Baexem, Stekstraat 18
Bestemmingsplan - gemeente Leudal
Vastgesteld op 26-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan "Baexem Stekstraat 18" met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP19BaStekstraat18-VG01 van de gemeente Leudal;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtergevel
de van de openbare weg en/of fiets- en voetpad afgekeerde gevel van een hoofdgebouw;
1.6 achtergevelrooilijn
denkbeeldige lijn van de achtergevel van een hoofdgebouw (evenwijdig aan de openbare weg), die is doorgetrokken naar de zijdelingse perceelsgrenzen van het bouwperceel, met dien verstande dat:
- a. indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, een paardenhouderij hieronder begrepen;
1.8 agrarisch hulpgebouw
een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten het agrarisch bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden;
1.9 antenne-installatie
zendinstallatie ten behoeve van telecommunicatie;
1.10 arbeidsmigrant
economisch actieve migrant wiens doel het is op eigen initiatief en op vrijwillige basis arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland;
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bed & breakfast
een binnen een (bedrijfs)woning gelegen voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid, zonder kookgelegenheid;
1.14 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.15 bedrijf aan huis
het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit dan wel naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van:
- a. erotisch getinte bedrijvigheid
- b. detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.16 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer (agrarische) bedrijfsactiviteiten;
1.17 bedrijfsvloeroppervlak
de totale overdekte vloeroppervlakte van de begane grond en eventuele verdieping(en) van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.18 bedrijfswoning
een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting;
1.19 beeldkwaliteit
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap;
1.20 beroep aan huis
een beroep of het verlenen van diensten op administratief, consument verzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten, is niet toegestaan;
1.21 bestaand
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn krachtens een omgevingsvergunning of krachtens een omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd;
- c. bestaande stikstofemissie: De stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan is toegestaan overeenkomstig:
- 1. een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels; dan wel
- 2. een onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels.
- 3. indien geen sprake is van een onherroepelijke vergunning als hiervoor bedoeld, is de bestaande stikstofemissie de stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals feitelijk aanwezig en planologisch legaal in de periode van 1 jaar voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, gebaseerd op de gegevens zoals opgenomen in de fiscale jaarrekening en rekening houdend met de op dat tijdstip feitelijk aanwezige stalsystemen en voorzieningen ter beperking van de stikstofemissie.
1.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.24 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen;
1.25 boomkwekerij
een agrarisch bedrijf gericht op het bedrijfsmatig kweken/telen van bomen. Onder bomenteelt wordt tevens verstaan bomenteelt in potten;
1.26 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.27 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.28 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.29 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.30 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.31 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.32 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.33 bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
het totale gebouwde vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor de in het plan aangegeven doeleinden, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.34 buitenopslag
het opslaan van goederen in de buitenlucht;
1.35 co-vergisting
het gelijktijdig vergisten van verschillende biomassastromen in een vergistingsinstallatie tot eindproducten krachtens de Meststoffenwet, waarbij biogas, elektriciteit en warmte als bron voor duurzame energie wordt geproduceerd. Het bewerkingsprocedé bestaat uit het vergisten van tenminste 50% dierlijke mest aangevuld met eigen of van derden afkomstige co-substraten (organische materialen zoals maïs, gras, glycerine, restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie);
1.36 containerveld
een specifieke vorm van een permanente teeltondersteunende voorziening waarbij grond is voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten;
1.37 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in reliëf, verkaveling, slotenpatroon of architectuur. Archeologische waarden zijn hieronder begrepen;
1.38 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
1.39 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horecabedrijven;
1.40 duurzame locatie
Een duurzame locatie betreft in ieder geval een locatie waar een intensieve veehouderij is gevestigd. Bij de beoordeling van de duurzaamheid van een locatie worden de volgende criteria gehanteerd:
- a. ligging in of ten opzichte van extensiveringsgebied;
- b. ligging in of ten opzichte van NNN, POG en/of natuurbestemming;
- c. de afstand tot burgerwoningen en kernen;
- d. goed woon- en leefklimaat van omringende functies;
- e. uitbreidingspotentie van de locatie;
- f. goede ontsluiting;
- g. passend in het landschap en goede ruimtelijke inpassing in de omgeving.
Ook wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in de nabijheid van de locatie.
1.41 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.42 erotisch (getint) bedrijf
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een erotisch (getint) bedrijf wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 evenementen
een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak;
1.44 extensief recreatief medegebruik
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten die geen specifiek beslag leggen op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair;
1.45 extensieve veehouderij
het bedrijfsmatig houden van dieren waarbij kleine groepen dieren gevoed worden op grote oppervlaktes land;
1.46 extensiveringsgebied
een gebied waarbinnen het primaat ligt bij verbetering van groene en blauwe waarden en van de milieukwaliteit en waarbinnen op grond van de regels beperkingen gelden ten aanzien van de ontwikkeling van intensieve veehouderij. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is binnen een extensiveringsgebied niet toegestaan. Bestaande bouwmogelijkheden binnen het bestaande onbenutte bouwvlak én ter plaatse van het extensiveringsgebied blijven behouden;
1.47 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.48 geluidszoneringsplichtige inrichting
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.49 gevoelig object
object waar personen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven;
1.50 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie in glazen (schuur)kassen, kasschuren, bollentrekkassen en/of warenhuizen plaatsvindt. Binnen glastuinbouw is bomenteelt in zijn algemeenheid toegestaan;
1.51 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel, niet zijnde een intensieve veehouderij of intensieve graasdierveehouderij. Een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft bijvoorbeeld een melkveehouderij (met niet meer dan 200 melkkoeien), een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf;
1.52 hobbymatig
het niet-bedrijfsmatig, niet-commercieel maar als vrijetijdsbesteding uitvoeren van activiteiten. Vanuit deze activiteiten wordt geen hoofdinkomen gegenereerd;
1.53 hoeksituatie
een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een openbare weg, voet- en of fietspad of twee kruisende wegen;
1.54 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.55 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waarbij onderscheid wordt gemaakt in categorie 1 tot en met 5. Bij de horecafunctie is tevens een buitenterras toegestaan;
1.56 horeca categorie 1 'lichte horeca/dagzaken'
Hieronder vallen horecabedrijven die voor wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen (winkelondersteunende horeca) of verbreding van agrarische bedrijfsvoering en waar kleine etenswaren en drank verstrekt worden. Deze zaken zullen voor wat betreft openingstijden ook aansluiten bij de winkelvoorzieningen. Criterium is de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke verordening. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Het is alleen toegestaan alcoholische dranken te schenken tijdens winkeltijden.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 1:
- automatiek (verkoopautomaat);
- broodjeszaak;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- tearoom;
- ijssalon (hoofddoel verstrekken van consumptie-ijs voor gebruik ter plaatse);
- traiteur (iemand die spijzen bereidt en aan huis bezorgt);
1.57 horeca categorie 2 'horeca'
Hierbij gaat het om zaken die geheel of in overwegende mate zijn gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren al dan niet voor consumptie ter plaatse. Vergeleken met categorie 1 hebben zij een drank & horecavergunning (zoals bistro, restaurant, eetcafé) en/of
zijn zij gedurende langere tijden geopend en hebben ze een verkeersaantrekkende werking (zoals snackbars, shoarma- en pizzeriazaken). Tevens kunnen zij over een bezorg- of afhaalservice beschikken.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 2:
- bistro;
- brasserie;
- restaurant;
- cafetaria;
- snackbar;
- shoarma/grillroom;
- met eventueel een bezorg- of afhaalservice (pizza, chinees);
1.58 horeca categorie 3 'middelzware horeca'
Hieronder vallen zaken waarbij de exploitatie geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, eventueel in combinatie met het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd (zwaartepunt is verstrekken van dranken). Voor een goed functioneren zijn deze zaken ook een gedeelte van de nacht geopend. In principe valt ook het proeflokaal onder categorie 3, echter als het proeflokaal gecombineerd wordt met eten, valt het onder categorie 2.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 3:
- café;
- eetcafé;
- danscafé;
- grand café;
- bierhuis;
- biljartcentrum/snookercafé;
- proeflokaal;
1.59 horeca categorie 4 'nachtverblijf'
Zaken van deze categorie zijn geheel of in overwegende mate gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Dat kan worden gecombineerd met bijvoorbeeld een restaurant.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 4:
- hotel;
- motel;
- pension;
- overige logiesverstrekkers;
1.60 horeca categorie 5 'zware horeca'
Met de zware horeca worden de zaken aangeduid die gelet op vloeroppervlakte veel bezoekers trekken en waar geluid een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering. Onder deze categorie vallen zaken die geheel of in overwegende mate zijn gericht op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansen, al dan niet met livemuziek en al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcohol houdende dranken en etenswaren. Het casino is ook bij deze categorie zware horeca geplaatst, gelet op de bijzondere wetgeving waarmee deze vorm van vrijetijdsbesteding te maken heeft. Als zodanig veroorzaakt deze categorie aanmerkelijke hinder voor de omgeving.
De volgende horeca-inrichting onder categorie 5:
zalenverhuur/partycentrum (regulier gebruik t.b.v. feesten, muziek, dansevenementen);
In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type indeling van de inrichting.
Onder categorie 5 vallen normaliter ook de volgende horeca-inrichtingen:
- dancing;
- discotheek;
- bar/nachtclub;
- casino of amusementscentrum, met horeca.
Echter worden deze functies in het buitengebied niet wenselijk geacht en derhalve niet toegestaan;
1.61 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.62 intensieve graasdierveehouderij
het bedrijfsmatig houden van meer dan 200 melkkoeien waarvan een deel of alle melkkoeien permanent worden opgestald;
1.63 intensieve veehouderij
het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt onder andere gedoeld op varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, vleesstieren, (vlees)geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders of een combinatie daarvan;
1.64 kamerbewoning
een woning die, al dan niet mede door de rechthebbende, duurzaam en (nagenoeg) zelfstandig kamergewijs wordt bewoond en welke niet valt aan te merken als het verstrekken van logies. Kamerbewoning wordt alleen toegestaan in de woning en niet in (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken;
1.65 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.66 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid ten geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.67 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling;
1.68 karakteristiek
alle bouwwerken van monumentale waarde, welke zijn opgenomen in 'Bijlage 1Monumentenlijst Leudal';
1.69 kortlopend evenement
een jaarlijks terugkerend evenement met een duur van meer dan 1 dag tot maximaal 7 dagen, inclusief het opbouwen en afbreken;
1.70 kraamstal
stal ten behoeve van de stalling van dieren gedurende de periode van het kraamproces;
1.71 kunstmest
elk met een industrieel proces vervaardigde meststof;
1.72 kwaliteitscommissie
de commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatiemaatregelen;
1.73 Limburgs Kwaliteitsmenu
het Limburgs Kwaliteitsmenu 2012, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 12 januari 2010 als uitwerking van de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering, met daarin verwerkt de aanpassingen zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 2 januari 2012 en alle aanpassingen die daarin nog verwerkt zullen worden;
1.74 mestverwerking
het proces om (drijf) mest af te breken door onder andere mestvergisting om te zetten in nieuwe en bruikbare producten zoals energie uit biomassa of te bewerken tot kwalitatief hoogwaardige meststoffen;
1.75 nevenactiviteit
een aanvullende, ondergeschikte activiteit ten opzichte van de hoofdactiviteit;
1.76 Nota kwaliteit
de Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal, waarin de uitgangspunten waarbinnen de gemeente initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Leudal een kwaliteitsbijdrage gaat vragen, ter uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu, zoals opgenomen als 'Bijlage 3Nota Kwaliteit' bij deze regels;
1.77 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk;
1.78 ondergeschikte horeca
het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca). Bij de ondergeschikte horecafunctie is tevens een kleinschalig buitenterras toegestaan. Feesten en partijen worden niet toegestaan. Ondergeschikte horeca betreft 'lichte' horeca van categorie 1 (zie begripsbepaling 1.56horeca categorie 1 'lichte horeca/dagzaken');
1.79 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
1.80 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde
werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden;
1.81 onderkomen
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
1.82 openbare weg
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen inclusief bermsloten (tertiare watergang/C-watergang) of zijkanten. Tot de openbare weg behoren ook trottoirs, voetpaden, voetgangersgebieden, rijwielpaden en parkeerplaatsen/-terreinen. Watergangen met een primaire (A-watergang) of secundaire (B-watergang) functie behoren niet tot de openbare weg;
1.83 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.84 overkapping
een gebouw met minimaal een open wand;
1.85 overtollige bedrijfsbebouwing
bestaande bebouwing die bij omschakeling naar een andere functie niet nodig is voor het kunnen uitoefenen van die functie, dan wel die de maximaal toelaatbare oppervlakte en/of inhoud van de bebouwing volgens de regels in dit plan voor die functie overschrijdt;
1.86 paardenbak
een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden. Een paardenbak is al dan niet omheind door een constructie van enige omvang met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter;
1.87 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.88 parkeervoorziening
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
1.89 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;
1.90 peil
- a. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- b. Voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
- c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.91 permanente bewoning
het gebruiken van een woning ten behoeve van hoofdverblijf, hetgeen aantoonbaar dient te zijn middels controle van de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens en / of het geheel van feiten en omstandigheden;
1.92 plattelandswoning
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die wordt bewoond door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde (een en ander als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);
1.93 POL belangen
(ruimtelijke) belangen waarvan de provincie met haar Provinciaal OmgevingsPlan heeft aangeven dat die op provinciaal niveau van belang zijn;
1.94 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.95 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een ander tegen vergoeding;
1.96 recreatiewoonverblijf
een gebouw, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond;
1.97 ruimtelijke kwaliteit
de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van verschillende belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen;
1.98 schuilgelegenheid
een bouwwerk dat een dier de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij het dier vrij in en uit kan lopen;
1.99 seizoenstandplaats
het terreingedeelte dat is bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel, gedurende 1 maart tot en met 31 oktober;
1.100 servicepunt
verkoop- en informatiepunt ten behoeve van kleinschalige dienstverlening en kleinschalige detailhandel;
1.101 short stay
het bewonen van een ruimte tot maximaal vier maanden per jaar per locatie;
1.102 spuiwateropslag
overig bouwwerk ten behoeve van de opslag van spuiwater (afvalstof die bij luchtwassen ontstaat);
1.103 stacaravan
onderkomen dat uitsluitend of in hoofdzaak dienst doet of kan doen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meerdere personen die elders zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch niet bestemd is om regelmatig op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een motorvoertuig te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan aangebrachte wijzigingen en/of voorzieningen niet meer geschikt zijn om te worden verreden, wordt het aangemerkt als stacaravan;
1.104 statische opslag
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en die niet bestemd zijn voor handel, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke;
1.105 stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving;
1.106 straatmeubilair
op, aan of boven de openbare weg respectievelijk openbare ruimte geplaatste of hangende goederen, waaronder begrepen zitbanken, lantaarnpalen, prullenbakken, fietsenrekken, bloembakken-/potten, spandoeken, vlaggenmasten, (uithang-)borden, abri's, bushaltes, (straat-)verlichting en dergelijke;
1.107 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen/constructies (inclusief containervelden) met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een beter kwaliteit product. Afdekfolie alléén, dus zonder enige constructie, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet gezien als een teeltondersteunende voorziening waarvoor de regelingen zoals opgenomen gelden;
1.108 tijdelijke bewoning
het gebruiken van een zelfstandige woonruimte door één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden. Onder tijdelijke bewoning wordt niet verstaan recreatief nachtverblijf c.q verblijfsrecreatie;
1.109 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen waarvan de hoofdconstructie niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig zijn (al dan niet in een aaneengesloten periode) en na de teelt worden opgeruimd en van het veld worden verwijderd. Ter verduidelijking: regenkappen mogen permanent aanwezig zijn maar de afschermende folie/het plastic niet meer dan 6 maanden per jaar;
1.110 trekkershut
een hut met slaapgelegenheden en eventuele andere voorzieningen waarvoor een bouwvergunning is vereist en die dienst doet als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.111 tuin
omheind of afgeperkt stuk grond, behorende bij een hoofdgebouw en/of woning, dat is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verharding(en) ten behoeve van het gebruiksgenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw en/of woning;
1.112 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel, trekkershut of camper, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.113 verkoopstandplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
1.114 verkoopvloeroppervlakte
de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging, welke bestemd is voor de verkoop en uitstalling van goederen (de bruto vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging minus de oppervlakte van magazijnen en overige ruimten);
1.115 vloeroppervlakte
de oppervlakte van ruimtes binnen een gebouw ten behoeve van een in het bestemmingsplan benoemde vorm van gebruik;
1.116 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf, niet zijnde een hobbymatig agrarisch bedrijf, waarin, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting, een volwaardige arbeidskracht gedurende het hele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd;
1.117 voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;
1.118 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) van het hoofdgebouw die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen, met dien verstande dat:
- a. indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
- b. indien op het bouwperceel sprake is van een woning met bijgebouwen, de woning, niet zijnde een bedrijfswoning, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
- c. indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van twee voorgevelrooilijnen;
- d. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
1.119 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling;
1.120 waterhuishoudkundige voorzieningen
waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.121 weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen;
1.122 wet/wettelijke regelingen
indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij anders bepaald;
1.123 woning(en)
onder 'woning' wordt verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden, waarbij de volgende type woningen worden onderscheiden:
- a. aaneengebouwde woning: een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een appartementencomplex en niet onderling gekoppeld.
- b. bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
- c. gestapelde woningen: woningen waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd.
- d. halfvrijstaande woning: een woning waarvan het hoofdgebouw met één gevel gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.
- e. hoekwoning: woning gelegen op de hoek van twee openbare wegen, fiets- en/of voetpaden.
- f. levensloopbestendige woning: een woning die het mogelijk maakt ook aan het eind van de menselijke levensloop zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, al dan niet met gebruik van zorg, waarbij de zogenaamde primaire verblijfsruimtes (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op de begane grond bevinden.
- g. recreatiewoning/recreatiewoonverblijf: een gebouw, geen bouwkeet, (sta-)caravan, chalet of bouwsel op wielen zijnde, bestemd voor tijdelijk recreatief verblijf door een persoon, (deel van een) gezin of een groep mensen en dat niet fungeert als hoofdverblijf.
- h. vrijstaand geschakelde woningen: minimaal 2 vrijstaande woningen waarbij de woning met de zijgevel van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aaneengebouwd is aan de aan de andere zijde gelegen zijgevel van een hoofdgebouw.
- i. vrijstaande woning: een woning die noch met het hoofdgebouw noch met een bijbehorend bouwwerk gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.
- j. zorgwoning: een nultredenwoning met (extramurale) zorggarantie op maat.
1.124 woonurgent
de dringende noodzaak om te beschikken over een woonruimte waarbij een woningzoekende op basis van een beschikking in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt ingedeeld;
1.125 zorgboerderij/zorglandbouw
een agrarisch bedrijf dat zorgvragers (verstandelijk of lichamelijk gehandicapten, (ex)psychiatrische cliënten, cliënten uit de verslavingszorg of zorgbehoevende ouderen) dagbesteding biedt met mogelijkheid tot bijbehorend terras en waarbij nachtverblijf, feesten en partijen zijn uitgesloten;
1.126 zorgboerderij met nachtverblijf
dagopvang en een 24-uurs opvang ten behoeve van mensen met diverse hulp- en/of zorgvragen. Feesten en partijen zijn uitgesloten;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de bouwperceelgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met een agrarische bedrijfsvoering;
- b. agrarisch grondgebruik;
- c. de uitoefening van aan intensieve veehouderij gekoppelde bedrijfsactiviteiten met uitzondering van stalruimte;
- d. de uitoefening van extensieve veehouderij ten aanzien van kraamstallen;
- e. extensief recreatief medegebruik;
- f. een bed & breakfast in de bedrijfswoning voor maximaal 2 slaapplaatsen met dien verstande dat nevenactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', uitsluitend zijn toegestaan ondergeschikt aan de planologisch toegestane bedrijfsvoering ter plaatse;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' tevens voor recreatiewoningen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' voor landschappelijke inpassing, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing plaatsvindt overeenkomstig het in artikel 3.5.3 bedoelde inpassingsplan;
met de daarbij behorende:
- i. bedrijfswoning;
- j. uitoefening van bedrijf aan huis, zoals vermeld in categorie 1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 2Lijst van Bedrijfsactiviteiten bij de regels), of beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.5.1;
- k. tuinen en erven, uitsluitend binnen het bouwvlak;
- l. parkeervoorzieningen, toegangswegen, inritten en overige terreinverhardingen binnen het bouwvlak;
- m. groenvoorzieningen;
- n. landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak;
- o. voorzieningen van algemeen nut;
- p. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
- q. (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen binnen het bouwvlak.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.1.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
- d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- f. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
- g. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- h. ter waarborging van de externe veiligheid;
- i. ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied;
- j. omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 3Nota Kwaliteit' bij de regels, in acht genomen. Indien sprake is van 'POL belangen' winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
5.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
5.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
6.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 karakteristiek
Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud van cultuurhistorische waardevolle bebouwing, overeenkomstig de Monumentenlijst van de gemeente Leudal (Bijlage 1Monumentenlijst Leudal bij de regels), waarbij primair de erfgoedverordening van de gemeente Leudal van toepassing is.
7.2 milieuzone - boringsvrije zone
7.3 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
7.4 overige zone - invloedsgebied beek
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen
Een omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.
8.2 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, tot maximum 2 meter, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, tot maximum 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
onder de voorwaarden dat:
- d. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- e. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast.
8.3 Verkoopstandplaats
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken de regels van het bestemmingsplan voor het innemen van een verkoopstandplaats voor zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte, en/of -geteelde agrarische producten, met dien verstande dat de verkoopstandplaats uitsluitend in de maanden april tot en met juli mag worden ingenomen.
8.4 Duurzaamheid
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan voor de realisatie van kleinschalige wind- en grootschalige zonne-energiesystemen met dien verstande dat:
- a. de hoogte van kleinschalige windenergiesystemen maximaal 4 meter bedraagt;
- b. de oppervlakte van kleinschalige windenergiesystemen maximaal 25 m² bedraagt;
- c. de hoogte van zonne-energiesystemen maximaal 2 meter bedraagt;
- d. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- e. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden.
8.5 Huisvesting arbeidsmigranten en woonurgenten
8.6 Antenne-installaties
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor het oprichten van:
- a. antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, voor zover niet vergunningsvrij, waarbij plaatsing op gebouwen niet zijnde woningen de voorkeur heeft, en geen sprake is van:
- 1. een monument;
- 2. aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
- 3. aantasting van het woonklimaat.
- b. vrijstaande antenne-installaties die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, mits:
- 1. de bouwhoogte van de antenne-installatie maximaal 40 meter bedraagt;
- 2. de antenne-installatie inclusief de bijbehorende technische installaties en de bedrading worden ingepast in de omgeving;
- 3. geen sprake is van landschappelijk en/of ruimtelijke verstoring;
- 4. zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van:
- site sharing;
- plaatsing op bestaande overige bouwwerken;
- enkele hoge masten in plaats van meerdere lage masten;
- c. bij het oprichten van antenne-installaties wat betreft plaatsing daarvan de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
- 1. in eerste instantie moet de antenne-installatie worden geplaatst op, aan of bij infrastructurele werken;
- 2. indien plaatsing zoals genoemd onder 1 om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antenne-installatie bij gebouwen geplaatst;
- 3. indien plaatsing zoals genoemde onder 1 en 2 niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de rand van bossen voorgestaan;
- 4. indien plaatsing zoals genoemd onder 1, 2 en 3 niet mogelijk is, wordt plaatsing in open gebied toegestaan.
8.7 Erfafscheiding
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en hogere erfafscheidingen voor de voorgevel toestaan, onder de voorwaarde dat:
- a. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
- b. uitsluitend transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen worden toegepast, eventueel met haagdragende constructie;
- c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- d. de verkeerssituatie het plaatsen van de erfafscheiding toelaat;
- e. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- f. advies ingewonnen wordt bij de kwaliteitscommissie.
8.8 Kortlopende evenementen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en kortlopende evenementen toestaan, onder de voorwaarde dat:
- a. een evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief het opbouwen en afbreken;
- b. er maximaal 3 evenementen per jaar per afzonderlijk perceel plaatsvinden;
- c. er geen sprake is van een onevenredig effect op de natuurlijke waarden;
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter, het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot en activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen binnen het extensiveringsgebied zijn niet toegestaan;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter. Uitbreiding van activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen zijn binnen het extensiveringsgebied niet toegestaan;
- c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.
9.2 Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van woningen, onder de voorwaarden dat:
- a. de te splitsen woning een bestaand oorspronkelijk hoofdgebouw met (ten dele) een bestaande woonfunctie betreft;
- b. de woningsplitsing vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt;
- c. de waarden van de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
- d. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig artikel 6.2. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
- e. de meest recente regionale woonvisie en gemeentelijk woningbouwprogramma in acht wordt genomen;
- f. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.3;
- g. aangetoond wordt dat na splitsing sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
- h. na splitsing maximaal 1 extra woning is ontstaan, behoudens wanneer de te splitsen woning een cultuurhistorisch of karakteristiek pand dan wel monument betreft, in welk geval burgemeester en wethouders splitsing tot meerdere woningen kunnen toestaan, mits geen onevenredige nadelige effecten voor de omgeving optreden;
- i. na splitsing elke woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, een inhoud heeft van minimaal 350 m³ en maximaal 900 m³;
- j. na een woningsplitsing het uitbreiden van de gesplitste woningen niet is toegestaan;
- k. waardevolle bouwvormen en karakteristieke elementen van de oorspronkelijke woning gehandhaafd blijven;
- l. aangetoond wordt dat na splitsing geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven;
- m. de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bouwvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting.
9.3 Nota Kwaliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Bijlage 3 bij deze regels opgenomen Nota Kwaliteit te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie de als Bijlage 3 opgenomen NotaKwaliteit vervangt.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
- a. het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het naar keuze schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Verhouding tussen bestemmingen
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
11.2 Natura 2000 (coördinatiebepaling)
Burgemeester en wethouders zullen bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekening houden met de specifieke bestemming en instandhouding van Natura 2000-gebieden, zoals die zijn weergegeven op de kaart die als Bijlage 7 bij deze regels is gevoegd, door voorkomen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden, zodanig dat er geen strijd met de Wet natuurbescherming zal zijn.
11.3 Verbetering omgevingskwaliteit
Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, gelden de volgende bepalingen:
- a. er dient voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 3Nota Kwaliteit' bij de regels;
- b. indien een ontwikkeling niet is opgenomen binnen de Nota Kwaliteit dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bebouwing al dan niet gecombineerd met andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit dient voorzien te zijn van een advies van de kwaliteitscommissie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
12.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Baexem Stekstraat 18".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegplan Buitengebied Leudal 2016" van gemeente Leudal ten behoeve van de voorgenomen uitbreiding van het agrarisch bedrijf aan de Stekstraat 18 te Baexem en het oprichten van een viertal recreatiewoningen ter plaatse.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. De initiatiefnemer heeft een bedrijf dat zich richt op natuur- en landschapsbeheer van natuurterreinen, stedelijk groen, heidevelden en natuurlijke graslanden middels begrazing door schapen en zoogkoeien. De initiatiefnemer verzorgt in opdracht van verschillende partijen (waaronder ook de gemeente Leudal) de begrazing van in totaal ongeveer 150 hectare aan terreinen. In de winter begrazen de schapen een vergelijkbare oppervlakte bij particulieren en melkveehouders.
Op dit moment worden deze bedrijfswerkzaamheden uitgevoerd op een andere locatie (de Kasteelweg 8 te Baexem). De ter plaatse aanwezige voormalige varkensstallen, welke zijn omgebouwd tot schapenstallen, zijn verre van optimaal ingericht voor het houden van schapen en zoogkoeien. Dit gaat ten koste van de efficiëntie van de bedrijfsvoering ter plaatse, omdat veel werk nu nog handmatig dient te gebeuren. Dit vergt veel tijd en is fysiek zwaar en daarmee niet wenselijk.
Omdat de voormalige bedrijfsbebouwing ter plaatse geheel in gebruik is voor de stalling van dieren vindt de opslag van voer en stro en machines geheel buiten plaats. Met name de stalling van machines is niet wenselijk in de buitenlucht.
De begrazing die door de initiatiefnemers wordt uitgevoerd is een duurzame vorm van beheer. De afgelopen jaren heeft deze manier van beheer zich landelijk ontwikkeld. Echter staan de marges door beperking van beheersvergoedingen, aanbestedingen en dergelijke behoorlijk onder druk. Hierdoor is voldoende omvang voor de toekomst noodzakelijk om te kunnen blijven bestaan als volwaardig en duurzaam bedrijf met voldoende inkomsten.
Voor een efficiënte bedrijfsvoering die toeziet op de wensen van de initiatiefnemers en waarmee een voldoende duurzaam en volwaardig bedrijf kan blijven worden uitgevoerd, is aanpassing van de situatie noodzakelijk. De huidige locatie biedt daar onvoldoende mogelijkheden toe. Om deze reden hebben de initiatiefnemers de locatie aan de Stekstraat 18 te Baexem aangekocht. Dit betreft een locatie met een agrarische bestemming en is gelegen tussen dorp en natuur. Voor de initiatiefnemers biedt deze locatie daarmee veel kansen voor een optimale bedrijfsvoering. De woning en bijbehorende schuur hebben een monumentale status, wat past bij het gewenste bedrijfsbeeld van de initiatiefnemers.
De initiatiefnemers zijn voornemens op de locatie aan de Stekstraat 18 de bedrijfsvoering voort te zetten en daarmee bij te dragen aan agrarisch natuurbeheer. Daarnaast wensen de initiatiefnemers ter plaatse te voorzien in een werktuigenberging om de machines te kunnen stallen, waardoor deze niet langer in de buitenlucht te hoeven worden gestald. Tevens wenst de initiatiefnemer ter plaatse te voorzien in voorzieningen voor de opslag van voer.
Ten slotte wenst de initiatiefnemer, bij wijze van nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, een viertal recreatiewoningen op te richten. Met de recreatiewoningen wenst de initiatiefnemer mensen de gelegenheid te geven het platteland en de bedrijfsvoering van de initiatiefnemer beter te beleven door de mensen die in de recreatiewoningen verblijven de kans te bieden op het bedrijf rond te kijken en eventueel mee te helpen. Tevens zijn de recreatiewoningen een manier om neveninkomsten te genereren bij het agrarisch bedrijf om in voldoende mate te kunnen voorzien in het levensonderhoud.
Voor de initiatiefnemer is het belangrijk dat de recreatiewoningen zijn verweven in het bedrijf en de bedrijfsvoering. Het bieden van verblijfsrecreatie om mensen te betrekken bij het boerenleven en het platteland maakt een belangrijk onderdeel uit van de bedrijfsfilosofie van de initiatiefnemer.
De locatie biedt echter onvoldoende ruimte voor de gewenste bedrijfsgebouwen en recreatiewoningen. Het bouwvlak is hiervoor niet groot genoeg en bebouwing buiten het bouwvlak wordt vanuit het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Het is voor de initiatiefnemers daarom wenselijk het bouwvlak te vergroten zodat de gewenste bebouwing hierbinnen kan worden opgericht
De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
1.2 Planlocatie
De planlocatie is gelegen aan Stekstraat 18 te Baexem en ligt aan de oostkant van Baexem in het landelijk gebied van gemeente Leudal. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Heythuysen, sectie U, nummer 372, 374 en 375. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegplan Buitengebied Leudal 2016", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juli 2016, onverkort van toepassing.
Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toegekend. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'bouwvlak', 'karakteristiek' en 'milieuzone - boringsvrije zone' van toepassing. Nabij de locatie is eveneens een gebied met de aanduidingen 'invloedsgebied beek' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' gelegen. De gewenste uitbreiding zal voor een deel in dit gebied plaatsvinden. Ten slotte is nabij de locatie nog een gebied dat is aangeduid als 'overige zone - beekdal' gelegen. De ontwikkeling zal hier echter geheel buiten plaatsvinden.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.3) opgenomen voor vergroting van het bouwvlak. Echter kan, omdat eveneens recreatiewoningen worden opgericht, geen toepassing worden gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd).
De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
- Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
- Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
- Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
- Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Gebiedsprofiel
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Leudal.
De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit agrarische graslanden. De verkavelingsstructuur betreft een blokverkaveling met een relatief grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en/of lijnen in het landschap.
In de nabije omgeving van de locatie zijn enkele burgerwoningen gelegen.
2.1.2 Ruimtelijke structuur
Op de locatie is momenteel een agrarisch bedrijf. Ter plaatse is momenteel een karakteristieke boerderij en een karakteristiek bedrijfsgebouw aanwezig. Tevens is ter plaatse een klein schuurtje aanwezig.
Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 0,21 hectare groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.
Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
2.2 Gewenste Situatie
2.2.1 Ruimtelijke structuur
De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse de bedrijvigheid zoals plaatsvond op de huidige bedrijfslocatie voort te zetten en uit te breiden. Het is daarbij wenselijk de omvang van het bedrijf te vergroten naar een schapen- en zoogkoeienhouderij waarop maximaal de volgende dieraantallen gehouden worden:
Tabel gewenste dieraantallen.
Bron: DLV Advies.
Hierbij zullen de varkens en scharrelkippen niet bedrijfsmatig worden gehouden. Deze zullen in een scharrelweide met een hobbymatig karakter worden gehouden.
De huidige aanwezige bebouwing voorziet niet in voldoende mogelijkheden voor de gewenste bedrijfsvoering. Om deze reden is de initiatiefnemer voornemens ter plaatse een nieuwe schapenstal (ongeveer 2.350 m²) op te richten. Daarnaast zal er naast de schapenstal een nieuwe zoogkoeienstal met werktuigenberging en opslag voor hooi en stro worden opgericht (ongeveer 810 m²). Ten slotte wenst de initiatiefnemer een voorziening voor de opslag van (ruw)voer (ongeveer 500 m²) en een voorziening voor de opslag van vaste mest (ongeveer 200 m²) op te richten. De gewenste voorziening voor de opslag van voer betreft een stuk erfverharding waarop de opslag van voer in plastic balen plaatsvindt. Er is daarbij geen sprake van bebouwing in de vorm van (sleuf)silo's.
Naast de verdere ontwikkeling van het bedrijf wil de initiatiefnemer de bedrijfsvoering verder verbreden. Een onderdeel hiervan is het plaatsen van een viertal recreatiewoningen (drie van elk ongeveer 35 m² en één van ongeveer 80 m²). Op deze manier hoopt de initiatiefnemer het bedrijf meer toekomstbestendig te laten zijn. De gewenste recreatiewoningen zorgen voor neveninkomsten, waarmee een verlichting van de arbeid van het bedrijf kan worden nagestreefd. Dit zorgt voor een hogere arbeidsvreugde bij de initiatiefnemer. Met de recreatiewoning willen de initiatiefnemers de natuurbeleving en de boerenbeleving uitdragen.
De verblijfsrecreatie, waarin de mensen die in de recreatiewoningen verblijven actief betrokken worden in het bedrijf en een kijkje kunnen nemen in het bedrijf, maakt een belangrijk onderdeel uit van de bedrijfsfilosofie van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer wil daarmee bijdragen aan een verbeterde natuurbeleving en een verbeterde beleving van het platteland en het boerenleven. De verblijfsrecreatie is daarmee verweven in de bedrijfsvoering van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft hiertoe een beschrijving van de bedrijfsfilosofie en bedrijfsstrategie opgesteld, waarin de verwevenheid en verbondenheid van de verblijfsrecreatie en het bedrijf nader is omschreven. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 1 van deze onderbouwing.
In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening (niet op schaal) weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
Situatietekening gewenste situatie.
Bron: DLV Advies.
Het bouwvlak ter plaatse is niet groot genoeg om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Hierdoor is het wenselijk het bouwvlak ter plaatse te vergroten. De omvang van het bouwvlak zal daarbij worden vergroot tot ongeveer 1,22 hectare.
Met de vorm en omvang van het gewenste bouwvlak is rekening gehouden met voldoende afstand van de omliggende burgerwoningen, zodat aan de vaste afstanden vanuit milieuwetgeving wordt voldaan.
2.2.2 Landschappelijke inpassing
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste. Hiertoe is door een erkende landschapsarchitect een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld.
Op basis van ruimtelijke afspraken tussen gemeente en provincie is naast een goede landschappelijke inpassing, wanneer sprake is van een vergroting van het bouwvlak tot een omvang van meer dan 1,5 hectare, een aanvullende investering nodig in de ruimtelijke kwaliteit. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van vergroting van het bouwvlak tot ongeveer 1,22 hectare, waarmee een aanvullende investering niet noodzakelijk wordt geacht en kan worden volstaan met een goede landschappelijke inpassing.
Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing is door een erkende landschapsarchitect een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.
Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Ir Guido W.F.M. Paumen, Tuin- & landschapsarchitect Bnt.
Deze tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor wordt toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.
De voorgenomen ontwikkeling, waaronder de landschappelijke inpassing, is getoetst door de Kwaliteitscommissie Weer, Nederweert, Leudal. De aanvraag is door de Kwaliteitscommissie behandeld in de vergadering van 14 december 2017. Op 20 december 2017 heeft de Kwaliteitscommissie positief op de voorgenomen ontwikkeling gereageerd, met de aanvulling dat een tekening met hoogten in het landschappelijk inrichtingsplan wordt opgenomen. Deze tekening is overhandigd en in het landschappelijk inrichtingpslan opgenomen. Het advies van de Kwaliteitscommissie is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.
Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 heeft de provincie Limburg de Omgevingsvisie Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 bevat de ruimtelijke beleidsvisie voor het gehele grondgebied van de provincie Limburg en vertaalt deze in richtlijnen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen.
Het POL 2014 is een visie waarin centraal staat wat er nodig is om de kwaliteit van de fysieke omgeving te verbeteren die vooral kijkt naar de komende 10 jaar. Samen met de inspanningen op andere terreinen moet dat leiden tot een leef- en vestigingsklimaat van voortreffelijke kwaliteit.
Het grondgebied van provincie Limburg is opgedeeld in verschillende soorten gebieden, waarvoor elk eigen beleidsuitgangspunten van toepassing zijn. Volgens de kaart uit het POL2014, zoals te zien in de volgende figuur, is de planlocatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Buitengebied'. Het naast de locatie gelegen beekdal is aangemerkt als 'Bronsgroene landschapszone'. De ontwikkeling vindt echter buiten dit beekdal plaats.
Uitsnede kaart POL2014.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
In het buitengebied is ruimte vooral voor agrarische ontwikkelingen. Verbreding van de functies in het buitengebied is denkbaar, mits de hoofddoelen niet worden geschaad. Dit houdt in dat er geen sprake mag zijn van beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, geen sprake mag zijn van een toenemende milieubelasting en geen van de aanwezige waarden worden geschaad.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van beperking of aantasting van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, aantasting van de aanwezige waarden of een toenemende milieubelasting. Dit is nader aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4).
In de bronsgroene landschapszones speelt het stimuleren van de aanleg van natuur- en landschapselementen een belangrijke rol. Hierbij moet worden ingezet op versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke waarden van het gebied. De ontwikkeling vindt geheel buiten deze zone plaats. Daarnaast is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarin wordt aangetoond op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling zal bijdragen aan een versterking van de omgevingskwaliteit. Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een aantasting van de waarden van het betreffende gebied.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 van de provincie Limburg.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Naast het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) heeft de provincie Limburg op 12 december 2014 ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. De omgevingsverordening is een juridische verankering van de beleidsuitgangspunten uit het POL2014 en bevat specifieke regels betreffende ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie.
Vanuit de omgevingsverordening is de planlocatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Landelijk gebied' en 'Boringsvrije zone - Roerdalslenk III'. Een klein deel van de locatie is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Grondwaterbeschermingsgebied'. Nabij de locatie is een bronsgroene landschapszone (het beekdal) en een goudgroene landschapszone (aan de overzijde van de Stekstraat) gelegen.
Voor bedrijven in het landelijk gebied zijn specifieke regels opgenomen voor (intensieve) veehouderijen en glastuinbouwbedrijven. Voor grondgebonden schapen- en zoogkoeienhouderijen zijn geen specifieke regels opgenomen. Wel dienen de regels met betrekking tot de overige zones in acht te worden genomen.
In de boringsvrije zone Roerdalslenk III is het verboden een boorput of een bodemenergiesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Daarnaast is het verboden werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van boorputten of bodemenergiesystemen. Met de uitvoering van de bouwwerkzaamheden zal rekening worden gehouden met de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei.
Binnen de grondwaterbeschermingsgebieden is het verboden om een ondergrondse tank voor de opslag van ontvlambare of brandbare vloeistoffen te plaatsen of te vervangen en/of grond of baggerspecie toe te passen indien de kwaliteit van de grond of de baggerspecie de maximale waarde van de kwaliteitsklasse wonen bij toepassing op de bodem of de kwaliteitsklasse A bij toepassing in oppervlaktewater overschrijdt of de kwaliteit van de ontvangende bodem of waterbodem beter is dan de genoemde kwaliteitsklassen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van ondergrondse tanks voor de opslag van ontvlambare of brandbare stoffen en/of het gebruik van grond en/of baggerspecie die niet aan de gestelde kwaliteit voldoet.
Voor zowel de bronsgroene als de goudgroene landschapszones geldt dat ontwikkelingen in deze gebieden niet mogen leiden tot aantasting van de kernwaarden van de betreffende gebieden. De voorgenomen ontwikkeling vindt buiten deze zones plaats. Daarnaast draagt de ontwikkeling, door natuurbeheer door begrazing en een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing bij aan de kwaliteit en de beleving van deze gebieden. Er zal daarom met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een aantasting van de kernwaarden van de betreffende gebieden.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014 van de provincie Limburg.
3.2.3 Limburgs Kwaliteitsmenu
In de actualisatie van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) van provincie Limburg uit 2010 is het onderdeel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) opgenomen. Het LKM dient ter versterking en behoud van de landschappelijke kwaliteiten van het landelijk gebied van Limburg. Hierin is opgenomen dat voor realisatie van woningen en andere ontwikkelingen buiten de stedelijke contouren gepaard moeten gaan met landschappelijke kwaliteitsverbetering, natuurontwikkeling en ontstening. Uitwerking van deze regels is verder vastgelegd in de Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu 2010.
De uitvoering van het Limburgs Kwaliteitsmenu is in handen gegeven van de gemeenten. De gemeenten in Limburg dienen een eigen beleid ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit vast te stellen dat aansluit bij de uitgangspunten van het Limburgs Kwaliteitsmenu. De gemeente Leudal heeft hiervoor een eigen beleid opgesteld. Zoals nader omschreven in de paragraaf "" (paragraaf ), wordt aan de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid voor landschappelijke kwaliteit voldaan, waarmee eveneens aan de uitgangspunten uit het Limburgs Kwaliteitsmenu wordt voldaan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Gemeentelijke structuurvisie
De gemeente Leudal heeft op 2 februari 2010 de Structuurvisie Leudal vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid van de gemeente op hoofdlijnen. De structuurvisie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.
Ten aanzien van agrarische bedrijvigheid wordt in de structuurvisie het volgende gesteld:
"Agrarische bedrijvigheid
De agrarische bedrijvigheid is van oudsher een belangrijke factor binnen de gemeente. In het beleid legt de gemeente het accent op het behouden en versterken van de bestaande agrarische bedrijvigheid binnen de gemeente Leudal in combinatie met het streven naar een goed woon- en leefklimaat. Ontwikkeling van Agribusiness wordt in dit kader als kansrijk gezien.
De ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid is niet alleen afhankelijk van het ondernemerschap, maar ook van de Europese wet- en regelgeving ten aanzien van landbouwproductie en de milieuwetgeving. Leudal conformeert zich daarom aan de lijn die de reconstructie aanduidt. De gemeenteraad heeft uitgesproken om geen landbouwontwikkelingsgebieden aan te wijzen maar maatwerk te leveren.
Bijzondere aandacht vraagt de ontwikkeling van kleinschalige bedrijfsontwikkelingen in het buitengebied, samenhangend met verbreding en/of beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering. Daardoor neemt het aantal bedrijven die in het buitengebied zorg, recreatie, educatie e.d. aanbieden gestaag toe. De gemeente ondersteunt deze verbreding."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een relatief kleinschalige ontwikkeling. Het bouwvlak van het bedrijf blijft na realisatie van het project onder de referentiemaat van 1,5 hectare. Daarnaast wordt met de voorgenomen ontwikkeling, door het realiseren van een viertal recreatiewoningen, geïnvesteerd in een verbreding van het agrarisch bedrijf met een recreatieve functie. Dit past binnen hetgeen in de structuurvisie is gesteld ten aanzien van agrarische bedrijvigheid.
Verderop in de structuurvisie stelt de gemeente dat zij voor de agrarische sector maatwerk wil leveren. Hierbij is behoud van de omgevingskwaliteit een uitgangspunt. Zoals nader aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van ruimtelijke en/of milieuhygiënische belemmeringen. Tevens zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de voorkomende landschappelijke, natuurlijke, archeologische en/of cultuurhistorische waarden onevenredig worden geschaad. Hiermee kan worden gesteld dat sprake is van behoud van de omgevingskwaliteit.
Voor wat betreft de omgevingskwaliteit verwijst de gemeente daarnaast naar de ruimtelijke karakteristiek van het buitengebied. De omgevingskwaliteiten van het buitengebied kunnen vooral beleefd vanuit het recreatief gebruik van paden, wegen en de recreatieve steunpunten. De kwaliteiten van de natuur zijn verankerd in de robuuste ecologische structuren en verbindingen (zoals grotere bos- en natuurgebieden), kleine landschapselementen en het divers karakter op de overgangen tussen buitengebied en de dorpen.
De gemeente ziet het als haar basisverantwoordelijkheid voor het behouden van de ruimtelijke karakteristiek en omgevingskwaliteit van haar gemeente. Ten aanzien van het buitengebied stelt de gemeente het volgende:
"In het buitengebied dient voorkomen te worden dat:
- ontwikkelingen het robuuste karakter van het landschap, de diversiteit en specifieke kenmerken van landschapstypen en ecologische verbindingszones verstoren (voorkomen van versnippering en verrommeling);
- ontwikkeling de overgang tussen dorp en landschap harder maken;
- de diversiteit van het landschap wordt aangetast en waardevolle beeldbepalende en cultuurhistorische elementen verdwijnen;
- ontwikkelingen ertoe leiden dat dorpen aan elkaar groeien of de ruimte tussen de dorpen te klein wordt om de kernspecifieke kwaliteiten los van elkaar te kunnen blijven benoemen."
Met de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van verstoring van ecologische elementen. De ontwikkeling vindt buiten de gekenmerkte natuurgebieden plaats. Daarnaast wordt bij de voorgenomen ontwikkeling voorzien in een goede landschappelijke inpassing op basis van een door een landschapsdeskundige opgesteld landschappelijk inrichtingsplan. Door middel van een goede landschappelijke inpassing wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit en natuurlijke waarde van de omgeving van het gebied. Er zal daarmee eerder sprake zijn van versterking van de natuurgebieden dan van aantasting of versnippering daarvan.
Bij de gewenste ontwikkeling wordt voorzien in groene elementen die de nieuwe bebouwing inkleden in het landschap. Hiermee is geen sprake van een stedelijk aangezicht in het landelijk gebied. Dit draagt bij aan de harde overgang tussen stad en land.
Op basis van advies van een deskundige inzake het invloedsgebied van de beek zijn aanbevelingen gedaan ten aanzien van landschappelijke inpassing en versterking van de landschappelijke kwaliteiten in het gebied. Bij het opstellen van het landschappelijk inrichtingsplan zijn deze aanbevelingen meegenomen en is een goede landschappelijke inpassing tot stand gekomen die bijdraagt aan de diversiteit van het landschap. Er is met de voorgenomen ontwikkeling daarmee geen sprake van aantasting van de diversiteit van het landschap en zullen geen beeldbepalende en cultuurhistorische elementen verdwijnen.
De ontwikkeling zorgt niet voor het aan elkaar groeien van kernen. De locatie is op ruime afstand van andere bebouwing gelegen.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van het behoud van de kernwaarden van de omgeving en dat ter plaatse daarmee wordt bijgedragen aan de omgevingskwaliteit.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Leudal van gemeente Leudal.
3.3.2 Beleidsnota Gebiedsgericht Geluidbeleid Gemeente Leudal
In oktober 2011 is de beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Leudal vastgesteld en in werking getreden. Vanwege het feit dat er binnen de gemeente een aantal relevante ontwikkelingen heeft plaatsgevonden, er op enkele punten nieuwe inzichten zijn heeft een evaluatie en actualisatie en het plaatsgevonden. Deze actualisatie is op 19 september 2014 vastgesteld.
Het gebiedsgericht geluidbeleid biedt een toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen waarin geluid een belangrijke rol speelt. Beleidsregels waaraan bepaalde ontwikkelingen of activiteiten getoetst worden kunnen per gebied verschillend zijn. Het geluidbeleid is een nadere uitwerking van wetten en verordeningen met een geluidaspect, zoals de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer of de Algemene plaatselijke verordening.
Het doel van het gemeentelijke geluidbeleid is om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden of te verbeteren.
Het lokaal geluidbeleid van de gemeente Leudal spitst zich toe op de Wet milieubeheer/Wabo (vergunningverlening), de APV (evenementenbeleid). Tevens kan het geluidbeleid als onderbouwing/ondersteuning van afwegingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gehanteerd worden.
Het geluidbeleid van de gemeente Leudal is gebiedsgericht. Dat wil zeggen dat de beleidsregels die vastgesteld worden per type gebied verschillend kunnen zijn.
Het hele grondgebied van de gemeente wordt daarom ingedeeld in een aantal akoestische gebiedstypen. Eén gebiedstype heeft overeenkomstige kenmerken wat betreft de ruimtelijk functionele eigenschappen met betrekking tot het gebruik van de ruimte en het heersende of gewenste geluidniveau van het omgevingslawaai (achtergrondgeluidniveau). Per deelgebied is bepaald tot welke categorie van akoestische gebiedstypen het behoort en zijn richtwaarden voor het maximaal toelaatbare geluidniveau en andere beleidsregels vastgesteld.
Volgens de beleidskaart behorende bij de beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid is de locatie van de initiatiefnemer gelegen in een gebied dat is aangemerkt als "landelijk". Binnen dit gebied gelden de volgende richtwaarden (in decibel) voor geluid:
- Tijdens de dagperiode (tussen 7:00 en 19:00): 45 decibel;
- Tijdens de avondperiode (tussen 19:00 en 23:00): 40 decibel;
- Tijdens de nachtperiode (tussen 23:00 en 7:00): 35 decibel.
Om te borgen dat met de voorgenomen ontwikkeling de richtwaarden voor geluid niet worden overschreden zullen in de vergunning of de melding voorschriften ten aanzien van de maximale geluidsbelasting van de activiteiten worden vastgelegd.
Gezien geen sprake is van een grootschalige ontwikkeling en gezien met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van inrichtingen met een onevenredige geluidsproductie zal geen sprake zijn van een onevenredige verhoging van de geluidsbelasting in de omgeving. De locatie is daarnaast in een rustige omgeving gelegen, waarbij geen sprake is van nabijgelegen inrichtingen met een hoge geluidsbelasting waarmee eveneens geen sprake is van cumulerende geluidsbronnen die de geluidsbelasting in de omgeving kunnen vergroten.
Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de Beleidsnota Gebiedsgericht Geluidbeleid Gemeente Leudal van de gemeente Leudal.
3.3.3 Nota kwaliteit gemeente Leudal
Op 2 februari 2010 heeft de gemeente Leudal, gelijktijdig met de structuurvisie, de Nota kwaliteit vastgesteld. In de nota kwaliteit is het beleid van de gemeente opgenomen met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit.
De nota vertaalt het provinciale beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, zoals is opgenomen in het Limburgs Kwaliteitsmenu 2010, in concrete beleidsuitgangspunten voor de gemeente. De gemeente Leudal heeft in de nota het beleid uit het Limburgs Kwaliteitsmenu onverkort opgenomen. Daarmee is het beleid uit het Limburgs Kwaliteitsmenu onverkort van toepassing op ontwikkelingen in de gemeente Leudal.
In het beleid zoals is opgenomen in de Nota kwaliteit is onderscheid gemaakt in verschillende modules om voor elke soort ontwikkeling buiten de contour de beste resultaten voor kwaliteitsverbetering te behalen.
Onderhavige ontwikkeling is in te delen onder de module 'Agrarische nieuwvestiging en uitbreiding'.
Als basis geldt voor elke ontwikkeling met betrekking tot bouwen, bouwwerken en verharding van agrarische bedrijven dat:
- de ontwikkeling wordt ingepast op basis van een inrichtingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke en ruimtelijke inpassing);
- er ten aanzien van de nieuwe ontwikkeling voorzieningen worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater, waarbij afhankelijk van de situatie dit infiltratie of retentie kan zijn.
Dit betreft de basisinvestering waaraan bij elke ontwikkeling dient te worden voldaan. Bij de voorgenomen ontwikkeling is, zoals nader omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2) sprake van een goede landschappelijke inpassing, waarmee aan het eerste punt uit de basisinvestering wordt voldaan. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Wateraspecten" (paragraaf 4.5) wordt bij de voorgenomen ontwikkeling voorzien in voorzieningen ten behoeve van de afkoppeling van hemelwater. Hiermee wordt aan het tweede punt uit de basisinvestering voldaan.
In sommige gevallen, met name bij meer grootschalige ontwikkelingen, is de basisinvestering echter onvoldoende om een goede bijdrage te kunnen leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In geval van nieuwvestiging en/of overschrijding van de referentiemaat (1,5 hectare) geldt naast de basisinvestering ook een investering in kwaliteitsverbetering.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van nieuwvestiging. Er is immers reeds een agrarisch bedrijf met bouwvlak aanwezig. Daarnaast is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van overschrijding van de referentiemaat van 1,5 hectare. Het bouwvlak zal na de gewenste ontwikkeling immers ongeveer 1,22 hectare groot zijn. Hiermee is een aanvullende investering in kwaliteitsverbetering niet noodzakelijk en kan worden volstaan met de basisinvestering.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat aan de eisen voor de basisinvestering wordt voldaan. Omdat geen aanvullende kwaliteitsverbetering nodig is kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de Nota kwaliteit van de gemeente Leudal.
De voorgenomen ontwikkeling, waaronder de landschappelijke inpassing, is getoetst door de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal. De aanvraag is door de Kwaliteitscommissie behandeld in de vergadering van 14 december 2017. Op 20 december 2017 heeft de Kwaliteitscommissie positief op de voorgenomen ontwikkeling gereageerd, met de aanvulling dat een tekening met hoogten in het landschappelijk inrichtingsplan wordt opgenomen. Deze tekening is overhandigd en in het landschappelijk inrichtingpslan opgenomen. Het advies van de Kwaliteitscommissie is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Milieuzonering
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:
- 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van uitbreiding van een agrarisch bedrijf, zijnde een schapenhouderij. Ten aanzien van schapenhouderijen zijn in de handreiking de volgende richtastanden opgenomen:
- Geur: 50 meter.
- Stof: 30 meter.
- Geluid: 30 meter.
- Gevaar: 0 meter.
Met de inrichting en het intekenen van het bouwvlak is rekening gehouden met een afstand van 50 meter tot omliggende gevoelige objecten. Dit is weergegeven op de als bijlage bij deze toelichting opgenomen situatietekening op schaal (bijlage 2). Binnen 50 meter van het gewenste bouwvlak zijn daarmee geen gevoelige objecten gelegen. Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan.
Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een viertal recreatiewoningen worden opgericht. Een recreatiewoning kan worden gezien als een gevoelig object. Echter zijn in de omgeving van de locatie alleen burgerwoningen gelegen. Deze zullen niet leiden tot hinder aan de betreffende recreatiewoningen. Hiermee zullen geen omliggende functies in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
4.1.2 Geur
De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom.
Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks gebied. De gemeente Leudal heeft een eigen geurbeleid vastgesteld, waarmee de normen uit de Verordening geurhinder en veehouderij 2017 van de gemeente Leudal van toepassing zijn.
Ingevolge deze verordening gelden de volgende geurnormen:
Tabel geurnormen verordening geurhinder en veehouderij 2017.
Bron: Gemeente Leudal.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een geurberekening gemaakt met het verspreidingsmodel V-stacks vergunningen. Uit deze berekening blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling aan de in de Wgv gestelde normen kan worden voldaan. De hoogst berekende belasting op een object in het buitengebied bedraagt 3,3 ouE per m³ (waar een norm geldt van 10 ouE per m³) en de hoogst berekende belasting op een object in de woonkernen en/of kernrandzones bedraagt 0,7 ouE per m³ (waar een norm geldt van 3, respectievelijk 6 ouE per m³) Voor de resultaten van de uitgevoerde berekening wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting. Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige geurhinder aan gevoelige objecten aan de omgeving.
Een recreatiewoning is een gebouw dat voldoet aan de definitie "gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt" en is daarmee aan te merken als geurgevoelig object. Echter heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 mei 2019 een uitspraak gedaan (Uitspraak 201801643/1/R1, ECLI:NL:RVS:2019:1431) waarin is bepaald dat een recreatiewoning niet wordt beschouwd als geurgevoelig object wanneer deze niet langer dan 3 weken aaneengesloten door dezelfde personen wordt gebruikt. In de regels behorende bij dit plan is opgenomen dat de recreatiewoningen niet langer dan 3 aaneengesloten weken door dezelfde persoon of personen mogen worden gebruikt. Er is daarmee geen sprake van geurgevoelige objecten.
Om echter zeker te stellen dat ter plaatse van de recreatiewoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is met het verspreidingsmodel V-stacks vergunningen een berekening gemaakt van de achtergrondbelasting op de recreatiewoningen. Daarbij is berekend wat de geurbelasting op de recreatiewoningen zowel inclusief de bijdrage van het bedrijf zelf als exclusief de bijdrage van het bedrijf zelf.
Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de achtergrondconcentratie de norm van 20 ouE per m³ lucht niet overschrijdt. De hoogste geurbelasting op de recreatiewoningen, inclusief de bijdrage van het eigen bedrijf, bedraagt 17.557 ouE per m³ lucht, waarmee de norm voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat nergens wordt overschreden. Voor de resultaten van de uitgevoerde berekening wordt verwezen naar bijlage 6 van deze onderbouwing.
Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij is daarnaast nog een afstand voorgeschreven die ten minste moet worden aangehouden tussen de veehouderij en een geurgevoelig object op het terrein van de nabijgelegen veehouderij. Hiervoor gelden vaste afstanden ten behoeve van dieren zonder emissiefactoren, zijnde 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. De gewenste recreatiewoningen zullen buiten de bebouwde kom worden opgericht, waarvoor de afstand tot een emissiepunt van een dierenverblijf van een andere veehouderij minimaal 50 meter moet bedragen.
Het dichtstbijzijnde ander agrarisch bedrijf is gelegen op een afstand van ongeveer 250 meter (gemeten van gewenst bouwvlak tot bouwvlak van het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf). Hiermee zijn binnen 50 meter van de locatie geen veehouderijen gelegen en wordt aan de vereiste afstanden voldaan.
4.1.3 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
4.1.4 Geluid
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
- Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
- Woonwagenstandplaatsen.
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
4.1.5 Gezondheid
Effecten van de veehouderij op de volksgezondheid, kunnen op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevatten geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld.
Mensen kunnen echter in contact komen met de micro-organismen die dieren bij zich dragen door direct contact met de dieren, de mest of stof, of via inademing van de lucht. De mogelijkheden voor verspreiding van micro-organismen op een bedrijf zijn onder andere afhankelijk van de opbouw van het bedrijf (open/gesloten units), looproutes van het personeel, de aanvoer en samenstelling van diergroepen, het mengen/verplaatsen van dieren tijdens de productieperiode en de hygiëneregels en de naleving hiervan op het bedrijf.
Met de uitbraak van de Q-koorts, waarbij de grootste oorzaak was terug te leiden naar drachtige geiten en schapen, is nader onderzoek naar gezondheidsaspecten bij veehouderijen uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat bij veehouderijen, en in het bijzonder geiten- en schapenhouderijen, mogelijk uitstoot van ziektekiemen tot gevolg hebben. Hierbij zijn zoönosen de belangrijkste veroorzakers van ziekten.
Zoönosen zijn ziekten die van dieren op mensen kunnen overgaan. Zoönosen zijn vaak diersoortspecifiek en kunnen veroorzaakt worden door bacteriën, virussen, parasieten en schimmels. De meeste diersoorten kunnen ziekteverwekkers bij zich dragen waar mensen ziek van kunnen worden, zoals landbouwhuisdieren (kippen, varkens, koeien, geiten, schapen, paarden), wilde dieren (hazen, wilde zwijnen, muizen, ratten, vleermuizen) of huisdieren (honden, katten). Zo'n ziekteverwekker kan bij een dier ziekteverschijnselen veroorzaken, maar dat hoeft niet.
Er zijn verschillende manieren waarop iemand een zoönose kan oplopen. De belangrijkste zijn:
- inname van besmet voedsel of water;
- direct en indirect contact met geïnfecteerde dieren;
- direct contact met besmet dierlijk materiaal zoals bijvoorbeeld abortusmateriaal of mest;
- inademen van ziekteverwekkers bijvoorbeeld met stofdeeltjes in een stal.
Steeds vaker worden veehouders bij wie de dieren contact hebben met mensen geconfronteerd met de vraag welk risico de dieren vormen voor mensen. Om aan te tonen dat een veehouder maatregelen neemt om zoönosen te voorkomen en de kans op besmetting te beperken, bestaat het Keurmerk Zoönosen van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD).
Het keurmerk zoönosen dient als waarmerk om aan te tonen of een bedrijf een zoönosen verantwoord bedrijf is.
Om het certificaat te verkrijgen dient eerst, in samenwerking met de GD, een checklist te worden ingevuld. In deze checklist geeft de veehouder aan welke maatregelen worden getroffen op het bedrijf om verspreiding van zoönosen zoveel mogelijk te voorkomen. Het invullen van de checklist wordt gedaan in het bijzijn en onder controle van een veearts. Op basis van de ingevulde checklist, welke zorgvuldig wordt gecontroleerd, kent de GD een score toe aan het bedrijf voor zoönosepreventie. Op basis van de toegekende score per onderdeel (algemene deel en de vragen per diersoort die op het bedrijf van belang zijn) wordt samen met de veearts bekeken welke punten voor verbetering in aanmerking komen. Uiteindelijk wordt een definitieve score toegekend. Indien aan de minimaal vereiste score wordt voldaan dan is sprake van een zoönosen verantwoord bedrijf en is het risico op verspreiding van ziekten minimaal. Een certificaat kan alleen worden verkregen indien aan de minimale score wordt voldaan. De initiatiefnemer heeft het certificaat in bezit en scoort ruim boven de minimaal vereiste score en heeft daarmee een zoönosenverantwoord bedrijf met een minimaal risico op verspreiding van ziekten. Voor het certificaar van de initiatiefnemer wordt verwezen naar bijlage 8 van deze toelichting.
Met veel mensen en dieren die op een kleine oppervlakte samenleven, is het belangrijk om een systeem te hebben dat nauwkeurig en continu de gezondheid van dieren in Nederland in de gaten houdt. De overheid en de veehouderijsector hebben daarom in samenwerking met GD de diergezondheidsmonitoring opgezet. De monitoring houdt de gezondheid van dieren goed in de gaten om dierziekten zo snel mogelijk te kunnen opsporen. Dit zorgt ervoor dat, in geval van ziekten, snel kan worden ingegrepen om verspreiding te voorkomen. Bij het bedrijf van de initiatiefnemer vindt een dergelijke monitoring plaats.
Binnen het bedrijf van de initiatiefnemer worden daarnaast verschillende maatregelen genomen om insleep van dierziekten te voorkomen. Dit zijn maatregelen die bijvoorbeeld wettelijk zijn bepaald maar ook maatregelen die de ondernemer bovenwettelijk treft.
Ongedierte als ratten en muizen kunnen diverse infectieziekten verspreiden tussen de verschillende diergroepen die op het bedrijf aanwezig zijn. Binnen het bedrijf is een ongediertebestrijdingsplan aanwezig.
De initiatiefnemer is abonnee van Provinos Schapenadviesgroep wat inhoudt dat hij op elk moment alle gewenste advies en bijstand kan krijgen door een op schapen gespecialiseerde dierenarts en veeteeltkundige, op het gebied van onder andere dierziekten, zoönosen, wet- en regelgeving, huisvesting, voeding en lammeren opfok.
Provinos schapenadviesgroep onderhoudt een goede relatie met de initiatiefnemer met regelmatige contactmomenten. Alle abonnees, en dus ook de initiatiefnemer, werken met het bedrijfsbehandelplan en -gezondheidsplan voor schapen.
De initiatiefnemer werkt ook met het Zoönose Keurmerk van de Gezondheidsdienst voor Dieren, waarbij via een uitgebreide screening, alle facetten van preventieve maatregelen voor dierziekten (en zoönosen), zoals quarantaine maatregelen, hygiëne, richtlijnen voor erfbetreders, afvoer van dode dieren, registratie en medicijngebruik in opgenomen zijn.
De initiatiefnemer onderkent de risico's van dierziekten en zoönosen en gaat hier verantwoord mee om. Het bedrijf vaccineert op vrijwillige basis jaarlijks alle dieren tegen Q koorts. De initiatiefnemer houdt het bedrijf zo veel mogelijk “gesloten” (geen handel in dieren) om geen risico te lopen op insleep van dierziekten. Het diergeneesmiddelen gebruik van dit bedrijf is zeer laag. Waar mogelijk wordt gekozen voor natuurlijke middelen, mede om duurzaam gebruik van grond en middelen te ondersteunen.
Dit is door Provinos Schapenadviesgroep in een verklaring vastgelegd. Voor deze verklaring wordt verwezen naar bijlage 9 van deze toelichting.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een zoönosen verantwoord bedrijf. Er worden voldoende maatregelen getroffen om de verspreiding van ziekten te voorkomen en tegen te gaan. Daarnaast worden aanvullende hygiënemaatregelen getroffen en vindt ongediertebestrijding plaats. Ten slotte is sprake van een zorgvuldige monitoring zodat, in geval van ziekten, snel kan worden ingegrepen om verspreiding te voorkomen en tegen te gaan. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van onevenredige risico's ten aanzien van de volksgezondheid. Dit is eveneens door de veearts bevestigd in een verklaring.
4.1.6 Woon- en leefklimaat
Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
4.1.7 Externe veiligheid
Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.
Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.
In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.
4.1.8 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven. Hiermee kan worden aangenomen dat de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt is voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.
De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt is in gebruik als weidegrond, meer specifiek als weide voor begrazing van enkele pony's. Daarvoor is de grond in gebruik geweest als landbouw- en weidegrond. Uit ervaring blijkt dat deze gronden nagenoeg altijd schoon zijn. Een uitzondering hierbij is als bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt, boomgaarden aanwezig zijn geweest of sloten zijn gedempt. In onderhavig geval is, voor zover bekend, geen sprake van gebruik van bestrijdingsmiddelen, boomgaarden en/of gedempte sloten. Hiermee is geen sprake van een te verwachten verontreiniging.
Om zeker te zijn dat de bodem ter plaatse niet is verontreinigd is door een gespecialiseerd onderzoeksbureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor de gewenste activiteit. Voor het gehele onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 10 bij deze toelichting.
Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.
4.1.9 Voortoets MER-beoordeling
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:
- 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
of - 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.
4.2 Ecologie
4.2.1 Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie weten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
4.2.2 Natuurnetwerk Nederland
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is echter aan de overzijde van de Stekstraat gelegen.
Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Limburg.
Het NNN heeft geen externe werking. De bescherming van deze gebieden ziet toe op ontwikkelingen die in het NNN plaatsvinden. Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
Wel kan op een dergelijk korte afstand sprake zijn van mogelijke aantasting van (leefgebieden van) mogelijk voorkomende beschermde soorten vanuit het NNN gebied. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Soortenbescherming" (paragraaf 4.2.1.3) is, op basis van onderzoek naar mogelijk voorkomende soorten, te stellen dat met de voorgenomen ontwikkeling naar verwachting geen sprake zal zijn van aantasting van (leefgebieden van) mogelijk voorkomende beschermde soorten flora en fauna.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van een onevenredige aantasting van NNN gebieden.
4.2.3 Wet ammoniak en veehouderij
Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen. Het dichtstbijzijnde Wav-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 410 meter van de locatie (gemeten van gewenst bouwvlak tot de grens van het betreffende gebied).
Uitsnede kaart Wav-gebieden.
Bron: Provincie Limburg.
Gezien de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3.1 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Leudal voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
De gemeente Leudal heeft het gemeentelijke beleid ten aanzien van archeologie verankerd in het bestemmingsplan voor het buitengebied door middel van het opnemen van dubbelbestemmingen. De gewenste ontwikkeling vindt plaats in een gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 40 centimeter onder maaiveld.
Omdat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake zal zijn van een bodemverstoring van meer dan 1.000 m² en dieper dan 40 centimeter onder maaiveld is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van een lage verwachting op het aantreffen van intacte archeologische waarden. Er bestaan vanuit archeologisch oogpunt dan ook geen bezwaren tegen de uitvoer van de voorgenomen ontwikkeling. De onderzoeker adviseert het plangebied vrij te geven van archeologische waarden. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 12 van deze toelichting.
Indien tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen dan zal dit terstond bij het bevoegd gezag worden gemeld conform de wettelijke plicht uit artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Op basis van het archeologisch onderzoek wordt aanbevolen het plangebied vrij te geven van archeologische waarden en verwachtingen. Het bevoegd gezag (de gemeente) heeft deze aanbeveling overgenomen. De gronden zullen daarmee archeologisch worden vrijgegeven. Om deze reden is de begrenzing van de ter plaatse toegekende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' gewijzigd in die zin dat deze van het onderzochte plangebied is verwijderd.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling naar alle waarschijnlijkheid geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.
4.3.2 Cultuurhistorie
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.
Zoals te zien in de volgende figuur zijn nabij de locatie cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen en is de locatie in een cultuurhistorisch landschap gelegen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Limburg.
De locatie is in een cultuurlandschap gelegen. Een deel van dit cultuurlandschap is aangemerkt als enkeerdgrond en een ander deel van dit landschap is aangemerkt als gebied met sedert 1830 matig veranderd verkavelingspatroon. Het is van belang dat de gewenste ontwikkeling het landschap niet onevenredig zal aantasten. Bij de gewenste ontwikkeling is sprake van een relatief kleinschalige ontwikkeling. De referentiemaat voor agrarische bedrijven (1,5 hectare) wordt niet overschreden. Daarnaast is voor de gewenste ontwikkeling advies ingewonnen inzake een ontwikkeling in het invloedsgebied van de beek. Hierbij is gekeken naar de kenmerken van het landschap en op basis daarvan een advies met aanbevelingen opgesteld. Aan de hand van dit advies is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarin deze aanbevelingen zijn meegenomen om zo te komen tot een inrichting van het erf met een positieve bijdrage aan het landschap. Daarnaast wordt met de voorgenomen ontwikkeling ingezet op duurzaam en agrarisch beheer van de cultuurhistorische landschappen en natuurgebieden. Hiermee wordt bijgedragen aan een versterking van het cultuurlandschap.
De Stekstraat is aangemerkt als een hoofdweg en als andere weg ouder dan 1806. Met de voorgenomen ontwikkeling vinden geen aanpassingen aan de Stekstraat plaats. De structuur van de Stekstraat zal daarmee niet worden aangetast.
Nabij de locatie zijn een kruis en kerk met historische waarde gelegen. De ontwikkeling zal geen invloed hebben op deze elementen, waarmee deze niet onevenredig zullen worden geschaad.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
4.4 Verkeer En Parkeren
4.4.1 Infrastructuur
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Stekstraat. De locatie is voorzien van een inrit welke aansluit op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.
Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
4.4.2 Parkeren
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt berekend op basis van het gestelde in de Nota Parkeernormen van de gemeente Leudal.
In deze nota zijn parkeernormen voor verschillende typen bedrijven opgenomen. De opgenomen parkeernormen zijn minimum normen. Dit betekent dat ten minste het aantal aangegeven parkeerplaatsen gerealiseerd moet worden.
Voor agrarische bedrijven zijn geen concrete parkeernormen opgenomen. Voor agrarische bedrijven moet daarom worden aangesloten bij de normen voor bezoekers extensieve en arbeidsextensieve bedrijven. Dit is echter meer een richtlijn voor bedrijven op een industrieterrein dan voor loonwerkbedrijven. Zeker op een bedrijf als dat van de initiatiefnemer, waarin de werkzaamheden door de initiatiefnemer zelf worden uitgevoerd en geen sprake is van personeel, sluit een parkeernorm voor dergelijke bedrijven wellicht niet altijd even goed aan.
De initiatiefnemer voert zelf de bedrijfswerkzaamheden uit. Er is geen sprake van personeel in dienst. De initiatiefnemer is woonachtig in de bedrijfswoning, welke reeds is voorzien van voldoende parkeergelegenheid voor eigen auto's. Voor de initiatiefnemer is daarmee geen extra parkeergelegenheid nodig. Omdat de initiatiefnemer zelf de werkzaamheden uitvoert en er geen sprake is van personeel in het bedrijf is ook voor personeel geen parkeergelenheid nodig.
Incidenteel komen, ten behoeve van leveringen en diensten, bezoekers op het bedrijf (denk hierbij voornamelijk aan een veearts of een adviseur). In de worst-case situatie zullen twee auto's gelijktijdig op het bedrijf aanwezig zijn. Dit zal echter slechts zeer incidenteel voorkomen. Om hiervoor te voorzien in voldoende parkeergelegenheid en om rekening te houden met een mogelijke groei van de parkeerbehoefte in de toekomst wordt door de initiatiefnemer voorzien in 3 parkeerplaatsen bij het bedrijf. Dit is ruim voldoende om het parkeren geheel op eigen terrein te realiseren.
Voor de recreatiewoningen zijn ook geen specifieke parkeernormen opgenomen. Echter kan hiervoor worden aangesloten bij de norm van bungalowparken en huisjescomplexen. Voor deze voorzieningen geldt een parkeernorm van 2,2 per bungalow/huisje. Voor de recreatiewoningen kan worden aangesloten bij deze parkeernorm. Voor de vier gewenste recreatiewoningen zijn derhalve 9 parkeerplaatsen nodig (4 recreatiewoningen x 2,2 parkeerplaatsen = 8,8 parkeerplaatsen, afgerond 9 parkeerplaatsen).
De initiatiefnemer zal bij de recreatiewoningen voorzien in 9 aanvullende parkeerplaatsen. Hiermee wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de voorgenomen ontwikkeling.
De parkeerplaatsen, zowel voor het bedrijf als voor de recreatiewoningen, zijn aangegeven op de situatietekening op schaal zoals deze als bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.
Hiermee zal parkeren geheel op eigen terrein plaatsvinden.
4.4.3 Verkeersbewegingen
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het uitbreiden van een agrarisch bedrijf en het realiseren van een viertal recreatiewoningen, welke als nevenactiviteit bij het bedrijf zullen worden geëxploiteerd.
In de totale bedrijfssituatie zal, in een worst-case scenario, sprake zijn van het volgende aantal verkeersbewegingen:
- Vrachtverkeer voor de aan- en afvoer van dieren, voer en goederen: maximaal 8 voertuigen (dus maximaal 16 verkeersbewegingen) per maand;
- Tractorbewegingen voor het inkuilen van voer en werkzaamheden op het land: maximaal 8 voertuigen (dus maximaal 16 verkeersbewegingen) per maand;
- Personenauto's (eventueel met trailer) ten behoeve van privébewegingen en met een auto in het veld voor het halen en brengen van dieren of het begeleiden van dieren: maximaal 10 voertuigen (dus maximaal 20 verkeersbewegingen) per dag.
Terug gerekend naar een aantal verkeersbewegingen per dag zal sprake zijn van gemiddeld 1 verkeersbeweging per dag met vrachtverkeer en/of landbouwverkeer (tractoren) en gemiddeld 20 verkeersbewegingen per dag met personenvervoer.
Bij deze verkeersbewegingen is uitgegaan van de worst-case situatie. In de praktijk zal doorgaans sprake zijn van minder verkeersbewegingen.
Naast de vaste verkeersbewegingen is incidenteel, slechts één dag per jaar, voor de afvoer van mest sprake van 20 voertuigen (dus 40 verkeersbewegingen) met tractoren. Dit is slechts één dag per jaar in de periode februari tot maart.
Een totale bedrijfssituatie met ongeveer 21 verkeersbewegingen per dag (waarvan slechts 1 met tractor of vrachtverkeer) betreft geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Dit is nog minder dan 1 beweging per uur. Gemiddeld betekent dit elke 2 uur één voertuig. Dit is op basis van het normale wegverkeer verwaarloosbaar.
Naast verkeersbewegingen ten behoeve van het bedrijf zullen verkeersbewegingen ten behoeve van de recreatiewoningen plaatsvinden. Dit betreffen echter uitsluitend verkeersbewegingen met personenvervoer en niet met (zwaar) landbouwverkeer en/of vrachtverkeer. Bij de gewenste ontwikkeling wordt voorzien in 4 recreatiewoningen. Het is daarbij van belang te kijken naar hoeveel verkeersbewegingen een recreatiewoning gemiddeld genomen genereert.
De handreiking "Verkeersgeneratie voorzieningen" (CROW) bevat kengetallen ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking voor diverse voorzieningen.
Recreatiewoningen zijn niet in de handreiking genoemd. Derhalve is aansluiting gezocht bij het kengetal voor bungalowparken. De verkeersgeneratie van bungalows bedraagt volgens deze handreiking gemiddeld één verkeersbeweging per weekdag per bed. Per recreatiewoning zal worden voorzien in ongeveer 6 slaapplaatsen, waarmee in totaal sprake zal zijn van 24 bedden. Per dag zal er daarmee, bij een volle bezetting, sprake zijn van gemiddeld 24 verkeersbewegingen met personenvervoer. Dit is gemiddeld slechts één verkeersbeweging met personenvervoer per uur. Ook dit is op basis van het normale wegverkeer verwaarloosbaar.
Bij de verkeersbewegingen is uitgegaan van een volle bezetting en de worst-case situatie op het bedrijf. De daadwerkelijke aantallen zullen in de praktijk vaak lager liggen.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Wateraspecten
4.5.1 Voorgenomen activiteit
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van uitbreiding van een agrarisch bedrijf en het oprichten van een viertal recreatiewoningen.
Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:
- Bij een bui in de situatie T=10 (een bui die gemiddeld eens in de 10 jaar voorkomt) geldt een buffer voor compenserende waterberging van 44 mm (0,044 m).
- Bij een bui in de situatie T=100 (een bui die gemiddeld eens in de 100 jaar voorkomt) geldt een buffer voor compenserende waterberging van 84 mm (0,084 m).
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen met ongeveer 3.200 m2. Tevens zal worden voorzien in ongeveer 2.350 m² aan erfverharding. De totale toename van het verharde oppervlak komt daarmee op ongeveer 5.550 m². Vanuit het beleid van het waterschap geldt hierbij een buffer van 0,044 meter in de situatie T=10. Op basis hiervan is voor de situatie T=10 een compensatie nodig van 5.550 x 0,044 = 244,2 m³, afgerond 245 m³.
Daarnaast moet worden verantwoord hoe met de situatie T=100 wordt omgegaan. Voor T=100 geldt een buffer van 0,084 meter. Indien op eigen terrein voldoende ruimte beschikbaar is mag, in plaats van compensatie, ter plaatse sprake zijn van inundatie. Dit houdt in dat een deel van het terrein gedurende één dag onder water mag staan, mits dit niet leidt tot wateroverlast voor omliggende percelen. Op eigen terrein is voldoende ruimte (weidegrond) aanwezig voor inundatie. Het is daarmee niet noodzakelijk te voorzien in aanvullende compensatie voor de situatie T=100.
Compensatie zal plaatsvinden door middel van waterberging. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Compenserende waterberging" (paragraaf 4.5.2).
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:
- zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
- duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
- een bergingsvoorziening gerealiseerd.
De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd.
Het bedrijfsafvalwater wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd. Hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken opgevangen in een bergingsvoorziening. Hiermee is geen sprake van afkoppeling van hemelwater naar Rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Het hemelwater afkomstig van de voeropslagen op het bedrijf wordt opgevangen in een aparte voorziening, waarin ook de perssappen worden opgevangen. Hiermee wordt menging van hemelwater dat afstroomt op oppervlakte en/of grondwater met perssappen voorkomen. Het hemelwater afkomstig van de voeropslag wordt tegelijkertijd met de perssappen afgevoerd en verwerkt.
Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.
4.5.2 Compenserende waterberging
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling 245 m3 aan compenserende waterberging nodig.
Het is van belang dat de gewenste bergingsvoorziening boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wordt uitgevoerd, zodat het water ruimte heeft te infiltreren of vertraagd af te stromen naar het oppervlaktewater. Zoals te zien in de volgende figuur bedraagt de GHG ter plaatse tussen de 80 en 140 centimeter onder het maaiveld (gemiddeld 110 centimeter onder het maaiveld).
Uitsnede kaart grondwaterstanden.
Bron: Alterra Wageningen UR.
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak ter plaatse zal door de initiatiefnemer ter plaatse een infiltratievoorziening aanleggen. Deze voorziening zal voldoende groot worden aangelegd om de gestelde capaciteit te kunnen bergen. De gewenste ligging en nadere uitwerking van de gewenste bergingsvoorziening is opgenomen in de situatietekening op schaal, zoals als bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.
Mogelijk is voor de gewenste waterbergingsvoorziening een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een ontheffing op de Keur van het Waterschap en/of een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Mocht een dergelijke vergunning en/of ontheffing nodig zijn dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
"Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
- a. de bouw van een of meer woningen;
- b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
- d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub a en/of b van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan, project of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte plankosten, kosten van de procedure, kosten voor eventuele planschade en kosten voor het vastleggen van de landschappelijke inpassing voor rekening van de initiatiefnemer zijn.
Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Leudal" en het Reparatie- en Veegplan "Buitengebied Leudal 2016" van gemeente Leudal en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling heeft de initiatiefnemer een dialoog met de omgeving gevoerd waarin de plannen zijn toegelicht aan omwonenden en belanghebbenden. De uitvoering en uitkomsten uit deze dialoog zijn nader omschreven in de paragraaf "Omgevingsdialoog" (paragraaf 5.2.1).
5.2.1 Omgevingsdialoog
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling heeft de initiatiefnemer een zorgvuldige dialoog gevoerd met de omgeving, waarin de voorgenomen ontwikkeling is toegelicht aan omwonenden en belanghebbenden. Daarbij zijn de omwonenden en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om eventuele reacties en/of bezwaren op de plannen van de initiatiefnemer kenbaar te maken.
De initiatiefnemer heeft ervoor gekozen om de omwonenden en belanghebbenden persoonlijk te bezoeken om de plannen toe te lichten. Tijdens de gesprekken zijn de plannen voor het doorontwikkelen van de agrarische locatie Stekstraat 18 te Baexem doorgenomen. Aan de orde zijn gekomen:
- de uitbreiding van het agrarisch bouwblok t.b.v. de nieuwbouw van de zoogkoeien- en de schapenstal.
- de bestemmingsplanwijziging t.b.v. de bouw van een of meerdere recreatiewoningen.
- de landschappelijke inpassing van het toekomstig bouwblok en de gebouwen.
- de renovatie van de woning (op termijn).
Aan de hand van het landschapsinpassingsplan zijn de plannen besproken. Er is gekeken naar de situering van de woning van betrokken ten opzichte van het plangebied. Hierbij is ook gekeken naar het uitzicht dat bewoner heeft op de nieuwe situatie. Daarbij is een toelichting gegeven op de plannen zoals nader zijn omschreven in dit plan.
De plannen zijn door de buurtbewoners in goede orde ontvangen. De initiatiefnemer is een warm welkom geheten door de buurt. Ook het landschapsinpassingsplan wordt als positief gezien. Hierdoor vallen de stallen minder op in het landschap. Daarnaast probeert de initiatiefnemer met zoveel mogelijk zaken rekening te houden, zoals de glooiing van het landschap, beschermd beekdal, landschappelijke inpassing in de natuurlijke omgeving en de historie van de omgeving en de boerderij.
Tijdens de dialoog zijn de omwonenden op de volgende adressen bezocht:
- Stekstraat 15 te Baexem;
- Stekstraat 21 te Baexem;
- Stekstraat 30 te Baexem;
- Beekkant 17 te Baexem;
- Beekkant 26 te Baexem;
- Beekkant 29 te Baexem;
- Beekkant 29a te Baexem;
- Rijksweg 2 te Baexem;
- Baexemerweg 2 te Horn.
Van alle bezochte partijen hadden alleen de bewoners van de woningen aan de Stekstraat 15, de Beekkant 29 en de Beekkant 29a aanvullende vragen en/of opmerkingen. De overige omwonenden hebben aangegeven geen opmerkingen en bezwaren te hebben.
De bewoners van de woningen gelegen aan de Beekkant 29 en 29a hebben vragen over uitzicht op de stallen, geur- en of geluidsoverlast. Zij geven aan hier als particuliere bewoners te wonen op het platteland. Hierbij geven ze aan dat ze zich af vragen welke invloed de bedrijfsverplaatsing naar de stekstraat heeft op hun leefgenot (geur, geluid, vliegen e.d.). Ze willen zich hier graag een voorstelling van kunnen maken hoe dit gaat worden, maar begrijpen ook dat dit pas duidelijk wordt als alles gerealiseerd wordt.
Hierbij heeft de initiatiefnemer aangegeven dat wordt gewerkt volgens de regels die er zijn en binnen de normen die gelden, maar dit neemt niet weg dat buurtbewoners hieraan andere waarden toekennen.
De initiatiefnemer heeft aangegeven dat als er zich zaken voordoen die overlast veroorzaken dat deze rechtstreeks gemeld worden aan de initiatiefnemer, waarbij men met elkaar in gesprek gaat en wordt gezocht naar een oplossing voor de toekomst.
Afgesproken is om een veldbijeenkomst te houden met de bewoners van Beekkant 29a om enerzijds te kijken naar de situering van de stallen en de mogelijke gevolgen voor het uitzicht. Anderzijds om te kijken welke de meest geschikte locatie is voor de mestopvang.
Deze veldbijeenkomst op de planlocatie Stekstraat 18 is gehouden op 11 september 2018. Hierbij zijn de contouren van de toekomstige stallen als mede de grens van het toekomstig bouwblok uitgezet zodat hiervan een beeld gevormd kon worden. Ook is gesproken over de mestopslag. Deze is nu gesitueerd achter de stallen en gelegen tussen de bewoners van beekkant 29 en 29a en de Stekstraat 21. Doordat deze enigszins verdiept komt te liggen (door het afvlakken van het bouwvlak en de landschappelijke inpassing) werd dit niet als storend ervaren. Hierbij is tevens aangegeven dat de mestopslag bij geuroverlast wordt afgedekt met plastic. Voorts werd opgemerkt dat de robuustheid van de plannen meeviel en dat de gevolgen van bijvoorbeeld de uitstoot van fijnstof e.d. beperkt zijn omdat het een schapenhouderij betreft.
De initiatiefnemer heeft getracht zo goed mogelijk weer te geven hoe de nieuwe situatie er uit komt te zien.
Na afloop werd aangegeven dat het prettig was om de situatie op de locatie zelf te bekijken en een vervolg gesprek te hebben. Naar aanleiding van dit gesprek hebben de bewoners van de Beekkant 29 en 29a een korte mail met een verslag gestuurd, waarin zij aangeven de dialoog als prettig te hebben ervaren en dat er voldoende aandacht aan de vragen en wensen die zij hebben gesteld is geschonken. Zij geven aan geen bezwaren te hebben op de plannen en zullen contact onderhouden met de initiatiefnemer.
Op zondag 22 augustus 2018 is gesproken met bewoners van Stekstraat 21. Hier is kort met de bewoners gesproken en aangegeven dat we plannen hebben de bestaande locatie uit te breiden.
Zij gaven aan sinds kort huurder te zijn van het pand en hebben ons doorverwezen de eigenaar van het pand, tevens eigenaar van het pand aan de Stekstraat 15. De locatie Stekstraat 15 is de dichtstbijzijnde burgerwoning ten opzichte van de planlocatie. Door de bouw van de stallen en de landschappelijke inpassing zal de omgeving veranderen.
De plannen zijn door de initiatiefnemer nader toegelicht aan de eigenaar van de betreffende panden. Zij hebben vragen over de invloed van de uitbreiding op de woning. Hierbij zijn zaken besproken als geur, geluidsoverlast en mogelijke vliegenoverlast. De initiatiefnemer heeft aangegeven binnen de wettelijke regels en normen te zullen werken en zoveel mogelijk rekening te houden om de overlast op de betreffende woningen zo beperkt mogelijk te houden.
De initiatiefnemer zal goede contacten onderhouden in de buurt en zal bij eventuele klachten uitvoerig overleggen over hoe hier mee om te gaan in de toekomst. De betrokkenen kijken met een goed gevoel terug op de gehouden dialoog.
Hiermee is sprake van een goede en zorgvuldige dialoog met de omgeving, waarmee er sprake is van maatschappelijke betrokkenheid bij de plannen. De betrokkenen hebben aangegeven geen bezwaar te zullen maken op de plannen, waarmee het plan maatschappelijk haalbaar wordt geacht.
5.3 Handhaving
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Leudal vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Doel En Reikwijdte
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
- 1. goede ruimtelijke ordening;
- 2. uitvoerbaarheid.
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:
- 1. het bebouwen van de gronden;
- 2. het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
6.2.1 De toelichting
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).
Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.
Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
6.2.2 De planregels
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels:
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald; - 2. Bestemmingsregels:
In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld; - 3. Algemene regels:
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen; - 4. Overgangs- en slotregels:
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Bijlagen bij de planregels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
6.2.3 De verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
6.3 Voorliggend Bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Agrarisch', waarbij de functie van het uitvoeren van het gewenste agrarisch bedrijf wordt neergelegd.
- 'Waarde - Archeologie 5', waarbij de bescherming van archeologische waarden in de grond wordt geborgd.
Dit plan kent de volgende noemenswaardige bijzonderheden:
- Ten behoeve van de gewenste recreatiewoningen zal ter plaatse de aanduiding 'recreatiewoning' worden opgenomen. Op basis van de regels wordt binnen deze aanduiding het gebruik van maximaal 4 recreatiewoningen mogelijk gemaakt. Permanente bewoning wordt in de regels uitgesloten.
- Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is het bouwvlak ter plaatse vergroot. Het aangepaste bouwvlak is op de verbeelding opgenomen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).
Hoofdstuk 7 Procedure
Op onderhavig plan is de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In het kader van deze procedure wordt het voorliggende plan in verschillende planfasen beoordeeld en ter inzage gelegd.
Het voorliggende plan is in concept opgesteld en door zowel initiatiefnemer als gemeente en Omgevingsdienst beoordeeld. In deze fase is het plan beoordeeld op ruimtelijke en milieutechnische aspecten en op de haalbaarheid. Daarnaast is het plan in deze fase getoetst aan het ruimtelijk beleid van de verschillende overheden.
Het concept is aan de verschillende vooroverlegpartners (provincie, waterschap en rijksdiensten) informeel ter beoordeling aangeboden. De vooroverlegpartners hebben geen opmerkingen geplaatst en kunnen instemmen met de voorgenomen ontwikkeling.
Het plan is, omdat het vooroverleg reeds informeel heeft plaatsgevonden, als ontwerp ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van PM tot en met PM voor eenieder ter inzage gelegen. De datum van publicatie van het ontwerpbestemmingsplan en de wijze waarop het plan geraadpleegd kon worden is gepubliceerd in de Staatscourant, op de gemeentelijke website en in de lokale huis-aan-huis bladen van de gemeente. Tijdens de ter inzage termijn van het ontwerpbestemmingsplan is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn tijdens deze ter inzage termijn PM zienswijzen op het plan ingediend.
Het plan is op PM door de gemeenteraad van de gemeente Leudal op PM vastgesteld. Het vastgestelde bestemmingsplan heeft voor eenieder van PM tot en met PM ter inzage gelegen. De datum van publicatie van het vastgestelde bestemmingsplan en de wijze waarop het plan geraadpleegd kon worden is gepubliceerd in de Staatscourant, op de gemeentelijke website en in de lokale huis-aan-huis bladen van de gemeente. Tijdens de ter inzage termijn van het vastgestelde bestemmingsplan zijn de indieners van een zienswijze en belanghebbenden die, wegens overmacht of omstandigheden niet eerder in de gelegenheid zijn geweest een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan, in de gelegenheid gesteld om beroep aan te tekenen op het vastgestelde bestemmingsplan. Tijdens de ter inzage termijn van het vastgestelde bestemmingsplan zijn PM beroepsschriften ingekomen.
Het plan is op PM onherroepelijk in werking getreden.
Bijlage 1 Monumentenlijst Leudal
Bijlage 1 Monumentenlijst Leudal
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Nota Kwaliteit
Bijlage 4 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 4 Landschappelijk inrichtingsplan
Bijlage 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Nevenfuncties En Opvolgfuncties
Bijlage 5 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Nevenfuncties en opvolgfuncties
Bijlage 6 Nota Parkeernormen
Bijlage 7 Kaart Natura 2000 Gebieden
Bijlage 7 Kaart Natura 2000 gebieden
Bijlage 1 Beschrijving Bedrijfsfilosofie En Bedrijfsstrategie
Bijlage 1 Beschrijving bedrijfsfilosofie en bedrijfsstrategie
Bijlage 2 Situatietekening Op Schaal
Bijlage 2 Situatietekening op schaal
Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 3 Landschappelijk inrichtingsplan
Bijlage 4 Advies Kwaliteitscommissie
Bijlage 4 Advies Kwaliteitscommissie
Bijlage 5 Resultaten Geurberekening Geurbelasting Aan Omgeving
Bijlage 5 Resultaten geurberekening geurbelasting aan omgeving
Bijlage 6 Resultaten Geurberekening Woon- En Leefklimaat Recreatiewoningen
Bijlage 6 Resultaten geurberekening woon- en leefklimaat recreatiewoningen
Bijlage 7 Resultaten Berekening Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Resultaten berekening luchtkwaliteit
Bijlage 8 Zoönosen Certificaat Gd
Bijlage 8 Zoönosen certificaat GD
Bijlage 9 Verklaring Provinos Op Gebied Van (Volks)gezondheid
Bijlage 9 Verklaring Provinos op gebied van (volks)gezondheid
Bijlage 10 Bodemonderzoek
Bijlage 11 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 11 Onderzoek flora en fauna
Bijlage 12 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 12 Archeologisch onderzoek