overige kunstwerken en in- en uitritten en verhardingen.

Tevens zijn de gronden bestemd voor de daarbij behorende bouwwerken, werken en

werkzaamheden, kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde van ten hoogste 2 m, worden gebouwd. Daarbij geldt voor sommigen werken, geen bouwwerk of overkappingen zijnde, of van werkzaamheden een aanlegverbod zonder omgevingsvergunning. Uitzonderingen op het aanlegverbod en voorwaarden voor een omgevingsvergunning maken deel uit van deze bestemming.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en ongebouwde parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen met de daarbij behorende andere bouwwerken, werken en werkzaamheden. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd (geen gebouwen, carports of andere overkappingen met uitzondering van een erker, entree- of tochtportaal).

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Specifieke gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor de provinciale weg N209 (Nieuwe Hoefweg, 2x2 rijstroken), overige wegen (2x1 rijstrook), fiets- en voetpaden, overdekte fietsenstallingen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bushaltes, bermen, straatmeubilair, groenvoorzieningen, water, kunstwerken, viaducten, tunnels, onderdoorgangen, bruggen, duikers, geluidwerende voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

De oppervlakte en bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogen niet meer bedragen dan 25 m2 en 3 m. De bouwhoogte van gebouwde fietsenstallingen mag niet meer bedragen dan 3 m. De bouwhoogte van geluidschermen mag niet meer bedragen dan 5 m.

Verkeer - Railverkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' zijn bestemd voor een raillijn met

bijbehorende sporten, bovenleiding, wissels en overige constructies, kunstwerken, zoals

dijklichamen, viaducten en tunnels, veiligheids-, onderhouds-, communicatie- en bereikbaarheidsvoorzieningen, voorzieningen ter voorkoming of beperking van watervervuiling, geluidafschermende voorzieningen, nutsvoorzieningen, kruisende wegen en water en bermen, groenvoorzieningen en water met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder straatmeubilair, werken en werkzaamheden.

De oppervlakte en bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 25 m2 en 3 m.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning

afwijken van de bouwregels. Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de

bouwregels en specifieke gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.

Verkeer - Rijksweg

De voor 'Verkeer - Rijksweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor rijkswegen (2x3

rijstroken), spitstroken en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals vluchtstroken, op- en afritten, nutsvoorzieningen, bermen, groenvoorzieningen, water,

kunstwerken, viaducten, tunnels, onderdoorgangen, bruggen, duikers, geluidwerende voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

De oppervlakte en bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 25 m2 en 3 m.

Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor verhardingen voor erfontsluiting, calamiteitenontsluiting, fietspaden en/of -stroken en voetpaden, ongebouwde parkeervoorzieningen, overdekte fietsenstallingen, nutsvoorzieningen en bermen, groenvoorzieningen en water met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder straatmeubilair, werken en werkzaamheden.

De oppervlakte en bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogen niet meer bedragen dan 25 m2 en 3 m. De bouwhoogte van gebouwde fietsenstallingen mag niet meer bedragen dan 3 m. Specifieke gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.

Water

De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor water, de waterhuishouding en taluds. Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming, zoals borstweringen, hekwerken en daarmee gelijk te stellen constructies, bruggen ten behoeve van kruisend verkeer, dammen (al dan niet met duikers), vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van niet meer dan 1 m.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels. Specifieke gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.

Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenstal': tevens een paardenstal. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenbak': tevens een paardenbak. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor tuinen, erven, parkeervoorzieningen, water met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.

Het aantal woningen is met een aanduiding op de plankaart aangegeven. Hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. De goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen is op de plankaart aangegeven. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouw- en gebruiksregels. Specifieke gebruiksregels, nadere eisen en algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.

Leiding - Hoogspanningsverbinding

De voor 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 kV.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 60 m. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Daarnaast geldt voor deze bestemming een aanlegverbod zonder omgevingsvergunning en zijn voorwaarden voor een omgevingsvergunning opgenomen. Een drietal uitzonderingen op het aanlegverbod zijn daarbij van toepassing.

Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding

De voor 'Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV.

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Daarnaast geldt voor deze bestemming een aanlegverbod zonder omgevingsvergunning en zijn voorwaarden voor een omgevingsvergunning opgenomen. Een drietal uitzonderingen op het aanlegverbod zijn daarbij van toepassing.

Artikel 15 Waarde - Archeologie - 1

Met deze bestemming worden de gronden beschermd die op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland zijn aangeduid als zone III, met een hoge verwachting.

Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 100 m2. Tevens moet worden voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).


Artikel 16 Waarde - Archeologie - 2

Met deze bestemming worden de gronden beschermd die op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland zijn aangeduid als zone IV, met een middelhoge verwachting.

Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 500 m2. Tevens moet worden voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).


Artikel 17 Waarde - Archeologie - 3

Met deze bestemming worden de gronden beschermd die op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland zijn aangeduid als zone VI, met een middelhoge verwachting.

Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 1.000 m2. Tevens moet worden voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de binnenbeschermingszone van de waterkering. Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals borstweringen, hekwerken en daarmee gelijk te stellen constructies, niet zijnde bruggen, dammen met duikers, vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, worden gebouwd met een maximale hoogte van niet meer dan 1 m.

Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Daarbij dienen de bij de bestemming betrokken bouwregels in acht te worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig te worden geschaad. Vooraf dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, tenzij reeds een watervergunning van de Keur is verleend.

7.4 Algemene Regels

In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, uitsluiting aanvullende werking bouwverordening, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels opgenomen.

7.5 Overgangsrecht En Slotregel

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan maakt 'slechts' een nieuwe ontwikkeling planologisch direct mogelijk, namelijk:

  • de beoogde verbreding van de bestaande Duikertocht naar gemaal Binnenwegse polder.

De kosten voor deze verbreding worden gedragen door het Hoogheemraadschap van Schieland & Krimpenerwaard.

Daarnaast worden kleine ontwikkelingen van woningbouw aan de Kruisweg met een wijzigingsbevoegdheid indirect planologisch mogelijk gemaakt.

De plannen voor de wijzigingsbevoegdheden voor de kleine ontwikkelingen van woningbouw aan de Kruisweg worden te zijner tijd apart stedenbouwkundig beoordeeld. Hiervoor zullen in samenspraak met de initiatiefnemers anterieure overeenkomsten worden aangegaan.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van de inspraakverordening van de gemeente Lansingerland heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken van 4 augustus tot en met 14 september 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn ingezetenen en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zijn of haar reactie aan het college van burgemeester en wethouders bekend te maken.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overleginstanties voorgelegd.

In de 'nota inspraak- en overlegreacties bestemmingsplan 'Rottezoom'' (bijlage 6) zijn de inspraak- en overlegreacties samengevat en beantwoord. Daarbij is aangegeven of de reactie aanleiding geeft tot het aanpassen van het voorontwerpbestemmingsplan.

Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

De nota zienswijzen (bijlage 7) bevat een overzicht van de gevolgde procedure, een weergave van de zienswijzen en een gemeentelijke reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan wordt overgegaan. Op basis van een ambtshalve beoordeling van het ontwerpbestemmingsplan zijn een aantal onvolkomenheden geconstateerd, deze zijn opgenomen in de Staat van wijzigingen (bijlage 7).

Reactieve aanwijzing provincie Zuid-Holland
Naar aanleiding van het vaststellingsbesluit hebben Gedeputeerde Staten een reactieve aanwijzing gegeven ten aanzien van het bestemmingsplan “Rottezoom”. Deze aanwijzing is gegeven ten aanzien van Wro zone wijzigingsgebied - 7. Wro zone wijzigingsgebied - 7 was bij vaststelling opgenomen in artikel 31.2.4 en blijft geen onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan. Het gevolg daarvan is dat de bovengenoemde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden. Daar waar de reactieve aanwijzing is gegeven voor een deel van het betreffende artikel, zal het artikel voor het overige onveranderd in werking treden.

Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten

Bijlage 1 Gebiedsvisie Kruisweg

Bijlage 1 Gebiedsvisie Kruisweg

Bijlage 2 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De 'Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten'

Bijlage 2 Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'

Bijlage 3 Inschaling Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Inschaling bedrijfsactiviteiten

Bijlage 4 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 4 Toelichting op de Staat van horeca-activiteiten

Bijlage 5 Bureauonderzoek Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, beplanting, sloten, akkers en weiland. De oostgrens wordt gevormd door de Rotte.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Het bestemmingsplan maakt echter wel de verbreding van de Duikertocht direct mogelijk en maakt een achttal kleine ontwikkelingen van woningbouw langs de Kruisweg indirect met wijzigingsbevoegdheden mogelijk.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om , als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), langs de Rotte is wel een ecologische verbindingszone gepland. In het bestemmingsplan wordt hiervoor een natuurbestemming opgenomen. Bestaamde natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door het hoofdzakelijk consoliderende bestemmingsplan. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn gebaseerd op het natuurwaardenonderzoek van Arcadis uit 2008. Het natuurwaardenonderzoek betreft een quickscan naar de geschiktheid van het gebied voor de diverse soorten, het is geen uitgebreid veldonderzoek.

Planten

Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde of zeldzame soorten aangetroffen. Het gaat hierbij vooral om sloten met verruigde rietkragen. Ook zijn verschillende slootkanten afgezet met (houten) beschoeiing, waardoor er nauwelijks tot geen begroeiing mogelijk is op die plaatsen. Desondanks is niet uit te sluiten dat nabij de watergangen beschermde plantensoorten voorkomen, zoals de zwanenbloem, dotterbloem, gewone vogelmelk, grote kaardenbol en rietorchis (tabel 2). De akkers en weilanden in het plangebied zijn ongeschikt voor beschermde of zeldzame plantensoorten.

Vogels

Tijdens het veldbezoek zijn verschillende vogelsoorten aangetroffen. Het gaat hierbij met name om algemeen voorkomende soorten, zowel zangvogels, watervogels en roofvogels. Het gaat hierbij onder andere om wilde eend, kuifeend, fuut, merel, spreeuw, blauwe reiger, houtduif, aalscholver en torenvalk. Daarnaast zijn meerdere visdieven aangetroffen boven de Rotte, een soort van de Rode Lijst (kwetsbaar). Er vlogen ook meerdere boerenzwaluwen rond in het plangebied, ook een Rode Lijstsoort (gevoelig). Ook is de Rode Lijstsoort koekoek gehoord in het plangebied (kwetsbaar). De locatie is niet bekend. Tijdens het broedseizoen zullen verschillende vogels broeden in het plangebied. Met name de aanwezige rietkragen, bomen en struiken zullen gebruikt worden. Ook de aanwezige gebouwen kunnen gebruikt worden door broedende vogels, zoals huismus. De akkers zelf zullen slechts in enkele gevallen gebruikt worden om te broeden (mogelijk door de kievit). De aanwezige weilanden kunnen door weidevogels gebruikt worden. Weidevogels zijn tijdens het veldbezoek in de omringende weilanden aangetroffen, maar niet in het plangebied zelf. Dit komt vermoedelijk omdat er maar weinig weilanden aanwezig zijn. De oudere bomen (dikke wilgen), die vooral voorkomen langs de Rotte, hebben vermoedelijk holtes, die gebruikt kunnen worden door holenbroedende vogels, zoals spechten. Mogelijk zijn er ook jaarrond beschermde nesten van uilen, zwarte kraai en buizerd aanwezig.

Zoogdieren

Tijdens het veldbezoek is een haas aangetroffen. Gezien de voorkomende biotopen worden verder ook alleen algemene soorten verwacht, zoals bosmuis, huisspitsmuis, mol, rosse woelmuis en veldmuis. In de oeverlanden van de Rotte (grenzend aan het plangebied) kan daarnaast de zwaar beschermde waterspitsmuis voorkomen. De aanwezigheid van de zwaar beschermde noordse woelmuis kan op grond van historische waarnemingen (provincie Zuid-Holland, 2003) worden uitgesloten.

Het is mogelijk dat vleermuizen, zoals de gewone dwergvleermuis, de watervleermuis, rosse vleermuis en de laatvlieger, jagend aangetroffen worden binnen het plangebied. De Rotte of de bomen erlangs kunnen dienen als vliegroute voor vleermuizen (gewone en ruige dwergvleermuis, watervleermuis, meervleermuis). Erven van boerderijen/landhuizen kunnen fungeren als jachtgebied van de gewone grootoorvleermuis. Daarnaast kan de Rotte fungeren als jachtgebied van de watervleermuis en/of de meervleermuis. In en nabij het plangebied staan verschillende gebouwen. Gebouwbewonende vleermuizen, zoals de gewone dwergvleermuis, meervleermuis en de watervleermuis, kunnen vaste verblijfplaatsen (zomerverblijfplaatsen, kraamkolonies, paarplaatsen en/of winterverblijfplaatsen) hebben in deze gebouwen. In het plangebied, met name langs de Rotte, staan verschillende oudere bomen (wilgen). Mogelijk zitten er in deze bomen holtes, die kunnen dienen als vaste verblijfplaats (zomerverblijfplaats, kraamkolonie en/of paarplaats) voor boombewonende vleermuizen, zoals de rosse vleermuis en de ruige dwergvleermuis. Overigens zijn in het verleden geen meldingen gedaan van verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen in het plangebied (provincie Zuid-Holland, 2004).

Amfibieën

Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad te verwachten in het plangebied. Gezien de verspreidingsgegevens van zwaar beschermde soorten worden deze niet verwacht in het plangebied.

Vissen

Gezien de landelijke verspreiding van bittervoorn en de kleine modderkruiper, is het voor beide soorten mogelijk dat ze in of nabij het plangebied voorkomen. Op grond van habitatgeschiktheid kan in verlandingssituaties van de Rotte de grote modderkruiper voorkomen en in het diepe water van de Rotte de rivierdonderpad.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B4.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsrege- ling Ffw tabel 1 zwanenbloem, dotterbloem, gewone vogelmelk, grote kaardenbol

bosmuis, huisspitsmuis, mol, rosse woelmuis en veldmuis

bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad
ontheffingsrege-
ling Ffw
tabel 2 rietorchis
kleine modderkruiper, rivierdonderpad
tabel 3 bijlage 1 AMvB waterspitsmuis
bittervoorn, grote modderkruiper
bijlage IV HR alle vleermuizen
vogels cat. 1 t/m 4 buizerd, kerkuil, steenuil en huismus

Toetsing

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. De verbreding van de Duikertocht met natuurvriendelijke oevers wordt wel rechtstreeks mogelijk gemaakt. In de Duikertocht kunnen de beschermde vissen kleine modderkruiper en bittervoorn voorkomen. Dit dient voorafgaand aan de werkzaamheden onderzocht te worden. Aantasting van beschermde vissen tijdens het dempen van de watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen voor de kleine modderkruiper zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien gewerkt wordt volgens de goedgekeurde gedragscode van de Unie van Waterschappen. Voor tabel 3-soorten dient een ontheffing aangevraagd te worden. Deze zal naar verwachting worden verleend omdat de werkzaamheden leiden tot een verbetering van de ecologische omstandigheden in de Duikertocht.

In het bestemmingsplan zijn verder wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor woningbouw. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze eventuele toekomstige ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Verstoring van broedende vogels is verboden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn3. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten4 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Bij de kap van bomen, sloop van gebouwen, grondwerkzaamheden en werkzaamheden aan watergangen is nader onderzoek naar vleermuizen, rivierdonderpad, kleine modderkruiper, bittervoorn, waterspitsmuis, rietorchis, grote modderkruiper en vogels met een vaste nestplaats is noodzakelijk.
    1. 1. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels aanwezig blijken en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
    2. 2. Indien rivierdonderpad, kleine modderkruiper, bittervoorn, waterspitsmuis, rietorchis, grote modderkruiper aanwezig zijn, dient voor de werkzaamheden een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van EL&I. Indien de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt en indien mogelijk mitigerende maatregelen worden getroffen, mag worden verwacht dat de ontheffing zal worden verleend.

Conclusie

Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Flora- en faunawet niet plaatsvinden. De Flora- en faunawet zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Ook het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

  1. 3. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dit zijn: - bescherming van flora en fauna (b); - veiligheid van het luchtverkeer (c); - volksgezondheid of openbare veiligheid (d).
  2. 4. Een deel van deze soorten zijn ondergebracht in categorie 5 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Hoewel het onderbrengen van deze soorten op deze lijst anders doet vermoeden is de vaste rust- en verblijfplaats van deze vogels niet jaarrond beschermd. Dit betreffen namelijk vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor gebroed hebben of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats is gegaan, zich elders te vestigen.

Bijlage 6 Nota Inspraak- En Overleg

Bijlage 6 Nota inspraak- en overleg

Bijlage 7 Nota Zienswijzen En Staat Van Wijzigingen

Bijlage 7 Nota zienswijzen en staat van wijzigingen