KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Leiding - Gas
Artikel 8 Leiding - Water
Artikel 9 Waarde - Archeologie 6
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Situering Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Planopzet En Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planomschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.3 Archeologie
4.4 Ecologie
4.5 Water
4.6 Bodem
4.7 Asbest
4.8 Geluid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Ontplofbare Oorlogsresten
4.12 Bedrijven En Milieuzonering
4.13 Bezonning
4.14 Stedenbouwkundige Inpassing
4.15 Verkeer En Parkeren
4.16 Kabels En Leidingen
4.17 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Plansystematiek
5.3 Bestemmingen
5.4 Gebiedsaanduidingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Masterplan
Bijlage 2 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Bureau- En Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Beoordeling Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 6 Nader Onderzoek Vleermuis, Huismus En Grote Nesten
Bijlage 7 Memo Vleermuiskasten
Bijlage 8 Samenvatting Ecologische Onderzoeken 2022
Bijlage 9 Nader Onderzoek Vleermuis
Bijlage 10 Samenvatting Ecologische Onderzoeken 2023
Bijlage 11 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 12 Watertoets
Bijlage 13 Indicatief Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 14 Asbest Onderzoeken
Bijlage 15 Memo Geluid
Bijlage 16 Deelonderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 17 Externe Veiligheid
Bijlage 18 Briefrapportage Ontplofbare Oorlogsresten
Bijlage 19 Milieuzoneringsadvies
Bijlage 20 Bezonningsstudie Bouwhoogte 16,5 Meter
Bijlage 21 Bezonningsstudie Bouwhoogte 25 Meter
Bijlage 22 Verkeerstoets
Bijlage 23 Kabels En Leidingen
Bijlage 24 Participatielogboek
Bijlage 25 Nota Vooroverleg
Bijlage 26 Nota Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Urban Logistics Campus A12 (ULC A12)

Bestemmingsplan - Gemeente Lansingerland

Vastgesteld op 01-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan Urban Logistics Campus A12 (ULC A12) met identificatienummer NL.IMRO.1621.BP0219-VAST van de gemeente Lansingerland.

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Achtergevel

de van de weg gekeerde gevel van een gebouw, exclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.6 Achtergevelrooilijn

de lijn waarin de achtergevel van een gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.7 Afhaalpunt

een locatie waar consumenten de goederen af kunnen halen die zij via internet of via andere communicatiemiddelen hebben besteld, inclusief bijbehorende logistiek en opslag, zonder dat sprake is van uitstalling of het te koop aanbieden van goederen.

1.8 Ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.9 Archeologische deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.

1.10 Archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.11 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 Bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.13 Bedrijfsgebonden kantoor

het gedeelte van een bedrijf waarbinnen administratieve en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten ten behoeve van dat bedrijf worden uitgeoefend.

1.14 Bedrijfsgebouw

een gebouw, geen kas zijnde, dat blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als bedrijfsruimte voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.15 Bedrijfsvloeroppervlakte

de totale oppervlakte van alle bouwlagen van kantoren, winkels en/of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, zoals werkkasten, kantine, toiletten en douches.

1.16 Bestaand gebruik

het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologisch regime; dan wel het gebruik dat is toegestaan krachtens een (omgevings)vergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.17 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bevi-inrichtingen

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.20 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.21 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwlaag, laag

de begane grond of een verdieping van een gebouw, een onderhuis en een zolder worden hier niet onder begrepen.

1.24 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 Bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.26 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 Buitenopslag/ open opslag

het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur, en dergelijke.

1.29 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt niet begrepen een afhaalpunt en een webwinkel.

1.30 Erf

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw.

1.31 Erfafscheiding

schuttingen, muren, terrasschermen en andere gebouwde verticale afscheidingen welke al dan niet op de erfgrens zijn geplaatst.

1.32 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 Groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.34 Hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.35 Kantoor

een gebouw of een deel van een gebouw welke door haar indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden (al dan niet met een baliefunctie), waaronder een advocatenkantoor.

1.36 Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (externe veiligheid)

Kwetsbare objecten:

  1. 1. woningen, met uitzondering van:
    1. a. verspreid liggende vrijstaande woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per ha;
    2. b. dienst- en bedrijfswoningen behorende van derden;
  2. 2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. a. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. b. scholen;
    3. c. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. 3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. a. kantoorgebouwen en hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object;
    2. b. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. 4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.


Beperkt kwetsbare objecten:

  1. 1. '
    1. a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    2. b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. 2. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
  3. 3. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
  4. 4. winkels, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
  5. 5. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  6. 6. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
  7. 7. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
  8. 8. objecten die met de onder 1 tot en met 5 en 7 genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  9. 9. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.37 Milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.38 Natuurinclusief bouwen:

het treffen van maatregelen op of in het bouwwerk of in de directe omgeving daarvan die een bijdrage leveren aan de lokale biodiversiteit. Bij maatregelen aan een gebouw kan bijvoorbeeld worden gedacht aan ingebouwde nestgelegenheid voor broedvogels, nestkasten, een bruindak, een groendak, een vogeldak en dergelijke. Bij maatregelen in de omgeving kan bijvoorbeeld worden gedacht aan grasvelden, groenstroken, heggen, bomen, klimplanten tegen wanden, halfbestrating, nestkasten, water met natuurvriendelijke oevers, natuurvriendelijke verlichting, passeerbare afscheidingen en dergelijke.

1.39 Natuurvriendelijke oever

een door de mens ingerichte oever waarbij ontwikkeling van natuur, landschap en ecologie expliciet wordt gestimuleerd.

1.40 Natuurvriendelijke verlichting

verlichting waarbij de kleurstelling en/of hoogte en/of schijnrichting zodanig is uitgevoerd dat deze geen wezenlijk negatieve invloed heeft op de aanwezigheid en het gedrag van (nacht)dieren.

1.41 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.42 Openbaar gebied

openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.43 Peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst of op ten hoogste 1 m afstand van die weg ligt: de hoogte van de weg;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst of op ten hoogste 1 m afstand van die weg ligt: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang;
  3. c. voor een ander bouwwerk: de hoogte van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen of, indien het bouwwerk niet direct aan de weg is gelegen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  4. d. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    1. 1. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw aan de weg grenst of op ten hoogste 1 m afstand van die weg ligt: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 4 m achter de achtergevelrooilijn van een op bedoeld perceel aangegeven hoofdgebouw, mits het een aangebouwd bijbehorend bouwwwerk aan het hoofdgebouw betreft;
    2. 2. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst of op ten hoogste 1 m afstand van die weg ligt: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkt terrein;
    3. 3. voor vrijstaande bijgebouwen wordt het peil bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkt terrein.

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.44 Perceel

zie 'bouwperceel'.

1.45 Perceelsgrens

zie 'bouwperceelsgrens'.

1.46 Plaatsgebonden risico

  1. a. op de grens van of op een plaats buiten een inrichting aanwezige kans op overlijden van een persoon die gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven als gevolg van een ongeval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken, waarbij deze kans bepaald is op grond van regels die hiervoor gelden als vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  2. b. op een locatie buiten een buisleiding, weg of spoorweg aanwezige kans op overlijden van een persoon die gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven als gevolg van een ongeval door getransporteerde gevaarlijke stoffen.

1.47 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.48 Seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. b. een seksbioscoop of sekstheater; hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
  3. c. een seksautomatenhal, hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of liveshow van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
  4. d. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 Showroom

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk bestemd is voor het tonen van artikelen en/of materialen.

1.50 Straatmeubilair

al dan niet zijnde bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals:

  1. a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, gedenktekens, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  3. c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. d. afvalinzamelsystemen.

1.51 Voorgevel

de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw, exclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt

1.52 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.53 Woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van in beginsel één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand tussen bouwwerken onderling

wordt gemeten waar deze afstand het kleinst is, inclusief ondergeschikte bouwdelen.

2.2 de afstand van een bouwwerk tot een perceelgrens

vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 meter boven peil en haaks op de perceelsgrens, inclusief ondergeschikte bouwdelen.

2.3 de (bouw)hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte (lengte of diepte) van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren (op 1 meter boven peil). Wanneer de gevels niet evenwijdig lopen of verspringen wordt het gemiddelde genomen van de kleinste en grootste maat.

2.5 de bruto (bedrijfs)vloeroppervlakte

binnenwerks als het totaal van alle vloeroppervlakten ten dienste van kantoren, winkels en/of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten.

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de (grond)oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven tot en met milieucategorie 3.1, als opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, als onderdeel van deze regels;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven tot en met milieucategorie 3.2, als opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, als onderdeel van deze regels;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven tot en met milieucategorie 4.1, als opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, als onderdeel van deze regels, met dien verstande dat:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - fenolhars' tevens activiteiten met gebruikmaking van fenolharsen in maximaal categorie 4.2 mogen worden uitgeoefend;
  4. d. logistieke bedrijven en distributiecentra waarbij de bijbehorende milieucategorie niet hoger is dan:
    1. 1. milieucategorie 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1' zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
    2. 2. milieucategorie 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
    3. 3. milieucategorie 4.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  5. e. bedrijfsgebonden kantoren waarbij het bepaalde in 3.5.3 van toepassing is;
  6. f. niet bedrijfsgebonden kantoren waarbij het bepaalde in 3.5.4 van toepassing is;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
    1. 1. parkeervoorzieningen en toegangen, zoals stijgpunten en parkeeropgangen, daartoe;
    2. 2. bedrijfsgebonden kantoren;
    3. 3. duurzame energievoorzieningen en verzamelpunten van duurzame energievoorzieningen;
    4. 4. energieoplaadpunten;
  8. h. bestaande nutsbedrijven;
  9. i. natuurinclusief bouwen.

met daaraan ondergeschikt:

  1. j. afhaalpunten voor afhalen van goederen voor non-food;
  2. k. een showroom inclusief daaraan gerelateerde groothandel ten dienste van de bedrijven genoemd in artikel 3.1, onder a, b, c en d;
  3. l. in- en uitritten;
  4. m. laad- en losvoorzieningen;
  5. n. wegen uitsluitend ten behoeve van de ontsluiting van bedrijfspercelen, niet zijnde doorgaande wegen;
  6. o. bruggen ten behoeve van kruisend verkeer;
  7. p. erven en terreinen;
  8. q. groenvoorzieningen;
  9. r. nutsvoorzieningen;
  10. s. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterbergingen;
  11. t. blusvoorzieningen;
  12. u. geluidsafschermende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. v. bouwwerken, waaronder straatmeubilair, bruggen, duikers en/of dammen en overige kunstwerken, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming, werken en werkzaamheden.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. bedrijfsgebouwen op kavels langs interne en externe ontsluitingswegen, teneinde de gevelzijde naar deze wegen representatief uit te voeren;
  2. b. de toepassing en het gebruik van verlichte handelsreclame en naamborden, teneinde hinder en hinderlijke lichtval op woningen en bijbehorende tuinen, indien noodzakelijk te beperken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de kaart aangegeven met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. water en waterberging;
  3. c. bij deze bestemming behorende dan wel eraan ondergeschikte voorzieningen waaronder (fiets)paden en nutsvoorzieningen;
  4. d. natuurvriendelijke oevers, met dien verstande dat ten minste 85% als natuurvriendelijke oever moet worden uitgevoerd.

alsmede voor:

  1. e. een zendmast met bijbehorende gebouw uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zendmast';
  2. f. geluidschermen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. bij deze bestemming behorende dan wel eraan ondergeschikte voorzieningen waaronder paden, geluidsafschermende en veiligheidsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, overige verhardingen, bruggen, viaducten en tunnels ten behoeve van kruisende infrastructuur;

met de daarbij behorende bouwwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de waterhuishouding (waterafvoer, wateraanvoer en waterberging);
  2. b. groenvoorzieningen;

met bij de waterhuishouding behorende bouwwerken.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, geen bruggen zijnde, worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van:
    1. 1. de bouw van bruggen;
    2. 2. de bouw van duikers

op voorwaarde dat daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatkundige functie van de gronden.

  1. b. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Dit advies is niet nodig indien het hoogheemraadschap reeds eerder een ontheffing van de keur heeft gegeven.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:

  1. a. een gasleiding;
  2. b. de aanleg, het herstel en de instandhouding van een gasleiding;
  3. c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Leiding - Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:

  1. a. een waterleiding ter plaatse van de 'hartlijn leiding - water';
  2. b. de aanleg, het herstel en de instandhouding van een waterleiding.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologie 6

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Op de in artikel 9.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,50 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 1000 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:

  1. a. waterkering;
  2. b. de waterhuishouding.

10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 m.

10.3 Afwijken van de bouwregels

10.4 Specifieke gebruiksregels

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

12.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de ruimtelijke inpasbaarheid;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. het gewenste voorzieningenniveau;
  6. f. het behoud van parkeervoorzieningen;
  7. g. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;
  8. h. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  9. i. het milieu.

12.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, zoals toegestaan op grond van de bestemmingen in hoofdstuk 2, wordt slechts verleend indien wordt wordt voldaan aan de parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo (bruto bedrijfsvloeroppervlak).

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

13.2 Ophogen en afgraven gronden

  1. a. Het is verboden de gemiddelde hoogte van het maaiveld, zoals dat bestond ten tijde van inwerkingtreding van het plan, gerekend over een oppervlakte van minimaal 50 m2 te verhogen of te verlagen met meer dan 0,3 m.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het verhogen of verlagen van gronden met meer dan 0,3 m, mits de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige als de robuustheid van het watersysteem niet in het geding komt, dit ter beoordeling van het Hoogheemraadschap.

13.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, zoals toegestaan op grond van de bestemmingen in hoofdstuk 2, wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo (bruto bedrijfsvloeroppervlak).

13.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging

De gronden en daarbij behorende opstallen mogen alleen in gebruik zijn als op eigen terrein voorzien is in een waterberging met een minimale oppervlakte van 174 m2 voor het gehele plangebied of als in overeenstemming met het Hoogheemraadschap op een andere wijze wordt voorzien in voldoende waterberging.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

14.1 veiligheidszone - leiding

14.2 vrijwaringszone - Molenbiotoop

Op de gronden binnen de aanduiding(en) 'vrijwaringszone - Molenbiotoop' geldt voor het oprichten van bouwwerken en beplantingen de volgende regels:

  1. a. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag de maximale hoogte van nieuwe bebouwing of beplanting niet meer bedragen dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk of beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0057.png"

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

15.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve van:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding, zoals gasdrukregelstations, duikers, keermuren en bruggen, gemalen, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m en de inhoud niet meer dan 75 m3 mag bedragen;
  2. b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  3. c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, maatvoeringsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. d. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor ondergeschikte bouwonderdelen zoals bepaald in lid 12.1 waarbij de overschrijding van de bouwhoogte, bouwgrens en/of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 3 meter; deze bepaling geldt niet voor gebouwen die zijn of worden gerealiseerd op basis van artikel 3.4.1;
  5. e. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij moet worden voldaan aan de volgende punten:
    1. 1. een goede landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische inpassing van deze voorzieningen, mits dit ruimtelijk inpasbaar is in relatie tot de visuele kwaliteit van gebouw en omgeving en landschappelijke gebieden, en op voorwaarde dat open landschappen en monumenten zoveel mogelijk vrij moeten blijven van bebouwing;
    2. 2. een situering bij voorkeur bij sportcomplexen, op of aan de randen van bedrijventerreinen, aan de randen van woonwijken en in de tussengebieden tussen woonwijken en bedrijventerreinen;
    3. 3. een maximale “site-sharing” en gebruik van bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is;
  6. f. de bouw van andere bouwwerken tot 15 m.

15.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken

Afwijken is slechts mogelijk mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. dit ruimtelijk inpasbaar is gelet op:
    1. 1. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    3. 3. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van het betreffende perceel en de aangrenzende percelen en bouwwerken;
    4. 4. de verkeersveiligheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. het gewenste voorzieningenniveau;
    7. 7. het milieu;
  3. c. de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de grond, dan wel de mogelijkheid van herstel van die waarden niet onevenredig wordt verkleind en de overige belangen niet onevenredig worden geschaad;
  4. d. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  5. e. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

16.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  2. b. een andere situering en/of begrenzing van bestemmingsvlakken, bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 20% zal worden gewijzigd.

16.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Artikel 17 Algemene Procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  3. c. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  4. d. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Urban Logistics Campus A12 (ULC A12).

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bleiswijk Development B.V. is voornemens om het voormalige terrein van de Greenery Campus, aan de Klappolder in Bleiswijk, te herontwikkelen en te revitaliseren tot een modern regionaal toekomstbestendig logistiek opslagcentrum; Urban Logistics Campus A12 (afgekort ULC A12).

Op 23 juni 2020 is hier de kick-off voor geweest met de gemeente Lansingerland. Deze bespreking was ten behoeve van de beoogde verwerving van het Greenery-terrein en de gewenste aanpassing van het vigerende bestemmingsplan “Klappolder” welke voor Bleiswijk Development B.V. een ontbindende voorwaarde was voor de voorgenomen aankoop. Bleiswijk Development B.V. heeft het college van B&W van de gemeente Lansingerland destijds verzocht om medewerking te verlenen aan de revitalisering van het bedrijfsterrein van de ULC A12. Deze toezegging is gedaan.

Begin 2021 is het agro-logistieke gebruik gewijzigd naar algemene (reguliere) logistiek gebruik. Volgende stap is om te komen tot een aangepast bestemmingsplan voor het voormalige Greenery terrein. Hierin wordt de (gefaseerde) herontwikkeling van het terrein mogelijk gemaakt. Echter één groot project (bedrijfsgebouw 5 op de ULC A12) zal ontwikkeld worden op basis van het bestaande bestemmingsplan. Hiervoor is in oktober 2021 de bouwvergunning verleend. Om de overige projecten toekomstbestendig te kunnen ontwikkelen en te realiseren is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Situering Plangebied

Het plangebied betreft het voormalige terrein van de Greenery Campus, dat geheel omsloten wordt door de Hoefweg en Klappolder. Het plangebied ligt aan de noordzijde van de gemeente Lansingerland en is direct langs de N209 en nabij de A12 gelegen. De ULC A12 maakt tevens onderdeel uit van het bedrijventerrein Klappolder. Aan de noord-, oost- en zuidzijde wordt het plangebied omgeven door verschillende bedrijfspanden. Zo bevinden zich aan de noordzijde van het plangebied diverse niet-agrarische bedrijfspanden en aan de zuidzijde enkele tuindersbedrijven. Aan de oostzijde is het plangebied direct gelegen aan het recreatiegebied Bleiswijkse Zoom, dat gelegen is langs de rivier De Rotte.

Op circa 100 meter afstand ten westen van het plangebied liggen de dichtsbijzijnde gronden met een woonbestemming; hier zijn tevens verspreid gelegen bedrijven gesitueerd. Tevens is de plaats Bleiswijk op circa 500 meter afstand gelegen. Het plangebied is op onderstaande kaart aangegeven met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

In de huidige situatie geldt in het gehele plangebied het bestemmingsplan "Klappolder", vastgesteld door de gemeenteraad van Lansingerland op 29 oktober 2009.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0002.png"

Figuur 2: Vigerend bestemmingsplan

De gronden waarop de herontwikkeling is voorzien hebben een enkelbestemming, te weten:

  • Bedrijventerrein
  • Groen
  • Verkeer
  • Kantoor
  • Water
  • Dubbelbestemminng Archeologie
  • Gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Leiding'

Voor een aantal bestemmingen geldt dat de voorgenomen herontwikkeling niet binnen de geldende bestemming past.

Bedrijventerrein
De voor 'bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer:

  • specifiek voor veilingbedrijven, veilinggebonden en veilinggelieerde bedrijven, agrarische hulp- en nevenbedrijven en agro-logistieke bedrijven.
  • Voor zover op de kaart binnen de bestemming tevens de functie-aanduiding "waterberging" is aangegeven, zijn de gronden voor ten minste 10% van de oppervlakte van het in de functie-aanduiding begrepen gebied bestemd voor waterberging.
  • Voor zover op de kaart tevens de bestemming "Waarde - Archeologie" is gegeven zijn de gronden primair bestemd voor het behoud van de potentieel aanwezige oudheidkundige waarden en is daarbij het bepaalde in artikel 13 van toepassing.

Milieuzonering

In nadere bestemmingsregels is aangeven dat de betreffende functies binnen de bestemming zijn gezoneerd en dat binnen de onderscheiden zones bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan zoals op de verbeelding aangegeven. Voor het projectgebied geldt grofweg de volgende verdeling:

  • Milieuzone I voor het uiterst westelijke deel van het projectgebied. Hier zijn bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan.
  • Milieuzone II voor de randen van het projectgebied, aan de zuid- en oostzijde. Hier zijn bedrijven uit milieucategorie 1, 2 of 3 toegestaan.
  • Milieuzone III voor het centrale deel van het projectgebied. Hier zijn bedrijven uit milieucategorie 1, 2, 3 of 4 toegestaan.

Kantoor

Binnen de toegestane bestemmingen zijn uitsluitend bedrijfsgebonden kantoren toegestaan, waarbij de bedrijfskantoren per bedrijf ten hoogste 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf mag bedragen tot een maximum van 3.000 m² per bedrijf.

Verder gelden er verschillende bouwregels. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gesitueerd en de bouwhoogte is voor het grootste deel gemaximeerd op 16,5 m. Alleen in het uiterste westen van het plangebied is de bouwhoogte beperkt tot 10 m. Via binnenplanse afwijking bestaat de mogelijkheid om de voorgeschreven bouwhoogte te verhogen tot 20 maximaal meter over ten hoogste 20% van het bebouwingsvlak voor een bouwperceel, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering/-uitoefening noodzakelijk is.

Omgevingsvergunningen buitenplanse afwijkingen bestemmingsplannen

Inmiddels zijn via twee verleende omgevingsvergunningen voor afwijken van het bestemmingsplan mogelijkheden geboden voor ten eerste het realiseren van een logistiek bedrijventerrein en ten tweede voor het realiseren van een nieuwbouwontwikkeling aan de oostzijde van het plangebied (locatie "spruitjesveld").

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Het gaat daarbij met name om de bouwhoogten en de situering van de bouwvlakken. Daarom is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld, waarin tevens de beide omgevingsvergunningen voor afwijken zijn meegenomen.

1.4 Planopzet En Leeswijzer

1.4.1 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • een verbeelding (NL.IMRO.1621.BP0219-) waarop de bestemmingen van het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemming is gerelateerd aan de planregels.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. Deze regels zijn conform de 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP2021) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld met een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6. Bro zijn opgenomen.

1.4.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied de ULC A12 en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. Deze beleidsdocumenten vormen het planologisch kader voor zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau van onderhavig bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt op diverse milieu- en omgevingsaspecten ingegaan. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planomschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied beslaat het voormalige terrein van de Greenery Campus, gelegen in de gemeente Lansingerland. Het plangebied is rechthoekig en maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Klappolder in Bleiswijk. Het totale projectgebied heeft een omvang van circa 40 hectare, het totale plangebied is circa 37 ha groot. Op moment van schrijven is ongeveer 33 hectare in eigendom van Next Level en de overige 7 hectare in eigendom van firma's GLP (4 hectare) en Loonie Propco Bleiswijk Coöperatieve U.A. (3 hectare). Houweling Klappolder B.V. en Loonie Propco Bleiswijk Coöperatieve U.A. worden in plannen niet meegenomen in de herontwikkeling van het Urban Logistics Campus A12. Het plangebied heeft één centrale toegangsweg aan de Hoefweg/N209, waar de interne verkeersstructuur aan verbonden is. De verkeersstructuur wordt gekenmerkt met brede wegprofielen en veel ruimte voor verkeer en parkeren.

Het huidige plangebied bestaat uit verschillende logistieke gebouwen, ondersteunende kantoren en bedrijven. Op het meest oostelijke perceel is inmiddels een nieuw gebouw (gebouw 5) gerealiseerd op basis van een reeds verleende omgevingsverunning. Het totale projectgebied heeft een omvang van ca. 37 ha. De aanwezige gebouwen hebben een oppervlak van ca. 194.000 m2 bvo. De ruimtelijke structuur is op dit moment eenvoudig, met gebouwen die voornamelijk uit rechthoekige, volumineuze bouwmassa's bestaan of bedrijfshallen tot een hoogte van maximaal 16,5 meter, met uitzondering van een hoogteaccent van maximaal 25 meter aan de zijde van de Hoefweg. Aan de zijde van de Rotte is vanwege van de hier aanwezige molenbiotoop een maximale bouwhoogte van 10 meter toegelaten. Tevens zijn er ondersteunende kantoren en bedrijven aanwezig met een kleinschaligere uitstraling. Een deel van de aanwezige gebouwen op het terrein is gedateerd, zowel op het gebied van bebouwing als ruimtelijke inrichting en uitstraling.

Het plangebied is relatief extensief gebouwd (laag bebouwingspercentage). Figuur 3 geeft de globale ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0003.png"Figuur 3: Plangebied

2.2 Toekomstige Situatie

Next Level is voornemend het verouderde bedrijventerrein te herontwikkelen tot een toekomstbestendige, duurzame en regionale bedrijvencampus: Urban Logistics Campus A12. Het einddoel is om uiteindelijk een compact, modern en duurzaam logistieke bedrijventerrein te realiseren met kansen voor werkgelegenheid en de A12-corridor. De ambitie voor deze herontwikkeling luidt dan ook:

"een duurzaam toekomstbestendig bedrijventerrein realiseren met aandacht voor nieuwe ontwikkelingen in de logistiek en nieuwe ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid en energiezuinig bouwen. Tevens wordt het uitgangspunt gehanteerd dat er ingezet gaat worden op het optimaal en flexibel gebruik van de gronden en opstallen van het bedrijventerrein als logistiek centrum".

In het algemeen wordt er in het behoud van de ruimtelijke identiteit waarde gehecht aan het versterken van de volgende structuren:

  • De maat, schaal en groene uitstraling van de zone met eerstelijnsbebouwing langs de N209.
  • De leesbaarheid van de horizontale slagen met watergangen en boomstructuren tussen de verschillende bedrijventerreinen.
  • De maat, schaal en groene overgang naar het landschap van het natuurrecreatiegebied van de Rotte.

Om die ontwikkeling vorm te geven is een Masterplan opgesteld (zie Bijlage 1). Dit Masterplan is in september 2022 door de gemeenteraad van Lansingerland vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0004.jpg"

Figuur 4: Masterplan

Nieuwbouw

Om deze ambitie te behalen zal circa 150.000 m2 van de bestaande gebouwen gesloopt worden om vervangen te worden door nieuwbouw. De reststromen van de sloop van deze gebouwen moet zoveel mogelijk leiden tot hergebruik van de materialen zodat er bovengemiddeld duurzame nieuwbouw gecreëerd wordt. De uiteindelijke nieuwbouw zal voornamelijk bestaan uit grote rechthoekige gebouwen, waarbij het kleurgebruik moet aansluiten bij de bebouwing die al op het bedrijventerrein aanwezig is. De nieuwbouw zal een rustige uitstraling krijgen. De locaties van de kantoorruimte zijn herkenbaar aan de afwijkende gevelbewerking met glas, waarvan de gevelindeling doorloopt over alle lagen.

De voorgevel van het hoofdvolume is het visitekaartje van het gehele bedrijventerrein Klappolder en vraagt een aanvullende beeldkwaliteit en herkenbaarheid.

Groenvoorzieningen

Door middel van een groene buffer zullen de aanwezige groenvoorzieningen opgewaardeerd worden. De groene buffer moet in de toekomst voorkomen dat de ULC A12 het uitzicht van het aangrenzende recreatiegebied beperkt. Dit houdt in dat er speciale aandacht geschonken gaat worden aan de overgang van het bedrijventerrein naar de landschappelijke omgeving en het recreatiegebied van de Rotte. Ook worden de bestaande watergangen en waterpartijen deels verbreed en vergroot zodat het gebied zich kan ontwikkelen tot een aantrekkelijker leefmilieu voor biodiversiteit waar tevens regenwater tijdelijk vastgehouden kan worden en een oplossing kan bieden voor hittestress. Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om 85% van de oeverlengte van watergangen in te richten als natuurvriendelijke oevers.

Tevens zal er aandacht geschonken worden aan de inpassing voor groen aan het hekwerk tussen de ontsluitingsweg en de terreinen van de verschillende bedrijven, aan de gevel bij de opgangen en de kantoorruimte en waar mogelijk ook op het dak.

Verkeer

Gezien de gunstige ligging is het noodzakelijk dat de bereikbaarheid van het bedrijventerrein nog meer verbeterd wordt zodat er voldoende capaciteit ontstaat voor de verkeersstructuren. Bij de herontwikkeling van het bedrijventerrein zal ook de huidige infrastructuur duurzaam verbeterd worden, voor zowel auto- als fietsverkeer. Het is belangrijk dat alle verkeersstromen zoveel mogelijk gescheiden worden van elkaar. Zo zal het entreegebied Klappolder / Hoefweg aangepast worden, waarbij er een veiligere situatie ontstaat tussen autovoertuigen en het langzame verkeer.

Parkeren

Parkeren dient in de toekomstige situatie op eigen terrein gefaciliteerd te worden. Waar mogelijk wordt parkeren in de nieuwbouwplannen geïntegreerd door de toepassing van maximaal tweelaags parkeren op parkeerdecks boven de docks. De entrees (opgangen) naar de parkeerdecks zijn evenredig verdeeld over de langsgevel van de bedrijfsbebouwing, waarbij elke entree opgang duidelijk herkenbaar is vanaf de toegangsweg en wordt eenduidig gecombineerd met de positionering van het bedrijfslogo van het bedrijf. Aan de zijde van de Rotte (oostrand) is er geen sprake van gestapeld parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0005.jpg"

Figuur 5: Parkeren boven laaddocks

Tevens wordt in de toekomstige situatie gekeken naar de mogelijkheden om de parkeernorm te verlagen vanwege actuele ontwikkelingen in de logistiek. Dit wordt echter nog onderzocht in een later stadium. Next Level heeft ook de wens om op het voorterrein van het bedrijventerrein een parkeerplaats aan te leggen ter behoeve van vrachtauto's. Als uitgangspunt wordt een parkeernorm gehanteerd van circa 0,5/100 m2 BVO.

Ruimtelijke uitgangspunten

Voor de voorgenomen ontwikkeling heeft zowel Next Level als de gemeente Lansingerland een aantal ruimtelijke en juridische kaders ontwikkeld. Als uitgangspunt geldt dat de basis gebouw opzet uit zoveel mogelijk geschakelde bouwmassa bestaat omdat dit de verhuurflexibiliteit naar gebruikers vergroot en tevens zorgt voor een duurzame bezetting van de gebouwen, inclusief een goede samenwerking teweegbrengt tussen partijen in het gebouw.

Modulaire units

Uit onderzoek is gebleken dat de ULC A12 meer levensloop bestendig blijkt als de units een mix bedragen van modulair opgezette ruimte, variërend van circa 7500 m2,, 10.000 m2, 15.000 m2 en 20.000 m2. Belangrijk is dat deze modulaire units geschakeld zijn zodat ook verschillende ruimtebehoeftes afgedekt worden. Daarbij bedraagt de ideale stramienmaat binnen het gebouw te verdelen in vakken van 22,8 x 12 meter. In de optimale gebouwopzet dient rekening gehouden te worden met een stramienmaat van 22,8 meter vlakverdeling (of een restmaat van 17,1 meter) aan de voorgevel of 12 meter aan de zijgevel. Daarnaast is gebleken dat interne logistieke systemen geoptimaliseerd worden als logistieke gebouwen voorzien worden van een diepte tussen de 100 en maximaal 140 meter. In de toekomstige situatie dienen tevens de bouwvlakken en bouwhoogten opgerekt te worden vanwege schaarste omdat er regionaal een beperkt aanbod van beschikbare bouwkavels is terwijl de vraag sterk stijgt.

Gebouwen dienen met elkaar verbonden te worden ter hoogte van de expeditiezone (gelegen in het midden of achterzijde van het gebouw middels deuren van minimaal 5 meter hoog). Deze hoogte wordt ook aangehouden onder de mezzanine zodat materiaal zich ook onder de mezzanine kan voortbewegen.

Gebouwen mogen maximaal 10 meter respectievelijk 16,5 meter hoog worden, met uitzondering van één hoogteaccent van maximaal 25 meter aan de zijde van de Hoefweg alleen indien er sprake is van noodzaak en dit niet te koste gaat van een goede omgevingskwaliteit.

Laaddocks

Wanneer de ULC A12 voorzien wordt van een stramienmaat van 22,8 meter, kan de ULC A12 voorzien worden van laaddocks.

Kantoorprojectie

De ULC A12 wordt in de basis voorzien van circa 3% kantoorprojectie, waarbij de mogelijkheid bestaat om dit percentage naar behoefte uit te breiden op de mezzanine.

Inschatting personeelsbestand per vierkante meter

In de uitgangspunten is bepaald, op basis van drie verschillende bedrijfssoorten, wat het aantal medewerkers per vierkante meter bedraagt. Grove kerngetallen hierbij zijn:

  • Logistiek generiek: circa 3 - 7 mederwerkers per 1000 m2
  • Groothandel/supermarkt/productie: circa 6 - 9 medewerkers per 1000 m2 (shifts)
  • E-commerce: circa 10 - 15 medewerkers per 1000 m2 (shifts)

Om de ULC A12 meer inclusief te ontwikkelen zullen er een aantal functies toegevoegd worden voor zowel de bedrijven als de medewerkers zelf, zoals bedrijfsondersteunende voorzieningen.

Buitenterrein

De terreinen dienen bij voorkeur per bouwblok apart afgeschermd te worden zodat bedrijven een juiste beveiligingsschil kunnen opzetten. Om deze reden dienen de stromen in en rondom de gebouwen ook zoveel mogelijk gescheiden te worden van het openbare gebied. Uit het programma van eisen is gebleken dat het wenselijk is om 2-inrichtingswegen in te richten om zowel de hoofdontsluiting goed te verdelen als de transportbewegingen in het gebied zo kort mogelijk te maken. Er dient een goede ontsluiting gerealiseerd te worden met verkeersarme verbindingsroutes voor langzaamverkeer en aparte gecontroleerde inritten per deelontwikkeling.

Gezond leef- en werkklimaat

Wat betreft een gezond leef- en werkklimaat dient de voorgenomen ontwikkeling bij te dragen aan de volgende uitganspunten:

  • Bijdrage aan het voorkomen / verminderen van hittestress
  • Bijdrage aan het voorkomen / verminderen van droogtestress
  • Bijdrage aan het voorkomen / verminderen van waterstress
  • Rekening houden met de afkoppeling van HWA
  • Robuust eigen hemelwatersysteem (7 mm bui, 30 mm bui en 60 mm bui)
  • Toepassen van groen
  • Veilige leef- en werkomgeving (sociaal en verkeer)
  • Prettige leef- en werkomgeving (verblijfskwaliteit, maat en schaal en groen)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie brengt middels een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie van het Rijk op de inrichting en ontwikkeling van de Nederlandse leefomgeving in beeld. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Steden die groeien en veranderen, het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en de overgang naar een duurzame en circulaire economie; diverse trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Deze trends en ontwikkelingen bieden kansen, maar vragen ook zorgvuldig te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden, want zowel de boven- als ondergrondse ruimte is een schaars goed. De NOVI geeft richting en helpt om deze keuzes te maken.

In Nederland zijn er een aantal dringende maatschappelijke opgaven, die niet apart van elkaar kunnen worden opgelost, maar in samenhang bekeken moeten worden. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving van Nederland. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  3. 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Het land moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, wateroverlast, hogere rivierafvoeren en langere perioden van droogte. Om in te spelen op deze gevolgen van klimaatverandering, is er vraag naar maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende ruimte en groen voor wateropslag in onze steden. Door hierop in te zetten, biedt het kansen voor de natuur, maar verbeterd het ook tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit. Daarnaast heeft Nederland in 2050 een duurzame energievoorziening. Deze energievoorziening vraagt ruimte, voor onder andere zonnepanelen en windturbines. Het Rijk zet zich ook in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een circulaire, duurzame, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050, waarmee het zijn positie kan handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Hiervoor is een goede verbinding via weg, lucht, spoor, water, digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners nodig. Het Rijk zet in op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van bewegen, wonen, recreëren, ontspannen en ontmoeten. Hierbij is het belangrijk dat de Nederlandse economie, duurzaam, concurrerend en circulair wordt, oftewel toekomstbestendig. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op de verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

ad 3. Onze steden en regio's leefbaarder maken

Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en is deze verder aan het uitbreiden, waarbij de richting van verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-) infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar de vraag is. Goede verbindingen tussen de stedelijke regio's zijn nodig om het netwerk als geheel te benutten. Door het Rijk wordt een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling gehanteerd, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet- stedelijk gebied moet plaatvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert en het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt. Daarbij worden regio's en steden klimaatbestendig ingericht.

ad 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen de kwaliteit van landschap en landgebruik, water, lucht en bodem. Dit betekent dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten en dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen. Het landgebruik dient meer afgestemd te worden op zoetwatergebruik- en beschikbaarheid. Door een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van tekorten en wateroverlast. Het Rijk maakt een vitaal en duurzaam voedsel- en landbouwsysteem mogelijk, dat zich baseert op natuurinclusiviteit en kringlopen. De biodiversiteit wordt versterkt en beschermt en het natuurlijke kapitaal wordt op een duurzame wijze benut. Het Rijk zet hierbij in op het beschermen en versterken van de unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebieden voegen kwaliteiten toe aan het landschap, waarbij het omgevingsbeleid landschapsinclusief wordt.

Om beleidskeuzes op een voorspelbare en heldere wijze te maken, worden er door de NOVI drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het prioriteren van de diverse opgaven en belangen:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0006.png"

Figuur 6: Afwegen met de NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende, brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Relatie met het voorliggend plan

De ontwikkeling die met dit bestemmingplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijke beleid van het Rijk dat in de NOVI is vastgelegd. Door aandacht voor nieuwe ontwikkelingen in de logistiek, het creëren van werkgelegenheid in de regio en door in te zetten op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid en energiezuinig bouwen, draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan de regionale economie en voegt het kwaliteiten toe ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee sluit onderhavig plan goed aan op de twee eerstgenoemde prioriteiten van de NOVI: "Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie" en "De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden". Er is met name sprake van het beter benutten en opwaarderen van de bestaande ruimte. Ook worden er meerdere functies gecombineerd (b.v. bedrijventerrein, energieopwek of groen en wateropvang) wat goed aansluit bij het eerstgenoemde afwegingsprincipe "Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies".

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht.

Relatie met het voorliggend plan

Onderhavig plan brengt geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Provinciale Omgevingsvisie (POVI) van Zuid-Holland is aanvankelijk vastgesteld in 2019, na enkele herzieningen en daaropvolgende consolidaties, dateert de laatste versie nu van 15 maart 2022. De POVI biedt een strategische blik op de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie. De omgevingsvisie vormt samen met de omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2) en het omgevingsprogramma het provinciale omgevingsbeleid. Het omgevingsbeleid beschrijft hoe de provincie werkt aan een goede leefomgeving, welke plannen daarvoor zijn, welke regels daarbij gelden en welke inspanningen de provincie daarvoor levert.

De omgevingsvisie stelt zeven vernieuwingsambities op die als stip op de horizon dienen voor toekomstige ontwikkelingen.

  1. 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  2. 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  3. 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  4. 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  5. 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  6. 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  7. 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Vooral de ambitie "Een concurrerend Zuid-Holland" is van belang voor onderhavig bestemmingsplan.

Een concurrerend Zuid-Holland

De Zuid-Hollandse economie bevindt zich in een omvangrijk vernieuwingsproces. Er zijn drie thema’s die de verandering van onze economie aanjagen: energietransitie, circulariteit en digitalisering. Het vermogen om snel op deze ontwikkelingen in te spelen is bepalend voor de concurrentiekracht.

Daarnaast blijft de provincie met haar partners bouwen aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat door te zorgen voor voldoende en kwalitatief goede werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, woon/werklocaties), woonruimte, woon-werkverbindingen, een goede beroepsbevolking, een gezonde leefomgeving, goede biodiversiteit, recreatieve voorzieningen en cultureel erfgoed.

Onderhavig bestemmingsplan draagt bij aan het vestigingsklimaat, door de versterking van een hoogwaardig bedrijventerrein mogelijk te maken. De nieuwbouw wordt zo duurzaam mogelijk gebouwd, gebruik makend van de materialen die vrij komen bij de sloop van de bestaande gebouwen. Daarnaast wordt op de daken van deze nieuwbouw de ruimte gereserveerd voor duurzame initiatieven als energieopwekking via zonnepanelen.

Beleidskeuzes

De zeven ambities zijn verder uitgewerkt in een groot aantal beleidskeuzes die naar thema (b.v. "Geluidhinder" of "Digitaal Zuid-Holland") ingedeeld zijn. Elke beleidskeuze is voorzien van een aanleiding, motivering provinciaal belang en een toelichting. De onderstaande beleidskeuzes zijn van belang voor onderhavig bestemmingsplan.

Circulair Zuid-Holland

De economische kracht van Zuid-Holland is afhankelijk van enorme hoeveelheden grondstoffen en energie. Steeds meer van die grondstoffen worden schaars en beginnen zelfs op te raken. Tegelijkertijd is er veel verspilling, waardoor we onnodig waarde verloren laten gaan. De provincie wil een volledige circulaire economie in Zuid-Holland bereiken in 2050 met als tussendoel 50% reductie van (primaire) materialen in 2030. De provincie zet daarbij in op de transitiethema’s Bouw, Kunststoffen, Groene grondstoffen & Voedsel en Maakindustrie.

Onderhavig bestemmingsplan past goed binnen deze beleidskeuze omdat de nieuwbouw die mogelijk gemaakt wordt grotendeels circulair gebouwd wordt, omdat zo veel mogelijk gebruik gemaakt wordt van de materialen die vrij komen bij de sloop van de bestaande gebouwen.

Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen

De provincie streeft naar een kwantitatief en kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal en bovenregionaal schaalniveau en een optimale benutting van bedrijventerreinen. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën / milieuzones en watergebonden bedrijven.

Onderhavig bestemmingsplan past goed binnen deze beleidskeuze omdat het bestaande bedrijventerrein verduurzaamd wordt en van extra kwaliteit wordt voorzien.

Efficiënt en duurzaam goederenvervoer met meerwaarde

Het vervoer van goederen dient zo efficiënt en schoon mogelijk plaats te vinden en bij te dragen aan economische ontwikkeling, leefbaarheid en bereikbaarheid. De provincie wil vervoersmodaliteiten en goederenstromen duurzaam en in samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen organiseren en uitwerken, van stedelijke en regionale distributie tot multimodale (inter)nationale corridors.

Onderhavig bestemmingsplan sluit aan bij deze beleidskeuze omdat het de realisatie van een duurzaam logistiek bedrijventerrein mogelijk maakt, en tegelijkertijd kwaliteit toevoegt aan de omgeving, in de vorm van een groene buffer.

Energietransitie in de gebouwde omgeving

De provincie wil de transitie naar een energie-efficiënte samenleving bevorderen, zodat op termijn duurzaam en CO2-neutraal wordt voorzien in de energiebehoefte. Bestaande bebouwing wordt gereed gemaakt voor de energietransitie. En nieuwbouw (woningen én overige gebouwen) hoort energie neutraal of energie leverend te worden uitgevoerd.

Onderhavig bestemmingsplan past goed binnen deze beleidskeuze. Zo is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen om op de daken van nieuwbouw energieopwekkende voorzieningen te plaatsen, zoals zonnepanelen. Naar alle waarschijnlijkheid levert de energie van de zonnepanelen meer energie op dan het terrein zelf nodig heeft dus wordt er gekeken in hoeverre ook de omgeving hiervan kan profiteren door te leveren aan andere bedrijven of met een elektrisch laadstation voor personen- en vrachtverkeer in de lintzone. Tevens worden er ambities gesteld om een bijdrage te leveren aan het voorkomen en verminderen van hittestress.

Relatie met voorliggend plan

Onderhavig bestemmingsplan past goed binnen de richtinggevende kaders die de provincie Zuid-Holland stelt in deze omgevingsvisie. De (her)ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past goed binnen het ruimtelijk beleid dat uitgezet wordt in deze POVI. Het sluit vooral goed aan bij ambitie 3: "Schone energie voor iedereen" en ambitie 4: "Een concurrerend Zuid-Holland". Daarnaast sluit het plan goed aan op het viertal hierboven genoemde beleidskeuzes.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd in de Omgevingsverordening, aanvankelijk vastgesteld op 20 februari 2019, na enkele herzieningen en daaropvolgende consolidaties, dateert de laatste versie nu van 15 maart 2022. In de verordening worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies.

Toelaatbaarheid bestemmingsplan

Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarde: de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen.

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan deze voorwaarden en is daarom toelaatbaar volgens de omgevingsverordening. De ontwikkeling is immers voorzien op een bestaand bedrijventerrein en is gericht op een kwalitatieve verbetering waarbij wordt aangesloten op de omliggende functies en bebouwing.

Stedelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Een bedrijventerrein betreft een stedelijke functie, en aangezien er meer dan 500 m2 bvo wordt toegevoegd, is de ladder voor duurzame verstedelijking daarom van toepassing (zie paragraaf 4.2).

Bedrijven

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, maakt vestiging mogelijk van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel voorziet in overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein.

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan deze voorwaarden door helder aan te geven welke milieucategorieën toegelaten zijn op het bedrijventerrein. De toegestane milieucategorieën zijn tot stand gekomen op basis van een milieuzoneringsonderzoek (zie paragraaf 4.12).

Klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  1. a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. b. overstroming;
  3. c. hitte;
  4. d. droogte

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Onderhavig bestemmingsplan houdt rekening met de genoemde risico's die klimaatverandering met zich mee brengt. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. Een van de maatregelen die genomen wordt is de aanleg van een robuust hemelwatersysteem. Tevens zijn er ambities gesteld om een bijdrage te leveren aan het voorkomen en verminderen van hittestress.

Recreatiegebied, buitengebied en groene buffer

In het oosten van het plangebied ligt een strook die door de provincie is aangewezen als recreatiegebied. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen recreatiegebied kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor zover:

  1. a. de ontwikkeling geen beperking oplevert voor de openbare toegankelijkheid van het gebied, rekening houdend met het huidige gebruik van het gebied;
  2. b. de ontwikkeling gericht is op de vergroting van de diversiteit en de kwaliteit van het recreatiegebied en ook de recreatieve waarde van het gebied zal versterken;
  3. c. de ontwikkeling past bij de uitstraling en het recreatieve gebruik van het gebied;
  4. d. de ontwikkeling bijdraagt aan de samenhang tussen binnenstedelijke en buitenstedelijke groen- en waterstructuren;
  5. e. de ontwikkeling zo mogelijk gekoppeld wordt aan recreatie knooppunten en cultuurhistorisch erfgoed.

Dezelfde strook in het oosten van het gebied is ook aangewezen als buitengebied. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.

In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  1. a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

Dezelfde strook in het oosten van het gebied is ook door de provincie aangewezen als groene buffer. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie blijkens een afdoende motivering niet onevenredig wordt verstoord.

In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  1. a. de functie van het gebied als tegenhanger van de stedelijke verdichting en stedelijke dynamiek;
  2. b. de identiteit die het gebied verleent aan de nabij gelegen stedelijke omgeving;
  3. c. de bescherming die het gebied biedt tegen grootschalige stedelijke ontwikkeling;
  4. d. de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

Omdat in het gebied waar deze aanduiding geldt een groen-blauwe overgang naar de Rotte komt, met ruimte voor recreatie en waterberging, voldioet onderhavig bestemmingsplan aan deze voorwaarden.

Relatie met voorliggend plan

De (her)ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de gestelde voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. De (her)ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is daarom niet strijdig met het provinciaal beleid.

3.2.3 Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM)

De Visie Ruimte en Mobiliteit is door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgesteld op 9 juli 2014 (geconsolideerde versie januari 2018). In de visie is het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid en het mobiliteitsbeleid op hoofdlijnen vastgelegd. Het hoofddoel van de visie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. In de Visie Ruimte en mobiliteit worden 4 thema's onderscheiden:

Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op.

Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Landschap

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Relatie met voorliggend plan

Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In zo'n situatie ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden. Kortom: beter benutten van bebouwde ruimte. De bestaande steden, dorpen, landschappen en infrastructuurnetwerken bieden goede kansen om de capaciteit van de netwerken beter te benutten en, in samenhang daarmee, het ruimtegebruik te intensiveren. Geleidelijke verandering van stedelijke functies (via herstructurering, herbestemming of nieuwe programmering) kan bijdragen aan het benutten van nog ongebruikte capaciteit.

3.2.4 Bedrijventerreinenstrategie Provincie Zuid-Holland 2020

De provincie Zuid-Holland zet in op een aantrekkelijk en toekomstbestendig vestigings- en werkklimaat voor werkgevers, werknemers en bedrijven. Aantrekkelijke en concurrerende bedrijventerreinen spelen hierin een belangrijke rol. Daarom is de provinciale bedrijventerreinenstrategie geactualiseerd met als doel voldoende geschikte bedrijventerreinen in Zuid-Holland. Een groot deel van de provinciale inzet op bedrijventerreinen zal gelijk blijven. De drie uitgangspunten van het provinciaal bedrijventerreinenbeleid blijven namelijk in stand:

  • Evenwicht in vraag en aanbod
  • Beter benutten en functioneren van bestaande bedrijventerreinen
  • Verduurzamen en voorbereiden op de toekomst

De provincie streeft ernaar om voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod te hebben om alle gewenste vraag te kunnen accommoderen. De aanbodkant van bedrijventerreinen kan vergroot worden door middel van twee ingrepen. Dit zijn (1) de bestaande voorraad beter benutten en (2) de realisatie van nieuwe bedrijventerreinen. De provincie wil in eerste instantie de bestaande voorraad aan bedrijventerreinen beter benutten of de huidige plancapaciteit gebruiken; pas daarna is uitleg of uitbreiding aan de orde. Beter benutten is namelijk een ingreep die zowel in hoog- als in laagconjunctuur effectief is en ook ruimtelijk zeer gewenst vanwege de grote ruimtedruk in Zuid-Holland en de provinciale ambitie om het landelijk gebied zoveel mogelijk te behouden.

3.2.5 Strategie werklocaties 2019 - 2030 (Metropoolregio Rotterdam- Den Haag)

Tot 2030 groeit het inwoneraantal van de metropoolregio Rotterdam Den Haag met bijna een half miljoen mensen. Wonen en werken zijn daarmee grote uitdagingen in een gebied met beperkte ruimte. De bouw van woningen kan niet ten koste gaan van bedrijfsruimte en daarom zijn er lokale en regionale afspraken nodig om voldoende bedrijfsruimten te realiseren. Daarnaast is de ambitie de juiste bedrijven op de juiste plek te krijgen. De 23 gemeenten van de metropoolregio hebben een regionale strategie voor werklocaties ontwikkeld en stellen een gemeenschappelijke aanpak op, zodat de economie en werkgelegenheid een impuls krijgen. De Strategie Werklocaties 2019-2030 is een stap verder naar een gezond vestigingsklimaat voor bedrijven en inwoners.

Visie: balans in grootschalige logistiek en agrologistiek

In de visie op logistiek stelt de nota het volgende:

  • Het ecosysteem agrologistiek is een locatie met een sterk netwerk van samenwerkende bedrijven. Het is een keten van productiebedrijven (teelt en veredeling) aan de basis en logistieke bedrijven zoals handelshuizen, importeurs, exporteurs, veilingen, verpakkingsbedrijven en logistiek dienstverleners. Dit ecosysteem ontwikkelt zich vaak rond een bedrijf of veilingterrein. Er is echter geen veilig meer in Bleiswijk en ook andere bedrijven op de Klappolder zijn in toenemende mate niet meer aan de agrologistiek gelieerd.
  • Het ecosysteem logistiek is meer een netwerk van bedrijven in de logistiek, handel en opslag. Deze activiteiten wensen grote kavels (groter dan 1,5 ha tot meer dan 10 hectare) en dicht bij de snelweg te zijn gehuisvest. Veelal zijn er specifieke voorzieningen voor chauffeurs voorhanden. De betreffende locatie en omvang voldoet, mede door afname van agrologistieke bedrijvigheid, aan deze vereisten.

Relatie met voorliggend plan

De A12-corridor is één marktregio voor logistieke ontwikkelingen. Dit betekent dat de logistieke vraag in Midden-Holland ook door Lansingerland en Zoetermeer kan worden gefaciliteerd. Datzelfde geldt andersom voor de vraagraming in de MRDH.

De MRDH ondersteunt de visie van het 'provinciaal programma grootschalige logistieke bedrijventerreinen voor de A12-corridor' (zie hierna). Dat stelt de provincie Zuid-Holland op met Lansingerland, Waddinxveen en Zoetermeer, en wordt de beleidsmatige basis van bestemmings- of omgevingsplannen inzake grootschalige logistiek. Het is namelijk belangrijk dat er:

1. een kwalitatief optimale positionering van de verschillende logistieke bedrijventerreinen komt;

2. planologische procedures met succes worden doorlopen;

3. extra logistiek wordt aangetrokken;

4. onnodige concurrentie wordt vermeden.

Dit betekent onder meer dat de regiogemeenten die een logistiek terrein aanleggen dat past in het PPB-A12, dit voor kavels groter dan 3 hectare motiveren op basis van PPB-A12. In voorliggende situatie is dit het geval. Want het projectgebied is concreet opgenomen in de ambities en gemaakte afspraken die zijn vastgelegd in het provinciaal programma voor de A12-corridor (zie fig. 6), waar ook voor wordt gepleit door het CRA. Herontwikkeling is daarbinnen een van de ontwikkelperspectieven, waarbinnen voorliggend initiatief past.

3.2.6 Geactualiseerd provinciaal programma grootschalige logistieke bedrijventerreinen A12-corridor

De A12-corridor – de corridor rondom de Rijksweg A12 met een focus tussen Gouda en Zoetermeer – heeft een grote logistieke potentie. Vanaf de bestaande logistieke bedrijventerreinen zijn circa 8 miljoen consumenten binnen één uur bereikbaar en de reeds aanwezige logistiek dienstverleners, ontwikkelaars en vastgoedbeleggers behoren tot de meest toonaangevende partijen in de sector. De regio heeft daarmee een unieke positionering als het gaat om grote nationale en internationale (logistieke) bedrijfsvestigingen.

Provincie Zuid-Holland, gemeenten en (logistieke) marktpartijen hebben het afgelopen jaar hard gewerkt aan het vormgeven van verdergaande samenwerking rondom logistieke onderwerpen in het gebied. Doel hiervan is om de logistieke potentie te verzilveren. Onderdeel van deze goede samenwerking is dat alle partijen ervoor zorgen dat er kwantitatief voldoende- en kwalitatief goede ruimte beschikbaar is en blijft op de A12-corridor voor vestiging van logistieke partijen.

Het geactualiseerde 'provinciaal programma grootschalige logistieke bedrijventerreinen A12-corridor (april 2019)' (hierna geactualiseerd ppb-A12 2019) heeft betrekking op dit ruimtelijk aspect van de samenwerking. In de opgestelde samenwerkingsovereenkomst, die volgde op de bestuursovereenkomst, hebben partijen daarnaast ambities en acties geformuleerd voor andere belangrijke aspecten, zoals infrastructuur en modaliteiten, verduurzaming en gezamenlijke marketinginspanningen.

Het geactualiseerde ppb-A12 2019 vormt het ruimtelijk kader voor alle logistieke ontwikkelingen in de A12-corridor. Het dient het provinciaal economisch en ruimtelijk belang:

  • Economisch belang; voor de provincie Zuid-Holland is het van belang dat ondernemers ruimte krijgen om te ondernemen en de A12-corridor, met haar economische potentie, tot bloei kan komen. Dat zorgt voor een groei van de werkgelegenheid en een toename aan bestedingen in de provincie Zuid-Holland. Dit geactualiseerde ppb-A12 2019 is ertoe opgesteld dat maximaal wordt voorzien in kwalitatief goede vestigingsruimte voor logistieke bedrijven.
  • Ruimtelijk belang; voor de provincie Zuid-Holland is het van belang dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de ruimte en de bestaande ruimte optimaal benut wordt. Dat houdt in dat de provincie Zuid-Holland erop toeziet dat er niet onnodig 'in het weiland' wordt gebouwd. Conform de Omgevingsverordening wordt hierop toegezien volgens de methodiek van de Ladder voor duurzame verstedelijking en, zo nodig, een provinciaal programma.

Dit geactualiseerde ppb-A12 2019 schetst, bovenstaande belangen in ogenschouw nemend, de ruimtelijke kaders waarin logistieke bedrijventerreinen worden ontwikkeld of doorontwikkeld. Daar is een zorgvuldig proces aan voorafgegaan. Feitelijk is dit geactualiseerde ppb-A12 2019 een uitwerking van de bestuurlijke afspraken die provincie Zuid-Holland, gemeenten en (logistieke) marktpartijen d.d. 19 februari 2018 (Bestuursovereenkomst) en 4 maart 2019 (Samenwerkingsovereenkomst) met elkaar hebben gemaakt.

Provinciaal beleid: zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie Zuid-Holland zet middels het Omgevingsbeleid in op het realiseren van een bedrijventerreinenaanbod dat kwalitatief aansluit op de vraag van de markt. Het is in het provinciaal belang dat ondernemers goede ruimte krijgen om te ondernemen en de A12-corridor, met haar economische potentie, tot bloei kan komen. Dat zorgt voor een groei van de werkgelegenheid en een toename aan bestedingen in de provincie Zuid-Holland.

Er wordt gekozen voor plekken die in of dicht bij het bestaand stedelijk weefsel liggen, het beste ontsloten zijn voor vrachtverkeer dat bij grootschalige logistiek hoort en uniformiteit van doelgroep, zodat wordt geborgd dat functies ruimtelijk niet met elkaar botsen. Een van deze plekken is het projectgebied van de voormalige Greenery Campus (Veilingterrein Lansingerland).

Relatie met voorliggend plan

Er is, zowel in lijn met het CRA, sprake van de herontwikkeling van een bestaand terrein waarbij tevens sprake is van clustering. Er is met name sprake van het beter benutten en opwaarderen van de bestaande ruimte. Dit betekent dat de voorgenomen herontwikkeling past binnen de uitgangspunten.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Lansingerland: verbonden, vindingrijk en gezond

De gemeentelijke omgevingsvisie van Lansingerland, getiteld "Lansingerland: verbonden, vindingrijk en gezond" is vastgesteld door de gemeenteraad van Lansingerland op 24 februari 2022. De omgevingsvisie schetst de gewenste ontwikkelingen voor thema’s als wonen, werken, recreëren, natuur, duurzaamheid, mobiliteit, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit en gezondheid van nu tot in het jaar 2040.

De structuurvisie identificeert vier kernkwaliteiten, die de huidige sterke punten van de gemeente uitlichten. Dit zijn:

  • Gemoedelijk wonen in de metropool
  • Gezonde en sterke samenleving
  • Betrokken ondernemers en vernieuwende wereldspelers
  • Afwisselend polderlandschap aan de Rotte

Vervolgens worden de opgaven die in de nabije toekomst op Lansingerland afkomen, benoemd. Dit betreft een breed scala aan maatschappelijke uitdagingen, van automatisering en de energietransitie naar klimaatverandering en bodemdaling.

Op basis van deze kwaliteiten en opgaven wordt een visie op de toekomst geformuleerd. Er wordt ingezet op een 'verbonden, vindingrijk en gezond Lansingerland in 2040’. Dit omvat een groene, gezonde en (sociaal) duurzame leefomgeving, waar alle inwoners veilig en prettig kunnen wonen, werken, recreëren en zich verplaatsen. Om dat te realiseren is de visie gebaseerd op drie pijlers:

  • ‘Verbonden in de Metropool’
  • ‘Vindingrijk en ondernemend’
  • ‘Gezond samen leven’

De overkoepelende visie gaat over de hele gemeente, maar de uitwerking is verschillend per gebied. In de omgevingsvisie wordt per deelgebied een specifieke koers opgesteld, waarin de gewenste gebiedskwaliteiten en concrete ontwikkelingen benoemd worden. Deze drie deelgebieden zijn:

  • Levendige kernen, linten en buurtschappen
  • Groene flanken
  • Hoogwaardige bedrijvigheid

Verbonden in de metropool

Binnen de pijler "verbonden in de metropool" zijn de groenstructuren een belangrijk thema. Er wordt ingezet op de versterking van de zichtbaarheid en de kwaliteit van de groen- en waterstructuren. Dit komt goed overeen met het voornemen in onderhavig plan om de aanwezige groen- en -blauwvoorziening in het oosten van het terrein op te waarderen en uit te breiden met een groene buffer. Het gebied direct aangrenzend aan deze buffer wordt in de visie aangewezen als het gebied "Bleiswijkse Fles", in dit gebied moet vooral het open en groene karakter behouden worden, hier zal bij de uitvoering van deze groene buffer extra aandacht aan besteed moeten worden. Ook de toekomstbestendigheid van de gemeente, vooral met oog op klimaatadaptatie, is een belangrijk thema binnen deze peiler. Lansingerland moet vooral klimaatadaptiever worden door het aanleggen van veerkrachtige natuurlijke systemen ter voorkoming van hittestress en wateroverlast. Ook hierin kan de groene buffer een belangrijke rol spelen door extra ruimte in te delen voor het opvangen en vasthouden van regenwater.

Vindingrijk en ondernemend

Onderhavig plangebied staat binnen de kaart van de pijler "vindingrijk en ondernemed" aangegeven als werklocatie. Voor deze werklocaties ligt de nadruk de komende tijd op het behouden van de kwaliteit van bestaande bedrijventerreinen. Er wordt niet ingezet op de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Hier is onderhavig bestemmingsplan een goed voorbeeld van, aangezien het om de herontwikkeling van een bestaand bedrijventerrein gaat.

Ook de energietransitie is een belangrijk thema binnen deze peiler. De gemeente streeft er naar om in 2030 ongeveer 12% van het elektriciteitsverbruik duurzaam op de te wekken binnen de gemeente. Hierin zijn de twee voornaamste duurzame energiebronnen zonne- en windenergie. Onderhavig plangebied valt binnen het zoekgebied: verder onderzoek zon, aangewezen in de RES Rotterdam Den Haag. Dit houdt in dat er wordt gekeken of de locatie geschikt is voor de opwek van zonne-energie. Lansingerland wil vooral inzetten op zonnepanelen op daken, vooral op grote (bedrijfs)daken. Onderhavig bestemmingsplan sluit hier goed bij aan.

Relatie met voorliggend plan

De (her)ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past goed binnen het ruimtelijk beleid dat uitgezet wordt in deze omgevingsvisie. Binnen de drie pijlers waarop de visie leunt, vindt onderhavig plan het meest de aansluiting met "verbonden in de metropool" en "vindingrijk en ondernemend".

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. Het doel is om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, door in een vroeg stadium te onderzoeken en te beoordelen of de voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:

  • In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C beval activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.
  • In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.

Waarom een m.e.r.-beoordeling

Ad 1: m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.

Voor deze ontwikkeling is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, te weten:

D11.3: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.

De beoogde ontwikkeling behelst de herontwikkeling van het voormalige bedrijventerrein van de Greenery Campus van circa 40 hectare. Daarmee blijft dit plan (ruim) onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.3. Het plan is daarom niet m.e.r.-plichtig.

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.

Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Hiertoe is een aanmeldnotitie opgesteld (zie Bijlage 2) op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.

Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling

Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-m.e.r. als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruime afstand ca. 9 km van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen (De Wilck). Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN).

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000-gebieden te verwachten. Ook negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie tijdens de aanleg- en gebruiksfase zijn niet te verwachten. Hiertoe zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Significante gevolgen kunnen daarom worden uitgesloten.

Bij het oordeel of er aanleiding is om de m.e.r.-procedure te doorlopen, kan mede worden betrokken in welke mate er maatregelen kunnen worden getroffen om waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen (mitigatie; artikel 7.16 lid 4).

Effectbeoordeling

In de aanmeldnotitie wordt geconcludeerd dat op basis van de effectbeoordeling zoals beschreven in de aanmeldnotitie er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden mits de beschreven mitigerende maatregelen worden getroffen.

Mogelijke maatregelen om negatieve effecten t.a.v. verkeer en parkeren te mitigeren:

  • Na planrealisatie dient te worden gemonitord of voldoende parkeerplekken aanwezig zijn en dienen indien nodig extra parkeerplaatsen aan te worden gelegd;
  • Om verkeersveiligheidsknelpunten bij het kruispunt N209 – Hoefweg op te lossen zijn aanpassingen aan de infrastructuur tussen het kruispunt met de N209 en het plangebied ULC-A12 nodig. Deze aanpassingen zijn echter plan overstijgend en dienen separaat aan de planontwikkeling van ULC A12 onderzocht te worden;

Mogelijke maatregelen om negatieve effecten t.a.v. externe veiligheid te mitigeren:

  • Zorgen voor een goede vlucht infrastructuur, waarbij meerzijdig, van de bron af gevlucht kan worden;
  • Zorgen dat binnen gebouwen de mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar);
  • Gerichte risicocommunicatie met bewoners in de omgeving (bijvoorbeeld via NL-Alert);
  • In gebouwen gerichte instructies ophangen die betrekking hebben op het handelingsperspectief bij een incident met gevaarlijke stoffen;

Mogelijke maatregelen om negatieve effecten t.a.v. soortenbescherming te mitigeren:

  • Ecologisch werkprotocol opstellen;
  • Buiten het broedseizoen (maart-september) werken of geschikte elementen verwijderen of ongeschikt maken buiten het broedseizoen;
  • In het ecologisch werkprotocol advies opnemen omtrent verlichting en andere verstorende elementen tijdens de werkzaamheden. Tevens alternatieve kraamplaatsen plaatsen voor vleermuizen (dit is reeds gebeurd);
  • Rekening houden met de algemene zorgplicht ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieënsoorten.

Mogelijke maatregelen om negatieve effecten t.a.v. archeologie te mitigeren:

  • Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden onderzocht wat de mogelijke effecten van de werkzaamheden kunnen zijn op de nog onbekende archeologische waarden in het westelijk deel van het plangebied en dienen waar mogelijk mitigerende maatregelen te worden toegepast.

Mogelijke maatregelen om negatieve effecten t.a.v. bodem te mitigeren:

  • Er is een sterke verontreiniging met zink aanwezig in het westen van het plangebied. Door de verontreiniging te saneren, verbeterd de bodemkwaliteit;
  • In het dak van gebouw 6 is asbest aangetroffen. Voorafgaand aan de sloop dienen de asbesthoudende daken te worden gesaneerd door een erkend asbestverwijderingsbedrijf, op deze manier wordt een mogelijk nieuwe verontreiniging in de bodem voorkomen.

Mogelijke maatregelen om negatieve effecten t.a.v. water te mitigeren:

  • Watervergunning bij het Hoogheemraadschap aanvragen voor een toename aan verharding van ca. 2.891 m2;
  • De benodigde watercompensatie dient te worden gegraven binnen het peilgebied GPG-1007 in de vorm van open water dat in verbinding staat met de bestaande waterstructuur. Binnen het plangebied is hiervoor voldoende ruimte;
  • Werken met niet-uitlogende materialen;
  • Bergende voorzieningen treffen om problemen omtrent capaciteit afvoer hemelwater te ondervangen. Dit kan bijvoorbeeld met waterbergingskratten met vertraagde afvoer.
  • Gebruik van grindkoffers en of helofytenfilters om afstromend hemelwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren;
  • Bij de nieuwe aan te leggen watergangen gebruik maken van natuurvriendelijke oevers;
  • Aanleggen van watergangen combineren met de opgave om het water vast te houden en/of vertraagd af te voeren en/of te hergebruiken.

Conclusie

In de aanmeldingsnotitie staat niet de ontwikkeling zelf centraal, maar de vraag of de ontwikkeling van ULC A12 belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De conclusie is dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden mits de beschreven mitigerende maatregelen worden getroffen.

Op 21 maart 2023 heeft het college het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen (zie Bijlage 2).

4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening. Overheden moeten op grond van het Bro alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren aan de hand van de Ladder. Sinds 1 juli 2017 is de Laddersystematiek in het Besluit ruimtelijk ordening (Bro) gewijzigd. De Ladder is verankerd in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Op grond van artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan:

bestaand stedenbouwkundig samenspel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij horende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (NSO), dan is een plan Ladderplichtig. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een:

Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijk voorzieningen”.

De Ladder is alleen van toepassing op een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt, of dat er een functiewijziging van zodanige aard en omvang plaats vindt dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het gaat hierbij zowel om fysiek ruimtebeslag als de wijziging of toevoeging van functies.

Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat het plangebied ULC-A12 binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Het plangebied is onderdeel van bedrijventerrein Klappolder. In de huidige situatie is bedrijvigheid en logistiek aanwezig en ook het huidige bestemmingsplan “Klappolder” voorziet hierin. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 oktober 2009.

Bestemmingsplan “Klappolder” is gericht op een toekomstige functionele ontwikkeling van de veilingterreinen waarbij door veranderingen in de logistiek en vermarkting van agro-gelieerde producten eveneens distributiebedrijven, ondersteunende en dienstverlenende bedrijven zich moeten kunnen vestigen. Op de gronden van het plangebied rust hoofzakelijk de bestemming 'Bedrijventerrein'. De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn in artikel 4 bestemd voor onder meer veilingbedrijven, veilinggebonden en veilinggelieerde bedrijven, agrarische hulp- en nevenbedrijven en agro-logistieke bedrijven. Met de vergunde gebruikswijziging, begin 2021, is het gebruik inmiddels gewijzigd naar algemene logistiek.

Dit bestemmingsplan voorziet in de revitalisering en herontwikkeling van een bestaand bedrijventerrein (de voormalig Greenery Campus) ten behoeve van (grootschalige) distributie. In de huidige situatie is ca. 194.000 m2 B.V.O. (ca. 19.4 ha.) aan bedrijventerrein aanwezig. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding met ca. 54.900 m2 B.V.O. (ca. 5.5 ha.) tot in totaal 248.900 m2 B.V.O. (ca. 24.9 ha). Er is hiermee sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking moet daarom worden onderbouwd. Dit wordt gedaan in de volgende paragrafen.

Behoefte

De behoefte kan worden aangetoond aan de hand van behoefteramingen. Deze worden vaak in opdracht van provincies op regelmatige basis opgesteld en geactualiseerd. De provincie Zuid-Holland heeft in 2021 de laatste behoefteraming laten opstellen door Stec Groep (Behoefteraming bedrijventerreinen Zuid-Holland, 28 oktober 2021). Deze behoefteraming vormt de basis voor de ladderonderbouwing.

Aanleiding

De provincie Zuid-Holland streeft naar een vitale, toekomstbestendige bedrijventerreinenmarkt. Dit begint bij een goede balans tussen vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen. Daarnaast zet de provincie in op het beter benutten van de ruimte op bestaande bedrijventerreinen en het verduurzamen en voorbereiden van de bedrijventerreinen op de toekomst. Deze drie beleidslijnen staan centraal in de nieuwe bedrijventerreinenstrategie die Zuid-Holland begin 2021 heeft vastgesteld. Een actuele raming van de verwachte ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen is hiervoor een belangrijke bouwsteen. Zo vormt de raming bijvoorbeeld input voor nieuwe regionale visies en afspraken over bedrijventerreinen.

Marktgebieden

De behoefteraming heeft de ruimtebehoefte aan bedrijventerrein in beeld gebracht voor Zuid-Holland en de regio's MRDH, Holland Rijnland, Midden-Holland en Zuid-Holland Zuid. Het plangebied valt binnen de MRDH, deelgebied Haagse Regio.

Bevindingen

Voor het marktgebied van ULC-A12 is sprake van een grote kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod. Enerzijds sluit het aanbod niet voldoende aan bij het type vraag. Dit is het duidelijkst zichtbaar voor de segmenten reguliere bedrijfsterreinen en grootschalige distributie (de vraag overstijgt het beschikbare aanbod ruimschoots). Meer concreet:

  • In marktgebied Haagse Regio is algemeen sprake van een behoefte (tekort) van circa 61 hectare aan bedrijventerreinen, wanneer zowel de uitbreidingsvraag als vervangingsvraag (165 hectare) wordt afgezet tegen het harde planaanbod (105 ha).
  • Ten aanzien van grootschalige distributie is er een tekort aan geschikt aanbod voor dit werkmilieu. Het gaat om een tekort van ruim 36 hectare om de autonome uitbreidingsvraag te faciliteren. Daarin is de additionele vraag, waarvoor de Haagse Regio grote potentie heeft, nog niet meegerekend.

Met de herontwikkeling en revitalisering in dit bestemmingsplan wordt uitbreiding van ca. 54.900 m2 (bijna 5.5 ha) mogelijk gemaakt. Hiermee vervult dit bestemmingsplan concreet de aanwezige behoefte van circa 61 ha. aan bedrijventerreinen. Gespecifieerd naar werkmilieu (grootschalige distributie) voorziet het plan tevens in een duidelijke behoefte van ruim 36 ha., excl. additionele vraag.

Beleid

Rijk

De beoogde revitalisering is niet in strijd met het Rijksbeleid zoals vastgelegd in de NOVI. Daarnaast sluit het initiatief aan bij het onderzoek van het college van het Collega van Rijksadviseurs (CRA) over de 'verdozing' van Nederland.

Eind oktober 2019 heeft het College van Rijksadviseurs (CRA) een onderzoek gepubliceerd m.b.t. de 'verdozing' van het landschap als gevolg van de XXL-logistiek (minder, compacter, geconcentreerder, multifunctioneler). Met haar rapport heeft het CRA het vraagstuk rondom XXL-logistiek geagendeerd, waarbij de clustering op multimodale punten en zorgvuldige inpassing in het landschap uitgangspunten zijn.

Het College pleit voor duidelijke keuzes die zowel op provinciaal als nationaal niveau worden vastgelegd. Met behulp van financiële en ruimtelijke kaders en prikkels kan een rem op de groei van het areaal (X)XL logistiek vastgoed worden gezet. De opbrengsten van een dergelijk beleid kunnen worden gebruikt voor de herontwikkeling en revitalisering van verouderde bedrijventerreinen ('brownfields'). Ook pleit het College voor clustering, omdat dit de kleinste impact op het landschap heeft, zeker wanneer gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing en voldoende ruimte tussen de clusters. Clustering is daarnaast efficiënt en maakt het eenvoudiger om voorzieningen (zoals parkeerplaatsen, infrastructuur, etc.) te delen met ander (X)XL-vastgoed of om gebruik te maken van elkaars diensten. Buiten de aangewezen clusterlocaties zouden ontwikkelingen op greenfields verboden moeten worden.

Geconcludeerd wordt dat het plan aansluit bij de uitgangspunten van het CRA. Er is sprake van herontwikkeling en revitalisering van een bestaand terrein en er is sprake van clustering en efficiënter ruimtegebruik. Daarnaast voorziet het plan met haar ligging nabij de Rotte in landschappelijke inpassing en ca. 3 ha. natuurcompensatie. Kortom: het plan wordt landschappelijk ingepast en er is geen sprake van nieuw beslag op de ruimte.

Provincie

De provincie Zuid-Holland zet in haar bedrijventerreinenstrategie in op een aantrekkelijk en toekomstbestendig vestigings- en werkklimaat voor werkgevers, werknemers en bedrijven. Aantrekkelijke en concurrerende bedrijventerreinen spelen hierin een belangrijke rol. Daarom is de provinciale bedrijventerreinenstrategie geactualiseerd met als doel voldoende geschikte bedrijventerreinen in Zuid-Holland. Een groot deel van de provinciale inzet op bedrijventerreinen zal gelijk blijven. De drie uitgangspunten van het provinciaal bedrijventerreinenbeleid blijven namelijk in stand:
1. Evenwicht in vraag en aanbod;
2. Beter benutten en functioneren van bestaande bedrijventerreinen;
3. Verduurzamen en voorbereiden op de toekomst.

De provincie streeft ernaar om voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod te hebben om alle gewenste vraag te kunnen accommoderen. De aanbodkant van bedrijventerreinen kan vergroot worden door middel van twee ingrepen. Dit zijn (1) de bestaande voorraad beter benutten en (2) de realisatie van nieuwe bedrijventerreinen. De provincie wil in eerste instantie de bestaande voorraad aan bedrijventerreinen beter benutten of de huidige plancapaciteit gebruiken; pas daarna is uitleg of uitbreiding aan de orde. Beter benutten is namelijk een ingreep die zowel in hoog- als in laagconjunctuur effectief is en ook ruimtelijk zeer gewenst vanwege de grote ruimtedruk in Zuid-Holland en de provinciale ambitie om het landelijk gebied zoveel mogelijk te behouden.

Geconcludeerd wordt dat het plan aansluit bij de bedrijventerreinenstrategie. Het voorziet in:

  1. 1. Evenwicht in vraag en aanbod, mede door het benutten van bestaande plancapaciteit;
  2. 2. Beter benutten en functioneren van bestaande bedrijventerreinen (er is sprake van hergebruik en revitalisering van een bestaand terrein van de voormalige Greenery);
  3. 3. Verduurzamen en voorbereiden op de toekomst (met de functiewijzing komt er een toekomstbestendig gebruik in het gebied).

Gemeente

De gemeentelijke omgevingsvisie van Lansingerland, getiteld "Lansingerland: verbonden, vindingrijk en gezond" is vastgesteld door de gemeenteraad van Lansingerland op 24 februari 2022. De omgevingsvisie schetst de gewenste ontwikkelingen voor thema's als wonen, werken, recreëren, natuur, duurzaamheid, mobiliteit, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit en gezondheid van nu tot in het jaar 2040. De omgevingsvisie identificeert vier kernkwaliteiten, die de huidige sterke punten van de gemeente uitlichten. Dit zijn:

  • Gemoedelijk wonen in de metropool;
  • Gezonde en sterke samenleving;
  • Betrokken ondernemers en vernieuwende wereldspelers;
  • Afwisselend polderlandschap aan de Rotte.

Op basis van deze kwaliteiten en opgaven wordt een visie op de toekomst geformuleerd. Er wordt ingezet op een 'verbonden, vindingrijk en gezond Lansingerland in 2040'. Dit omvat een groene, gezonde en (sociaal) duurzame leefomgeving, waar alle inwoners veilig en prettig kunnen wonen, werken, recreëren en zich verplaatsen. Om dat te realiseren is de visie gebaseerd op drie pijlers:

  • Verbonden in de Metropool;
  • Vindingrijk en ondernemend;
  • Gezond samen leven.

Onderhavig plangebied staat binnen de kaart van de pijler "vindingrijk en ondernemend" aangegeven als werklocatie. Voor deze werklocaties ligt de nadruk de komende tijd op het behouden van de kwaliteit van bestaande bedrijventerreinen. Er wordt niet ingezet op de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Hier is onderhavig bestemmingsplan een goed voorbeeld van, aangezien het om de herontwikkeling en revitalisering van een bestaand bedrijventerrein gaat.

Conclusie

Om de revitalisering en herontwikkeling van de voormalige Greenery Campus mogelijk te maken met dit bestemmingsplan is de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd.

  • Er wordt geconcludeerd dat het plangebied ULC-A12 binnen bestaand stedelijk gebied ligt.
  • In de huidige situatie is ca. 19.4 ha B.V.O. aan bedrijventerrein aanwezig. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding met ca. 5.5 ha. B.V.O. tot in totaal ca. 24.9 ha. B.V.O. bedrijventerrein. Er is hiermee sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
  • Het plangebied valt binnen het marktgebied MRDH, deelgebied Haagse Regio.
  • In marktgebied Haagse Regio is algemeen sprake van een behoefte (tekort) van circa 61 hectare aan bedrijventerreinen.
  • Ten aanzien van grootschalige distributie is er een tekort aan geschikt aanbod voor dit werkmilieu. Het gaat om een tekort van ruim 36 hectare om de autonome uitbreidingsvraag te faciliteren.
  • Met de herontwikkeling en revitalisering in dit bestemmingsplan wordt uitbreiding van ca. 54.900 m2 B.V.O. (bijna 5.5 ha) mogelijk gemaakt. Hiermee vervult dit bestemmingsplan concreet de aanwezige behoefte van circa 61 ha. aan bedrijventerreinen. Gespecifieerd naar werkmilieu (grootschalige distributie) voorziet het plan tevens in een duidelijke behoefte van ruim 36 ha., excl. additionele vraag.
  • Het plan past binnen de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente.

Het plan voldoet aan de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Archeologie

Archeologisch onderzoek

In april 2021 heeft Geonius Archeologie in opdracht van Next Level Development een archeologisch bureauonderzoek en een IVO-O verkennende fase door middel van boringen uitgevoerd voor het plangebied Klappolder DC te Bleiswijk (Bijlage 3). Dit onderzoek bestond uit een booronderzoek op een oostelijk deel van het plangebied (geel, zie figuur 7), en het geeft daarnaast een advies over het gehele plangebied op basis van bureaustudie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0007.png"

Figuur 7: Hele onderzoeksgebied is in rood aangegeven, het door Geonius in 2021 d.m.v. boringen onderzocht terrein is in geel aangeduid.

Archeologische verwachtingswaarden

Op de beleidskaart van de Cultuur Historische Atlas van de provincie Zuid-Holland heeft het plangebied geen of een lage kans op het voorkomen van archeologische sporen tussen 0 en 5 m. Hier komen oude zeeafzettingen voor met veen. Vanaf 5 m komen oude stroomgordels en geulafzettingen voor en geldt een hoge kans op het voorkomen van archeologische sporen.

Op de kaart 1b archeologische waarden van de CHA Provincie Zuid Holland heeft het door Geonius onderzochte gebied een hoge waarde vanaf het maaiveld (zie fguur 6). Het overige deel heeft pas een hoge waarde dieper dan 5 m –mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0008.png"

Figuur 8: Uitsnede Archeologische waarde kaart CHA provincie Zuid-Holland. Het plangebied is bij benadering middels het blauwe kader weergegeven. Donkerbruin: hoge waarde vanaf maaiveld, bruin hoge waarde dieper 5 m –mv. Bron: CHA provincie Zuid-Holland.

Vooronderzoek

In 2008 heeft RAAP het overige deel van het plangebied onderzocht middels een bureau- en een inventariserend veldonderzoek (R.W. de Groot & M. Rietkerk, 2008). Het onderzoek werd uitgevoerd voor het plangebied Veilingterrein te Bleiswijk en omvatte behoudens het hierboven beschreven plangebied ook een gebied dat noordelijk hiervan was gelegen.

RAAP heeft in totaal 75 boringen uitgevoerd (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0009.png"

Figuur 9: Boorpuntenkaart RAAP met daarop afgebeeld de loop van de Gouderak]stroomgordel. Bron: de Groot, 2008.

Het onderzoek van RAAP heeft aangetoond dat in het grootste gedeelte van het plangebied in de diepere ondergrond inderdaad de Gouderak-stroomgordel voorkomt. Alleen in de zuidoosthoek van het plangebied is deze niet aangetroffen. De loop van de stroomgordel in de ondergrond komt daarmee grotendeels overeen met de loop zoals die op de CHA van Zuid-Holland staat aangegeven. Met name de oeverafzettingen, maar ook de (verzande) geulafzettingen van de Gouderak-stroomgordel waren in het verleden geschikte bewoningslocaties. Op deze afzettingen -waar deze niet zijn geerodeerd door de bovenliggende mariene sedimenten- kunnen dan ook mogelijk nog vindplaatsen uit Mesolithicum en/of Neolithicum worden aangetroffen. Indien hier hei- en/of bouwwerkzaamheden plaatsvinden, die tot in de top van de stroomgordel reiken (2,6 m -Mv/6,4 m -NAP), werd op basis van de uitkomsten van onderhavig onderzoek aanbevolen om voor het deel van het plangebied waar de stroomgordel aanwezig is, een vervolgonderzoek te (laten) uitvoeren.

Booronderzoek

Het onderzoek van Geonius waarbij 77 boringen zijn uitgevoerd, heeft uitgewezen dat binnen het door Geonius onderzochte gebied twee pakketten aanwezig zijn waarin en waarop in theorie archeologische waarden kunnen worden aangetroffen. Echter, begaanbare of goed begaanbare niveaus zijn er niet in aangetroffen. Ook zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op archeologische vindplaatsen.

Op een niveau rond 1,5 m –mv is geen bodemvorming geconstateerd waaruit geconcludeerd kan worden dat het plangebied vermoedelijk deel uitmaakte van een dynamisch waddengebied.

Rond 5 m –mv is de top van een vermoedelijk vooral fluviatiel gevormd pakket aangetroffen en erop en erin lijken geen of geen goed begaanbare niveaus aanwezig te zijn geweest.

Aangezien in tegenstelling tot wat werd verwacht geen bodemvorming is vastgesteld kon de middelhoge verwachting derhalve worden bijgesteld naar laag. Het advies van Geonius was dan ook om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag de gemeente Lansingerland. Deze heeft het rapport laten beoordelen door haar adviseur en deze heeft het advies onderschreven.

Conclusie

Het onderzoek van Geonius heeft aangetoond dat in het door Geonius onderzochte gebied waarvoor een hoge waarde geldt vanaf het maaiveld geen archeologische waarden meer worden verwacht.

Het overige deel dat deels door RAAP is onderzocht heeft een hoge waarde dieper dan 5 m –mv. Het is onduidelijk of in dit deel van het plangebied nog archeologische waarden voorkomen. De verwachting is dat deze pas dieper dan 5 m –mv zullen voorkomen. De nieuwbouw zal gefundeerd worden op heipalen. Er zullen geen graafwerkzaamheden dieper dan 5 m –mv plaatsvinden. Verstoring van eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen zal dus alleen plaatsvinden middels het aanbrengen van heipalen. Omdat er momenteel echter nog geen inzicht in de exacte omvang van de geplande ingrepen bestaat, wordt aanbevolen om pas bij de aanvraag omgevingsvergunning een beslissing te nemen of onderzoek noodzakelijk is en zo ja in welke vorm.

Aanvullende beoordeling

In juni 2022 heeft Arcadis het onderzoek van Geonius beoordeeld (Bijlage 4). In die beoordeling komt naar voren dat er een ommissie in het onderzoeksrapport aanwezig was. In het rapport wordt gesteld dat in het deel van het terrein dat enkel door RAAP is onderzocht, de verwachting is dat de archeologische waarden pas op 5 -mv zullen voorkomen. Deze conclusie is niet geheel correct. Het eerdere onderzoek van RAAP geeft aan dat archeologische lagen zich ook al op 2,5 m -Mv kunnen bevinden, en niet enkel 5 m -Mv zoals Geonius veronderstelt. Daarnaast is niet het gehele plangebied tijdens het onderzoek van RAAP onderzocht. De gemeentelijke verwachtingskaart gaat ook uit van een diepte van 2,5 m -Mv. Op basis van het eerdere onderzoek van RAAP en de nota van Geonius is er derhalve onvoldoende onderbouwing over de ligging en diepteligging van mogelijk archeologisch waardevolle lagen binnen het huidige plangebied.

Conclusie

Het booronderzoek op het oostelijke terrein uit 2021 bevat voldoende informatie als onderbouwing voor het bestemmingsplan. Dit deel van het terrein kan worden vrijgesteld van archeologische waarden.

Om de bescherming van de archeologische waarden voor het overige deel van het terrein te borgen, is in onderhavig bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Archeologie voor het plangebied opgenomen, behoudens het oostelijk deel van het plangebied waar het booronderzoek door Geonius heeft plaatsgevonden.

4.4 Ecologie

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met natuurwetgeving. Derhalve is het van belang om na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden. Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten of kwalificerende waarden van Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) of effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland.

In november 2020 heeft Econsultancy in opdracht van Next Level een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Bijlage 5). De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan is er door Econsultancy in november 2021 een nader onderzoek vleermuis, huismus en grote nesten (Bijlage 6) uitgevoerd en is er een memo omtrent het gebruik van vleermuiskasten opgesteld (Bijlage 7). In juni 2022 heeft Econsultancy vervolgens een memo opgesteld met de samenvatting van deze onderzoeken en de gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan (Bijlage 8). In november 2022 is door Econsultancy een rapportage opgeleverd inhoudende nader onderzoek naar vleermuizen (Bijlage 9). In juni 2023 is door Econsultancy wederom een overzicht van de voortgang van het ecologisch onderzoek opgeleverd (zie Bijlage 10). Tot slot zijn in maart 2023 stikstofberekeningen naar de bouw-/aanlegfase en gebruiksfase uitgevoerd door Antea Group om de effecten op Natura 2000-gebieden te onderzoeken (Bijlage 11).

4.4.1 Gebiedsbescherming

In algemene zin kan er door een plan sprake zijn van negatieve gevolgen op vanuit natuurwetgeving beschermde gebieden. In de quickscan Wet natuurbescherming is beschreven voor welke gebieden er mogelijk sprake is van negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ingrepen op de onderzoekslocatie. Verder is beschreven of een vervolgtraject noodzakelijk is en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van vergunningen.

Natura 2000

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura-2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, "De Wilck", bevindt zich op circa 9,0 kilometer afstand ten noorden van de onderzoekslocatie (zie figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0010.png"

Figuur 10: Ligging onderzoekslocatie (wit omkaderd) ten opzichte van Natura 2000 (lichtblauw).

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden, niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de sloop en nieuwbouw op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt noodzakelijk geacht.

Natuurnetwerk Nederland

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 1,1 kilometer ten zuidoosten van de onderzoekslocatie. In figuur 11 is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0011.png"

Figuur 11: Ligging onderzoekslocatie (wit omkaderd) ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (oranje).

Gelet op artikel 6.24 van de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland uit 2019 worden beperkingen opgelegd vanuit het kader van het Natuurnetwerk Nederland wanneer deze gelegen zijn in het Natuurnetwerk Nederland, of deel uitmaken van de strategische reservering van natuur. Beide vereisten zijn niet van toepassing op de onderhavige onderzoekslocatie. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.

Houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten.

De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden, als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand op de onderzoekslocatie betreft wegbeplanting/ beplantingen langs waterwegen/ eenrijige beplanting langs landbouwgronden, bestaande uit wilgen. Voor deze houtopstand geldt geen meldingsplicht en herplantplicht.

Indien de bomenrij ten noorden van de onderzoekslocatie gekapt gaat worden, vallen de te kappen bomen onder artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming, waardoor een meldingsplicht geldt voorafgaand aan de kap. Tevens draagt de rechthebbende zorg voor de herbeplanting van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen van de houtopstand. Indien de herbeplanting van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen van de houtopstand gerealiseerd wordt, is er geen ontheffing van artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming benodigd. De kapmelding dient te worden ingediend bij de provincie Zuid-Holland. Mocht het niet mogelijk zijn om op dezelfde grond te herbeplanten dient een ontheffing aangevraagd te worden voor artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Het betreft een ontheffing voor het herbeplanten op andere grond. Een ontheffing kan verleend worden, indien de herbeplanting voldoet aan de gestelde regels.

Conclusie

Externe effecten op het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied kunnen niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of er negatieve effecten optreden als gevolg van eventuele stikstofdepositie, zijn AERIUS berekening uitgevoerd voor de bouw-/aanlegfase en de gebruiksfase (zie paragraaf 4.4.3).

Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland worden geen bezwaren verwacht. Indien het vellen van beschermd houtopstand aan de orde is, geldt er een meldingsplicht voor de beschermde houtopstand en dient de herbeplanting van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen van de houtopstand gerealiseerd te worden. Het is ook mogelijk om te herplanten op een andere locatie. Voor deze compensatie dient een ontheffing te worden aangevraagd.

4.4.2 Soortenbescherming

Quickscan Wet natuurbescherming

In de quickscan is in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel 1. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

Tabel 1: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0012.png"

Conclusie

Op basis van onderhavige quickscan Wet natuurbescherming dient voor uitvoering van de plannen middels aanvullend veldonderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van nestlocaties van de huismus en roofvogels en verblijfplaatsen van gebouwbewonende en boombewonende vleermuizen.

Verder dient er voor de uitvoering van de plannen in een ecologisch werkprotocol de werkwijze vastgesteld te worden voor de aangetroffen en de te verwachten (beschermde) diersoorten: rugstreeppad en algemene vissoorten.

Overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van vliegroutes van vleermuizen is te vermijden als de watergangen rondom de onderzoekslocatie bij de herinrichting functioneel en duurzaam behouden blijft. Hierbij dient rekening gehouden te worden met verstorende verlichting tijdens de bouwfase en eindfase. Indien het niet mogelijk is om de watergang duurzaam te behouden, zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke functie van het gebied voor vleermuizen te kunnen vaststellen.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Het wordt geadviseerd om materiaalopslag en snoeiafval pas te verwijderen buiten het broedseizoen van broedvogels.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieënsoorten.

Nader onderzoek vleermuis, huismus en grote nesten

Het nader onderzoek is opgedeeld in twee fasen, in verband met de meerjarige doorlooptijd en verschillende startmomenten van de geplande ingreep (zie figuur 12).

Het nader onderzoek van fase 1 heeft betrekking op de woningen en bedrijfspanden (nummer 4, 6 en 7) met bijbehorende bomenrijen aan de noord- en zuidzijde van het perceel. Op het akkerland (nummer 5) en het bestrate oppervlak (nummer 1) zijn beschermde functies voor soorten planten en dieren tijdens de quickscan uitgesloten, hier heeft daarom geen nader onderzoek plaatsgevonden. Dit nader onderzoek is afgerond in 2021.

Het nader onderzoek van fase 2 heeft betrekking op de panden 2 en 9. Dit nader onderzoek is uitgevoerd van mei tot oktober 2022. Nummer 3 en 8 zijn niet nader onderzocht.

Hieronder worden de resultaten van het nader onderzoek fase 1 toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0013.png"

Figuur 12: Fasering voorgenomen ingreep. Fase 1 is weergegeven in paars, fase 2 in blauw (afbeeldingsbron: Next Level).

Huismus

Tijdens de onderzoeksrondes naar verblijfplaatsen en essentieel leefgebied van huismussen zijn geen huismussen waargenomen op de onderzoekslocatie of in de directe nabijheid hiervan. Er zijn geen roepende huismussen waargenomen in de dakgoten van de woningen. Op basis van de onderzoeksresultaten kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat de onderzoekslocatie een beschermde functie vervult voor huismussen.

Roofvogels

Tijdens de eerste ronde, op 3 mei 2021, is gebleken dat de drie grote nesten in de buurt van de woningen op de onderzoekslocatie in gebruik waren door eksters. De nesten in de groenstrook aan de noordzijde van de onderzoekslocatie waren in gebruik door kraaien. Tijdens deze ronde zijn geen roofvogels waargenomen op of om de onderzoekslocatie. Tijdens de overige drie rondes zijn tevens geen roofvogels waargenomen. Op basis van deze resultaten kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat de onderzoekslocatie een beschermde functie vervult voor de sperwer, ransuil, havik of buizerd.

Gebouwbewonende vleermuizen

Tijdens de avondronde op 20 mei 2021, in de zomer- en kraamperiode, zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. Wel zijn er circa 8 foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen boven de watergang aan de zuidzijde van de onderzoekslocatie en 2 foeragerende gewone dwergvleermuizen in de tuinen van de woningen in het noordwesten van de onderzoekslocatie.

Tijdens de avondronde op 10 juni 2021, in de zomer- en kraamperiode, zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. Er is wel activiteit van gewone dwergvleermuis waargenomen, bij de watergangen en in de tuinen van de woningen op de onderzoekslocatie.

Tijdens de ochtendronde op 1 juli 2021, in de zomer- en kraamperiode, zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. Er was weinig vleermuisactiviteit gedurende de ronde, ondanks de gunstige weersomstandigheden. Er zijn enkel een paar overvliegende en kort foeragerende vleermuizen waargenomen.

Tijdens de avondronde op 23 augustus 2021, in de paarperiode, is één paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis waargenomen. Een ruige dwergvleermuis liet paarroepjes horen vanuit de noordgevel van de woning op de onderzoekslocatie met huisnummer 80.

Tijdens de avondronde op 15 september 2021, in de paarperiode, is naast de paarverblijfplaats die al was waargenomen tijdens de ronde op 23 augustus 2021, nog één paarverblijfplaats van een ruige dwergvleermuis waargenomen. In de zuidgevel van het meest oostelijke gebouw, boven de laadsluizen, was een ruige dwergvleermuis te horen die paarroepjes liet horen. Deze hele zuidgevel is geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0014.png"

Figuur 13: Schematische weergave van de onderzoekslocatie en de omgeving, met verblijfplaatsen van vleermuizen zoals vastgesteld in het inventarisatieseizoen 2021.

Conclusies nader onderzoek

Huismus en roofvogels

Door de aangetoonde afwezigheid van beschermde functies van de huismus en van roofvogels op en nabij de onderzoekslocatie, is overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soorten niet aan de orde.

Gebouwbewonende vleermuizen

Bij de voorgenomen sloopwerkzaamheden op de onderzoekslocatie is, zonder het nemen van maatregelen, mogelijk sprake van vernieling van twee paarverblijfplaatsen (en mogelijk twee individuele winterverblijfplaatsen) van de ruige dwergvleermuis.

Omdat verstoring of beschadiging van individuen of hun verblijfplaatsen niet op voorhand te voorkomen is, vindt overtreding plaats van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de ruige dwergvleermuis. De werkzaamheden zijn daarmee ontheffingsplichtig ten aanzien van deze soort.

De watergang ten zuiden van de onderzoekslocatie wordt gebruikt als foerageergebied door vleermuizen. Door in het activiteitenplan en het ecologisch werkprotocol advies op te nemen omtrent verlichting en andere verstorende elementen tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie kan worden voorkomen dat het foerageergebied negatieve gevolgen zal ondervinden van de voorgenomen ingreep.

Broedvogels

Tijdens de veldbezoeken zijn nesten van kauwen, kraaien, eksters, zwarte roodstaart en scholekster waargenomen op de onderzoekslocatie. De nesten van deze soorten zijn alleen beschermd als ze in gebruik zijn. Vanwege de aanwezigheid van deze broedvogels dient er buiten het broedseizoen (maart-september) gewerkt te worden, of dienen geschikte elementen verwijderd of ongeschikt gemaakt te worden buiten het broedseizoen. Tot slot dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht ten aanzien van in het wild levende dieren en planten.

Activiteitenplan (voor ontheffingsaanvraag)

In het ecologisch activiteitenplan is aangegeven hoe er omgegaan kan worden met de beschermde natuurwaarden die zijn aangetroffen op de onderzoekslocatie tijdens het nader onderzoek.

In dit rapport wordt onder andere aangegeven welke tijdelijke en permanente maatregelen getroffen moeten worden om de aangetroffen vleermuisverblijfplaatsen te kunnen behouden. Zo wordt beschreven hoe de vleermuizen voorafgaand aan de ingreep verjaagd kunnen worden, en hoe er in de nieuwe situatie weer permanent verblijfplaatsen gerealiseerd worden. Ook wordt beschreven in welke periode van het jaar gewerkt kan worden, hoe om te gaan met algemene broedvogels, en hoe de positieve staat van instandhouding van de soorten geborgd wordt tijdens de ingreep.

Middels dit ecologisch activiteitenplan is door Econsultancy een ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming ingediend bij de provincie Zuid-Holland. In het ecologisch activiteitenplan wordt aangegeven hoe er omgegaan kan worden met de beschermde natuurwaarden die zijn aangetroffen op de onderzoekslocatie tijdens het nadere onderzoek.

Memo vleermuiskasten

Tijdens de ingreep zijn tijdelijke vervangende verblijfplaatsen gerealiseerd voor de twee aangetroffen paarverblijven van ruige dwergvleermuizen in fase I (tabel 2). De acht tijdelijke zomer-/paarkasten die gelden als passende compensatie zijn opgehangen op 11 mei 2021. De alternatieve verblijfplaatsen hebben hun gewenningstijd reeds doorlopen.

Tabel 2: Overzicht van aangetroffen verblijfplaatsen in het onderzoeksgebied en de gerealiseerde tijdelijke alternatieve verblijfplaatsen

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0015.png"

Nader onderzoek vleermuis (fase 2)

Het aanvullend ecologisch onderzoek (zie bijlage 9) is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen herontwikkeling (sloop en nieuwbouw) van de onderzoekslocatie en naar aanleiding van de resultaten van de quickscan Wet natuur-bescherming die Econsultancy in november 2020 op de onderzoekslocatie heeft uitgevoerd.

De voorgenomen werkzaamheden worden ontheffingsplichtig geacht ten aanzien van de gewone dwerg-vleermuis in het kader van de Wet natuurbescherming vanwege:

  • Artikel 3.5, lid 2 en 4 van de Habitatrichtlijn ten aanzien van het opzettelijke verstoren en beschadigen en vernielen van: o 1 kraamverblijfplaats en;
  • 1 paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis.

Om een ontheffing voor soorten te krijgen in het kader van de Wet natuurbescherming is het van belang een activiteitenplan (zie hierboven) op te stellen waarin mitigatie en compensatie van de functies die verloren gaan worden opgenomen. De ontheffingsprocedure bedraagt 20 weken (inclusief verlengingstermijn) vanaf het indienen van de ontheffingsaanvraag met het activiteitenplan.

In het kader van de zorgplicht is het daarnaast van belang om zorg te dragen voor op de projectlocatie voorkomende soorten en soorten die door de werkzaamheden negatieve effecten kunnen ondervinden. Het gaat hierbij om algemene broedvogels, algemene grondgebonden zoogdieren en algemene amfibieënsoorten. Daarnaast wordt geadviseerd vleermuisvriendelijke verlichting te gebruiken tijdens de werkzaamheden en in de permanente situatie. Op deze manier worden de in de buurt foeragerende en passerende vleermuizen niet onnodig verstoord. Bovenstaande maatregelen kunnen worden vastgelegd in het ecologisch werkprotocol dat tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden benodigd is.

Conclusie en vervolg

Op basis van het aangetroffen ecologische waarden tijdens het nader onderzoek en de geadviseerde werkwijzen en compensatie/mitigatie in het ecologisch activiteitenplan, wordt verwacht dat beschermde natuurwaarden van de voorgenomen werkzaamheden in fase I behouden kunnen blijven, en dat het plan vergunbaar is.

Uit fase II blijkt dat een ontheffing moet worden aangevraagd voor de dwerg-vleermuis. In juli 2022 is een kraamverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen in het pand. Hiervoor is reeds compensatie aanwezig in de vorm van vier tijdelijke kraamkasten in de directe omgeving sinds 11 mei 2021.

In juli 2023 wordt de ontheffing aangevraagd voor het (tijdelijk) verwijderen van het kraamverblijf en de paarverblijfplaats. In de nieuwe situatie zullen in overmaat geschikte openingen voor kraamverblijven worden ingebouwd in de nieuwbouw. De tijdelijke kraamkasten die tijdens de ingreep dienst kunnen doen als vervangende verblijfplaats hebben hun gewenningsperiode reeds doorlopen. Het is daarom redelijkerwijs aan te nemen dat de benodigde ontheffing van de Wet natuurbescherming, op basis van een op maat gemaakt ecologisch activiteitenplan, zal worden gegund.

Zolang aan de compenserende- en mitigerende maatregelen wordt voldaan, zijn er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen.

4.4.3 Stikstof

Op 24 oktober 2023 zijn er voor de voorgenomen herontwikkeling van de ULC A12 twee stikstofdepositieberekingen uitgevoerd, één voor de bouw-/aanlegfase en één voor de gebruiksfase (zie Bijlage 11). Voor de berekening is de AERIUS Calculator (versie 2023) gebruikt. De Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie).

De stikstofdepositie in de gebruiksfase wordt bepaald door de emissie van de industrie en het verkeer. Om het effect van de bestemmingsplanwijziging in beeld te brengen, zijn de emissies van de plansituatie vergeleken met de emissies in de referentiesituatie. Naar verwachting is de herinrichting van het terrein in 2025 gereed. Het eerste volledige jaar na ingebruikname is dan 2026, wat daarmee ook het jaar is dat in de berekeningen is gehanteerd als rekenjaar.

Resultaten

Verschilberekening bouwfase

Uit de verschilberekening uitgevoerd met AERIUS Calculator (versie 2023.0.1) blijkt dat er geen toename van stikstofdepositie groter dan 0,00 mol N per hectare per jaar plaatsvindt.

Verschilberekening gebruiksfase

Uit de verschilberekening uitgevoerd met AERIUS Calculator (versie 2023.0.1) blijkt dat er geen toename van stikstofdepositie groter dan 0,00 mol N per hectare per jaar plaatsvindt.

Conclusie

Met behulp van AERIUS Calculator is het verschil bepaald tussen de referentiesituatie en het plan, en de realisatie van het plan. Uit de verschilberekeningen met AERIUS blijkt dat er geen toename wordt berekend groter dan 0,00 mol N per hectare per jaar voor zowel de gebruiksfase als de bouwfase. Significante gevolgen op enig Natura 2000-gebied kunnen voor wat betreft stikstofdepositie worden uitgesloten. Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor verdere besluitvorming.

4.5 Water

In juni 2023 heeft Antea Group in het kader van voorliggend bestemmingsplan een watertoets opgesteld (Bijlage 12). Naar aanleiding van wijzigingen in het Masterplan was er een behoefte om de waterparagraaf aan te passen naar de nieuwe situatie en de ambities voor het thema klimaatadaptatie in de waterparagraaf te borgen.

Watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerders (in dit geval het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en de gemeente Lansingerland) in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

Het plangebied bestaat uit een oostelijk en westelijk deel. In het oostelijk deel is de herontwikkeling van dit gebied in realisatie, hiervoor is een vergunning verleend en heeft Waterfeit Adviseurs op 8 juli 2021 al een watertoets uitgevoerd. In de watertoets wordt het westelijk deel getoetst, maar aangezien oost en west gezamenlijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan wordt het plangebied in haar totaliteit beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0016.png"

Figuur 14: Het onderzoeksgebied (witte stippellijn), inclusief het eerder onderzochte oostelijke deel (gele kleur); de rest van het plangegebied wordt in deze paragraaf aangeduid als westelijk deel.

Oostelijk deel

Uit de watertoets die in juli 2021 is uitgevoerd voor het oostelijke deel kwamen de volgende conclusies:

  • Dempen/graven
    In de watertoets zijn conclusies getrokken met betrekking tot het dempen van een watergang. Dit maakt echt geen onderdeel meer uit van het plan.
  • Aanvullende waterberging
    1. 1. Om de versnelde afstroming van hemelwater vanaf verharde oppervlakken op te kunnen
      vangen, zal extra waterberging gerealiseerd moeten worden. Vooralsnog is er vanuit gegaan
      dat dit in de vorm van extra vierkante meters wateroppervlak wordt gerealiseerd. De
      hoeveelheid benodigde aanvullende waterberging voor de uitbreiding van verhard oppervlak wordt door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard berekend aan de
      hand van een maatgevende buienreeks en de toelaatbare peilstijging in het gebied. In de
      meeste gevallen komt dit neer op een oppervlak tussen 5 en 20% van het netto toegevoegde
      verhardingsoppervlak. In het onderhavige plan is hiervoor een waarde bepaald van 10%.
    2. 2. In de bestaande situatie is het terrein onbebouwd. De toename van verhard oppervlak bestaat
      uit in totaal 49.585 m2 verharde oppervlakken waarvan 36.570 m2 dakvlak.
    3. 3. Wanneer de uitbreiding volledig wordt gecompenseerd door middel van graven van water dient de watergang aan de oostzijde van het plangebied met gemiddeld ca. 14 meter extra worden verbreed. Eventueel kan een deel van de compensatie in alternatieve berging worden
      gerealiseerd.
    4. 4. Er is op 13 januari 2022 een vergunning verleend door het Hoogheemraadschap van Schieland
      en de Krimpenerwaard voor het aanbrengen van verhard oppervlak, het graven van een
      hoofdwatergang, het verplaatsen van een duiker met peilregulerende functie, het dempen
      van een hoofdwatergang en het wijzigen van het waterpeil ter plaatse van de Klappolder 1 in
      Bleiswijk. Deze vergunning bleek bij nader inzien echter niet uitvoerbaar. In overleg met de ontwikkelende partij gezocht naar een alternatieve oplossing. Dit heeft geleid tot:
      1. a. Extra verharding van in totaal 52.900 m2;
      2. b. De bestaande hoofdwatergang is ca. een meter verlegd;
      3. c. Als compensatiemaatregel voor de toename aan verharding is de bestaande overige watergang, parallel aan de hoofdwatergang, verbreedt;
      4. d. Er is geen watergang gedempt, er is geen duiker verplaatst en het waterpeil is niet gewijzigd.

Onderstaande afbeelding toont de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0017.png"

Nieuwe situatie met watergangen

Huidige situatie

Het maaiveld van het gehele plangebied bevindt zich tussen NAP -4,90 m en NAP -3,90 m. Verder bestaat de ondergrond ter plaatste van de werklocatie tot ca. NAP -14 m uit een Holocene deklaag. De Holocene deklaag bestaat uit afwisselende lagen van zand, klei en veen. Vanwege de heterogene bodemopbouw van de Holocene deklaag zijn hier geen doorlatendheden bekend. Ook de grondboringen uit het DINOloket tonen aan dat de (bovenlaag van) de grond voornamelijk uit klei met afwisselend lagen veen bestaat.

Op basis van een isohypsen kaart uit 2019 op Grondwatertools bevindt de grondwaterstand zich ter plaatse van het plangebied tussen ca. NAP -5,00 m en NAP -5,50 m.

In de directe omgeving zijn meerdere open bodemenergiesystemen, en grondwateronttrekkingen aanwezig. De grondwateronttrekkingen liggen voornamelijk ten zuiden van het plangebied. De open bodemenergiesystemen liggen ten noorden op een afstand van ca. 500 m van het plangebied.

Op basis van de “Strategisch zoet grondwater (indicatief)” kaart van de provincie Zuid-Holland ligt het plangebied in een “Strategisch zoet grondwater” gebied. Het plangebied ligt tevens in bemalingsgebied “Polder Bleiswijk” in peilgebied GPG-1007. Om het plangebied heen liggen verschillende hoofdwatergangen. In het oosten van het plangebied ligt de boezem genaamd de Rotte. Ten oosten en ten zuiden van het plangebied ligt een drukleiding. Op basis van de legger van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard ligt ten oosten en tenwesten van het plangebied een regionale waterkering.

Toekomstige situatie

Gehele plangebied

In de nieuwe situatie bestaat het gehele plangebied (inclusief oostelijk deel) uit een verhard oppervlak van ca. 329.140 m². Het verharde oppervlak bestaat uit verschillende bedrijfsruimten en wegen. Het onverhard oppervlak betreft ca. 42.812 m². Verhard en onderhard gebied tezamen is daarmee circa 37 ha. De verdeling van verhard en onverhard is in tabel 3 weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt in de huidige en toekomstige situatie. Over het gehele plangebied is er een totale toename aan verhard oppervlak van ca. 64.314 m². Volgens de Keur van Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard moet bij een toename van verharding van meer dan 500 m2, een vergunning moet worden aangevraagd.

Tabel 3: Toekomstige verdeling verhard en onverhard geheel plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0018.png"

Westelijk deel

Het westelijk deel van het plangebied heeft een oppervlak van ca. 283.955 m². De verdeling van verhard en onverhard is in tabel 4 weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt in de huidige en toekomstige situatie. Het verhard oppervlak neemt toe met ca. 2.891 m². Volgens de Keur van Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard moet bij een toename van verharding van meer dan 500 m² een vergunning worden aangevraagd.

Tabel 4: Toekomstige verdeling verhard en onverhard westelijk deel

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0019.png"

Watercompensatie te graven oppervlaktewater in westelijk deel plangebied

Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat er in het plangebied een compensatie eis geldt van 6%. De toegenomen vierkante meters verhard oppervlak moeten worden terug gegraven als openwater. Dit resulteert in een totaal benodigde watercompensatie van 174 m². De benodigde watercompensatie dient te worden gegraven binnen het plangebied. Kan dat niet, dan kan er in overleg met het Hoogheemraadschap gekeken worden of en waar dit in het betreffende peilgebied GPG-1007 gerealiseerd kan worden. In dit peilgebied is er een flexibel waterpeil van NAP -5,80 m tot NAP -5,70 m. Dit moet in de vorm van open water dat in verbinding staat met de bestaande waterstructuur.

Vuil- en hemelwater

In de NVU heeft het hoogheemraadschap aangegeven dat het geen extra afvalwater op het rioolstelstel wenst. De rioolcapaciteit is hiervoor niet groot genoeg. Voor hemelwater heeft het hoogheemraadschap de wens dat het op het perceel wordt vastgehouden en hergebruikt. Door de grote hoeveelheid hemelwater dat wordt geloosd krijgt het omliggende watersysteem nu al problemen.

Voor het aansluiten van de nieuwe bebouwing op de bestaande, aanwezige riolering moet een rioleringsplan worden opgesteld. De afspraken/regels over aansluitingen op het openbaarstelsel moeten worden afgestemd met de rioleur van de gemeente Lansingerland. De gemeente moet als partij akkoord gaan met de wijze waarop het afvalwater wordt verwerkt.

Tevens wordt geadviseerd bergende voorzieningen te treffen, gezien de bestaande problemen met hemelwater dat wordt geloosd op het watersysteem. Dit kan bijvoorbeeld met waterbergingskratten met vertraagde afvoer.

Waterkwaliteit

In de toekomstige situatie mag de waterkwaliteit niet verslechteren. Derhalve dient gewerkt te worden met niet-uitlogende materialen. Ook moet afstromend hemelwater zoveel mogelijk gescheiden afgevoerd worden om vervuiling te voorkomen. Een voorbeeld hiervan is dat hemelwater dat op het dak valt schoner is dan hemelwater dat valt op een intensief gebruikte parkeerplaats of weg.

Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat volgende mogelijkheden kunnen worden toegepast ter voorkoming van een verslechtering van de waterkwaliteit; grindkoffers en helofytenfilters. Tevens kan er bij de nieuwe aan te leggen watergangen gebruik worden gemaakt van natuurvriendelijke oevers. Tot slot kan dit gecombineerd worden met de opgave om het water vast te houden en/of vertraagd af te voeren en/of te hergebruiken.

Voor het terreinwater worden in ieder geval olie benzine afscheiders (obas) in de laadkuilen geplaatst. Deze voorkomen dat olieverontreinigingen van vrachtwagens in het oppervlaktewater en/of riool terecht komen.

Waterveiligheid

Op basis van de legger van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard ligt ten oosten en ten westen van het plangebied een regionale waterkering. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat als er gewerkt wordt binnen de beschermingszone en/of kernzone, voor bijvoorbeeld de aan te leggen watergang, het hoogheemraadschap hieraan eisen stelt. Het plan blijft buiten deze zone.

Klimaatadaptatie

In het Masterplan zijn op het gebied van klimaatadaptatie en duurzaamheid aanvullende ambities geformuleerd die worden meegenomen in deze ontwikkeling:

  • Groen: elke mogelijke kans voor inpassing van groen en groene gevels wordt benut.
  • Hittestress: bijdrage aan het voorkomen en verminderen hiervan.
  • Droogtestress: bijdrage aan het voorkomen en verminderen hiervan.
  • Waterstress: bijdrage aan het voorkomen en verminderen hiervan.
  • Duurzaam daklandschap: meervoudig ruimtegebruik.

De ambitie op het gebied van groen wordt meegenomen door zo veel mogelijk groen in te passen. Bijvoorbeeld aan het hekwerk tussen de ontsluitingsweg en de bedrijfsterreinen en aan de gevels. Aan de zijde van de N209 wordt het groenkarakter van de lintenzone behouden en aan de zijde van de Rotte wordt een duidelijke groenkadering ingericht met duurzaam en natuurinclusief groen. De randen aan de noord- en zuidzijden hebben een robuuste landschappelijke groenstructuur met minimaal 15 m groen langs de watergangen. Deze groenstructuur bestaat uit toekomstbestendig groen met waar mogelijk natuurvriendelijke oevers. Om doorgaande groenstructuren te realiseren wordt vanuit het Masterplan geadviseerd om ook over de (eigendoms-)grenzen heen te kijken en samen te werken waar groen en water elkaar kunnen versterken. Deze groene structuren sluiten aan bij de ambitie op het gebied van hittestress. Met name het plaatsen van bomen is effectief bij het reduceren van hittestress (schaduwwerking). Daarnaast wordt geadviseerd te kijken naar robuuste soorten (resistent tegen perioden van droogte of hevige neerslag), soorten die biodiversiteit stimuleren en inheemse soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0020.png"

Figuur 15: Groenstructuur (Bron: Masterplan ULC A12)

De ambities op het gebied van droogte- en waterstress worden meegenomen door het afkoppelen van hemelwater. Hiervoor wordt een robuust hemelwatersysteem aangelegd. Een dergelijk robuust watersysteem zorgt voor voldoende water in het gebied en voldoende doorstroming naar uiteindelijk de grotere waterberging bij het recreatieschap de Rotte. Hiermee draagt dit systeem bij aan de ambities op het gebied van droogte- en waterstress.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0021.png"

Figuur 16: Werking van het watersysteem (Bron: Masterplan ULC A12)

Voor de daken van de bedrijven geldt ook een duurzame ambitie. Zo zijn de daken inzetbaar voor PV(T) systemen en mogelijk ook als buitenruimte voor werknemers. Dit zorgt voor meervoudig ruimtegebruik, bijvoorbeeld een terras kantinefunctie in combinatie met landschap biedt mogelijkheden op het gebied van klimaat en verblijf. Geadviseerd wordt om kritisch te kijken naar behoeftes in de omgeving. Een voorbeeld is dat daken steeds vaker vol gelegd worden voor het plaatsen van PV(T)-panelen en klimaatsystemen. Hierdoor is de combinatie met andere functies lastiger te realiseren.

Met deze inpassing wordt er rekening gehouden met de aanvullende ambities op het gebied van klimaatadaptatie en duurzaamheid.

Conclusie

Voor het westelijk deel bedraagt de saldo toename aan verharding ca. 2.891 m2. Dit betekent dat vergunning moet worden aangevraagd aangezien de grens van max. 500 m2 toename aan verharding wordt overschreden. De benodigde watercompensatie bedraagt 174 m2. De benodigde watercompensatie dient te worden gegraven binnen het plangebied in de vorm van open water dat in verbinding staat met de bestaande waterstructuur. . Kan dat niet, dan kan er in overleg met het Hoogheemraadschap gekeken worden of en waar dit in het betreffende peilgebied GPG-1007 gerealiseerd kan worden. In het plangebied wordt hierin voorzien. De bestaande hoofdwatergang is ca. een meter verlegd. Als compensatiemaatregel voor de toename aan verharding is de bestaande overige watergang, parallel aan de hoofdwatergang, verbreedt. Daarmee ontstaat voldoende maatvoering om te voorzien in de gewenste 174 m2 aan compensatie binnen het peilgebied en plangebied. Deze ruimte is in dit bestemmingsplan geborgd binnen de bestemming Water. Daarnaast worden in overleg met het Hoogheemraadschap afspraken gemaakt over maatregelen ter voorkoming van een verslechtering van de waterkwaliteit.

De beschreven klimaatadaptatieve maatregelen zorgen ervoor dat alle aanvullende ambities op het gebied van klimaatadaptatie en duurzaamheid worden meegenomen. Zo wordt de aanvullende ambitie op het gebied van groen meegenomen door zoveel mogelijk groen in te passen. Hierbij wordt ook gevelgroen toegepast. Bij de soortenkeuze zal rekening gehouden worden met het stimuleren van biodiversiteit, inheemse soorten en klimaatrobuuste soorten. Met name de bomen zullen vervolgens zorgen voor een reductie van de hittestress. Daarnaast biedt het groen ruimte om hemelwater vast te houden in ruimtelijk ingepaste waterbergingsvoorzieningen. Hiervoor wordt een robuust hemelwatersysteem aangelegd dat bijdraagt aan de ambities op het gebied van droogte- en waterstress. De ambities op het gebied van duurzaamheid worden meegenomen door meervoudig ruimtegebruik op de daken van de bedrijven toe te passen.

4.6 Bodem

In oktober 2019 heeft Ramboll Netherlands BV in opdracht van Next Level een bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (Bijlage 13). Het uitgevoerde onderzoek bestaat uit een beperkt historisch vooronderzoek en een indicatief bodem- en asbestonderzoek. Het vooronderzoek heeft plaatsgevonden in de vorm van een bureauonderzoek en het bodem-en asbestonderzoek in de vorm van een veldbezoek.

Het onderzoek heeft uitsluitend betrekking op de terreinen en infrastructuur die in eigendom zijn van The Greenery Vastgoed B.V. Het onderzoeksgebied is ingedeeld in onderstaande deellocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0022.png"Figuur 17: Deellocaties bodemonderzoek

Historisch vooronderzoek

Voor het historische vooronderzoek zijn enkele rapportages van de opdrachtgever ontvangen. De rapportages spannen een periode van circa 1994 tot 2013. De onderzoeken welke zijn uitgevoerd zijn weergegeven in tabel 5.

Tabel 5: historische rapportages op onderzoekslocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0023.png"

Indicatief bodemonderzoek

De veldwerkzaamheden voor alle deelgebieden zijn uitgevoerd door zowel Nipa Milieutechniek BV en Bodemflex, in de periode van 19 september tot en met 2 oktober 2019. Daarbij zijn de boorwerkzaamheden opgestart onder begeleiding van Ramboll. Bij de uitvoering van het veldwerk hebben er bemonsteringen van de grond plaatsgevonden in trajecten van 0,5 meter, waarbij bodemmateriaal uit zintuiglijk verschillende bodemlagen niet met elkaar is vermengd. Echter zijn er in het veld geen actieve geurwaarnemeningen gedaan. Per onderzoeksgebied zijn er vanuit deze onderzoeken ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling de volgende conclusies tot stand gekomen:

Deelgebied West

Grond

Ter plaatse van deelgebied West zijn er enkele verdachte deellocaties vastgesteld, zijnde:

  • Een tankstation
  • Een truckgarage en wasplaats
  • Enkele transformatoren
  • Een aggregaat voor noodstroomvoorziening

In het verleden is er op deze locaties vastgesteld dat er maximaal lichte verontreinigingen aanwezig zijn. Dit wordt bevestigd in onderhavig onderzoek. Er is geen sprake van additionele bodemverontreiniging of verhoogde gehalten aan minerale olie en/of vluchtige oliën. Echter is er wel een sterk verhoogd gehalte zink vastgesteld in het mengmonster van de puinhoudende bodemlaag, waarbij ook enkele andere parameters licht verhoogd waren. Aangenomen wordt dat de vastgestelde verontreiniging gerelateerd is aan het aangetroffen puin.

Qua karakteristiek wordt de bodem tot een diepte van 1,0 à 2,0 m-mv beschreven als zijnde antropogeen, waarbij in de ondergrond lichte bijmengingen aan bodemvreemde bestanddelen zijn aangetroffen zoals zware metalen en lokaal minerale olie en PCB.

Asbest

In de grond en in de puinhoudende lagen is tijdens de veldwerkzaamheden geen asbestverdacht materiaal waargenomen, noch is er analytisch enig asbest vastgesteld.

Grondwater

Het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium, molybdeen en/of naftaleen. Het betreft daarbij uiterst geringe overschrijdingen van de streefwaarden.

Deelgebied Midden

Grond

Ter plaatse van deelgebied Midden zijn er enkele verdachte deellocaties vastgesteld, zijnde:

  • Een wasplaats voor plastic kratjes
  • Enkele transformatoren

De grond in deelgebied Midden is veelal niet verontreinigd. Er zijn enkel licht verhoogde gehalten aan zware metalen vastgesteld in de bovengrond. Echter is er ter hoogte van de transformatoren in de bovengrond wel een gehalte koper vastgesteld dat de indexwaarde overschrijdt. Vermoedelijk is deze matige verontreiniging het gevolg van lokaal aanwezige bodemvreemde bijmengingen. In de ondergrond is enkel in een mengmonster een uiterst lichte verontreiniging met molybdeen gemeten.

Asbest

In de grond en in de puinhoudende lagen is tijdens de veldwerkzaamheden geen asbestverdacht materiaal waargenomen, noch is er analytisch enig asbest vastgesteld.

Grondwater

Het grondwater is lokaal licht verontreinigd met molybdeen, zink en/of naftaleen. Het betreft daarbij doorgaans uiterst geringe overschrijdingen van de streefwaarden.

Deelgebied Oost

Grond

In zowel de boven- als ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. Enkel in de sliblaag van de waterloop is een licht verhoogd gehalte minerale olie vastgesteld.

Asbest

In de grond is tijdens de veldwerkzaamheden geen asbestverdacht materiaal waargenomen, en er is analytisch geen asbest vastgesteld.

Grondwater

Het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium, molybdeen, zink, xylenen en/of naftaleen. Het betreft daarbij uiterst geringe overschrijdingen van de streefwaarden.

Conclusie

Vanuit de bovenstaande punten wordt duidelijk dat de bodem ter plaatse van deelgebied midden en oost geen belemmering vormt voor de herontwikkeling. In deelgebied West is een sterke verontreiniging (immobiel: zink) aanwezig, die ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling gesaneerd dient te worden. Als de aanwezige verontreinigen worden gesaneerd, is er geen sprake van belemmeringen vanuit het aspect bodemkwaliteit.

4.7 Asbest

Om de toekomstige situatie mogelijk te maken is het belangrijk een asbestinventarisatie uit te voeren naar eventueel (direct) waarneembaar asbest, asbesthoudende producten, asbestverontreinigd materiaal of asbestverontreinigde constructiedelen in een (gedeelte van) aanwezige bouwwerken. KP Adviseurs BV heeft in juli 2022 een asbestinventarisatie uitgevoerd voor onderstaande bouwwerken (zie Bijlage 14):

  • Bouwdeel 6
  • Bouwdeel 6, gebouw V
  • Bouwdeel 4
  • Kavel 2 en 9
  • Woningen gelegen aan de Klappolder 77, 78, 79 en 80

Onderzoek

Voorafgaand aan het onderzoek hebben er gesprekken plaatsgevonden met de opdrachtgever en is er op basis van verschillende bronnen een vooronderzoek uitgevoerd. In de volgende fase in 2019 heeft er in eerste instantie een beperkt destructief onderzoek plaatsgevonden naar visueel zichtbaar asbest. Indien het noodzakelijk bleek, is er destructief onderzoek verricht. In dit onderzoek zijn steekproefsgewijs logisch toegepaste verborgen asbest(toepassingen) in kaart gebracht.

Uit onderzoek is gebleken dat op twee locaties asbesthoudende materialen en/of toepassingen waargenomen. Dit betreft de locaties in bouwdeel 6 en de woningen gelegen aan de KIappolder 77, 78, 79 en 80. Echter zijn de woningen gelegen aan de Klappolder 77, 78, 79 en 90 buiten het plangebied gelegen.

Conclusie

Voor beide locaties kan het bevoegde gezag nadere voorwaarden stellen voor het slopen, renoveren en/of saneren. Indien men voornemens is werkzaamheden te verrichten in de gespecificeerde ruimten en/of onderdelen, wordt er geadviseerd een aanvullende asbestinventarisatie uit te (laten) voeren.

Verwijdering van de eventueel aangetroffen asbesthoudende materialen dient uitgevoerd te worden conform de wettelijk vastgestelde richtlijnen en voorschriften zoals deze bepaald zijn voor de afzonderlijke risicoklassen voor de asbestsaneringen. Het is verplicht de asbesthoudende materialen (welke zijn ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A) te laten verwijderen door een daartoe gecertificeerd en erkend asbestverwijderingsbedrijf. Aan asbesthoudende materialen geen bewerkingen worden uitgevoerd. Teneinde onbedachtzame bewerkingen tegen te gaan wordt geadviseerd de gebruikers, beheerders, installateurs en aannemers tijdig op de hoogte te stellen van de bevindingen van dit onderzoek.

4.8 Geluid

In opdracht van de Gemeente Lansingerland heeft Arcadis in augustus 2022 het akoestisch effect van het gewijzigde verkeer vanwege de voorgenomen herontwikkeling van het voormalige terrein van de ULC A12 in Bleiswijk Campus onderzocht (zie Bijlage 15.

Geluid bedrijven

De Wet geluidhinder (Wgh) is niet van toepassing voor het geluid vanwege bedrijven, omdat het hier geen gezoneerd bedrijventerrein betreft. Ook wordt met de inrichting van het bedrijventerrein rekening gehouden met inwaarts zoneren. Dit betekent dat voldoende afstand gehouden gaat worden tussen de bedrijven uit een bepaalde milieucategorie en de nabijgelegen geluidgevoelige functies.

Geluid verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het effect van de herontwikkeling van het bedrijventerrein op de geluidsbelasting langs het bestaande wegennet onderzocht. Door de verkeersaantrekkende werking van het te herontwikkelen bedrijventerrein kan sprake zijn van een toename van de geluidsbelasting op de bestaande wegen naar het bedrijventerrein. Om het effect van de verkeersaantrekkende werking als gevolg van de herontwikkeling van het bedrijventerrein inzichtelijk te maken is onderzocht of de geluidbelasting langs bestaande wegen toeneemt met 2 dB of meer tussen de autonome situatie en de plansituatie op de omliggende wegen.

Voor de herontwikkeling van het bedrijventerrein zijn door verkeerskundigen de verkeersgegevens bepaald voor de autonome situatie en de plansituatie in het jaar 2040 (zie paragraaf 4.15). Uit de verkeersgegevens blijkt dat de verkeersintensiteit op de wegen op het bedrijventerrein toeneemt met circa 10 %. Dit komt overeen met een toename van de geluidsbelasting van circa 0,5 dB. Op de toeleidende Hoefweg neemt de verkeersintensiteit toe met 5 % (toename circa 0,2 dB). Op de N209 neemt de intensiteit nagenoeg niet toe (0 tot 1 %). Uit de analyse van de procentuele toename van de intensiteiten volgt dat de geluidsbelasting langs bestaande wegen niet toeneemt met 2 dB of meer. In deze analyse is geen rekening gehouden met wijzigingen in het aandeel vrachtverkeer. Omdat het aandeel vrachtverkeer van invloed is op de geluidsbelasting en dit aandeel kan wijzigen in de plansituatie, is de geluidsbelasting berekend langs bestaande wegen Klappolder, de Hoefweg en de N209 voor de autonome en plansituatie.

Verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder)

De indirecte hinder is gemeten aan de hand van een akoestisch rekenmodel, op basis van verkeersgegevens. De geluidsbelasting afkomstig van de Klappolder, Hoefweg en N209 is berekend ter plaatse van de bestaande woningen. De berekende geluidsbelasting is weergegeven in tabel 2. De geluidsbelasting is weergegeven na aftrek conform artikel 110g Wgh. Bij het bepalen van de toename van de geluidsbelasting is de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai als ondergrens gehanteerd, een toename tot 48 dB wordt als acceptabel beschouwd. De ligging van de rekenpunten is weergegeven in figuur 18.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0024.png"

Figuur 18: Ligging van de rekenpunten

Tabel 6: rekenresultaten

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0025.png"

Uit de rekenresultaten volgt dat de geluidsbelasting afkomstig van de Klappolder toeneemt met maximaal 0,4 dB. De toename langs de Hoefweg en N209 is maximaal 0,1 dB. Dit betekent dat er geen sprake is van een toename van de geluidsbelasting van 2 dB of meer langs bestaande wegen als gevolg van de herontwikkeling van het bedrijventerrein.

Conclusie

Uit de rekenresultaten volgt dat de geluidsbelasting afkomstig van de Klappolder toeneemt met maximaal 0,4 dB. De toename langs de Hoefweg en N209 is maximaal 0,1 dB. Dit betekent dat er geen sprake is van een toename van de geluidsbelasting van 2 dB of meer langs bestaande wegen als gevolg van de herontwikkeling van het bedrijventerrein. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de herontwikkeling van het bedrijventerrein kan als niet significant worden aangemerkt. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit is opgenomen onder 'Titel 5.2 luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). bestuursorganen dienen rekening te houden met de gestelde grenswaarden bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. In dat kader is een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd (zie Bijlage 16).

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigde stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijnstof (PM10 ) omdat de achtergrondconcentraties van deze stoffen het dichtst bij de grenswaarden liggen. Fijnstof en stikstofdioxide zullen dus in belangrijke mate bepalen of er rond de voorgenomen planontwikkeling een luchtkwaliteitsprobleem is. De grenswaarden voor NO2 en PM10 zijn weergegeven in de volgende tabel.

Tabel 7: grenswaarden NO 2 en PM 10

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0026.png"

Besluit Niet in betekende mate bijdragen (NIBM)

Voor projecten of activiteiten die 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging beperkt is. Concreet is sprake van een NIBM project/activiteit wanneer het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).

Onderzoek

Met de pc-applicatie Geomilieu versie 2022.3 (Module STACKS) zijn berekeningen uitgevoerd voor de referentiesituatie en de plansituatie. De verwachting is dat het industrieterrein in 2025 volledig in gebruik genomen wordt. Omdat 2026 het eerste volledige jaar van gebruik is, is er voor gekozen 2026 als rekenjaar te hanteren. Latere jaren geven een daling van de concentratie luchtverontreinigende stoffen weer. Dit is het gevolg van dalende emissiefactoren door maatregelen die door (de)centrale overheden genomen worden om de luchtkwaliteit te verbeteren. Door voor 2026 als maatgevend jaar te kiezen bij hoge verkeersintensiteiten voor 2040, worden de concentraties luchtverontreinigende stoffen mogelijk overschat en is hiermee sprake van een conservatieve benadering.

Resultaten plansituatie 2026

Stikstofdioxide

Ter hoogte van de maatgevende woningen bedraagt de jaargemiddelde concentratie NO2 maximaal 21,0 µg/m3 in de plansituatie. Op dezelfde woningen aan de Klappolder bedraagt de concentratie in de referentiesituatie 20,5 µg/m3, waarmee de concentratie dus als gevolg van de planontwikkeling toeneemt. De grootste toename ten opzichte van de referentiesituatie bedraagt 0,7 µg/m3 bij de woning aan de Chrysantenweg 42. De woningen aan de Klappolder ervaren de grootste bijdrage van de verkeerstoename en de industrie. De bronbijdrage kan hier oplopen tot 5,7 µg/m3.

In het hele studiegebied wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie NO2.

Tabel 8: rekenresultaten voor de jaargemiddelde concentratie NO 2

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0027.png"

Fijn stof

Uit de tabel blijkt dat de maximaal berekende jaargemiddelde concentratie in de plansituatie 15,2 µg/m3 bedraagt. In de referentiesituatie is de jaargemiddelde concentratie op deze toetspunten gelijk aan 15,0 µg/m3. De jaargemiddelde concentratie op woningen en gevoelige bestemmingen neemt in de plansituatie 0,2 µg/m3 toe ten opzichte van de referentiesituatie. Ter hoogte van de woningen wordt de limiet voor de 24-uurgemiddelde concentratie maximaal 6 keer overschreden.

In het hele studiegebied wordt in de plansituatie ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor de 24-uurgeniddelde concentratie en de jaargemiddelde concentratie PM10.

Tabel 9: rekenresultaten voor de jaargemiddelde concentratie PM 10

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0028.png"

Zeer fijn stof

Uit de tabel blijkt dat de jaargemiddelde concentratie PM2.5 in de plansituatie ter hoogte van woningen maximaal 7,8 µg/m3 bedraagt. In de referentiesituatie bedraagt de jaargemiddelde concentratie maximaal 7,6 µg/m3. De achtergrondconcentratie bedraagt maximaal 7,4 µg/m3.

In het hele studiegebied wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie PM2.5.

Tabel 10: rekenresultaten voor de jaargemiddelde concentratie PM2.5

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0029.png"

Resultaten plansituatie 2030

Uit tabel blijkt dat de maximaal berekende jaargemiddelde concentratie NO2 18,8 µg/m3 bedraagt ter hoogte van woningen aan de Klappolder. Dit is 5,2 µg/m3 lager dan op dezelfde toetspunten in zichtjaar 2026. Ook voor PM10 en PM2.5 is de afname van de jaargemiddelde concentratie in de komende jaren zichtbaar. Deze afname is echter met respectievelijk 1,1 µg/m3 en 0,9 µg/m3 kleiner dan voor NO2.

De doorkijk naar 2030 geeft de daling van de jaargemiddelde concentratie luchtverontreinigende stoffen duidelijk weer. Ook in 2030 worden de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties niet overschreden.

Tabel 11: rekenresultaten voor de jaargemiddelde NO 2, PM 10 en PM2.5 concentratie in 2030

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0030.png"

Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties luchtverontreinigde stoffen ruim onder de grenswaarden liggen.

De maximale concentraties NO2 bedragen daar waar getoetst dient te worden 29,9 µg/m3. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3, Er vinden nergens in het studiegebied overschrijdingen plaats van de uurgemiddelde norm voor NO2. Voor PM10 bedragen de concentraties op de locaties waar getoetst dient te worden maximaal 16,0 µg/m3. Ook voor PM10 wordt hiermee ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Ook de concentratie zeer fijn stof (PM2.5) ligt ruim onder de jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m³. Deze bedraagt maximaal 8,1 µg/m3. Hiermee wordt aan de norm voor PM2.5 ruimschoots voldaan.

De maximale concentraties PM2.5 worden berekend langs de wegen op het industrieterrein zelf, en worden gedeeltelijk door de industrie en gedeeltelijk door verkeer bepaald. De industriële bronnen zijn hier beperkt terug te zien.

Hierbij dient opgemerkt te worden, dat de plansituatie zeer conservatief benaderd is. Het volledige industrieterrein is in de plansituatie ingevoerd met milieucategorie 4, waar een deel van het terrein milieucategorie 3 zal blijven. Hiermee is de emissie van de industrie in de plansituatie overschat.

Aan alle grenswaarden wordt voldaan. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de onderliggende planvorming.

4.10 Externe Veiligheid

Als onderdeel van de bestemmingsplanwijziging is het belangrijk om aandacht te schenken aan de externe veiligheid van de voorgenomen ontwikkeling. Op 19 juli 2022 heeft Antea Group een rapportage externe veiligheid opgesteld (zie Bijlage 17). Bij externe veiligheid gaat het erom dat risico's voor de omgeving binnen aanvaardbare grenzen gehouden worden. Externe veiligheid heeft betrekking op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Risicobronnen

De planlocatie ligt in de buurt van de volgende risicobronnen:

  • De hogedruk aardgastransportleidingen (W-539-01 en A-518-03)
  • De rijksweg A12
  • Het Hoogvliet distributiecentrum

De hogedruk aardgastransportleidingen

Direct gelegen door het plangebied bevinden zich twee hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie. Hogedruk aardgastransportleidingen ‘W-539-01’ ligt ten noorden van de ontwikkellocatie. Hogedruk aardgastransportleidingen ‘A-518-03’ ligt ten oosten en zuiden van de ontwikkellocatie.

De locatie bevindt zich binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding. Om het risiconiveau van deze hogedruk aardgastransportleiding te bepalen zijn risicoberekeningen uitgevoerd.

Plaatsgebonden risico

De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) van de hogedruk aardgastransportleiding A-518-03 ligt deels over de beoogde ontwikkellocatie. In gesprekken met Gasunie is naar voren gekomen dat de PR 10-6-contour terug gebracht kan worden tot op de leiding door middel van maatregelen. Dit resulteert erin dat het geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Groepsrisico

Het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleidingen W-539-01 en A-518-03 is zowel in de huidige als de toekomstige situatie lager dan de oriëntatiewaarde (figuur 19 t/m 22).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0031.png"Figuur 19: Groepsrisico hogedruk aardgastransportleiding W-539-01 in de huidige situatie afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0032.png"Figuur 20: Groepsrisico hogedruk aardgastransportleiding W-539-01 in de toekomstige situatie
afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0033.png"Figuur 21: Groepsrisico hogedruk aardgastransportleiding W-539-01 in de huidige situatie afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0034.png"Figuur 22: Groepsrisico hogedruk aardgastransportleiding W-539-01 in de toekomstige situatie

Uit de bovenstaande figuren blijkt dat het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleidingen zowel in de huidige als in de toekomstige situatie niet verandert en de oriëntatiewaarde niet overschrijdt.

Omdat het groepsrisico van de leiding lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en met minder dan tien procent toeneemt, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform artikel 12 van het Bevb in het kader van de ruimtelijke procedure verplicht.

Rijksweg A12

Op circa 800 meter ten noorden van het plangebied ligt de A12, welke is opgenomen in de Regeling basisnet. Het invloedsgebied van de A12 bedraagt 880 meter (stofcategorie: LT2), zodat de externe veiligheid is beschouwd.

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat vermeld dat er voor de rijksweg ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

De A12 heeft geen PAG.

Groepsrisico

De afstand tussen de A12 en het plangebied bedraagt meer dan 200 meter, nadere beschouwing van het groepsrisico is niet nodig. Aangezien de planlocatie wel binnen het invloedsgebied van de rijksweg is gelegen, is verantwoording van het groepsrisico conform het Bevt van toepassing voor deze rijksweg conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Hoogvliet distributiecentrum

Ten noorden van het onderzoeksgebied ligt op circa 1,3 km een risicovolle inrichting 'distributiecentrum Hoogvliet BV' opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het invloedsgebied van deze risicobron bedraagt 1,1 km en heeft daardoor geen overlap met de ontwikkellocatie.

Verantwoording groepsrisico

Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van de hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie en de A12.

Voor de verantwoordingsplicht is gekeken naar de volgende elementen uit het Bevb en het Bevt:

  • Algemene beschouwing veiligheidssituatie
  • Zelfredzaamheid
  • Bestrijdbaarheid

Algemene beschouwing veiligheidssituatie

Ontwikkellocatie Klappolder 1 te Bleiswijk ligt binnen het invloedsgebied van twee hogedruk aardgastransportleidingen en een transportroute gevaarlijke stoffen. Bij de hogedruk aardgas-transportleidingen is een fakkelbrand het maatgevend scenario, bij de transportroutes is het toxisch scenario relevant (vanwege de afstand tot het plangebied).

Fakkelbrand

Bij de hogedruk aardgastransportleiding kan een fakkelbrand ontstaan. Een fakkelbrand ontstaat wanneer door een externe beschadiging (bijvoorbeeld door graafwerkzaamheden) gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt. Wat volgt is een fakkelbrand die extreme hittestraling kan veroorzaken. Het invloedsgebied van de gasleiding wordt bepaald door de druk en diameter van de leiding (de hogedruk aardgastransportleidingen nabij het plangebied heeft een invloedsgebied van circa 195 en 250 meter).

Toxisch scenario

Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tankwagen of wagon lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Dit scenario kan optreden op het spoor of op de weg.

Hoogte van het groepsrisico

In relatie tot de voorgenomen ontwikkeling is enkel de hoogte van het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding inzichtelijk gemaakt (de overige risicobronnen bevinden zich op grotere afstand). Het groepsrisico van beide hogedruk aardgastransportleidingen stijgt nihil, wat voor geen belemmeringen zorgt. Wel veranderd de kilometer van het hoogste groepsrisico.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een fakkelbrand

In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden (deze zone bedraagt bij de buisleidingen ter hoogte van het plangebied ongeveer 95 en 110 meter en reikt tot de ontwikkelingslocatie.

Buiten deze zone is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, dergelijke scenario's kunnen optreden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario

Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.

In geval van een calamiteit met toxische stoffen is het van belang dat (ruimtes in) de bebouwing bescherming bieden. Van belang daarbij is dat in dat geval de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden.

Alarmering

Gerichte risicocommunicatie met bewoners in de omgeving (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hieraan invulling kan worden gegeven. Op de website van Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond staan onder 'informeren en alarmeren' hoe je de betreffende instanties snel kan alarmeren.

Het is aanbevelingswaardig om in het gebouw gerichte instructies op te hangen die betrekking hebben op het handelingsperspectief bij een incident met gevaarlijke stoffen. Deze maatregel kan door de ontwikkelaar met de exploitant (en eventuele samenwerking met de Veiligheidsregio) worden uitgewerkt.

Interne en externe vluchtwegen

Door interne vluchtwegen af te stemmen op externe veiligheid wordt geanticipeerd op een incident met gevaarlijke stoffen. Interne vluchtwegen die gericht zijn in de richting van de risicoluwe zijde van de omgeving (richting het zuiden) voorzien in een veiligere ontvluchting in geval van een calamiteit. Het is mogelijk het gebouw aan drie zijden te ontvluchten, waaronder de risicoluwe zuidzijde.

In sommige gevallen kan vluchten eveneens nodig zijn, eventueel als reactie op secundaire branden (mogelijk bij een fakkelbrand). Daarvoor is een goede infrastructuur van belang, waarbij meerzijdig, van de bron af gevlucht kan worden. De ontwikkelingslocatie wordt extern ontsloten via de Klappolder en omliggende wegen. Hierdoor is het mogelijk in meerdere richtingen te vluchten via de bestaande infrastructuur.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. Elk scenario vraagt een specifiek aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven, hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Bij de inrichting van het terrein wordt gebruik gemaakt van de "Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR".

Fakkelbrand

In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding, voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.

Toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen nieuwe externe veiligheidsbron voor haar omgeving. Wel zijn er een aantal relevante risicobronnen in de omgeving.

Hogedruk aardgastransportleidingen

  • Langs en door het gebied lopen twee hogedruk aardgastransportleidingen (W-539-01 en A-518-03). Leiding A-518-03 heeft op moment van het aanleveren van deze rapportage nog een plaatsgebonden risicocontour die over de ontwikkellocatie heen valt. Er is overleg met Gasunie gaande om door beheersmaatregelen, deze contour terug te brengen tot tenminste buiten het plangebied.
  • Het groepsrisico van de leidingen bevindt zich in zowel de huidige als de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van de leidingen verandert niet.
  • Bij een ruimtelijk besluit is artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing.

Rijksweg A12

  • De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarom geen belemmeringen op;
  • De weg heeft geen plasbrandaandachtsgebied;
  • Beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.

Distributiecentrum Hoogvliet BV

  • Het invloedsgebied reikt niet tot het plangebied. De risicovolle inrichting is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

Verantwoording van het groepsrisico is voor zowel de hogedruk aardgastransportleiding als verschillende transportroutes gevaarlijke stoffen verplicht. Hierboven zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen.

Indien het bevoegd gezag akkoord gaat met deze verantwoording, en de voorgestelde maatregelen worden toegepast, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Ontplofbare Oorlogsresten

Er is in 2011-2012 een vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van verdacht(e) gebied(en) ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog. Het vooronderzoek is opgesteld volgens de richtlijnen van de destijds geldende BRL-OCE, als voorloper van de BRL-OCE, die vanaf 1 januari 2021 vervangen is door het CS-VROO. Uit de controle is gebleken dat het bronnenonderzoek ook voldoet aan de eisen van het huidige CS-VROO. Voortbordurend op het vooronderzoek heeft Saricon op 8 juli 2022 een briefrapportage opgesteld waarin dit vooronderzoek verder uitgelicht wordt (zie Bijlage 18).

Onderzoek

In het vooronderzoek zijn onderstaande gebeurtenissen en indicaties in kaart gebracht:

  • Grondgevechten tussen Nederlandse en Duitse eenheden in mei 1940
  • Luchtaanvallen door Duitse en geallieerde luchtstrijdkrachten
  • De aanwezigheid van mijnenvelden
  • De aanwezigheid van militaire verdedigingswerken
  • Vliegtuigcraches
  • Munitievondsten (inclusief verschillende getuigenverslagne/meldingen over (vermoedelijke) blindgangers (niet-ontplofte bommen)

Op basis van van bovenstaande gebeurtenissen zijn verdachte gebieden ingetekend op de bodembelastingkaart ontplofbare oorlogsresten. Uit deze bodembelastingkaart blijkt dat het onderzoeksgebied in zijn geheel onverdacht is. Het dichtsbijzijnde verdachte gebied ligt op ongeveer 400 meter afstand van het onderzoeksgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0035.png"

Figuur 23: Bodembelastingkaart ontplofbare oorlogsresten

Conclusie

Gebaseerd op de resultaten van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat het onderzoeksgebied onverdacht is op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Ontplofbare oorlogsresten vormen geen belemmeringen voor de planvorming van het project.

4.12 Bedrijven En Milieuzonering

Bleiswijk Development B.V. is voornemens om het voormalige terrein van de Greenery Campus, aan de Klappolder in Bleiswijk, te herontwikkelen en te revitaliseren tot een modern regionaal toekomstbestendig logistiek opslagcentrum; Urban Logistics Campus A12 (afgekort ULC A12) (hierna: de ontwikkeling). Ten behoeve van de ontwikkeling heeft Antea Group in juli 2022 een adviesrapport voor bedrijven en milieuzoneringen opgesteld (zie bijlage 19). In dit advies is gekeken naar de invloed van de milieuzoneringen van de omliggende bedrijven op de ontwikkeling maar ook wat de invloed van potentiële milieuzoneringen van de ontwikkeling op de omgeving zouden zijn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. De toelaatbaarheid van gevoelige functies nabij bedrijvigheid is globaal beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

In het rapport zijn daarom de milieucontouren van deze bedrijven, op basis van de maximale milieucategorieën die zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan, in kaart gebracht. Verder is in beeld gebracht welke knelpunten er optreden bij verschillende milieucategorieën.

In februari 2023 heeft een aanvullende analyse van de vergunningen van de bedrijven in de directe nabijheid plaatsgevonden. De resultaten daarvan zijn eveneens opgenomen in deze paragraaf.

Huidige situatie milieuzonering

Het vigerende bestemmingsplan Klappolder staat vrijwel in zijn geheel bedrijven t/m cat. 3 toe. Alleen aan de westzijde is maximaal cat. 2 toegestaan. Op een aanzienlijk deel, grofweg in het midden van het plangebied, zijn echter ook bedrijven t/m cat. 4 toegestaan.

Omliggende bedrijven

In het adviesrapport wordt aangegeven dat de Klappolder een gemengd bedrijventerrein is dat zich kenmerkt door de aanwezigheid van (agro)logistieke bedrijven, ambachtelijke bedrijven en bedrijvigheid in een hogere milieucategorie. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied gelden kortere richtafstanden dan voor het omgevingstype rustige woonwijk. In het onderhavige geval kenmerkt de directe omgeving van het plangebied zich door verschillende functies. Zo is er aan de oostzijde van het gebied het recreatiegebied Bleiswijkse Zoom en is het gebied verder omringd door industrie, agrarisch gebruik en wonen, daarnaast is het gebied direct langs een hoofdinfrastructuur gelegen, de A12. Er wordt dus terecht aangegeven dat er sprake is van een gemengd gebied.

In het huidige bestemmingsplan en tevens de 1e partiele herziening van Klappolder overlappen de zones en bijbehorende richtafstanden elkaar, zo blijkt uit het adviesrapport. In het adviesrapport wordt verder aangegeven dat daarmee gesteld kan worden dat de aanwezige bedrijven elkaar qua bedrijfsvoering en milieucategorie goed verdragen en geen onderlinge hinder veroorzaken, temeer er binnen het terrein van Klappolder geen milieugevoelige functies liggen.

In het adviesrapport zijn meerdere omliggende bedrijven beoordeeld op basis van de gegevens opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en de signaleringskaart. Op basis hiervan wordt in het advies vastgesteld dat geen van de activiteiten en bijbehorende milieuzones van de bedrijven een evidente belemmering vormen voor de ontwikkeling in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0036.png"

Figuur 24: Milieuzonering noordelijk van ULC A12 gelegen bedrijven, incl. richtafstanden

Milieuzonering nieuwe ontwikkeling

Het adviesrapport geeft aan dat het plan zelf geen nieuwe externe veiligheidsbron vormt voor haar omgeving. In het advies is een kaart opgenomen waarop de indicatieve zonering voor de ontwikkeling is aangegeven (zie figuur 25).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0037.png"

Figuur 25: Indicatieve zonering van de ontwikkeling

In het adviesrapport zijn in aanvulling op deze kaart verschillende kaarten opgenomen waarop verschillende milieuzoneringen vanaf de rand van het plangebied (en verder) zijn ingetekend (zie figuren 26, 27 en 28).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0038.png"
Figuur 26: Milieuzonering t/m cat. 3.1 t.o.v. gevoelige bestemmingen (rode cirkels)

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0039.png"
Figuur 27: Milieuzonering t/m cat. 3.2 t.o.v. gevoelige bestemmingen (rode cirkels)

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0040.png"

Figuur 28: Milieuzonering t/m cat. 4.1 t.o.v. gevoelige bestemmingen (rode cirkels)

In de bovenstaande figuren, zoals opgenomen in het adviesrapport, is te zien dat bij toepassing van de milieucategorieën 3.2 en 4.1 er knelpunten ontstaan bij de nabijgelegen gevoelige functies.

In het adviesrapport wordt over de inpassing van de ontwikkeling het volgende aangegeven:

In vergelijking met het huidige bestemmingsplan worden de gebieden voor 3.2 en 4.1 wel groter en waar mogelijk en/of onder voorwaarden gemaximaliseerd op de verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan totdat de richtafstanden van de omliggende functies inwaarts gezoneerd in acht worden genomen en door de milieucategorie aan de zuidzijde ter plaatse van de betreffende (bedrijfs)woningen op de verbeelding terug te brengen tot minimaal cat. 3.1. Kortom:

  • De milieucategorieën 3.2 en 4.1 worden inwaarts gemaximaliseerd en als zodanig aangegeven op de verbeelding;
  • De richtafstanden tot de (bedrijfs)woningen aan de zuidzijde van het plangebied worden gerespecteerd;
  • Omliggende bedrijven op en rondom het plangebied worden niet in hun bedrijfsvoering of rechten
    gehinderd en/of krijgen ook niet te maken met aanvullende eisen gezien de komst van ULC A12.

Vergunningenanalyse

Het adviesrapport maakt (deels) inzichtelijk dat het op de planlocatie van de ontwikkeling niet aannemelijk is dat deze zal leiden tot knelpunten. Om ook inzichtelijk te krijgen in hoeverre er een knelpunt zou ontstaan met de activiteiten van de nabijgelegen bedrijven is een vergunningenanalyse uitgevoerd.

Voor de vergunde situatie van de bedrijven in de nabijheid zijn diverse vergunningen van de bedrijven Horticoop B.V., Houweling Holding B.V., Stichting Wageningen Research en Distributiecentrum Hoogvliet bekeken. Voor het bedrijf Fox Bleizo zijn vooralsnog geen vergunningen afgegeven.

Voor de vergunningen van Houweling Holding B.V. geldt verder dat deze gelegen is op de planlocatie. De in dit bestemmingsplan opgenomen vereisten voor de milieucategorieën zullen dus voor dit bedrijf gelijk worden getrokken. Voor het bedrijf is een vergunning afgegeven voor het in gebruik hebben van een shredderinstallatie. Inpassing van de activiteiten is onderzocht en de activiteiten kunnen worden voortgezet binnen het vigerende bestemmingsplan.

Het perceel waarop de bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend is ingedeeld in categorie 4.1. Binnen deze categorie zijn deze activiteiten toegestaan, tenzij gewerkt wordt met fenolhars. Op grond van de milieucomponent “geur” is dan sprake van activiteiten behorend tot categorie 4.2. In de huidige inpandige shredderinstallatie wordt niet gewerkt met fenolhars. De activiteiten behoren dus tot categorie 4.1 en zijn dus in overeenstemming met de bestemming “Bedrijventerrein” in het bestemmingsplan ULC A12.

Het bedrijf heeft 17 april 2023 een vergunning aangevraagd in het kader van de Wet Milieubeheer voor de realisatie van een uitpandige shredderinstallatie eveneens zonder verwerking fenolhars, maar mogelijk is dit een activiteit die in toekomst daar wel zal plaatsvinden. De activiteit is in overeenstemming met categorie 4.1. De verwerking van fenolhars valt onder 4.2. Door op de verbeelding aan te geven “specifieke vorm van bedrijf - fenolhars” wordt de activiteit in de toekomst mogelijk gemaakt. Eventuele geurhinder zal bij de dan te verlenen milieuvergunning moeten worden onderzocht en met maatregelenmoeten worden voorkomen.

Horticoop BV

Horticoop werkt als coöperatie aan innovatie voor de tuinbouw. Onderdeel van haar activiteiten zijn het opslaan en het handelen in gevaarlijke stoffen. In het besluit van 3 augustus 2020 (kenmerk: 9999170886 9999833761) is echter aangegeven dat door de op 16 maart 2020 gemelde verandering (reductie opslagen) voor deze inrichting toepasselijkheid van het Bevi en de vergunningplicht komen te vervallen. Met het vervallen van de toepasselijkheid van het Bevi is voor de inrichting ook het Registratiebesluit externe veiligheid niet meer van toepassing. Daarom is niet te verwachten dat er ten aanzien van de zoneringen een knelpunt te verwachten valt. Voor de overige vergunningen geldt dat er geen indicatie is dat er sprake is van activiteiten die de in het bestemmingsplan aangegeven milieucategorie zouden overschrijden.

Stichting Wageningen Research

De aan de Stichting Wageningen Research verleende vergunningen zijn van dien aard dat er geen indicatie is dat het bedrijf activiteiten zou kunnen ondernemen die de in het geldende bestemmingsplan aangegeven milieucategorie zouden overschrijden.

Hoogvliet

Voor het bedrijf Hoogvliet geldt dat een analyse van de vergunningen aantoont dat het bedrijf milieugevaarlijke stoffen opslaat (omgevingsvergunning 25 januari 2018). In de omgevingsvergunning wordt echter aangegeven dat de opslag niet zorgt voor extra risico’s. Verder is aangegeven dat afgeweken kan worden van de gebruiksregels omdat het de vestiging van bedrijfsactiviteiten betreft die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de geldende milieucategorie.

De daarna verleende vergunningen geven geen indicatie dat het bedrijf activiteiten zou kunnen ondernemen die de in het bestemmingsplan aangegeven milieucategorie zouden overschrijden.

Vergroting bedrijfszonering

Verder is er deels een vergroting gewenst van de bedrijfszonering in het plangebied. Het betreft dan het gebied aan de westzijde dat net buiten de bestemming “Bedrijventerrein” valt (globaal weergegeven met de gele cirkel in figuur 29). Daarnaast wordt in de punt aan de westzijde (globaal weergegeven met de blauwe cirkel in figuur 29) de milieucategorie verhoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0041.png"

Figuur 29: Vergroting milieuzonering (gele cirkel) en verhoging milieucategorie (blauwe cirkel) in het plangebied

Met de kaarten "Milieuzonering t/m cat. 3.1 t.o.v. gevoelige bestemmingen (rode cirkels)" (figuur 30) en “Milieuzonering t/m cat. 3.2 t.o.v. gevoelige bestemmingen (rode cirkels)” (figuur 31) is aangetoond voor de uitbreiding naar de westzijde en de verhoging van de milieucategorie er geen sprake zal zijn van knelpunten (op de gevoelige functies), nu voor het gebied kan worden uitgegaan van het gebiedstype "gemengd gebied" waarvoor een afstand geld van 30 meter. Binnen deze afsand bevinden zich geen gevoelige objecten. Nu er aan deze zijden van het plangebied ook geen bedrijvigheid is gelegen met een hogere milieucategorie dan 2 zijn hinder en eventuele knelpunten zeer onwaarschijnlijk. Voor het overige blijven de categorieën gelijk of worden deze verlaagd en is er dus reeds sprake van inpasbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0042.png"

Figuur 30: Milieuzonering t/m cat. 3.1 t.o.v. gevoelige bestemmingen (rode cirkels)

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0043.png"

Figuur 31: Milieuzonering t/m cat. 3.2 t.o.v. gevoelige bestemmingen (rode cirkels

Tevens is aangegeven in het adviesrapport dat het gebied met milieuzonering 4.1 wordt vergroot ten opzichte van het huidige bestemmingsplan (zie figuur 32 en 33).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0044.png"

Figuur 32: Indicatieve zonering van de ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0045.png"

Figuur 33: Huidige milieuzonering op basis van bestemmingsplan Klappolder

Ten behoeve van deze vergroting wordt in het adviesrapport aangegeven dat de milieucategorieën inwaarts worden gemaximaliseerd en dat de richtafstanden tot de woningen worden gerespecteerd. Ook wordt in het adviesrapport gesteld dat de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering of rechten worden gehinderd. Omdat er sprake is van een indicatieve zonering, en inpasbaarheid voorop staat, wordt vastgesteld dat een vergroting van het gebied met de milieucategorie 4.1 (vooralsnog) niet mogelijk is. Derhalve wordt er vastgehouden aan de zonering voor deze categorie zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Klappolder.

Conclusie

Aangetoond is dat het gebied van de Klappolder gecategoriseerd kan worden als “gemengd gebied”. Uit de vergunningenanalyse van de bedrijven in de nabije omgeving is gebleken dat de gewenste ontwikkeling niet zorgt voor knelpunten. Daarnaast is gebleken dat de vergroting van de milieuzonering en de verhoging van de milieucategorie in ze west-zuidelijke hoek naar 3.1 inpasbaar is.

Het is daarom aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en daarmee in het plangebied inpasbaar is, mits er geen vergroting plaatsvindt van het gebied met de milieucategorie 4.1.

4.13 Bezonning

In opdracht van Next Level zijn door Veldman Architecten met behulp van het programma Schaduwsimulator twee bezonningsstudies uitgevoerd. Voor het plangebied is een interactieve schaduwsimulator gemaakt op basis van een 3D model van de bestaande en geplande situatie (zie Bijlage 20 en Bijlage 21).

In de eerste bezonningstudie is uitgegaan van een bouwhoogte van maximaal 16.5 meter in relatie met woonfuncties in de directe omgeving; in de tweede bezonningsstudie gewerkt met een bouwhoogte van maximaal 25 meter.

In deze studies is getoetst aan zowel de lichte als strenge TNO-norm:

  • Lichte TNO-norm voor voldoende bezonning in de woonkamer: omliggende woningen dienen te voldoen aan ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag, in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden), op 0,75 meter hoogte boven de vloer op het midden van de gevel bij een minimale zonstand van 10 graden.
  • Strenge TNO-norm voor goede bezonning in de woonkamer: omliggende woningen dienen te voldoen aan ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag, in de periode 21 januari - 22 november (gedurende 10 maanden), op 0,75 meter hoogte boven de vloer op het midden van de gevel bij een minimale zonstand van 10 graden.

Conclusie

In deze studies is een aantal meetpunten gemaakt, voornamelijk op aangrenzende woonfuncties. Uit het onderzoek blijkt dat de geplande ontwikkeling invloed heeft op 4 woonfuncties, Hoefweg 190 t/m 196. Voor alle meetpunten zijn geen bomen en/of planten meegenomen in de berekening.

Op basis van de bezonningsstudies kan worden geconcludeerd dat de geplande nieuwbouw geen onevenredige schaduwhinder zal opleveren voor omliggende woonfuncties en voldoet aan zowel de lichte als zware TNO-norm.

Per bouwhoogte zijn hieronder voor de relevante adressen de conclusies gespecificeerd:

Bij een maximale bouwhoogte van 16,5 meter:

Hoefweg 190 en 192

Hoefweg 190 en 192 hebben nagenoeg een gelijke uitkomst. In de maanden september t/m maart is er een afname van het aantal zonuren van 0,3 uur per dag meetbaar. Dit is een afname van ongeveer 5%. Hierbij moet opgemerkt worden dat wij geen bomen en planten hebben meegenomen in de berekening en dat deze afname alleen merkbaar is direct na zonsopkomst. In de praktijk kan het goed zijn dat er geen verschil merkbaar zal zijn. Voor beide meetpunten geldt dat deze ruim voldoen aan beide TNO-normen.

Hoefweg 194 en 196

Hoefweg 194 en 196 liggen iets verder weg van de geplande situatie en doordat deze meer naar het noorden zijn gelegen, hebben deze woonfuncties minder last van minder zonuren tijdens zonsopkomst. Voor meetpunt 3 geldt dat er in de maanden oktober t/m februari nog een afname is van 0,3 uur per dag en voor meetpunten 4 is er in de maanden november t/m januari eveneens een afname van het aantal zonuren van 0,3 uur per dag gemeten. Ook hier is op te merken dat wij geen plan en bomen hebben meegetekend in ons 3D model, en dat de afname enkel is op het moment van zonsopkomst. Voor beide meetpunten geldt dat deze ruim voldoen aan beide TNO-normen.

Bij een maximale bouwhoogte van 25 meter:

Hoefweg 190 en 192

Hoefweg 190 en 192 hebben nagenoeg een gelijke uitkomst. In de maanden augustus t/m april is er een afname van het aantal zonuren van 0,5-0,8 uur per dag gemeten. Dit is een afname van ongeveer 10%. Echter is deze afname alleen merkbaar direct na zonsopkomst. Volgens de alternatieve TNO-meetwijze zal er geen effect zijn op de woningen. Voor beide meetpunten geldt, conform deze meetwijze, dat er geen schaduwhinder ondervonden zal worden en wordt hiermee (ruim) voldaan aan de TNO-normen.

Hoefweg 194 en 196

Hoefweg 194 en 196 zijn iets verder van de geplande situatie gelegen en hebben daarom minder last van minder zonuren tijdens zonsopkomst. Voor Hoefweg 194 geldt dat er in de maanden oktober t/m februari een afname is van gemiddeld 0,5 zonuren per dag. Voor Hoefweg 196 is er in de maanden november t/m januari eveneens een afname van gemiddeld 0,5 zonuren per dag. Volgens de alternatieve TNO-meetwijze zal er geen effect zijn op deze woningen. Voor beide meetpunten geldt dat er geen schaduwhinder ondervonden zal worden en dat er (ruim) voldaan wordt aan de TNO-normen.

4.14 Stedenbouwkundige Inpassing

Om het bedrijventerrein in te passen in de omgeving is een masterplan opgesteld, waarin ambities en uitganspunten vertaald zijn naar ruimtelijke randvoorwaarden en kwaliteitsregels (zie Bijlage 1). Het masterplan is in september 2022 gewijzigd vastgesteld.

Ruimtelijke identiteit

Het bedrijventerrein Klappolder bevindt zich ten noorden van de kern Bleiswijk. Aan weerszijden heeft het bedrijventerrein zich ontwikkeld tot enerzijds een kassengebied en anderzijds bedrijfsbebouwing. In de huidige situatie heeft deze bebouwing nog steeds een herkenbare identiteit van een eerste en tweedelijnsbebouwing. De eerstelijnsbebouwing bestaat, over het algemeen, uit een kleinschalige (woon/werk-) bebouwing in een overwegend groene setting. Daarachter ligt de betreffende tweedelijnsbebouwing met de grote schaal van kassen en bedrijven.

De rafelige rand langs het lint van de Hoefweg herhaalt zich aan de zijde van de Rotte. De overgang tussen recreatiegebied en bedrijventerrein is niet overal geslaagd, waardoor de achterzijde van het bedrijventerrein zichtbaar blijft vanaf de Rotte.

Voor het behoud van de ruimtelijke identiteit wordt er waarde gehecht aan het versterken van de volgende structuren:

  • de maat, schaal en groene uitstraling van de zone met eerstelijnsbebouwing langs de N209;
  • de leesbaarheid van de horizontale slagen met watergangen en boomstructuren tussen de verschillende bedrijventerreinen;
  • de maat, schaal en groene overgang naar het landschap van het natuurrecreatiegebied van de Rotte.

Programma van eisen

De ambities voor het ULC-A12 overschrijden de huidige kaders van het bestemmingsplan Klappolder. Het is daarom voor alle partijen (gemeente, eigenaren en omgeving) goed om voor het gehele terrein een nieuw ruimtelijk en juridisch kader te scheppen. Daarvoor is door zowel Next Level als de gemeente een Programma van Eisen opgesteld.

NEXT LEVEL

Uitgangspunten

De basis gebouw opzet bestaat uit zoveel mogelijk geschakelde bouwmassa omdat dit:

  1. 1. De verhuurflexibiliteit naar gebruikers vergroot.
  2. 2. Zorgt voor een duurzame bezetting van de gebouwen en een goede samenwerking tussen partijen in het gebouw. Door meer samengevoegde bouwmassa te creëren is er tevens minder inzet van bouwmaterialen en installaties nodig omdat dit in een grotere bouwmassa slimmer en efficiënter kan worden opgezet.

Verder zijn er eisen opgenomen ten aanzien van modelaire units, type gebruikers en het buitenterrein.

GEMEENTE

Programma

De gemeente steekt met haar programma in op een modern logistiek bedrijventerrein van en voor de toekomst met aandacht voor:

  1. 1. optimalisatie en flexibiliteit
  2. 2. meervoudig grond gebruik
  3. 3. duurzaamheid (economisch, fysiek, milieu en sociaal)

De gemeente noemt in het programma verder nog de volgende aandachtspunten: nader te bepalen acties en onderzoeken (voor de lintzone), verkeer, ruimtelijke inpassing, een gezond werk- en leefklimaat en beeldkwaliteit. Voor de ruimtelijke inpassing is er een specifieke focus op de zijde van de N209, de zijde van de Rotte en de randen (Noord en Zuid) van het plangebied.

Ruimtelijke kaders en bereikbaarheid

Aan de voorzijde (de lintzone) is in het masterplan voorlopig ruimte gereserveerd voor een duurzame verkeersoplossing, waar naast de gronden van Next Level c.s., ook de terreinen van Greenparc Bleiswijk en de Chrysantenweg ontsloten zijn op de N209. Voor deze ontsluiting zijn nog verschillende varianten in onderzoek. Uitgaande van een goede, gebundelde ontsluiting voor de gehele Klappolder, komt de rooilijn van het bedrijventerrein ULC-A12 gelijk te liggen met de voorgevel van de huidige Zalando. De nieuwe secundaire ontsluiting van de bedrijventerreinen ligt gebundeld achter de eerstelijnsbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0046.png"Figuur 34: Toekomstig ontwerp landschappelijke inrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0047.png"Figuur 35: Toekomstige groene ontwikkeling

Leesbaarheid en beeldkwaliteit

De optimalisatie van het bedrijventerrein ULC-A12 betekent een toename aan bedrijvigheid en daarmee ook een toename aan verkeer en parkeren.

De optimalisatie betekent wel een verder standaardisering, uniformiteit en daarmee schaalvergroting van de bebouwing ten opzicht van de huidige optimalisatie. Om deze optimalisatie te kunnen combineren met kwaliteit, zijn de volgende beeldkwaliteitskaders meegegeven:

  • meervoudig ruimtegebruik: het parkeren voor werknemers en bezoekers wordt gebouwd uitgevoerd boven de docks.
  • alternatieve mobiliteit: naast een optimale bereikbaarheid voor gemotoriseerd verkeer is er openbaar vervoer en een veilige, vrijliggende fietsroute.
  • leesbaarheid: de entrees naar de parkeerdecks zijn evenredig verdeeld en duidelijk herkenbaar vanaf de toegangsweg. Ze worden eenduidig gecombineerd met de positionering van het bedrijfslogo van het bedrijf.
  • beeld: de kantoorruimten liggen op de verdieping van het parkeren. Ze zijn zoveel mogelijk geclusterd aan de hoeken van het hoofdvolume of evenredig verdeeld langs de gevel. De locaties van de kantoorruimte zijn herkenbaar.
  • Daarnaast vraagt de voorgevel van het hoofdvolume een aanvullende beeldkwaliteit en herkenbaarheid.
  • groen: elke mogelijke kans voor inpassing van groen en groene gevels wordt benut.
  • de landschappelijke overgang naar het recreatiegebied van de Rotte is een gezamenlijke inspanning over de grenzen heen van Next Level cs. en recreatieschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0048.png"

Figuur 36: Toekomstige beeldkwaliteit van het bedrijventerrein

Meervoudig ruimtegebruik en bouwhoogte

De huidige maximaal toegestane hoogte van 16,5 meter is een optimale basishoogte voor een logistiek bedrijventerrein. Aan de zijde van het recreatieschap van de Rotte begrenst de molenbiotoop van de Molenviergang aan de Rotte de hoogte van de bedrijfsbebouwing aan de zijde van Rotte tot 10 meter.

Extra ruimte voor optimalisatie en beeldkwaliteit

Een extra hoogte over het geheel van het bedrijventerrein ULC-A12 biedt onvoldoende meerwaarde ten opzichte van de te verwachten zichthinder voor met name de Rotte. Aan de voorzijde van het bedrijventerrein - aan de Hoefweg achter het lint - biedt een extra maat in hoogte wél een meerwaarde. De visie voor de ULC A12 gaat uit van een basis bebouwing met een hoogte van 16,5 meter (10 meter vanuit de molen) met de mogelijkheid aan de zijde van de Hoefweg voor een hoogteaccent van maximaal 25 meter. In het Masterplan zijn uiteindelijk twee varianten onderzocht, die bij een eventueel initiatief verder uitgewerkt kunnen worden.

Door de gemeente Lansingerland is gekozen voor toepassing van enkel de variant waarbij er een basis van 16,5 meter is met één groter accent van maximaal 25 meter op de kop van het bedrijventerrein aan de Hoefweg (zie figuur 37).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0049.png"Figuur 37: Zoeklocatie voor potentiële verhoging tot 25 meter (rode vlak)

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0050.png"

Figuur 38: Één beeldbepalend hoogtegebaar als beelddrager voor ULC A12

4.15 Verkeer En Parkeren

Het ontwikkelen van een bestaande of nieuwe locatie vraagt naast een goede ruimtelijke afweging over functie, vormgeving en inpassing ook om het in beeld brengen van de verkeerseffecten. Bij een nieuw bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging of een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt gesteld dat de effecten van de ontwikkeling voor verkeer goed moeten worden onderbouwd. De onderbouwing van de verkeersaspecten speelt mee bij de beoordeling van het plan. Hierbinnen ligt de nadruk op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). Deze aspecten zijn onderzocht in de verkeerstoets die door Arcadis in augustus 2022 is opgesteld (Bijlage 22).

Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer van het bedrijventerrein Klappolder vindt plaats via een met verkeerslichten geregelde aansluiting op de N209.

Aan zowel de boven- als de onderzijde van het plangebied ULC A12 komt een doodlopende tweerichtingsweg te liggen die beide aan de westelijke zijde ontsluiten richting de N209. Beide wegen zullen met een nader te bepalen kruispuntvorm worden aangesloten op de bestaande Hoefweg. De wegen krijgen een rijbaan van 6,5 meter en worden geclassificeerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een snelheidsregime van 50 km/uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0051.png"

Figuur 39: Verkeersstructuur plangebied ULC-A12

Langzaam verkeer

Het bedrijventerrein Klappolder is bereikbaar met de fiets/ brommer via de Hoefweg. Vanwege de ligging in een hoog arbeidspotentieel gebied wordt verwacht dat werknemers met de fiets/brommer zullen komen.

In de huidige situatie ontbreken fietsvoorzieningen grotendeels op het bedrijventerrein. In het plangebied van ULC A12 is in het ruimtebeslag van de infrastructuur rekening gehouden met een vrijliggend fietspad van 3,5 meter breed welke zal aansluiten op de bestaande fietsvoorzieningen. Om het langzame verkeer een veilige oversteek te bieden over de N209, is er tussen de busstations op de N209 een voetgangersbrug gesitueerd met fietsgoot. De oversteek sluit aan op de bestaande fietsvoorzieningen op de Klappolder. Bij een nadere uitwerking van de ontsluitingswegen op het bedrijventerrein is het van belang dat veilige oversteekfaciliteiten worden gerealiseerd voor fietsers zodat de bedrijven vanaf de fietsstructuur veilig kunnen worden bereikt.

Vanwege het ontbreken van trottoirs kunnen voetgangers op de Klappolder gebruik maken van de fietsstructuur.

Openbaar vervoer

Het plangebied is goed te bereiken met het openbaar vervoer. In de spits rijdt hier elke 10 minuten een bus, buiten de spits elke 20 minuten. Direct aan de voorzijde bij de N209, is een bushalte gelegen. Vanwege de ligging in een hoog arbeidspotentieel gebied wordt verwacht dat ook werknemers met het openbaar vervoer komen. Om het gebruik van het openbaar vervoer te stimuleren, is het aan te bevelen om middels een mobiliteitsplan in te zetten om de last-mile te faciliteren. De loopafstanden vanaf de halte naar het plangebied zijn namelijk met max. 900 meter relatief lang.

Calamiteitenverkeer

Het plangebied is goed bereikbaar in geval van calamiteiten. Hulpdiensten kunnen het gebied via het kruispunt N209-Hoefweg bereiken. Eventueel kan het gebied in het geval van een calamiteit op dit kruispunt N209 ook bereikt worden via het kruispunt N209-Heulslootweg.

Initiatiefnemer is voornemens om op het terrein van het Spruitjesgebouw, gelegen aan de oostkant van het plangebied, ten alle tijde een noord-zuid verbinding beschikbaar zijn te stellen welke gebruikt kan worden als calamiteitenweg. Daardoor zijn alle panden in het plangebied van twee kanten bereikbaar.

Verkeersgeneratie ontwikkeling

Toekomstige situatie

Het bedrijventerrein Klappolder ondervindt de laatste jaren grootschalige gebiedstransformaties welke invloed hebben op de verkeersgeneratie van het gebied. Daarnaast zijn nog enkele lege plots te vinden op het bedrijventerrein waarvan niet bekend is of en op welke wijze deze zijn opgenomen in het regionale verkeersmodel V-MRDH (versie 2.10). Het is daardoor is niet met zekerheid te stellen wat het huidig gebruik is van de omliggende wegen en hoe het gebruik in de toekomst zal zijn.

Om de impact van de ontwikkeling van plangebied ULC A12 goed te kunnen beoordelen, is daarom naast de plantonwikkeling ULC A12, ook de verkeersgeneratie van het gehele bedrijventerrein bepaald. De uitgangspunten van deze berekeningen zijn terug te vinden in Bijlage 22.

Totale verkeersgeneratie van het bestemmingsplan Klappolder inclusief de ontwikkeling van plangebied ULC A12 per gebied is weergegeven in tabel 12. In Bijlage 22 is een kaart met de gebieden opgenomen.

Tabel 12: Verkeersgeneratie plangebied weekdag in mtv/etmaal

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0052.png"

De totale, gemiddelde, verkeersgeneratie van het totale bedrijventerrein Klappolder op een werkdag bevat 16.550 mvt/etmaal.

De totale verkeersgeneratie van plangebied ULC A12 van het nieuwe programma per saldo en het te handhaven programma bedraagt gemiddeld ca. 7.090 mvt/etm. Dit betreft een gemiddelde toename van hetgeen planologisch mogelijk is op basis van bestemmingsplan Klappolder van 710 mvt/etm. op een werkdag.

Verdeling intensiteiten

Al het verkeer vanaf plangebied ULC A12 ontsluit richting het westen. Het verkeer verdeelt zich dus gelijk (50/50) over noord en zuid. De meeste oostelijke plot (plot 5) bevat ongeveer 20% van het totale BVO. Er is vanuit gegaan dat 20% van de totale verkeersgeneratie vanaf het oosten naar het westen rijdt. De inrichting van de aansluiting van het plangebied ULC A12 terrein op de bestaande infrastructuur is nog niet bekend, daarom is uitgegaan van de huidige infrastructuur waar het verkeer ten westen van het plangebied ULC A12 het terrein op komt rijden, en het terrein aan de noordwestzijde weer verlaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0053.png"

Figuur 40: Verdeling verkeer over wegennet Klappolder + intensiteiten; Werkdag; Toekomstige situatie met plangebied ULC A12

Kwaliteit doorstroming bedrijventerrein Klappolder

Op basis van figuur 40 en de toetsingswaarde (19.500 mvt/etmaal en voor de overige wegen op het bedrijventerrein 6.000 mvt/etmaal), wordt geconcludeerd dat op geen enkel wegvak de toetsingswaarde wordt benaderd of overschreden. De wegen op het bedrijventerrein Klappolder hebben voldoende capaciteit om de berekende intensiteiten in de toekomstige situatie met plangebied ULC A12.

Kwaliteit doorstroming kruispunt N209 - Hoefweg

De doorstroming van het kruispunt N209/ Klappolder voor de toekomstige situatie is doorgerekend door middel van een Cocon berekening. Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat het huidige kruispunt N209 - Hoefweg voldoende capaciteit heeft om de berekende intensiteiten in de toekomstige situatie met plangebied ULC A12 te faciliteren.

Parkeren

Voor parkeren geldt voor het plangebied geldt dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeren Lansingerland' en de 'Nota Parkeernormen gemeente Lansingerland'. Voor een ontwikkeling als ULC A12 geldt in deze nota een parkeernorm van 1,1 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO. Echter, in overleg met de gemeente Lansingerland is de parkeernorm 0,5 per 100 m2 BVO gehanteerd. Deze parkeernorm is ook toegepast bij de eerdere vergunning voor de nieuwbouw op perceel B2270 (voormalig spruitjesveld), onderdeel van deze planontwikkeling (voor een onderbouwing voor het afwijken van de parkeernorm, zie Bijlage 22).

Het parkeren dient binnen het plangebied opgevangen te worden. In onderstaande tabel is de hoeveelheid gewenste hoeveelheid parkeerplaatsen weergegeven.

Tabel 13: Parkeerbehoefte plangebied ULC-A12

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0054.png"

Op basis van het programma en de parkeernormering volgens het beleid van de gemeente Lansingerland zijn er voor het plangebied 1.260 parkeerplaatsen nodig. Dubbelgebruik is hierbij niet aan de orde. De parkeerplaatsen worden boven de laaddocks gesitueerd zoals weergegeven in figuur 41.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0055.png"

Figuur 41: Principe oplossing parkeren

Gezien het feit dat gekozen is voor een krappere parkeernorm dan beschreven in de gemeentelijke parkeernota, is het aan te bevelen de parkeersituatie na planrealisatie te monitoren en indien nodig extra parkeerplaatsen aan te leggen.

Verkeerveiligheid kruispunt N209 - Hoefweg

Behalve de beoordeling van de doorstroming van het kruising N209 - Hoefweg, is ook een verkeerstechnische toets uitgevoerd om de verkeersveiligheid van dit kruispunt te beoordelen. Deze toets beoordeelt waar momenteel verkeerstechnische knelpunten in de verkeerssituatie aanwezig zijn welke bij de vorming van de ontwikkelingsplannen kunnen worden geoptimaliseerd. Hierbij wordt opgemerkt dat de geconstateerde knelpunten reeds in de huidige situatie aanwezig zijn, maar door de verkeerstoename door de ontwikkeling van ULC A12 worden versterkt.

In de toets wordt geconcludeerd dat op het gebied van de verkeersveiligheid verbeteringen nodig zijn. Deze verbeterpunten hebben veelal te maken met de weginrichting: het wegbeeld geeft niet duidelijk weer welke snelheid gereden kan worden, of het bedrijventerrein binnen of buiten de kom is gelegen en of het openbaar of eigen terrein betreft. Ook ontbreekt een veilige fietsoversteek en in de huidige situatie een veilige route voor langzaam verkeer vanaf de Klappolder richting de bushalte. Verder wordt het wegbeeld in de omgeving druk door overbodige (en onofficiële) wegmarkering en borden.

Mogelijke oplossingsrichtingen voor deze knelpunten zijn te vinden in Bijlage 22 en dienen separaat aan de planontwikkeling van ULC A12 onderzocht te worden.

Conclusie

Het plangebied UCL A12 zal aan de noord- en zuidzijde voorzien worden van een nieuwe ontsluitingsweg. Deze weginfrastructuur zal tevens voorzien in vrijliggende fietspaden. Daarmee wordt een veilige en robuuste infrastructuur worden verkregen.

Het plangebied ULC A12 kent een verwachte toename van de verkeersgeneratie van 710 mvt/emaal op een werkdag. Deze toename kan zonder problemen verwerkt worden op het wegennet van de Klappolder, alsmede goed worden afgewikkeld op het kruispunt N209 – Hoefweg. Aanvullende maatregelen om de doorstroming van het verkeer op dit kruispunt te verbeteren, naar aanleiding van de ontwikkeling van ULC-A12 zijn dus niet nodig.

Er zijn 1.260 parkeerplaatsen nodig om te voldoen aan de parkeervraag van plangebied ULC A12. De parkeerplaatsen mogen alleen worden aangelegd op eigen terrein en zullen worden gerealiseerd boven de laaddocks.

Het kruispunt N209 – Hoefweg kent diverse verkeersveiligheidsknelpunten welke in de huidige situatie reeds aanwezig zijn. Als gevolg van de toename van het verkeer door de ontwikkeling van ULC A12, worden deze knelpunten verzwaard. Om deze verkeersveiligheidsknelpunten op te lossen zijn aanpassingen aan de infrastructuur tussen het kruispunt met de N209 en het plangebied ULC-A12 nodig. Deze aanpassingen zijn echter plan overstijgend en dienen separaat aan de planontwikkeling van ULC A12 onderzocht te worden.

Vanuit het aspect verkeer zijn voorgenomen ontwikkelingen daarmee toelaatbaar.

4.16 Kabels En Leidingen

In december 2020 is er een Quickscan kabels en leidingen uitgevoerd door Antea Group (zie Bijlage23). De Quickscan is bijgewerkt middels een aanvullende rapport, uitgevoerd op 20 mei 2022. In beide Quickscans was destijds geconcludeerd dat er in het plangebied verschillende kabels en leidingen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor de gewenste ontwikkeling. Hierbij moet worden opgemerkt dat het hierbij om leidingen aan de west- en oostzijde van het totale plangebied gaat en dat de exacte invulling van de ontwikkeling op dat moment nog niet vaststond. In augustus 2022 heeft Arcadis deze Quickscan aangevuld met extra informatie over de gevolgen van deze kabels en leidingen voor de voorgenomen ontwikkeling zoals die nu is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan (Bijlage 23).

Aanwezige netbeheerders

In het plangebied zijn diverse kabels, leidingen en overige voorzieningen gelegen (zie figuur 42). De kabels en leidingen behoren tot de volgende netbeheerders en mediums:

  • NV Nederlandse GasUnie West
  • KPN B.V.
  • Eurofiber Nederland B.V.
  • Ziggo B.V.
  • Stedin Netbeheer B.V
  • Dunea N.V.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0219-VAST_0056.png"

Figuur 42: overzicht van de kabels en leidingen in het plangebied

Voor de verschillende kabels en leidingen van deze netbeheerders en mediums zijn in het onderzoek diverse criteria, eisen en voorzorgsmaatregelen genomen (zie Bijlage 23) . Met deze maatregelen wordt voorkomen dat er negatieve effecten zijn op de ruimtelijke ordening.

Aanwezige netbeheerders direct buiten het plangebied

Buiten het plangebied zijn de volgende netbeheerders en mediums aanwezig welke zijn opgenomen in de Klic aanvraag:

  • Relined
  • Verizon Nederland BV
  • OCAP Co2 BV Secundair
  • Eneco Warmtenetten BV
  • Nederland LPG BV
  • Liader NV Pac 2Ai68G2
  • Gemeente Zuidplas
  • Netbeheerders die zich binnen het plangebied bevinden, bevinden zich ook buiten het plangebied.

Overige aandachtspunten

Als de weginfra rondom het plangebied aangepast moet worden en of de ontsluitende weginfra aan de westzijde, heeft dit grote gevolgen voor de kabels en leidingen. In de Quickscan van 2020 (Bijlage 23) is te lezen om welke kabels en leidingen dit gaat.

Conclusie

De planontwikkeling van het gebied is ten aanzien van eventuele aanpassingen van de bestaande kabels en leidingen haalbaar. Bij verdere ontwikkeling van het gebied, dient conform Crow500 (Richtlijn schade voorkomen aan kabels en leidingen) contact opgenomen te worden met de netbeheerders om de exacte plannen af te stemmen.

Aan de westzijde, buiten het plangebied, liggen veel kabels en leidingen. Als de toegangswegen naar het plangebied aangepast moeten worden, zijn deze kabels en leidingen een belangrijk aandachtspunt.

4.17 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema binnen de voorgenomen ontwikkeling van de ULC A12. In het masterplan is er ingegaan op de duurzaamheidsambities die zowel door de initiatiefnemer als de gemeente gesteld zijn. De ULC A12 dient bij te dragen aan de ontwikkeling van een toekomstbestendige omgeving waarin klimaatadaptatie, natuurinclusiviteit en circulariteit leidend zijn. Duurzaamheidsmaatregelen zijn in het masterplan uiteengezet doormiddel van verschillende uitgangspunten.

Ten eerste dient het bedrijventerrein, ten opzichte van de huidige situatie, verbeterd te worden op het gebied van ecologie. In de bestaande situatie is er een onvoldoende duurzame inpassing van ecologie. In de toekomst dient er aan de voorzijde nagedacht te worden over de inpassing van grote groenzones of verbindingszones voor flora en fauna. Tevens dient er aandacht besteed te worden aan landschappelijke inpassing en de bestaande natuurwaarden. In de toekomstige ontwikkeling van de ULC A12 zijn er ambities gesteld in het Masterplan om zoveel mogelijk groen in te passen, in bijvoorbeeld het hekwerk tussen de ontsluitingsweg en de bedrijventerreinen, aan de gevels en waar mogelijk ook op het dak. Aan de zijde van de N209 wordt het groenkarakter van de lintenzone behouden en aan de zijde van de Rotte wordt een duidelijke groenkadering ingericht met duurzaam en natuurinclusief groen. De randen aan de noord- en zuidzijden hebben een robuuste landschappelijke groenstructuur met minimaal 15 m groen langs de watergangen. Deze groenstructuur bestaat uit toekomstbestendig groen met waar mogelijk natuurvriendelijke oevers. Om doorgaande groenstructuren te realiseren wordt vanuit het Masterplan geadviseerd om ook over de (eigendoms-)grenzen heen te kijken en samen te werken waar groen en water elkaar kunnen versterken. Een voorbeeld hiervan is de maatregel waar de bestaande beplantings- en bomenstructuur langs de watergangen waar nodig worden opgeschoond van dood hout en versterkt worden tot gebiedseigen groenstroken tussen lint en het recreatielandschap.

De ambities op het gebied van droogte- en waterstress worden meegenomen door het afkoppelen van hemelwater. Hiervoor wordt een robuust hemelwatersysteem aangelegd. In het Masterplan wordt gestreefd naar een systeem waar water wordt opgevangen in daken. Tevens zijn er ambities gesteld om een bijdrage te leveren aan het voorkomen en verminderen van hittestress.

Voor de daken van de bedrijven geldt ook een duurzame ambitie. Zo zijn de daken inzetbaar voor zonne-energie, hemelwater, groen en mogelijk ook als buitenruimte voor werknemers. Waarschijnlijk levert de energie van de zonnepanelen meer energie op dan het terrein zelf nodig heeft dus wordt er gekeken in hoeverre ook de omgeving hiervan kan profiteren door te leveren aan andere bedrijven of met een elektrisch laadstation voor personen- en vrachtverkeer in de lintzone.

Op het gebied van deze klimaatadaptatie sluit de ontwikkeling de ULC A12 aan op de klimaatambities die opgesteld zijn door de gemeente Lansingerland. De gemeente zet zich in op een verbonden, vindingrijk en gezond Lansingerland in 2040. De gewenste maatregelen voor wat betreft klimaat, hittestress, waterstress en droogtestress zijn echter vooralsnog onvoldoende concreet uitgewerkt binnen de gemeente en worden bij een verdere uitwerking van het masterplan alsnog meegegeven aan de ontwikkelende partijen en getoetst.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is een juridisch bindend plan dat bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, waarbij de regels de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden regelen en de verbeelding de rol heeft van visualisering van de bestemmingen en aanduidingen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave, verantwoording en onderbouwing van het bestemmingsplan en als uitleg bij de verbeelding en regels.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat het bestemmingsplan langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld. Dit brengt met zich mee dat het bestemmingsplan digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moet worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met de SVBP 2012 en wordt op de voorgeschreven wijze digitaal beschikbaar gesteld.

5.2 Plansystematiek

Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkelingen zoals beschreven in hoofdstuk 2 juridisch-planologisch mogelijk te maken. De regels en de verbeelding zijn zodanig opgesteld dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvoor een juridisch kader bieden.

De regels van het bestemmingsplan bestaan conform de SVBP 2012 uit de volgende onderdelen:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs- en slotregels.

5.2.1 Hoofdstuk 1: inleidende regels

Hoofdstuk 1 omvat de begripsbepalingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van diverse in het bestemmingsplan gebruikte begrippen/termen. De begripsbepalingen zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Artikel 2 bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlakten, percentages, hoogte, diepte, breedte en dergelijke. Hiermee kan op een eenduidige manier toepassing worden gegeven aan de regels.

5.2.2 Hoofdstuk 2: bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen opgenomen (enkel- en dubbelbestemmingen). De opbouw van de bestemmingen is conform SVBP 2012 als volgt (waarbij word opgemerkt dat een specifieke bestemming niet alle genoemde elementen hoeft te bevatten):

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

De in het plangebied aanwezige bestemmingen zijn met bestemmingsvlakken op de verbeelding aangegeven. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Ook kunnen aanduidingen die betrekking hebben op het gebruik (functieaanduidingen) zijn opgenomen. Middels deze functieaanduidingen is een specifiek gebruik ter plaatse bestemd of uitgesloten. Daarnaast wordt in de regels per bestemming bepaald waar en onder welke voorwaarden gebouwen mogen worden gebouwd. Dit wordt eventueel met een bouwvlak en aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering (maximale goot- en of bouwhoogte op de verbeelding aangeven. In de volgende paragraaf worden de in het plan opgenomen bestemmingen per bestemming nader beschreven.

5.2.3 Hoofdstuk 3: algemene regels

Algemene regels zijn bepalingen die gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben. Deze bestaan uit de volgende onderdelen:

  • anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • algemene bouwregels: hier zijn algemene regels ten aanzien van het ondergronds bouwen opgenomen met bijbehorende maatvoering. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten ingeval van strijdigheid met de nieuwe bestemmingsregels. Ook is hierin geregeld wanneer overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwdelen is toegestaan;
  • algemene gebruiksregels: in deze regels is opgenomen welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden beschouwd;
  • algemene aanduidingsregels: hier zijn regels opgenomen, die van toepassing zijn ter plaatse van enkele in het plan opgenomen gebiedsaanduidingen;
  • algemene afwijkingsregels: deze regels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van nietingrijpende gebruiks- en/of bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven;
  • algemene wijzigingsregels: deze regels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
  • algemene procedureregels: hierin zijn de procedureregels voor de nadere eisenregeling opgenomen.

5.2.4 Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat het voor elk bestemmingsplan verplichte overgangsrecht voor bouwen en gebruik en de slotregel met daarin de citeertitel van de planregels.

5.3 Bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit de volgende (dubbel)bestemmingen.

5.3.1 Bedrijventerrein

Voor het grootste deel van het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijventerrein'. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven, waarbij een maximale milieucategorie is voorgeschreven. Daarbij is een onderscheid gemaakt in bedrijven (waaronder mede begrepen logistieke bedrijven en distributiecentra) tot en met milieucategorie 3.1, bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 en bedrijven in milieucategorie 4.1. Verder zijn toegelaten bestaande nutsbedrijven en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bedrijfsgebonden kantoren, niet-bedrijfsgebonden kantoren, duurzame energievoorzieningen en verzamelpunten van duurzame energievoorzieningen alsmede energieopdaadpunten.

Ondergeschikt zijn bovendien toegestaan:

  • afhaalpunten voor afhalen van goederen voor non-food;
  • een showroom inclusief daaraan gerealeerde groothandel ten dienste van de toegestane bedrijven;
  • in- en uitritten;
  • laad- en losvoorzieningen;
  • wegen;
  • bruggen ten behoeve van kruisend verkeer;
  • erven en terreinen;
  • groenvoorzieningen;
  • nutsvoorzieningen;
  • water, waterhuishoudkundige voorzieningen en waterbergingen;
  • blusvoorzieningen;
  • geluidsafschermende voorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder straatmeubilair, bruggen, duikers en/of dammen en overige kunstwerken, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming, werken en werkzaamheden.

Als bijlage bij de planregels is een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. In deze lijst zijn bedrijven opgenomen tot en met milieucategorie 4.2. Bedrijven in deze categorie zijn toegelaten mits deze bedrijven in uitstraling en planologische impact gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die ter plekke bij recht zijn toegestaan.

De bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten. Daarbij dienen de op de verbeelding aangegeven maatvoeringen in acht te worden genenomen.

5.3.2 Groen

De gronden op de kaart aangegeven met de bestemming "Groen” zijn bestemd voor groenvoorzieningen en bij deze bestemming behorende dan wel eraan ondergeschikte voorzieningen waaronder ontsluitingen, (fiets)paden, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tevens is de bestaande zendmast met bijbehorend gebouw geregeld.

5.3.3 Verkeer

De in het plangebied voorkomende wegen en openbare parkeerplekken zijn voorzien van de bestemming ‘Verkeer’. Binnen de bestemming kan medewerking worden verleend aan een herinrichting /herprofilering en zijn onder andere groenvoorzieningen alsmede waterberging en watergangen mogelijk. Binnen deze bestemming zijn de bouwmogelijkheden zeer beperkt.

5.3.4 Water

De gronden op de kaart aangegeven met de bestemming "Water" zijn bestemd voor de waterhuishouding (waterafvoer, wateraanvoer en waterberging) met de daarbij behorende bouwwerken.

5.3.5 Leiding – Gas

De dubbelbestemming "Leiding - Gas" beschermt de aanwezige gasleiding in het plangebied, incl. de aanwezige beschermingszone.

5.3.6 Leiding - Water

De dubbelbestemming "Leiding - Water" beschermt de aanwezige waterleiding in het plangebied, incl. de aanwezige beschermingszone.

5.3.7 Waarde – Archeologie – 6

De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 6" beschermt de archeologische waarden in het plangebied. Bij ingrepen in de bodem is in verschillende gevallen een aanvullende omgevingsvergunning nodig.

5.3.8 Water - Waterkering

De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" beschermd de aan de westelijke zijde gelegen regionale waterkering. Binnen deze dubbelbestemming is ook de beschermingszone opgenomen. In basis blijven de gronden vrij van obstakels.

5.4 Gebiedsaanduidingen

Het plangebied wordt deels overlapt door een tweetal gebiedsaanduidingen, de 'veiligheidszone - leiding' en de 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

5.4.1 veiligheidszone - leiding

Deze zone is opgenomen aansluitend aan de bestaande hogedruk aardgasleidingen. Binnen deze veiligheidzone zijn geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken ten behoeve van beperktt kwetsbare objecten.

5.4.2 vrijwaringszone - Molenbiotoop

Op de gronden binnen met deze aanduiding zijn hoogtebeperkingen opgenomen in verband met de nabijgelegen historische windmolen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

6.1.1 Participatie

Voor de herontwikkeling van de ULC A12 heeft de gemeente Lansingerland een participatieplan ontwikkeld, dat lopende het inhoudelijke proces ter informatie naar de gemeenteraad is gestuurd. In dit participatieplan zijn de door te lopen participatieprocessen uiteengezet. In het participatieplan is opgenomen dat relevante stakeholders de kans krijgen om betrokken te worden bij het proces door middel van klankbordgroepen. Overige stakeholders worden geinformeerd en waar nodig gefaciliteerd, met het oog op de creatie van een gelijkwaardig speelveld.

Voorafgaand aan het vooroverleg van het voorontwerp-bestemmingsplan is de directe omgeving ook geïnformeerd middels een informatieve nieuwsbrieven en verschillende informatiebijeenkomsten waar de omgeving in de gelegenheid is gesteld vragen te stellen. De verslagen, inclusief logboek, van de informatiebijeenkomsten zijn opgenomen in Bijlage 24.

De eerste informatiebijeenkomst heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. Tijdens deze digitale informatiebijeenkomst zijn de omwonenden en stakeholders gevraagd input te leveren voor het ontwikkelplan. Van deze eerste informatiebijeenkomst is geen naslagwerk beschikbaar gesteld.

De tweede digitale informatiebijeenkomst heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022, waar omwonenden en stakeholders nogmaals input hebben gegeven op het ontwikkelplan en tevens ook op het stedenbouwkundig plan. Er zijn verschillende vragen gesteld, de meest voorkomende vragen hadden betrekking op thema's als ontsluiting, flora en fauna en planologische procedures.

Op 6 juli 2022, zowel fysiek als digitaal, een informatiebijeenkomst waarbij omwonenden, stakeholders en de gemeenteraad de laatste input heeft geleverd voor het ontwikkelplan, stedenbouwkundig plan en Masterplan. De informatiebijeenkomst vond plaats op het gemeentehuis van Lansingerland. Tijdens deze informatiebijeenkomst hebben verschillende projectleden een presentatie gegeven over het plan en zijn er actiepunten uitgezet binnen de Klankbordgroep.

Op 14 oktober 2022 is een e-mailbericht verzonden aan de bewoners waarin de beantwoording is opgenomen van de openstaande vragen van de bijeenkomst op 11 januari 2022.

Tot slot is op 16 augustus 2023 de aankondiging uitgegaan dat het ontwep bestemmingsplan terinzage wordt gelegd vanaf 24 augustus 2023.

Na iedere informatiebijeenkomst hebben de aanwezigen het verslag toegezonden gekregen. Oerige belangstellenden worden geïnformeerd over de voortgang van het project via de website en digitale nieuwsbrieven. Ook krijgen zij via de website de gelegenheid vragen te stellen en hun mening te geven of actief aan te haken in het proces.

6.1.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. De volgende instanties zijn verzocht om een reactie:

  • Provincie Zuid-Holland *
  • Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond *
  • DCMR *
  • Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard *
  • Stedin BV (Eneco netbeheer)
  • N.V. Nederlandse Gasunie *
  • VWS Pipeline Control
  • Luchtverkeersleiding NL/CNS-radio-apparatuur
  • Rotterdam The Hague airport
  • TenneT
  • Gemeente Zoetermeer
  • Natuur- en Vogelwacht Rotta *
  • Stichting Zuid-Hollands Landschap
  • LTO Noord Glaskracht
  • Milieufederatie Zuid-Holland
  • KPN *
  • Stichting Molenviergang Tweemanspolder
  • Kamer van Koophandel Den Haag
  • Ondernemend 3B
  • Klankbordgroep ULC A12 *
  • Eigenaren en andere rechthebbenden in het plangebied *

Van de instanties met een * is een reactie ontvangen. De ingekomen reacties van voorstaande instanties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in de Nota vooroverleg (zie Bijlage25). De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

6.1.3 Zienswijzen

Op de voorbereiding om een besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar kan maken.

Het ontwerp bestemmingsplan Urban Logistics Campus A12 (ULC A12) heeft van 24 augustus 2023 tot en met 4 oktober 2023 voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken.

Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn vier zienswijzen ingediend. Alle zienswijzen zijn ingediend binnen eerdergenoemde termijn en vanuit deze overweging dus ontvankelijk.

De ingekomen zienswijzen zijn voorzien van een gemeentelijke reactie en opgenomen in de Nota zienwijzen (zie Bijlage 26).

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Gelet op artikel 3.1.6 lid 1, sub f Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Wat dit betreft zijn de de aspecten kostenverhaal en planschade relevant.

Wanneer een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein ULC A12 met diverse bedrijfsgebouwen betreft een plan in het kader van de Grondexploitatiewet. De kosten voor voorgenomen uitbreiding komen volledig voor rekening van deze initiatiefnemer. Voor alle kosten geldt dat deze zijn gedekt.

De gemeente heeft op 15 augustus 2023 met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de eventueel te maken kosten zullen worden verrekend. Onderdeel hiervan is in ieder geval een planschadeovereenkomst. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Met het sluiten van een anterieure overeenkomst is de financieel-economische uitvoerbaarheid anderszins gewaarborgd.

Er kan derhalve geconstateerd worden dat het project voor de gemeente Lansingerland geen financiële consequenties heeft en voor de gemeente budgettair neutraal zal verlopen en dat de uitvoerbaarheid is verzekerd.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Masterplan

Bijlage 2 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 3 Bureau- En Verkennend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Beoordeling Archeologisch Onderzoek

Bijlage 5 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 6 Nader Onderzoek Vleermuis, Huismus En Grote Nesten

Bijlage 7 Memo Vleermuiskasten

Bijlage 8 Samenvatting Ecologische Onderzoeken 2022

Bijlage 9 Nader Onderzoek Vleermuis

Bijlage 10 Samenvatting Ecologische Onderzoeken 2023

Bijlage 11 Stikstofdepositieberekening

Bijlage 12 Watertoets

Bijlage 13 Indicatief Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 14 Asbest Onderzoeken

Bijlage 15 Memo Geluid

Bijlage 16 Deelonderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 17 Externe Veiligheid

Bijlage 18 Briefrapportage Ontplofbare Oorlogsresten

Bijlage 19 Milieuzoneringsadvies

Bijlage 20 Bezonningsstudie Bouwhoogte 16,5 Meter

Bijlage 21 Bezonningsstudie Bouwhoogte 25 Meter

Bijlage 22 Verkeerstoets

Bijlage 23 Kabels En Leidingen

Bijlage 24 Participatielogboek

Bijlage 25 Nota Vooroverleg

Bijlage 26 Nota Zienswijzen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten