Westpolder/Bolwerk 2012, 1e herziening, deelplan 3 west
Bestemmingsplan - Gemeente Lansingerland
Vastgesteld op 29-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, 1e herziening, deelplan 3 west" met identificatienummer NL.IMRO.1621.BP0104H01-VAST van de gemeente Lansingerland.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan- en uitbouw:
een uitbreiding van het hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtergevel
de gevel exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, aan de achterzijde van een gebouw.
1.7 achtergevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de achterste bouwgrens van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.8 afvalinzamelsysteem:
een al dan niet geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerk/voorziening ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.
1.9 ambachtelijk en/of verzorgend bedrijf:
- 1. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar – voor een belangrijk deel in handwerk – goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker en welke wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder 2;
- 2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
- het productieproces, wordt grotendeels “met de hand” of althans niet in hoofdzaak geautomatiseerd, of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;
- voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.
Bedrijven welke zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie, worden hieronder niet begrepen.
1.10 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.11 antennedrager:
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.12 antenne-installatie:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingspercentage:
het percentage van de oppervlakte van een bestemmings- of bouwvlak dat mag worden bebouwd.
1.16 bedrijf aan huis
Het, onder voorwaarden, uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
- a. die in de bij deze regels als bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten wonen zijn aangeduid als milieucategorie 1, voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald, of daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving; en
- b. geen horeca of detailhandel zijnde; en
- c. geen sterke publieksaantrekkende werking hebben
in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van alle bouwlagen van kantoren, winkels en/of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, zoals werkkasten, kantine, toiletten en douches.
1.18 beroep aan huis:
het beroepsmatig uitoefenen van in hoofdzaak niet publieksaantrekkende en kleinschalige activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.
1.19 beroepsmatige activiteiten:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, die door de aard (qua milieuplanologische hinder) en de omvang in een woning en behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.20 beroepsmatige werkruimte:
een werkruimte waarbinnen beroepsmatig diensten worden verricht op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.21 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.22 bestaand gebruik:
het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.27 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.28 bouwlaag, laag:
de begane grond of een verdieping van een gebouw, een onderhuis en een zolder worden hier niet onder begrepen.
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.30 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.32 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.33 carport:
een overkapping ten behoeve van het stallen van auto's zonder tot de constructie behorende wanden.
1.34 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk eigen zijnde waarde in verband met de herkenbaarheid van de in het verleden ontstane elementen van het bouwwerk in relatie tot de geschiedkundige ontwikkeling van het gebied. Architectonische waarde wordt hieronder mede begrepen.
1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Zie ook het begrip 'webwinkel:'.
1.36 eengezinswoning:
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
1.37 erf
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.38 erfafscheiding
schuttingen, muren, terrasschermen en andere gebouwde verticale afscheidingen welke al dan niet op de erfgrens zijn geplaatst.
1.39 erfbebouwing
de bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
1.40 escortbedrijf:
het bedrijfsmatig, of in omvang alsof die bedrijfsmatig is, aanbieden van prostitutie door natuurlijke personen, groep van personen en/of rechtspersonen, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.41 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 geldende grenswaarde:
de krachtens de Wet geluidhinder geldende maximaal toegestane geluidbelasting.
1.43 geluidgevoelig object:
een geluidsgevoelige gebouw, terrein en/of ruimte zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder.
1.44 gestapelde woning:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat.
1.45 hogere grenswaarde:
de krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde hogere maximaal toegestane geluidbelasting.
1.46 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn functie aard, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken.
1.47 kantoor:
een gebouw of een deel van een gebouw welke door haar indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden (al dan niet met een baliefunctie), waaronder een advocatenkantoor.
1.48 kap:
een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie ten minste 65% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.
1.49 kunstwerk:
een in bouwkundige zin, door mensenhanden gemaakt (civiel technisch) bouwwerk, zoals onder andere aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten.
1.50 kwetsbare objecten:
- 1. woningen, met uitzondering van:
- a. verspreid liggende vrijstaande woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per ha;
- b. dienst- en bedrijfswoningen behorende van derden;
- 2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- a. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- b. scholen;
- c. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- a. kantoorgebouwen en hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object;
- b. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- 4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.51 maatschappelijke voorziening:
een overheids-, medische, educatieve-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en/of vergelijkbare maatschappelijke voorziening, een voorziening ten behoeve van sportbeoefening, kinderdagverblijf, kinderopvang, een voorziening ten behoeve van bejaarden, alsmede ondergeschikte vormen van niet zelfstandige detailhandel, niet zelfstandige dienstverlening en/of niet zelfstandige horeca ten dienste van de gebruikers van deze voorziening.
1.52 milieucategorie
een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
1.53 onderkomen:
een voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.54 openbaar gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.55 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.56 overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats met maximaal twee aaneengesloten wanden (al dan niet tot de constructie behorend).
1.57 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.58 parkeerkoffer
een gebied(je) met parkeerplaatsen, in principe tussen woningen gelegen c.q. waardoor een bouwstrook onderbroken wordt.
1.59 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de weg;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van het aansluitende afgewerkte terrein;
- c. voor een ander bouwwerk: de hoogte van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen of, indien het bouwwerk niet direct aan de weg is gelegen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein
- d. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
- 1. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelrooilijn van een op bedoeld perceel aangegeven hoofdgebouw, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
- 2. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
- 3. voor vrijstaande bijgebouwen wordt het peil bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein.
Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.
1.60 perceel:
zie 'bouwperceel'.
1.61 perceelsgrens:
zie 'bouwperceelgrens'.
1.62 praktijkruimte:
een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor beoefenaren van vrije (aan huis gebonden) beroepen, zoals medische, paramedische, administratieve en daarmee vergelijkbare beroepen, zulks met uitzondering van seksinrichtingen.
1.63 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.64 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan:
- 1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
- 2. een seksbioscoop of sekstheater; hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
- 3. een seksautomatenhal, hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of liveshow van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
- 4. een seksclub of parenclub;
al dan niet in combinatie met elkaar.
1.65 sekswinkel:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarbinnen detailhandel in goederen van erotisch-pornografische aard plaatsvindt.
1.66 straatmeubilair:
al dan niet zijnde bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
- 1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
- 2. telefooncellen, abri's, kunstobjecten, gedenktekens, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
- 3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
- 4. afvalinzamelsystemen.
1.67 voorgevel:
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.68 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn(en) die buitenwerks strak loopt/lopen langs de op het openbaar gebied gerichte gevel(s) van het oorspronkelijke hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.69 webwinkel:
Online verkoop van goederen.
1.70 Wet geluidhinder:
de geldende wet houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.71 woning:
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
1.72 zijgevel:
de gevel exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, gelegen tussen de voor- en achtergevel van een gebouw.
1.73 zijgevelrooilijn:
de bouwgrens evenwijdig aan de zijgevel van een gebouw.
1.74 zolder:
een gedeelte van een gebouw, gelegen onder een kap, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 meter, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tussen bouwwerken onderling:
waar deze afstand het kleinst is, inclusief ondergeschikte bouwdelen.
2.2 de afstand van een bouwwerk tot een perceelsgrens:
vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 meter boven peil en haaks op de perceelsgrens, inclusief ondergeschikte bouwdelen.
2.3 de bebouwde oppervlakte:
van een (bouw)perceel, een bouwvlak of ander terrein, buitenwerks en neerwaarts geprojecteerd, als het totaal van de (grond)oppervlakten van alle op het terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de breedte (lengte of diepte) van een gebouw:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren (op 1 meter boven peil). Wanneer de gevels niet evenwijdig lopen of verspringen wordt het gemiddelde genomen van de kleinste en grootste maat.
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en ongebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet in de vorm van parkeerkoffers, en de ontsluiting daarvan behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.
Met dien verstande dat:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'pad' een fiets-/voetpad aangelegd moet worden met een minimale breedte van 2 meter;
- b. parkeerkoffers uitsluitend tussen woningen gerealiseerd mogen worden, dus niet op hoeken.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergeschikte bouwdelen
6.2 Aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, voorzover in dit bestemmingsplan niet anders is bepaald;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
6.3 Bouw van geluidsgevoelige objecten
De bouw van geluidsgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder geldende normen of vastgestelde hogere waarden.
6.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:
- a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. het behoud van parkeervoorzieningen;
- e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;
- f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- g. het milieu.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik van onbebouwde gronden
7.2 Gebruik van bouwwerken
7.3 Ondergeschikte bouwdelen
Voor zover het gebruik van ondergeschikte bouwdelen zoals bedoeld in lid 6.1 niet past binnen de desbetreffende bestemming, worden deze gebruiksregels buiten beschouwing gelaten.
7.4 Afwijken van de algemene gebruiksregels
7.5 Bestaand gebruik
Het gebruik van gronden dat niet voldoet aan het bepaalde in de leden 7.1.1 t/m 7.1.3, is toegestaan en mag worden voortgezet voor zover dit rechtsgeldig is gestart voor het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd met inachtneming van het bepaalde in lid 10.2 het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 9 (Algemene afwijkingsregels) niet kunnen worden gebouwd;
- b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken, aanduidingen en/of aanwijzingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;
- c. het geheel verwijderen en/of wijzigen van gebiedsaanduidingen, indien dit:
- 1. in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven wenselijk en/of vereist is; en/of
- 2. in verband met gewijzigde milieuhinder, wetgeving en/of beschermingsregimes wenselijk en/of vereist is.
10.2 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen
Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. het aantal parkeervoorzieningen;
- 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
- 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 7. het milieu;
- b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
- 1. luchtkwaliteit;
- 2. parkeerbehoefte;
- 3. geluid;
- 4. bodemkwaliteit;
- 5. watertoets;
- 6. archeologie;
- 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
- 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
- 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het onder lid a bepaald is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, 1e herziening, deelplan 3 west".
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Afbeelding Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Wonen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Bedoeling Van Het Plan
In Westpolder/Bolwerk wordt een nieuw woongebied gerealiseerd. De ontwikkeling van het gebied vindt gefaseerd plaats. Eén van de fases heeft betrekking op de bouw van woningen in deelplan 3. Voor de bouw van woningen binnen dit plangebied zijn al omgevingsvergunningen verleend, maar deze sluiten onvoldoende aan op de huidige vraag vanuit de woningmarkt en worden daarom vooralsnog (deels) niet uitgevoerd.
De gewijzigde situatie op de woningmarkt is aanleiding om de invulling van dit plangebied te herzien. De wijze van bestemmen in het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" blijkt daarbij onvoldoende flexibiliteit te bieden om aan de huidige vraag vanuit de woningmarkt te kunnen voldoen.
Met dit bestemmingsplan wordt de planologische regeling voor een deel van de woonbestemming in deelplan 3 herzien om meer flexibiliteit te creëren.
1.2 Bij Het Plan Behorende Stukken
Dit bestemmingsplan wordt gevormd door een set van digitale bestanden. Deze digitale versie bestaat uit een toelichting, regels, een digitale verbeelding (GML) en bijlagen.
Het bestemmingsplan kan ook analoog worden geraadpleegd. In de analoge versie is de digitale verbeelding vervangen door een analoge verbeelding. Visueel leidt dit tot enkele wijzigingen. Inhoudelijk heeft dit geen gevolgen.
Via de toelichting worden de voor de beoogde ontwikkeling relevante ruimtelijke factoren inzichtelijk gemaakt. Bovendien geeft het een beschrijving van de in het bestemmingsplan opgenomen planregels. Via deze beschrijving wordt het doel van de planregels uiteengezet. Dit kan indien nodig helderheid geven bij de uitleg van de planregels (en verbeelding).
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
De planlocatie is gelegen aan de westzijde van Berkel en Rodenrijs en valt binnen deelplan 3 van het gebied Westpolder. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de lintbebouwing langs de Leeweg en aan de westzijde aan het plangebied van het uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, basisschool Westpolder 2 en woningen deelplan 5 (bouwstroom 1)".
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Het plangebied bestaat uit een vijftal losse gebieden, omdat alleen de gronden met de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' worden herzien. Groen-, water- en verkeersbestemmingen zijn buiten deze planherziening gelaten. In afbeelding 2 is weergegeven welke delen van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk" met dit bestemmingsplan herzien worden.
Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" met begrenzing van deze herziening
1.4 Geldende Ruimtelijke Planregeling
De te ontwikkelen locatie maakt deel uit van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" dat op 28 maart 2013 is vastgesteld, waarna het op 12 juni 2013 in werking is getreden. Op 10 oktober 2013 is het plan onherroepelijk geworden.
In paragraaf 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" opgenomen met daarop globaal de ligging van het plangebied weergegeven.
De gronden waarop deze planherziening betrekking heeft, hebben de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin - Parkeren 2'. Het plangebied valt daarnaast binnen een vrijwaringszone ten behoeve van de bescherming van luchtvaartverkeer. Dit houdt verband met het nabijgelegen vliegveld 'Rotterdam The Hague Airport'.
1.5 Planvorm
Bij de opzet van de toelichting is rekening gehouden met de standaardindeling in het gemeentelijk handboek voor ruimtelijke plannen. Van het handboek is afgeweken wanneer dit bijdraagt aan de leesbaarheid en doelmatigheid.
De planregels sluiten aan bij die voor plangebied van het uitwerkingsplan voor de bouw van een basisschool en woningen dat aan de westzijde grenst aan het plangebied van deze herziening.
Op de verbeelding zijn woon- en tuinbestemmingen opgenomen. De openbare gebieden, bestaande uit groen-, verkeers- en waterbestemmingen blijven buiten deze planherziening.
1.6 Leeswijzer
In het navolgende hoofdstuk van deze toelichting wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de beoogde nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevant geachte Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toets aan van belang zijnde wet- en regelgeving voor omgevingsaspecten zoals bodem, geluidhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, ecologie en cultuurhistorie. Het daaropvolgende hoofdstuk geeft een juridische planbeschrijving ten aanzien van de regels en de verbeelding. In het hoofdstuk 6 zal worden ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. De maatschappelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan komt aan de orde in het laatste hoofdstuk.
Hoofdstuk 2 Bestaande En Nieuwe Situatie
2.1 Bestaande Situatie
Zoals in het voorgaande hoofdstuk aangegeven, maakt het plangebied onderdeel uit van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012". De gronden hebben hierin deels de bestemming 'Wonen' en deels de bestemming 'Tuin - parkeren 2'. Deze laatste bestemming maakt de aanleg van tuinen mogelijk met bijbehorende paden, erfafscheidingen en dergelijke en verplicht daarnaast tot de aanleg van parkeerplaatsen op eigen terrein.
Binnen de woonbestemming is in de bestaande situatie per perceel een bouwvlak vastgelegd, waarbinnen de woning gerealiseerd moet worden. Deze bouwvlakken bieden in de meeste gevallen ruimte voor de bouw van één specifiek type twee-onder-één-kappers, en in enkele gevallen voor één specifiek type vrijstaande woning. Door deze wijze van bestemmen is de verkaveling feitelijk ook al vastgelegd en is uitruil tussen de verschillende types niet mogelijk.
De maximale bouwhoogte is in alle gevallen 12 meter. De maximale goothoogte is deels 6,5 meter en deels 7 meter.
2.2 Nieuwe Situatie
In de nieuwe situatie worden geen afzonderlijke bouwvlakken meer opgenomen, maar wordt dit vormgegeven als bouwstroken. Deze geven meer flexibiliteit in verkaveling en woningtypen, doordat er met de verschillende (architectonische) woningtypes met variërende maten geschoven kan worden binnen de bouwstroken. Naast vrijstaande woningen en twee-onder-één-kappers kunnen ook in beperkte mate rijwoningen worden gerealiseerd. Op de verbeelding is met een bouwaanduiding aangegeven waar dat mogelijk is en in de regels is aangeven dat de maximale lengte van de rijtjes 6 woningen mag bedragen.
Ook in de nieuwe situatie wordt de maximale bouwhoogte op 12 meter vastgelegd. De maximale goothoogte wordt gelijkgetrokken op 7 meter. Dit biedt ruimte aan de bouw van woningen in twee lagen met een kap. Met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid wordt het mogelijk om een grotere goothoogte toe te staan om medewerking te kunnen verlenen aan de bouw van drie lagen met een plat dak. Hierbij blijft het kwaliteitsinstrumentarium uit het Masterplan Westpolder/Bolwerk leidend.
Het aantal woningen is niet gemaximeerd. Wel wordt het aantal beperkt door de omvang van de bouwstroken en de gehanteerde parkeernorm. Tevens blijft de woningdichtheid uit het Masterplan Westpolder/Bolwerk van toepassing. Met deze flexibele benadering kan snel en adequaat worden ingespeeld op de wensen van potentiële kopers. Deze aanpak houdt dan ook rekening met de huidige, onzekere woningmarkt, waarbinnen de vraag naar nieuwbouwwoningen minder voorspelbaar is dan in voorgaande jaren.
De aanleg van parkeerplaatsen is zowel mogelijk binnen de bestemming 'Tuin' als binnen de bestemming 'Wonen'.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak welke ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het van kracht zijnd ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. Door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en de door het tegelijkertijd plaatsvinden van groei, stagnatie en krimp toenemende regionale verschillen, zijn de beleidsnota's op het gebied van zowel ruimte als mobiliteit gedateerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.
De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:
- de Nota Ruimte;
- de Structuurvisie Randstad 2040;
- de Nota Mobiliteit;
- de MobiliteitsAanpak;
- de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
- de agenda Landschap;
- de agenda Vitaal Platteland;
- Pieken in de Delta.
In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Met de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) uit 1994 werd de basis gelegd voor de bouw van grootschalige woonwijken. Vinex zag formeel op de periode tot 2005.
Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de rijksdoelstellingen voor heel Nederland wel benoemen: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering van verstedelijking wordt echter overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma’s. Waar samenwerking tussen gemeenten uitblijft, stimuleren provincies actief dat de samenwerking alsnog tot stand komt.
Provincies voeren, rekening houdend met de rijksdoelstellingen, de regie over de integratie en afweging van ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Lansingerland is onderdeel van de zuidvleugel. De nog onvoltooide Vinex-locaties zijn onderdeel geworden van deze programmering.
De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om niettemin wel het zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is door het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daardoor wordt de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut. Hiervoor is reeds omschreven dat het plangebied deel uitmaakt van een Vinex-locatie. Daarmee heeft het Rijk zich al uitgesproken voor de ontwikkeling van nieuwbouw buiten bestaand stedelijk gebied. Een nadere beoordeling aan de hand van de genoemde ladder kan daarmee achterwege blijven.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.
Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als 'concrete beleidsbeslissing'. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament;
- grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- defensie, en
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met voorschriften voor de volgende thema's:
- Rijksvaarwegen;
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Ecologische hoofdstructuur;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Veiligheid rond rijksvaarwegen;
- Verstedelijking in het IJsselmeer;
- Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
3.1.3 Conclusie
Het beleid van het Rijk richt zich op nationale belangen. Wat het Rijk daaronder schaart komt via onder meer de hiervoor behandelde beleidsstukken en algemene regels tot uiting.
De realisatie van woningen valt in ruimtelijke zin niet onder de reikwijdte van het actuele Rijksbeleid. Bovendien vindt deze ontwikkeling plaats in een door het Rijk aangewezen Vinex-locatie en maakt het vigerende bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" al woningbouw mogelijk op deze gronden. Van enige strijd met Rijksbeleid is dan ook geen sprake.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie op Zuid-Holland
De Visie op Zuid-Holland, welke is vastgesteld op 2 juli 2010, bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda).
Provinciale Structuurvisie
De Provinciale Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en een visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er staat in hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, en
- stad en land verbonden.
Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De provinciale belangen luiden:
- behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid;
- verbeteren van de waterveiligheid;
- robuust en veerkrachtig watersysteem;
- duurzame energievoorziening;
- versterken stedelijk netwerk;
- optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters;
- verbeteren interne en externe bereikbaarheid;
- voldoende aanbod van verschillende woonmilieus;
- voorzien in een gezonde leefomgeving;
- ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen;
- behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur;
- verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling;
- realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur;
- versterken recreatieve functie en groenstructuur.
De Visie op Zuid-Holland is in 2012 geactualiseerd. De hoofdopgaven, de 14 provinciale belangen en de planhorizon zijn bij deze actualisering overeind gebleven.
Verordening Ruimte
De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’ is ook uitgangspunt voor de provinciale Verordening Ruimte. Daarin staan dus alleen die zaken die provinciaal móeten.
De Verordening Ruimte stelt regels voor gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening Ruimte daarom regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzoneringen, lucht- en helihavens, molen - en landgoedbiotopen. Daarnaast zijn regels over bijvoorbeeld de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen vastgelegd.
Om het stedelijk netwerk te versterken hanteert de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Daarnaast kan de open ruimte buiten de stedelijke gebieden worden behouden voor landbouw, natuur en recreatie. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door op de kaart aangegeven bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met de vastgelegde grenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd.
De kern Berkel en Rodenrijs, inclusief het plangebied, valt op grond van de provinciale verordening binnen een bebouwingscontour (zie de volgende afbeelding).
Afbeelding 3: bebouwingscontour Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs met de globale ligging van het plangebied
Uitvoeringsagenda
In de Uitvoeringsagenda staat hoe de provincie en verschillende partners de structuurvisie uitvoeren. De nadruk ligt op samenhang van maatregelen en programma's en de samenwerking met de regio's.
De Uitvoeringsagenda maakt duidelijk wat er moet gebeuren en wat de onderlinge rolverdeling van de provincie en haar partners is. Elke partij werkt vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid om de ambities van de structuurvisie te realiseren.
3.2.2 Woningbouwprogramma
De provincie Zuid-Holland houdt continu de ontwikkeling van woningbouw binnen de provincie in de gaten. Uit de 'Voortgang kwantitatief woningbouwprogramma 2010-2019' kan worden opgemaakt, dat binnen de meeste regio's de behoefte aan woningbouw is afgenomen.
Voor de provincie Zuid-Holland is per regio een woningbouwprogramma opgesteld. Lansingerland valt binnen de 'Stadsregio Rotterdam'. Voor de periode 2010-2019 werd voor deze regio uitgegaan van een gewenste woningtoename van 35.000 woningen. Dit aantal is door de provincie verlaagd naar 26.700 woningen. Deze verlaging heeft consequenties voor de woningbouw binnen Lansingerland. Een aantal woonwijken wordt vooralsnog niet ontwikkeld. Voor de bouw van woningen in het onderhavige plangebied zijn er geen consequenties. De ontwikkeling van Westpolder/Bolwerk bevindt zich in een vergevorderd stadium. Het is wenselijk dat deze wijk wordt afgerond. De bouw past ook binnen het gecorrigeerde regionale woningbouwprogramma.
Bovendien heeft dit bestemmingsplan betrekking op een gebied waarin het geldende bestemmingsplan al in de bouw van woningen voorziet.
3.2.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan, waarmee de bestaande regeling voor een gedeelte van de woningbouw in Westpolder wordt herzien, is in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Lansingerland
Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de gemeentelijke structuurvisie vastgesteld. Via deze structuurvisie verankert de gemeente de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot 2025. Het betreft ontwikkelingen met betrekking tot onder meer woningbouw, bedrijventerreinen en maatschappelijke voorzieningen. Binnen de gemeentelijke structuurvisie maakt de planlocatie deel uit van 'nieuw stedelijk gebied'. Op afbeelding 4 is dit zichtbaar.
Afbeelding 4: kaart bij structuurvisie Lansingerland
De gronden binnen dit gebied zijn primair bestemd voor woningbouw met daarbij behorende voorzieningen.
3.3.2 Masterplan Westpolder/Bolwerk
In 2000 is voor het totale woongebied het "Masterplan Westpolder/Bolwerk" vastgesteld. Dit bestaat uit een stedenbouwkundige visie en een kwaliteitsinstrumentarium. De stedenbouwkundige visie en het kwaliteitsinstrumentarium uit het Masterplan Westpolder/Bolwerk blijven ook van kracht voor deze herziening.
Het hoofdthema is het dorps bouwen. Dorps bouwen is gebaseerd op een aantal pijlers:
- zo veel mogelijk een gemengd programma;
- een zo goed mogelijke integratie met het buitengebied;
- een directe aansluiting op de landschappelijke karakteristiek van het gebied;
- individualisering van het bouwen;
- gebruik van mogelijkheden van duurzaam bouwen;
- in een stratenpatroon dat aansluit bij de dorpse karakteristiek.
Daarnaast zijn de volgende aspecten belangrijke hoofdthema’s voor de ruimtelijke invulling van het plangebied:
- een zodanige ontsluitingsstructuur dat niet alleen het geplande woongebied goed ontsloten wordt, maar ook de bestaande verkeersstructuur langs de linten zo goed mogelijk ontlast wordt;
- een optimale inbedding van de Randstadrailhalte Berkel Westpolder, zodat de gebruiksmogelijkheden ervan optimaal benut worden.
Met deze planherziening wordt de eerder vastgestelde ontsluitingsstructuur, evenals de groenstructuur, niet gewijzigd. Wel wordt het mogelijk om meer te variëren in locatie van de woningtypen in dit gedeelte van de Westpolder. Dit sluit goed aan bij de uitgangspunten van het Masterplan.
3.3.3 Conclusie
De herziening van de bestemmingsregeling voor dit gedeelte van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012", waarbij de eerder vastgelegde ruimtelijke structuur behouden blijft, maar meer flexibiliteit en variatie wordt geboden in woningtypen past binnen het gemeentelijke ruimtelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
4.1.1 Inleiding
Binnen de ruimtelijke ordening wordt cultuurhistorie over het algemeen geassocieerd met de gebouwde omgeving, zoals monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, maar ook met archeologische waarden. Naast deze cultuurhistorische elementen is er de laatste jaren steeds meer aandacht gekomen voor landschappelijke structuren, ofwel het historisch cultuurlandschap en de historische geografie. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Deze zien zowel op archeologische waarden als op monumentale gebouwen en historisch waardevolle landschapselementen.
4.1.2 Archeologische waarden
Beoordeling
Op 28 maart 2013 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de Archeologische Beleidskaart en de bijbehorende Beleidsnota Archeologie vastgesteld. Hierin is onder meer het archeologisch onderzoek verwerkt dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012". Voor zover dit voor de bescherming van archeologische waarden noodzakelijk is, is in dit bestemmingsplan een beschermingsregeling opgesteld door middel van dubbelbestemmingen met een bijpassend regime.
Het plangebied van deze herziening ligt in een gebied dat al eens is onderzocht en waarvoor geen archeologisch beschermingsregime nodig was en is.
Meldplicht archeologische vondsten
Voor toevalsvondsten bestaat een meldingsplicht. Wanneer tijdens de uitvoering van het project wordt gestuit op een (mogelijk) archeologisch waardevol element, dan moet dit worden gemeld bij de gemeente en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Conclusie
Op de planlocatie zijn geen archeologisch waardevolle resten te verwachten en er is geen aanleiding voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek of het opnemen van een archeologische dubbelbestemming.
4.1.3 Cultuurhistorische waarden
Beoordeling
Deze herziening heeft geen wijzigingen in het verkavelingspatroon of de structuur van de wijk tot gevolg, zoals deze eerder in het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is vastgelegd. Ook zijn er in de nabijheid geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig die met dit plan kunnen worden aangetast.
Conclusie
Gezien vorenstaande maakt dit ruimtelijke plan geen inbreuk op bestaande cultuurhistorisch waardevolle elementen.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Akoestiek
Inleiding
De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op de bestrijding van geluidhinder door met name industrie, weg- en railverkeer. Geluidsgevoelige objecten, zoals woningen of scholen, mogen niet gerealiseerd worden zonder dat voorafgaand een toets aan de geluidnormen plaatsvindt. Ook waarborgt de Wgh dat geluidveroorzakende objecten, zoals wegen en bedrijven, niet zonder meer in de buurt van geluidsgevoelige objecten kunnen worden ontwikkeld.
De gemeente beschikt zelf over specifiek gemeentelijk geluidbeleid. Dit beleid ziet op de cumulatie van geluid. Aan de hand van geluidkaarten kan worden beoordeeld wat het effect is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling op het geluidniveau in een bepaald gebied. Het geluidniveau kan er door toe nemen, wat wellicht niet wenselijk is. Andersom geeft de kaart ook inzicht in de wenselijkheid van een geluidgevoelige ontwikkeling in een gebied.
Beoordeling
Uit akoestisch onderzoek in het kader van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012"', het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk" uit 2001 en het uitwerkingsplan "Westpolder, 2e fase (deelplan 3 West)" van 4 september 2007 is reeds gebleken dat er voor het plangebied van deze herziening geen belemmeringen gelden ten aanzien van de geluidsbelasting. De herziening is deels wel binnen de zone van de Klapwijkseweg gelegen, maar de geluidscontour van de voorkeurswaarde is veel dichter op de Klapwijkseweg gelegen, zo blijkt uit eerder onderzoek. Ook recente rekenresultaten in het kader van het wijzigingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, Leeweg 11" en het uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, basisschool Westpolder 2 en woningen deelplan 5 (bouwstroom 1)" bevestigen deze conclusie.
Nu met deze herziening uitsluitend de bouwmogelijkheden binnen de eerder vastgelegde woonpercelen worden herzien en er niet dichter op de Klapwijkseweg wordt gebouwd, is er geen aanleiding om (aanvullend) akoestisch onderzoek te laten uitvoeren.
Conclusie
Geluidsaspecten staan niet in de weg aan de beoogde herziening van dit gedeelte van Westpolder/Bolwerk.
4.2.2 Bodem
Inleiding
Vanwege het beoogde gebruik voor bewoning is inzicht vereist in de milieukundige gesteldheid van de bodem.
Beoordeling
Bij nieuwbouw dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Voor onder meer deelplan 3, waarvan het plangebied van deze herziening deel uitmaakt, is inmiddels sprake van een vergunde situatie. Bodemonderzoek en sanering heeft voor zover noodzakelijk plaatsgevonden.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor de haalbaarheid van woningbouw op deze locatie te verwachten ten aanzien van de bodemkwaliteit.
4.2.3 Ecologie
Inleiding
De natuurbescherming kan worden verdeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De gebiedsbescherming is verankerd door middel van het Nederlandse Natura 2000-netwerk. Dit netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Het Natura 2000-netwerk maakt bovendien deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De bescherming van inheemse (van nature in Nederland voorkomende) en uitheemse planten- en diersoorten die in het wild leven, is in één wet geregeld: de Flora- en faunawet.
Beoordeling
Bij het opstellen van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde flora en fauna binnen het gehele plangebied. Hieruit zijn geen belemmeringen naar voren gekomen voor de bouw van woningen binnen het plangebied van deze herziening. Er is geen reden om voor deze herziening, die uitsluitend betrekking heeft op gronden die in het geldende bestemmingsplan al een woonbestemming hebben een (aanvullend) onderzoek uit te voeren.
Zorgplicht
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van ecologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan, mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
4.2.4 Luchtkwaliteit
Inleiding
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet Milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen bedoeld. De wet maakt een onderscheid in projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden er bestemmingen genoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling (gevoelige bestemmingen).
Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Uit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf hier niet of nauwelijks aan bijdraagt. Projecten die 'niet in betekenende mate' leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk getoetst te worden op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van 'niet in betekenende mate' ligt bij 3% van de grenswaarde van een stof. Maatgevend zijn de stoffen 'stikstofdioxide', aangeduid als 'NO2' en fijn stof, aangeduid als 'PM10'.
Luchtkwaliteit plangebied en omgeving
Voor het actuele bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is in oktober 2011 een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit voor het totale woongebied. In dat kader is de luchtkwaliteit berekend langs onder andere de Provinciale weg N471, de Klapwijkseweg/Boterdorpseweg en de Oudelandselaan. Uit het onderzoek volgt dat de wettelijke normen voor de stoffen NO2 en PM10 niet worden overschreden.
Op grond van de Regeling NIBM draagt een woningbouwlocatie niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit indien de locatie niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat. Als gevolg van deze planherziening kan het aantal woningen binnen dit plangebied enigszins toenemen ten opzichte van de in het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" vastgelegde situatie, maar ook afnemen. Met een eventuele toename ligt het aantal woningen echter ver onder de hiervoor genoemde 1.500. Er is derhalve geen sprake van een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit ter plaatse.
Conclusie
Het plan voldoet aan het onderdeel luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
4.2.5 Externe veiligheid
Inleiding
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop een planologisch besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) schrijft voor dat het met betrekking tot de externe veiligheid noodzakelijk is inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan: verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.
Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde. Dit wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen kan worden afgeweken. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op een miljoen per jaar mag zijn.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat ten minste 10, 100 of 1000 overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde.
Beoordeling
In het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is reeds uitgebreid ingegaan op het aspect externe veiligheid. In of nabij het plangebied van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" komen twee risicobronnen voor: de N471 en de N472. Voor de beide provinciale wegen geldt dat voor de beoordeling van het groepsrisico het transport van LPG maatgevend is.
Het aantal vervoersbewegingen is echter dermate beperkt dat er van deze wegen geen risicocontour uitgaat met betrekking tot het individuele risico.
Wel ligt het plangebied gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van LPG, dat 325 meter bedraagt. De drempelwaarde voor het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheid. Bij minder dan 500 vervoersbewegingen met LPG treedt pas een groepsrisico op bij een dichtheid van meer dan 100 personen per hectare. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarnaast geldt dat de eventuele toename van de bevolkingsdichtheid, en daarmee het eventuele groepsrisico, ten opzichte van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan bieden zeer beperkt is.
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) heeft aangegeven dat bij een eventueel incident met LPG/propaan op de N472, het plangebied snel moet kunnen worden ontruimd (binnen 20-30 minuten).
Daarom is het advies om zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne 'Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'. Het advies van de VRR is opgenomen in de nota zienswijzen (bijlage 1).
Aanvaardbaarheid van het groepsrisico
De kans op een incident met gevaarlijke stoffen nabij het plangebied wordt klein geacht. Dit omdat er naar verwachting weinig vervoer van gevaarlijke stoffen langs het plangebied plaatsvindt. Daarnaast ligt het plangebied niet direct aan de N472. Het groepsrisico zoals dat nu berekend is, bedraagt minder dan de drempelwaarde voor het groepsrisico.
Desalniettemin wordt met een zeker restrisico rekening gehouden. De infrastructuur in de omgeving, binnen en buiten het plangebied, maakt het mogelijk dat men in tegengestelde richting van een incident kan vluchten. Ook wordt men geïnformeerd over de restrisico's en hoe te handelen wanneer zich een ongeval met gevaarlijke stoffen voordoet.
De gemeente is van mening dat er voldoende maatregelen worden genomen ten aanzien van de zelfredzaamheid en voorbereiding en bestrijding van rampen en zware ongevallen. Er is daarom sprake van een aanvaardbaar groepsrisico bij de voorgestelde ontwikkeling binnen het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid leidt niet tot beperkingen ten aanzien van de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.
4.2.6 Milieuzonering
Binnen de ruimtelijke ordening wordt onderscheid gemaakt tussen gevoelige en belastende functies. Tussen deze twee typen functies dienen bepaalde afstanden in acht te worden genomen. Dit wordt ook wel milieuzonering genoemd. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In het kader van milieuzonering worden 'wonen' en hiermee (deels) vergelijkbare functies, zoals een school, een kinderdagverblijf en een recreatief nachtverblijf, geschaard onder de gevoelige functies.
Belastende functies en type omgeving
Belastende functies zijn die vormen van gebruik welke (kunnen) resulteren in geluidsoverlast, geuroverlast, overlast door stof en/of kunnen leiden tot gevaarlijke situaties. Door de VNG zijn de belastende functies opgesomd in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. De handreiking hanteert indicatieve afstanden tussen gevoelige en belastende functies. Deze indicatieve afstanden zijn afhankelijk van het gebiedstype. Zo zijn de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk' kleiner dan in een 'gemengd gebied'.
De omgeving van het plangebied kan het best getypeerd worden als een 'rustige woonwijk'. Hiervoor gelden de volgende richtafstanden, gekoppeld aan bedrijfstypen.
Bedrijfscategorie | Afstand |
categorie 1: categorie 2: categorie 3.1: categorie 3.2: categorie 4.1: categorie 4.2: categorie 5.1: categorie 5.2: categorie 5.3: categorie 6: | afstand 10 meter; afstand 30 meter; afstand 50 meter; afstand 100 meter; afstand 200 meter; afstand 300 meter; afstand 500 meter; afstand 700 meter; afstand 1.000 meter; afstand 1.500 meter. |
Tabel 1: richtafstanden in rustige woonomgeving
Beoordeling richtafstanden
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijfsbestemmingen aanwezig die in het kader van milieuzonering van invloed zijn op de gebruiksmogelijkheden van dit perceel. Wel zijn binnen de omliggende woonbestemmingen bedrijven aan huis toegestaan, maar dit zijn uitsluitend bedrijfstypen die weinig hinder opleveren voor de omgeving. Op grond van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten wonen' die als bijlage bij de regels is opgenomen is slechts een beperkt aantal typen bedrijven toegestaan die weinig tot geen hinder voor de omgeving veroorzaken.
Conclusie
Er zijn geen beperkingen te verwachten ten aanzien van milieuzonering.
4.3 Ruimtelijke Randvoorwaarden
Met deze planherziening wordt een flexibele wijze van bestemmen beoogd, maar dit mag niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit. Voor de ontwikkeling van woningbouw in dit gebied gelden de volgende ruimtelijke randvoorwaarden:
- Binnen private gronden aan de voorzijde wordt minimaal 3 meter tuin, al dan niet met parkeren, gerealiseerd; op 3 meter uit de perceelsgrens begint een bouwstrook (woonbestemming);
- De bouwstrook wordt maximaal 13 meter diep, waarbij de woningen in de achtergevelrooilijn worden opgericht;
- Voor-, zij- en achtergevelbouwgrens worden 'vastgeklikt' nadat de eerste woning in de bouwstrook is vergund, zodat particulieren niet over de gehele hoogte het hoofdgebouw later kunnen uitbreiden;
- De woningcategorieën die mogen worden gebouwd zijn vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen en binnen de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'aaneengebouwd' tevens rijwoningen met een maximale lengte van 6 woningen per rijtje;
- Het woningaantal wordt begrensd via het opnemen van een parkeernorm. Tevens blijft de woningdichtheid uit het Masterplan Westpolder/ Bolwerk van toepassing;
- De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 7 en 12 meter. Een hogere goothoogte is eventueel mogelijk na binnenplanse afwijking.
- De dakhelling bedraagt minimaal 30o en maximaal 60o. Een afwijkende dakhelling (of plat dak) is eventueel mogelijk na binnenplanse afwijking.
- Afstanden hoofdgebouw tot zijdelings perceelsgrens:
- 1. Bij vrijstaande woningen 3 meter aan beide zijden;
- 2. Bij halfvrijstaande 3 meter aan de niet-gekoppelde zijde;
- 3. Bij hoekwoningen 3 meter tot aan de perceelsgrens bij openbaar gebied;
- Parkeerkoffers kunnen worden aangelegd in de woon- en tuinbestemming, zodat ze kunnen schuiven binnen de woongebieden. Hierbij geldt dat parkeerkoffers alleen tussen woningen aangelegd mogen worden, dus niet op de hoeken.
4.4 Verkeersaspecten
Bereikbaarheid en ontsluiting
In het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is voor dit plangebied een ontsluiting vastgelegd. De verkeersbestemming blijft buiten de planherziening, waardoor deze geen gevolgen heeft voor de ontsluiting van de woningen in het plangebied.
De belangrijkste ontsluitingsroute loopt via de Gouden Uillaan en de Oudelandselaan naar de Klapwijkseweg N472.
Verkeer
Het verkeer binnen het plangebied zal voornamelijk bestaan uit bestemmingsverkeer. Als gevolg van deze planherziening kan het uiteindelijke woningaantal iets toe- of afnemen ten opzichte van de eerder vastgelegde situatie, maar dit zal geen ingrijpende wijzigingen tot gevolg hebben voor het aantal verkeersbewegingen.
Parkeren
Binnen het plangebied wordt een parkeernorm gehanteerd van 2,0 per vrijstaande of twee-onder-één-kapwoning en 1,8 per rijwoning. Voor sociale huur- en koopwoningen geldt een lagere parkeernorm, namelijk 1,5 per woning. Hiermee heeft de voor parkeren beschikbare ruimte rechtstreeks invloed op het aantal en type te realiseren woningen.
Hierbij wordt niet ieder type parkeerplaats gelijk gewaardeerd. Voor parkeerplaatsen op eigen terrein geldt een reductie ten opzichte van openbare parkeerplaatsen. Zo geldt bijvoorbeeld voor een carport of oprit zonder garage het parkeerkencijfer 0,8 en voor een garage zonder oprit het parkeerkencijfer 0,4.
Via de planregels wordt gewaarborgd dat minimaal het vereiste aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd. Hierin zijn ook de parkeerkencijfers verder gespecificeerd.
Conclusie
Deze planherziening heeft geen wijzigingen in de verkeersafwikkeling tot gevolg en voorziet in een regeling om de aanleg van voldoende parkeerplaatsen te waarborgen.
4.5 Waterhuishoudkundige Aspecten
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Delfland. Dit Hoogheemraadschap is ter plaatse verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich buiten de beschermingszones van waterkeringen. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op de (kwaliteit van) nabijgelegen waterkeringen.
Waterkwantiteit
Voor de wijk Westpolder/Bolwerk is een waterbeheerplan opgesteld, waarin onder meer de compensatie van de toename van verharding is vastgelegd. De ontwikkeling van woningbouw in het plangebied van deze herziening is in dit totaalplan meegenomen, waardoor in de noodzakelijke compensatie wordt voorzien.
Met deze planherziening wordt de eerder vastgelegde structuur niet gewijzigd. Wel bestaat de mogelijkheid dat er als gevolg van de gewijzigde invulling meer of minder oppervlakteverharding gerealiseerd wordt dan oorspronkelijk was voorzien. Op de schaal van Westpolder/Bolwerk is deze mogelijke afwijking echter marginaal, waardoor deze planherziening geen noemenswaardige gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Een eventueel tekort aan waterberging in deze planfase kan eenvoudig worden opgevangen in volgende planfases.
Afvalwater en riolering
De woningen worden, voor wat betreft het afvalwater, aangesloten op het rioolstelsel. Het hemelwater wordt niet via het riool afgevoerd, maar kan ter plaatse infiltreren.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voorkomen moet worden dat infiltrerend hemelwater het grondwater en nabijgelegen oppervlaktewater verontreinigt. In verband hiermee dienen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking te worden gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).
Conclusie
Deze planherziening heeft geen negatieve invloed op de waterkwaliteit en de waterhuishouding.
4.6 Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland
Het plangebied ligt binnen de toetsingsvlakken van Luchtverkeersleiding Nederland. Deze vlakken hebben betrekking op Rotterdam The Hague Airport. In verband met de vliegveiligheid gelden er binnen de toetsingsvlakken hoogtebeperkingen voor gebouwen en andere bouwwerken.
Beoordeling
Het ILS (instrument landing system) van het vliegveld is van toepassing op de zone rondom de start- en landingsbaan en op het verlengde van de start- en landingsbaan. Het plangebied valt net buiten deze ILS-zonering.
Afbeelding 5: ILS24-zonering vliegveld Rotterdam The Hague Airport
Een ander belangrijk toetsingskader wordt gevormd door het toetsingsvlak 'DVOR/DME'. Aan de hand van de gegevens van de luchtverkeersleiding is vastgesteld dat het plangebied zich bevindt in het gebied tussen '30 meter boven NAP' en '40 meter boven NAP'.
Afbeelding 6: DVOR/DME-zonering vliegveld Rotterdam The Hague Airport
Bij het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is een meer gedetailleerde toetsingskaart vastgesteld. Op grond hiervan geldt voor het plangebied een maximale hoogte die varieert van 34 tot 36 meter. De bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 12 meter, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de beperkingen die uitgaan van de toetsingsvlakken. Met deze planherziening worden geen bouwwerken mogelijk gemaakt die de toegestane hoogtes overschrijden.
Conclusie
De toetsingsvlakken van de Luchtverkeersleiding Nederland staan niet in de weg aan de beoogde woningbouw.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels
5.1 Indeling En Opzet Van Het Bestemmingsplan
Met betrekking tot de indeling en opzet is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels in het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" en het ten westen van dit plangebied gelegen uitwerkingsplan. Verder is bij het opstellen van de regels ingespeeld op de gewenste flexibiliteit door gebruik te maken van bouwstroken voor woningbouw.
5.2 Verbeelding
Woningbouw
Gekozen is voor bouwstroken, waarbinnen vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen mogelijk zijn. Daarnaast is binnen de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' op de verbeelding ten westen van de Simon Vestdijksingel de bouw van rijwoningen mogelijk met een maximale lengte van 6 woningen per rijtje.
Zowel aan de voorzijden als op de hoeken is een afstand van 3 meter tussen het openbaar gebied en de bouwstroken gehanteerd. Binnen deze strook is de bestemming 'Tuin' opgenomen. De bouwstroken zijn 13 meter diep. Er geldt een maximale goothoogte van 7 meter, waarvan onder voorwaarden afgeweken kan worden, en een maximale bouwhoogte van 12 meter.
Binnen de meest westelijk gelegen bouwstrook is een gebied aangeduid als 'pad'. Binnen dit gebied moet een doorsteek worden gerealiseerd voor fietsers en voetgangers met een minimale breedte van 2 meter.
Parkeren
Aan ieder woningtype is een parkeernorm verbonden. Deze geldt als voorwaarde voor het realiseren van woningen. De benodigde parkeervoorzieningen kunnen worden aangelegd in de aangrenzende verkeersbestemming, maar ook binnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Dit houdt onder meer in dat de mogelijkheid bestaat dat een bouwstrook onderbroken wordt door een gebied(je) met parkeerplaatsen, een zogenaamde parkeerkoffer. Deze morgen uitsluitend tussen woningen worden gerealiseerd, dus niet op de hoeken.
Vrijwaringszone voor luchtverkeer
Het plangebied bevindt zicht binnen een toetsingsvlak van de Luchtverkeersleiding Nederland. Ten behoeve van de belangen van het luchtvaartverkeer is een vrijwaringszone opgenomen.
5.3 Planregels
De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bevatten de begrippen en de wijze van meten. In de bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels zijn regels geformuleerd die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. In de overgangs- en slotregels zijn de standaard overgangsbepalingen uit de Wro en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de ontwikkeling van het totale woongebied heeft de gemeente een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de Ontwikkelcombinatie Westpolder (OCW). OCW is een samenwerking tussen de ontwikkelaars Kavel Vastgoed en Amvest. De economische uitvoerbaarheid van dit plan staat in alle redelijkheid vast.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 lid 1, in combinatie met artikel 1.1.1 lid 3, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in beginsel vooroverleg vereist met het Hoogheemraadschap en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Deze planherziening heeft betrekking op een gebied waarvoor reeds woonbestemmingen zijn vastgelegd in het geldende bestemmingsplan. Gezien de beperkte impact van deze herziening is niet (opnieuw) vooroverleg gevoerd over de invulling van dit gebied met woningbouw.
7.2 Inspraak
Er wordt geen gelegenheid geboden tot inspraak op grond van de gemeentelijke inspraakverordening 2011. Hieraan ligt ten grondslag dat het plangebied reeds bestemd is voor de bouw van woningen en deze herziening uitsluitend betrekking heeft op een meer flexibele invulling van de woonkavels. De ruimtelijke structuur, waaronder de wegen- en groenstructuur blijven ongewijzigd.
7.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft van 3 oktober 2013 tot en met 13 november 2013 als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode van zes weken kon een ieder zijn of haar zienswijzen op dit plan kenbaar maken. Er zijn gedurende deze termijn 41 zienswijzen ontvangen. Voor een samenvatting van de ingediende zienswijzen, de gemeentelijke reactie hierop en de wijzigingen die zijn doorgevoerd ten opzichte van het ontwerp wordt verwezen naar de Nota zienswijzen en staat van wijzigingen. Deze is als bijlage 1 bij deze plantoelichting opgenomen.