KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Bedoeling Van Het Plan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Ruimtelijke Karakteristiek Hoefweg
1.4 Geldende Ruimtelijke Planregeling
1.5 Planvorm
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Milieuaspecten
2.1 Cultuurhistorische Waarden
2.2 Landschap En Natuur
2.3 Ondergrondse Infrastructuur
2.4 Verkeersaspecten
2.5 Akoestische Aspecten
2.6 Waterhuishoudkundige Aspecten
2.7 Bedrijven En Milieuzonering
2.8 Bodem
2.9 Luchtkwaliteit
2.10 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Conclusie
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels
5.1 Inleiding
5.2 Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Handhavingsaspecten
Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Zienswijzen
7.1 Inspraak
7.2 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Nota Overlegreacties
Bijlage 2 Toelichting Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoefweg 96 en 100

Bestemmingsplan - Gemeente Lansingerland

Vastgesteld op 26-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Hoefweg 96 en 100" van de gemeente Lansingerland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1621.BP0138-VAST met de bijbehorende regels en bijlage.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een uitbreiding van het hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.6 Achtergevel

de gevel exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, aan de achterzijde van een gebouw.

1.7 Achtergevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.8 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

het percentage van de oppervlakte van een bestemmings- of bouwvlak dat mag worden bebouwd.

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw, geen kas zijnde, dat blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als bedrijfsruimte voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.13 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een bedrijf(sgebouw) of op dan wel bij een bedrijfsterrein bestemd voor één huishouden waarvan huisvesting daar, gelet op de aard, inrichting en omvang van het betreffende bedrijf, noodzakelijk is.

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale oppervlakte van alle bouwlagen van kantoren, winkels en/of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, zoals werkkasten, kantine, toiletten en douches.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijgebouw

een (vrijstaand) niet voor bewoning bestemd gebouw, dat in functioneel opzicht en qua afmeting ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.18 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag, laag

de begane grond of een verdieping van een gebouw, een onderhuis en een zolder worden hier niet onder begrepen.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen, zulks met uitzondering van seksinrichtingen.

1.28 erf

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 huishouden

  1. a. een alleenstaande; of
  2. b. samenwoning van een groep mensen in gezinsverband of daarmee vergelijkbare samenstelling, waarbij geen sprake is van een van tevoren vaststaande tijdelijkheid van de samenwoning.

1.31 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken.

1.32 kantoor

een gebouw of een deel van een gebouw welke door haar indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden (al dan niet met een baliefunctie).

1.33 kap

een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie ten minste 65% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.

1.34 maatschappelijke voorzieningen

een overheids-, medische, educatieve-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en/of vergelijkbare maatschappelijke voorziening, een voorziening ten behoeve van sportbeoefening, kinderdagverblijf, kinderopvang, een voorziening ten behoeve van bejaarden, alsmede ondergeschikte vormen van niet zelfstandige detailhandel, niet zelfstandige dienstverlening en/of niet zelfstandige horeca ten dienste van de gebruikers van deze voorziening.

1.35 milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.36 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 overkapping

een kapconstructie over een ruimte of ander bouwwerk.

1.38 perceel

gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren.

1.39 perceelsgrens

de grens van een perceel.

1.40 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de weg;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een ander bouwwerk: de hoogte van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen of, indien het bouwwerk niet direct aan de weg is gelegen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  4. d. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    1. 1. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelrooilijn van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    2. 2. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
    3. 3. voor vrijstaande bijgebouwen wordt het peil bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;

een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.41 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan:

  1. 1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. 2. een seksbioscoop of sekstheater; hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
  3. 3. een seksautomatenhal, hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of liveshow van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
  4. 4. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.43 voorgevel

de zijde of zijden vanwaar het gebouw of ander bouwwerk hoofdzakelijk toegankelijk is en/of de zijde(n) die georiënteerd is op een verkeersbestemming.

1.44 voorgevel(bouw)grens

de grens van een bouwvlak aan de zijde(n) vanwaar een gebouw of ander bouwwerk hoofdzakelijk toegankelijk is (zijn) en/of aan de zijde(n) die op openbaar gebied georiënteerd is (zijn).

1.45 Voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.46 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.47 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tussen bouwwerken onderling

wordt gemeten waar deze afstand het kleinst is, inclusief ondergeschikte bouwdelen.

2.2 de afstand van een bouwwerk tot een perceelsgrens:

vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens, inclusief ondergeschikte bouwdelen.

2.3 de bebouwde oppervlakte

van een (bouw)perceel, een bouwvlak of ander terrein, buitenwerks en neerwaarts geprojecteerd, als het totaal van de (grond)oppervlakten van alle op het terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken.

2.4 de (bouw)hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de breedte (lengte of diepte) van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren (op 1 m boven peil); wanneer de gevels niet evenwijdig lopen of verspringen, wordt het gemiddelde genomen van de kleinste en grootste maat.

2.6 de bruto (bedrijfs)vloeroppervlakte

binnenwerks als het totaal van alle vloeroppervlakten ten dienste van kantoren, winkels en/of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten.

2.7 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. het behoud van parkeervoorzieningen;
  5. e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
  6. f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  7. g. het milieu.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van andere bouwwerken waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

3.5 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.

3.6 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 9.1 'Algemene Gebruiksregels' lid a, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. a. gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
  2. b. gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. gronden voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
  4. d. gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. het behoud van parkeervoorzieningen;
  5. e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
  6. f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  7. g. het milieu.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevelrooilijn van de woning indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevelrooilijn van de woning minder dan 9 m bedraagt;
  2. b. de bouw van een kap op een aanbouw waarbij:
    1. 1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van de bijbehorende woning;
    2. 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bijbehorende woning;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van de bijbehorende woning;
  3. c. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw en/of garagebox op voorwaarde dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  4. d. de bouw van andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, zoals borstweringen met een bouwhoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw.

4.5 Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu;
  3. c. uitbreiding van functies is slechts toegestaan voor zover:
    1. 1. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
    2. 2. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

4.6 Specifieke gebruiksregels

4.7 Afwijken van de gebruiksregels

4.8 Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu;
  3. c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  4. d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 14.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 1.000 m² en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

5.4 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. door de bouwwerken geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de archeologische (verwachtings)waarden van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde;
  2. b. een afwijking in alle redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  3. c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende archeologisch deskundige;
  4. d. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

In afwijking van het bepaalde onder a en b kan de afwijking bij een omgevingsvergunning worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 5.5 is verleend en voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde onder c.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. de waterhuishouding;

met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.

6.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals borstweringen, hekwerken en daarmee gelijk te stellen constructies, niet zijnde bruggen, dammen met duikers, vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van niet meer dan 1 m.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken;
    2. 2. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet worden uitgebreid;
    3. 3. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. het behoud van parkeervoorzieningen;
  5. e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
  6. f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  7. g. het milieu.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels van:

  1. a. lid 6.1 sub a voor de bouw van bruggen, dammen met duikers, vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden;
  2. b. lid 6.1 sub b, waarbij de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels in acht worden genomen.

6.5 Algemene randvoowaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, indien de waterstaatsbelangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik van water als ligplaats voor boten, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

6.7 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu;
  3. c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  4. d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

8.2 Aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
              1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
              2. 2. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
              3. 3. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, voorzover in dit bestemmingsplan niet anders is bepaald;
              4. 4. de ruimte tussen bouwwerken.

8.3 Bouw van geluidsgevoelige objecten

De bouw van geluidsgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder geldende normen of vastgestelde hogere waarden.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruik van onbebouwde gronden

9.2 Gebruik van bouwwerken

9.3 Afwijken van de algemene gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de algemene gebruiksregels voor:

  1. a. het gebruik van een deel van de bedrijfswoningen, vrijstaande en / of aangebouwde bijgebouwen voor / als bedrijfsmatige werkruimten, mits:
    1. 1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd;
    2. 2. de effecten van het bedrijf / de bedrijfsactiviteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals:
      • ambachtelijke en/of verzorgende bedrijven genoemd in milieucategorie 1 van de in als bijlage 1 bij deze planregels opgenomen “Staat van bedrijfsactiviteiten”, voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald, of daarmee naar de aard (qua milieuplanologische hinder) gelijk te stellen bedrijven/bedrijfsactiviteiten;
      • bedrijven/bedrijfsactiviteiten die, op basis van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, niet vergunningplichtig zijn;
    3. 3. de totale bedrijfsvloeroppervlakte per woonwagenstandplaats niet meer dan 25% bedraagt met een maximum van 50 m²;
    4. 4. de bedrijfsactiviteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
    5. 5. het bedrijf / de bedrijfsactiviteiten geen verkeersaantrekkende werking hebben;
    6. 6. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;
    7. 7. er detailhandelsactiviteiten mogen plaatsvinden op voorwaarde dat:
      • er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
      • het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
      • de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan het voorzieningenniveau binnen de gemeente;
  2. b. het medegebruik van bedrijfswoningen voor detailhandel in beroepsmatige werkruimten, op voorwaarde, dat:
    1. 1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
    2. 2. het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
    3. 3. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan de distributiestructuur binnen de gemeente waarmee met name dient te worden gelet op het kernwinkelgebied.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemeen afwijken

Het bevoegd gezag is, bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van deze regels ten behoeve van:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding, zoals gasdrukregelstations, duikers, keermuren en bruggen, gemalen, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m en de inhoud niet meer dan 75 m³ mag bedragen;
  2. b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van beeldende kunst, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  3. c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, maatvoeringsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bebouwingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. d. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken en wegprofielen (waaronder bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen) met ten hoogste 10%.
  5. e. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor ondergeschikte bouwdelen zoals bepaald in artikel 8.1 'Algemene Bouwregels' lid a waarbij de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;
  6. f. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op:
    1. 1. een landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische inpassing van deze voorzieningen waarbij geldt dat geen onevenredige afbreuk mag plaatsvinden van de visuele kwaliteit van gebouw en omgeving en landschappelijke gebieden, open landschappen en monumenten zoveel mogelijk vrij moeten blijven van bebouwing;
    2. 2. een situering bij voorkeur bij sportcomplexen, op of aan de randen van bedrijventerreinen, aan de randen van woonwijken en in de tussengebieden tussen woonwijken en bedrijventerreinen;
    3. 3. een maximale “site-sharing” en gebruik van bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is.

10.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m, dit voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 10 (afwijkingsregels) niet kunnen worden gebouwd;
  2. b. een andere situering en/of begrenzing van bestemmingsvlakken, bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 20% zal worden gewijzigd;
  3. c. het wijzigen van de per aanduiding of in de planregels gegeven maten en afmetingen met ten hoogste 20%, indien, in verband met ingekomen bouwaanvragen, deze wijzigingen nodig of wenselijk zijn.

11.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. het toevoegen op de kaart van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' of de aanduiding 'archeologische waarden', indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een gebied met hoge oudheidkundige waarden die gehandhaafd dienen te blijven;
  2. b. het verwijderen van de op de kaart gegeven dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' of de aanduiding 'archeologische waarden', indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat niet langer sprake is van een gebied met oudheidkundige waarden dan wel nadat er sprake is van opgravingen en documentatie waardoor de planologische bescherming niet langer gehandhaafd hoeft te blijven. Alvorens toepassing te geven aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, de provinciale archeoloog of bij een ter zake deskundige instantie;
  3. c. het toevoegen van de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie' of de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', indien op basis van nadere inventarisatie zulks gewenst is. Alvorens toepassing te geven aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij een deskundige op cultuurhistorisch gebied.
  4. d. het wijzigen van de bestemmingen ten behoeve van de aanleg van een (ondergrondse) leiding van welke aard dan ook. Alvorens toepassing te geven aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij een, ter zake de veiligheid van leidingen, deskundige instantie zoals het RIVM, of de beheerder(s) van de leiding;
  5. e. het geheel verwijderen en/of wijzigen van bestaande op de kaart aangegeven aanduidingen, indien dit in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven vereist is en dit geen verruiming van de bouw- of gebruiksmogelijkheden inhoudt.

11.3 Randvoorwaarden algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.
  2. b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    1. 1. luchtkwaliteit;
    2. 2. geluid;
    3. 3. mobiliteitstoetsgeluid;
    4. 4. bodemkwaliteit;
    5. 5. watertoets;
    6. 6. archeologie;
    7. 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    8. 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    9. 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits:
    1. 1. deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    2. 2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    3. 3. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan "Hoefweg 96 en 100".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Bedoeling Van Het Plan

In september 2012 is het bestemmingsplan Kom Bleiswijk vastgesteld. Hierin heeft een groot deel van de percelen horend bij Hoefweg 96 en 100 de bestemming Verkeer gekregen. In het vorige bestemmingsplan (Komplan) was ter plaatse de bestemming 'klein bedrijf' opgenomen. Momenteel is op deze locatie geen bedrijf meer aanwezig. Vanuit het huidige gebruik bestaat de wens ook dit deel als wonen te bestemmen. Deze gronden maken immers deel uit van de naastgelegen woonbestemming(en). Tevens zijn de toegestane goot- en bouwhoogte van de naastgelegen woonbestemmingen in overeenstemming gebracht met de omliggende woningen. Dit bestemmingsplan is de juridische vertaling daarvan.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied betreft de locatie Hoefweg 96 en 100 in de kern Bleiswijk (Hoefweg 98 betreft de schuur die achter nummer 100 staat). De voormalige bedrijfsgronden zijn op dit moment geheel verhard en deels bebouwd. De gronden worden gebruikt ten behoeve van het wonen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven. in figuur 1.2. is de plangrens op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0002.png"

Figuur 1.2. Plangrens geprojecteerd op uitsnede vigerend bestemmingsplan Kom Bleiswijk

1.3 Ruimtelijke Karakteristiek Hoefweg

Structuurlijnen

Kenmerkend voor de gemeente Lansingerland zijn de lange historische linten. Door een aantal gemeenschappelijke kenmerken zijn ze van groot belang voor de identiteit van de gemeente. De Hoefweg is een van deze linten. De kernen zijn het resultaat van komvorming binnen de langgerekte linten. In Bleiswijk loopt dit lint in noord-zuidrichting.

Het slotenpatroon van de droogmakerijen heeft de verkaveling en opbouw van alle ontwikkelingen buiten de kern bepaald. Deze worden gekenmerkt door geometrische vormen en lange rechte lijnen in contrast met de historische kern. De watergang langs de Hoefweg maakt hier onderdeel van uit.

Bebouwingsstructuur

De bebouwing is individueel met grote onderlinge diversiteit. De meeste bebouwing volgt de richting van de kavelsloten, waardoor de panden met de voorgevel op de weg zijn georiënteerd. Typerend is dat er meestal pand voor pand is gebouwd door of in opdracht van de eigenaren zelf. De panden dateren uit verschillende tijden en zijn in verschillende stijlen gebouwd. De grootte en het materiaal- en kleurgebruik kan per pand verschillen. De kapvormen zijn zeer divers in vorm. De bebouwing staat afwisselend met de kopse kant of zijgevel naar de hoofdstraat georiënteerd. De hoogte van de bebouwing is overwegend 2 lagen met op de bovenste verdieping een kap. Veel woningen hebben kleinschalige dakkapellen of andere toevoegingen in de vorm van erkers en balkons.

1.4 Geldende Ruimtelijke Planregeling

De gronden hebben in het vigerende bestemmingsplan Kom Bleiswijk de bestemming Wonen, Verkeer en de bestemming Tuin en de dubbelbestemming Waarde-Archeologie-3. Een deel van het plangebied heeft tevens de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. De bestemming Verkeer sluit niet aan bij het huidige en gewenste gebruik voor wonen. Tevens is de toegestane goot- en bouwhoogte van de woonbestemmingen niet in overeenstemming met de omliggende woningen.

1.5 Planvorm

Er is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, zodat de randvoorwaarden helder zijn. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (regels en plankaart) en de daarbij behorende toelichting. Dit bestemmingsplan sluit aan bij de regeling voor de naastgelegen woningen.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 staat de beschrijving van de milieuaspecten. Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader waarin het bestemmingsplan een plaats moet vinden. In hoofdstuk 4 vindt de beschrijving van het plan plaats. In hoofdstuk 5 wordt de juridische jas van het bestemmingsplan toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 gaat tenslotte in op de inspraak- en overlegfase van dit plan.

Hoofdstuk 2 Milieuaspecten

2.1 Cultuurhistorische Waarden

Binnen het plangebied is geen bebouwing met cultuurhistorische waarden aanwezig.

Volgens de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland ligt het plangebied in zone 3 (zie figuur 2.2).


De beschreven verwachtingszones zijn op de archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar concrete beleidslijnen. Hiervoor is gebruikgemaakt van een zogenaamd vrijstellingsregime, waarbij ruimtelijke ingrepen tot een bepaalde omvang en diepte worden ontheven van archeologisch onderzoek. In de zones met een hoge archeologische verwachting bevinden eventueel aanwezige archeologische resten zich direct onder de bouwvoor. Omdat binnen de oude dorpskernen eventueel aanwezige archeologische waarden dichter geconcentreerd zullen voorkomen dan binnen de lintbebouwingen, is de maximaal toegestane verstoringsoppervlakte voor de lintbebouwingen 100 m². De bijbehorende diepte is opgenomen in de legenda van figuur 2.2: vanaf 50 cm in zone 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0004.png"

Figuur 2.2 Archeologische verwachtingswaarde in het plangebied

Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Voor het gebied met een hoge verwachtingswaarde (zone 3) wordt een dubbelbestemming opgenomen.

2.2 Landschap En Natuur

Het plangebied bestaat grotendeels uit verharding, bebouwing en tuin. Het plan biedt ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door het bestemmingsplan. Gebiedsbescherming komt daarom in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.

De Flora- en faunawet staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Nader onderzoek is niet noodzakelijk omdat er geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen.

2.3 Ondergrondse Infrastructuur

Er liggen geen planologisch relevante ondergrondse leidingen binnen het plangebied of in de omgeving van het plangebied. Ook zijn hier geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig.

Er wordt geconcludeerd dat dit aspect geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

2.4 Verkeersaspecten

Het bestemmingsplan leidt niet tot negatieve gevolgen ten aanzien van verkeer en op parkeren. Er worden geen woningen toegevoegd en parkeren dient net als in de huidige situatie plaats te vinden op eigen terrein.

2.5 Akoestische Aspecten

Er worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. De huidige, feitelijke situatie wordt vastgelegd. Er is dan ook geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.

2.6 Waterhuishoudkundige Aspecten

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Het plangebied bestaat voornamelijk uit verharding en bebouwing en ligt in een woongebied.

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. Het gehanteerde peil ter plaatse van het plangebied is NAP -6,25 m.

Het plangebied grenst aan een watergang.

Ter hoogte van de Hoefweg is een boezemkade gelegen. Langs deze waterkering dient rekening te worden gehouden met een onderhoudsstrook van 5 m.

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0005.png"

Figuur 2.3. Waterkeringen

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan legt de huidige situatie vast. Er zijn geen herinrichtingen gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Aangezien vrijwel het gehele plangebied verhard is, is geen sprake van verslechtering.

Veiligheid en waterkeringen

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Waterstaat in het bestemmingsplan

Voor waterkering (kernzone) inclusief de beschermingszone geldt in het bestemmingsplan een zogenaamde dubbelbestemming, deze heeft de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

2.7 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Op de percelen grenzend aan het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen. Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de onderlinge afstand tussen milieugevoelige functies (woningen) en bedrijfsactiviteiten.

Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de bedrijfsvoering van bedrijven en/of het woon- en leefklimaat in het gebied.

2.8 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Het voorliggende bestemmingsplan maakt een functiewijziging naar wonen en tuin mogelijk. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Lansingerland blijkt dat het plangebied binnen de kwaliteitsklasse 'lintbebouwing voor 1930' valt. De bodem in deze zone is doorgaans licht verontreinigd. De bovengrond is in sommige gevallen matig verontreinigd. Omdat er geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen, is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0006.png"

Figuur 2.4. Uitsnede bodemkwaliteitskaart

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

2.9 Luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die effecten kunnen hebben op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, blijkt dat in en rond de kom Bleiswijk ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

2.10 Externe Veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied één risicovolle inrichting ligt, namelijk het tankstation (zonder lpg-installatie) aan de Overbuurtseweg 26. Deze inrichting valt niet onder het Bevi. Voor het tankstation (zonder lpg-installatie) ligt de risicocontour niet buiten de inrichting. Dit tankstation vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0007.png"

Figuur 2.5. Uitsnede Risicokaart

Tot slot ligt aan de Jan van der Heydenstraat de inrichting van Van der Slik BV. Het gaat hier om een garagebedrijf met tankstation (zonder lpg-installatie) waar ontvlambare stoffen worden opgeslagen. Ook deze inrichting valt niet onder het Bevi en ligt de risicocontour niet buiten de inrichting. Daarom vormt ook dit bedrijf geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Rotterdam-The Hague Airport

Ten zuidoosten van de gemeente Lansingerland ligt het vliegveld Rotterdam-The Hague Airport. Deze luchthaven valt niet onder het Bevi, maar kent wel PR-contouren. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-risicocontour. De vaststelling van het bestemmingsplan heeft geen invloed op de hoogte van het GR.

Onderstaande figuur geeft een overzicht van de hoogtebeperkingen voor bebouwing in de omgeving van Rotterdam-The Hague Airport. Ter plaatse van het plangebied gelden geen hoogteberperkingen. De ligging nabij Rotterdam-The Hague Airport vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0008.png"

Figuur 2.6. Hoogtebeperkingen Rotterdam The Hague Airport (bron: Inspectie Verkeer- en Waterstaat)

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Over de N209 vindt op beperkte schaal transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een toename van de personendichtheden in binnen het invloedsgebied van de N209. De uitvoering van het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de hoogte van het GR. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico en advies door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is om deze reden niet noodzakelijk.

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of over het water plaats. Wel ligt er een aantal buisleidingen in de omgeving van de kern Bleiswijk. Omdat het plangebied ruimschoots buiten de invloedsgebieden van deze leidingen ligt, vormen deze geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevant beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro (2012)

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor het plangebied relevante belangen zijn:

  1. 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  2. 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond. De bodemgesteldheid en (grond)water zijn van grote invloed op de eisen aan bovengrondse functies.
  3. 3. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  4. 4. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  5. 5. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  6. 6. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het voorliggende plan is niet in strijd met de genoemde belangen.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte (2012)

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie

De provincie Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken.

Verordening

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met de al vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Lansingerland (2010)

Met de Structuurvisie Lansingerland wil de gemeente sturing geven aan 'aantrekkelijk wonen, werken, recreëren en leven'. Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als dorpslint en bestaand stedelijk gebied.

Kwaliteitsverbetering bestaand stedelijk gebied

Beheer en kwaliteitsverbetering van het suburbane woon- en leefklimaat in de bestaande woongebieden staat voorop. Binnen het stedelijk gebied wordt de komende jaren een aantal woningbouwlocaties afgerond. Daarnaast is incidenteel herstructurering van verouderde delen van de woningvoorraad aan de orde. Waar mogelijk worden kansen benut voor het uitplaatsen van (milieu)hinderlijke bedrijven en functies (die qua schaal en of activiteit niet meer passen in de stedenbouwkundige structuur) uit de kernen. Bij inbreiding wordt gewaakt voor teveel verdichting, om het landelijke groene (suburbane) karakter van de gemeente te behouden.

Behoud cultuurhistorisch waardevolle karakter linten

De linten zijn belangrijke dragers van de identiteit van Lansingerland. Behoud en versterking van het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de linten is uitgangspunt. Dit houdt onder andere in dat de diversiteit aan functies, bebouwingsvormen en de openheid behouden moeten blijven. Daar waar functies zijn gevestigd die qua aard of schaal als niet meer passend moeten worden beschouwd, is ontwikkeling en of transformatie mogelijk. Ontwikkelingen moeten passen bij de schaal en de maat van het lint. Transformatie is geen doel op zich maar een middel om bij te dragen aan verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van het lint.

De linten zijn als volgt te typeren: dorpslinten, landelijke linten en groene linten. In elk van de linten zijn ter verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit en met behoud van de waardevolle open plekken ontwikkelingen mogelijk die passen bij de karakteristiek van het betreffende lint. Het lint ter plaatse van het plangebied is aangeduid als dorpslint.

Dorpslinten

De linten in het dorp (dorpslinten) zijn voor het grootste deel 'uitontwikkeld'. De nog open gebieden behouden hun open karakter. Daar waar zich nog mogelijkheden voordoen, zullen vooral kleinschalige woningbouwmogelijkheden worden geboden. Daarbij is uitgangspunt dat wordt aangesloten op de bebouwingsstructuur van het lint.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0010.png"

Figuur 3.1. Uitsnede structuurvisiekaart

Milieubeleidsplan 2012-2015 (2012)

Het milieubeleidsplan heeft per onderwerp concrete doelen. Hieronder de belangrijkste doelstellingen voor het plangebied (per onderwerp):

Het milieubeleidsplan biedt een kader voor de milieuwerkzaamheden, bevat concrete doelstellingen en zorgt dat de milieuwerkzaamheden voor de komende 4 jaar gestructureerd uitgevoerd worden. In het milieubeleidsplan is ook een uitvoeringsprogramma opgenomen.


De gemeente Lansingerland streeft naar duurzame ontwikkeling. Er is sprake van duurzame ontwikkeling als bij elke beslissing op elk niveau een evenwichtige afweging wordt gemaakt ten aanzien van de gevolgen voor mens, milieu en economie. Daarbij komt dat het totaal aan beslissingen continu zou moeten leiden tot een balans tussen deze belangen. Duurzame ontwikkeling kent drie invalshoeken: het houdt rekening met de mens ('people'), met het milieu ('planet') en met de economie ('profit').

Duurzame ontwikkeling betekent: duurzaam inrichten, duurzaam ondernemen en duurzaam handelen.

Om optimaal invulling te geven aan de hierboven omschreven visie zal bij alle gemeentelijke activiteiten en projecten in een vroeg stadium aandacht moeten zijn voor duurzaamheid (milieu, economie en sociale structuren). Richtlijn voor het toepassen van duurzaamheidmaatregelen is een terugverdientijd van 10 jaar of korter.

Nota Cultuurhistorie Plus (2012)

De Nota Cultuurhistorie Plus is bedoeld om de ruimtelijke kwaliteiten van de bestaande omgeving in Lansingerland te benoemen en te beschermen.

Op 26 april 2012 heeft de gemeenteraad de Nota CultuurhistoriePlus vastgesteld. In de nota zijn in Bleiswijk de Kruisweg (lint), Hoefweg en de Hoekeindseweg aangewezen als historische linten. De kern van Bleiswijk is aangewezen als historische kern.

In Bleiswijk is het beleid gericht op behoud van de authenticiteit van de dorpskern, gecombineerd met de aanwezigheid van dagelijkse voorzieningen. In het gemeentelijk beleid is vastgelegd dat het dorpse karakter behouden moet blijven. De bestaande karakteristiek vormt daarbij het uitgangspunt.

Welstandsnota (2012)

De gemeente Lansingerland heeft de ambitie om uit te groeien tot een aantrekkelijke parkstad waarin het goed wonen, werken en recreëren is. Om die ambitie te verwezenlijken voert de gemeente een uitgesproken ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De welstandsnota (vastgesteld op 26 april 2012) vormt hierin een belangrijke bouwsteen. De gemeente heeft een gebiedenkaart opgesteld, waarin de verschillende welstandscriteria zijn opgehangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0011.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0012.png"

Figuur 3.2. Uitsnede gebiedenkaart

Het plangebied is aangemerkt als historisch polderlint. Voor dit gebied geldt een bijzonder welstandsregime. Voor de gebiedsgerichte welstandscriteria van het genoemde gebied wordt verwezen naar de welstandsnota.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0014.png"

Figuur 3.3. Uitsnede kaart welstandsniveaus

3.4 Conclusie

Het beleid is gericht op kwaliteitsverbetering en een optimale benutting van het bestaand stedelijk gebied. Uitgangspunt hierbij is dat stedelijke functies hierin een plaats moeten krijgen. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met beleid en legt de huidige situatie vast.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Het bestemmingsplan legt het huidig gebruik van het perceel Hoefweg 96 en 100 vast. Het terrein is grotendeels verhard en deels bebouwd. Er zijn geen herinrichtingen voorzien. Het terrein wordt gebruikt ten behoeve van het wonen.

De gronden achter de voorgevelrooilijn krijgen de bestemming Wonen en de gronden voor de voorgevelrooilijn de bestemming Tuin.

Tevens zijn de toegestane goot- en bouwhoogte van de woonbestemmingen in overeenstemming gebracht met de omliggende woningen.

Beide dubbelbestemmingen (Archeologie en Waterstaat-Waterkering) worden overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0138-VAST_0015.png"

Figuur 2.1. Luchtfoto plangebied

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels

5.1 Inleiding

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. De procedureregels voor het afwijken bij een omgevingsvergunning, wijzigen of het stellen van nadere eisen zijn niet opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Voor deze procedureregels wordt verwezen naar de Wabo/Wro.

5.2 Planregels

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, tuinen en erven, parkeervoorzieningen, water en met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Voor zover binnen een bouwvlak bestaande woningen aanwezig zijn, mag het aantal woningen binnen dit vlak niet worden vergroot of verkleind. Nieuwe woningen dienen in, dan wel evenwijdig en maximaal 1 m achter, de aangegeven (voor)gevellijn te worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte. De dakhelling van de hoofdgebouwen mag niet meer dan 45° bedragen.

Voor de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, garageboxen, andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde gelden aparte bouwregels.

Bestaande bouwwerken zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. Hiervoor zijn algemene randvoorwaarden opgesteld. Specifieke gebruiksregels en nadere eisen maken deel uit van de bestemming.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en ongebouwde parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen met de daarbij behorende andere bouwwerken, werken en werkzaamheden.

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Op of in de bedoelde gronden mogen geen gebouwen, carports of andere overkappingen worden gebouwd met uitzondering van een erker, entree- of tochtportaal, waarbij geldt dat de afstand tot de grens van het openbaar gebied niet minder mag bedragen dan 2 m, de diepte, gemeten vanuit de (voor)gevelrooilijn, niet meer mag bedragen dan 1,5 m voor een erker en 2 m voor een entree- of tochtportaal, de totale grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 6 m², de breedte niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van de woning en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van de woning, vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m.

Voor de andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde gelden aparte bouwregels. Bestaande bouwwerken zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Hiervoor zijn algemene randvoorwaarden opgesteld. Specifieke gebruiksregels en nadere eisen maken deel uit van de bestemming.

Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

Op de gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,5 meter beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 1.000 vierkante meters en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

Voor de bestemming geldt een aanlegverbod zonder omgevingsvergunning. Hierop zijn enkele uitzonderingen van toepassing. De omgevingsvergunning kan worden verleend indien op basis van een schriftelijk advies van een archeologische deskundige, gebleken is dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot verstoring van het archeologisch materiaal.

De omgevingsvergunning kan ook worden verleend indien aan de omgevingsvergunning de volgende nadere voorwaarden worden verbonden:

  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting de werken en werkzaamheden die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundige.

Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de beschermingszone van de waterkering. Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals borstweringen, hekwerken en daarmee gelijk te stellen constructies, niet zijnde bruggen, dammen met duikers, vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, worden gebouwd met een maximale hoogte van niet meer dan 1 m.

Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de bouwregels maken deel uit van de bestemming. Daarbij dienen de bij de bestemming betrokken bouwregels in acht te worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig te worden geschaad. Vooraf dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, tenzij reeds een watervergunning van de Keur is verleend.

Nadere eisen en specifieke gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik van water als ligplaats voor boten, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, uitsluiting aanvullende werking bouwverordening, de algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels opgenomen.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het plan voorziet in hoofdzaak in een juridisch conserverende regeling van het huidige gebruik. Vanuit dit oogpunt mag worden verwacht dat het plan voldoende maatschappelijk draagvlak kent en daarmee uitvoerbaar is.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan voorziet niet direct in nieuwe ontwikkelingen. Het gaat hier om het vastleggen van het huidige gebruik. Daarom is geen exploitatieplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening noodzakelijk.

Op basis hiervan wordt vastgesteld dat de economische uitvoerbaarheid kan worden gewaarborgd.

6.3 Handhavingsaspecten

De handhavingsaspecten zijn vastgelegd in het handhavingsbeleid van de gemeente Lansingerland.

Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Zienswijzen

7.1 Inspraak

Gelet op de geringe impact van de inhoud en strekking van het op te stellen bestemmingsplan voor de omliggende percelen, wordt de toepassing van de gemeentelijke inspraakverordening niet noodzakelijk geacht.

7.2 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is gelegenheid tot overleg geboden met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan "Hoefweg 96 en 100".


Op 23 januari 2013 zijn de volgende instanties per mail benaderd met het verzoek voor 21 februari 2013 te reageren.

  • Provincie Zuid-Holland;
  • Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • DCMR;
  • Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.


Naar aanleiding van het overlegtraject zijn 4 reacties ontvangen. In de 'nota overlegreacties' (bijlage 1) zijn de overlegreacties samengevat en beantwoord. De overlegreacties hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.

7.3 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht. De nota zienswijzen (pm) bevat een overzicht van de gevolgde procedure, een weergave van de zienswijzen en een gemeentelijke reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan wordt overgegaan en een eindconclusie.

In het weekblad "De Heraut" van 10 april is bekend gemaakt dat met ingang van 11 april het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage ligt op het gemeentehuis van Lansingerland. De stukken zijn in te zien zowel bij het servicepunt in Bleiswijk en het gemeentehuis in Bergschenhoek, via www.ruimtelijkeplannen.nl, als op de gemeentelijke website. Gedurende deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het voornoemde ontwerpbestemmingsplan in te dienen.

In deze periode zijn 2 zienswijzen ontvangen. De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond constateert dat er geen relevante externe veiligheidsaspecten zijn met betrekking tot dit plan. Provincie Zuid Holland geeft aan dat er geen sprake is van provinciaal belang.

In de raadsvergadering van 26 september is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Nota Overlegreacties

Bijlage 1 Nota overlegreacties

Bijlage 2 Toelichting Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Toelichting Standaard Staat van bedrijfsactiviteiten