KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 3
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsleiding
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Het Initiatief
2.3 Landschappelijk Inpassing En Ruimtelijke Kwaliteit
3 Beleid
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Randvoorwaarden
4.1 Inleiding
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bodem
4.6 Geur
4.7 Stikstof
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Water
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
4.12 Natuur
4.13 Verkeer En Parkeren
4.14 Duurzaamheid
4.15 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Planstukken
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
5.3 Toelichting Op De Regels
6 Handhaving
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Kennisgeving
7.4 Vooroverleg
7.5 Inspraak En Overleg

Bergerstraat 34

Bestemmingsplan - gemeente Leudal

Vastgesteld op 16-03-2021 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bergerstraat 34' met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP20NeBergerstr34-VG01 van de gemeente Leudal.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.6 achtergevel:

de van de openbare weg en/of fiets- en voetpad afgekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.7 achtergevelrooilijn:

denkbeeldige lijn van de achtergevel van een hoofdgebouw (evenwijdig aan de openbare weg), die is doorgetrokken naar de zijdelingse perceelgrenzen van het bouwperceel, met dien verstande dat:
  1. indien op het bouwperceel sprake is van een woning, niet zijnde een bedrijfswoning, met bijbehorende bouwwerken, de woning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
  2. indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
  3. indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van één achtergevelrooilijn;
  4. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een (niet gekoppeld) bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
  5. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen met bedrijfsgebouwen op een gekoppeld bouwperceel, een bedrijfswoning op ieder afzonderlijk bouwvlak als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, een paardenhouderij hieronder begrepen.

1.9 agrarisch hulpgebouw:

een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten het agrarisch bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.

1.10 ambachtelijk bedrijf:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.11 antenne-installatie:

zendinstallatie ten behoeve van telecommunicatie.

1.12 appartementenhotel:

een gebouw dat bestaat uit wooneenheden, al dan niet deel uitmakend van een hotel, uitsluitend bestemd om te dienen als recreatief woonverblijf voor een persoon, gezin of andere groep personen, die daar geen hoofdwoonverblijf hebben.

1.13 bebouwde kom:

het gebied dat door zijn 'samenhangende woonbebouwing' als bebouwde omgeving wordt aangemerkt. De aard van de omgeving is hierbij bepalend. Het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is hierbij niet maatgevend.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bed and breakfast:

een binnen een (bedrijfs)woning gelegen voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid, zonder kookgelegenheid.

1.16 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.17 bedrijf aan huis:

het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit dan wel naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van:
  • erotisch getinte bedrijvigheid
  • detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verbandhoudende met de activiteiten.

1.18 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer (agrarische) bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale overdekte vloeroppervlakte van de begane grond en eventuele verdieping(en) van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.20 bedrijfswoning:

een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.21 beeldkwaliteit:

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.

1.22 beperkt kwetsbaar gebied:

  1. .
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
    2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. kantoorgebouwen, met uitzondering van kantoorgebouwen met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
  3. hotels en restaurants, met uitzondering van hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
  4. winkels, met uitzondering van complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  5. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, met uitzondering van kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  7. bedrijfsgebouwen, met uitzondering van gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;
  8. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  9. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.23 beroep aan huis:

een beroep of het verlenen van diensten op administratief, consument verzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verbandhoudende met de activiteiten, is niet toegestaan.

1.24 bestaand:

  1. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn krachtens een omgevingsvergunning of krachtens een omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd.

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.

1.28 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.30 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.34 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 buitenopslag:

het opslaan van goederen in de buitenlucht.

1.36 chalet:

een gebouw, geen recreatiewoning zijnde en niet fungerende als hoofdverblijf, bestemd voor tijdelijk recreatief verblijf door één persoon of meerdere personen, die elders zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, met dien verstande dat het gebouw geen vaste verankering aan de grond heeft en binnen 24 uur demontabel is alsmede grotendeels uit hout of kunststof bestaat.

1.37 co-vergisting:

het gelijktijdig vergisten van verschillende biomassastromen in een vergistingsinstallatie tot eindproducten krachtens de Meststoffenwet, waarbij biogas, elektriciteit en warmte als bron voor duurzame energie wordt geproduceerd. Het bewerkingsprocedé bestaat uit het vergisten van tenminste 50% dierlijke mest aangevuld met eigen of van derden afkomstige co-substraten (organische materialen zoals maïs, gras, glycerine, restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie).

1.38 containerveld:

een specifieke vorm van een permanente teeltondersteunende voorziening waarbij grond is voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.39 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in reliëf, verkaveling, slotenpatroon of architectuur. Archeologische waarden zijn hieronder begrepen.

1.40 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horecabedrijven.

1.41 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.42 erotisch (getint) bedrijf:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een erotisch (getint) bedrijf wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.43 evenementen:

een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak.

1.44 extensief recreatief medegebruik:

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten die geen specifiek beslag leggen op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.45 extensieve veehouderij:

het bedrijfsmatig houden van dieren waarbij kleine groepen dieren gevoed worden op grote oppervlaktes land.

1.46 extensiveringsgebied:

een gebied waarbinnen het primaat ligt bij verbetering van groene en blauwe waarden en van de milieukwaliteit en waarbinnen op grond van de regels beperkingen gelden ten aanzien van de ontwikkeling van intensieve veehouderij. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is binnen een extensiveringsgebied niet toegestaan. Bestaande bouwmogelijkheden binnen het bestaande onbenutte bouwvlak én ter plaatse van het extensiveringsgebied blijven behouden.

1.47 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.48 geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder):

hieronder worden verstaan gevoelige functies ten aanzien van: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.

1.49 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.

1.50 gevellijn:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die als uitgangspunt geldt bij het bepalen van de situering van een nieuw te realiseren woning.

1.51 gevoelig object:

object waar personen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven;

1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel, niet zijnde een intensieve veehouderij of intensieve graasdierveehouderij. Een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft bijvoorbeeld een melkveehouderij (met niet meer dan 200 melkkoeien), een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf.

1.53 hobbymatig:

het niet-bedrijfsmatig, niet-commercieel maar als vrijetijdsbesteding uitvoeren van activiteiten. Vanuit deze activiteiten wordt geen hoofdinkomen gegenereerd.

1.54 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Indien op een perceel een (bedrijfs)woning aanwezig is, wordt deze (bedrijfs)woning gezien als hoofdgebouw;

1.55 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.56 intensieve veehouderij:

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt onder andere gedoeld op varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, vleesstieren, (vlees)geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders of een combinatie daarvan.

1.57 kamerbewoning:

een woning die, al dan niet mede door de rechthebbende, duurzaam en (nagenoeg) zelfstandig kamergewijs wordt bewoond en welke niet valt aan te merken als het verstrekken van logies. Kamerbewoning wordt alleen toegestaan in de woning en niet in (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken.

1.58 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.59 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.60 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.

1.61 kernrandzone:

een zone van 200 meter rond de kern.

1.62 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, bevattende bedrijvigheid van milieucategorie 1 en agrarische bedrijvigheid van milieucategorie 1 en 2, bij een andere hoofdfunctie en met een maximale Standaard Verdiencapaciteit van € 25.000 per jaar, dan wel een omvang van maximaal 0,75 arbeidsjaar.

1.63 kortlopend evenement:

een jaarlijks terugkerend evenement met een duur van meer dan 1 dag tot maximaal 7 dagen, inclusief het opbouwen en afbreken.

1.64 kraamstal:

stal ten behoeve van de stalling van dieren gedurende de periode van het kraamproces.

1.65 kunstwerken:

overige bouwwerken van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

1.66 kwaliteitscommissie:

de commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatiemaatregelen.

1.67 kwetsbare object:

  1. woningen, woonschepen en woonwagens, met uitzondering van:
    1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.68 Limburgs Kwaliteitsmenu:

het Limburgs Kwaliteitsmenu 2012, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 12 januari 2010 als uitwerking van de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering, met daarin verwerkt de aanpassingen zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 2 januari 2012 en alle aanpassingen die daarin nog verwerkt zullen worden.

1.69 mestverwerking:

het proces om (drijf) mest af te breken door onder andere mestvergisting om te zetten in nieuwe en bruikbare producten zoals energie uit biomassa of te bewerken tot kwalitatief hoogwaardige meststoffen.

1.70 Nota kwaliteit:

de Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal, waarin de uitgangspunten waarbinnen de gemeente initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Leudal een kwaliteitsbijdrage gaat vragen, ter uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu, zoals opgenomen als 'Bijlage 1 Nota Kwaliteit' bij deze regels.

1.71 ondergeschikt bouwdeel:

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk.

1.72 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel die niet zelfstandig functioneert, maar dient als aanvulling op en ter ondersteuning van een andere (hoofd)functie.

1.73 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.74 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde:

werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.

1.75 onderkomen:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.76 openbare weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen inclusief bermsloten (tertiare watergang/C-watergang) of zijkanten. Tot de openbare weg behoren ook trottoirs, voetpaden, voetgangersgebieden, rijwielpaden en parkeerplaatsen/-terreinen. Watergangen met een primaire (A-watergang) of secundaire (B-watergang) functie behoren niet tot de openbare weg.

1.77 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.78 overkapping:

een gebouw met minimaal een open wand.

1.79 paardenbak:

Een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden. Een paardenbak is al dan niet omheind door een constructie van enige omvang met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter.

1.80 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.81 parkeervoorziening:

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.82 parkeren:

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.

1.83 peil:

  1. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  2. Voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
  3. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.84 permanente bewoning:

het gebruiken van een woning ten behoeve van hoofdverblijf, hetgeen aantoonbaar dient te zijn middels controle van de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens en / of het geheel van feiten en omstandigheden.

1.85 POL belangen:

(ruimtelijke) belangen waarvan de provincie met haar Provinciaal OmgevingsPlan heeft aangeven dat die op provinciaal niveau van belang zijn.

1.86 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een ander tegen vergoeding.

1.87 recreatiewoonverblijf:

een gebouw, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond.

1.88 ruimtelijke kwaliteit:

de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van verschillende belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

1.89 schuilgelegenheid:

een bouwwerk dat een dier de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij het dier vrij in en uit kan lopen.

1.90 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
  1. een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. een seksautomatenhal;
  4. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.91 stacaravan:

onderkomen dat uitsluitend of in hoofdzaak dienst doet of kan doen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meerdere personen die elders zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch niet bestemd is om regelmatig op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een motorvoertuig te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan aangebrachte wijzigingen en/of voorzieningen niet meer geschikt zijn om te worden verreden, wordt het aangemerkt als stacaravan.

1.92 stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.

1.93 straatmeubilair:

op, aan of boven de openbare weg respectievelijk openbare ruimte geplaatste of hangende goederen, waaronder begrepen zitbanken, lantaarnpalen, prullenbakken, fietsenrekken, bloembakken-/potten, spandoeken, vlaggenmasten, (uithang-)borden, abri's, bushaltes, (straat-)verlichting en dergelijke.

1.94 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen/constructies (inclusief containervelden) met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een beter kwaliteit product. Afdekfolie alléén, dus zonder enige constructie, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet gezien als een teeltondersteunende voorziening waarvoor de regelingen zoals opgenomen gelden.

1.95 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen waarvan de hoofdconstructie niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig zijn (al dan niet in een aaneengesloten periode) en na de teelt worden opgeruimd en van het veld worden verwijderd. Ter verduidelijking: regenkappen mogen permanent aanwezig zijn maar de afschermende folie/het plastic niet meer dan 6 maanden per jaar.

1.96 trekkershut:

een hut met slaapgelegenheden en eventuele andere voorzieningen waarvoor een bouwvergunning is vereist en die dienst doet als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.97 tuin:

omheind of afgeperkt stuk grond, behorende bij een hoofdgebouw en/of woning, dat is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verharding(en) ten behoeve van het gebruiksgenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw en/of woning.

1.98 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan "Bergerstraat 34" bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met NL.IMRO.1640.BP20NeBergerstr34-VG01.

1.99 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel, trekkershut of camper, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.100 verkoopstandplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.101 vloeroppervlakte:

de oppervlakte van ruimtes binnen een gebouw ten behoeve van een in het bestemmingsplan benoemde vorm van gebruik.

1.102 voorgevel:

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.103 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) van het hoofdgebouw die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen, met dien verstande dat:
  1. indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
  2. indien op het bouwperceel sprake is van een woning met bijgebouwen, de woning, niet zijnde een bedrijfswoning, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
  3. indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van twee voorgevelrooilijnen;
  4. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.

1.104 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.

1.105 waterhuishoudkundige voorzieningen:

waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.106 weg:

een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

1.107 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.

1.108 woning(en)

onder 'woning' wordt verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden, waarbij de volgende type woningen worden onderscheiden:
  1. aaneengebouwde woning: een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een appartementencomplex en niet onderling gekoppeld.
  2. bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar ge!et op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
  3. gestapelde woningen: woningen waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd.
  4. halfvrijstaande woning: een woning waarvan het hoofdgebouw met één gevel gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.
  5. hoekwoning: woning gelegen op de hoek van twee openbare wegen, fiets- en/of voetpaden.
  6. levensloopbestendige woning: een woning die het mogelijk maakt ook aan het eind van de menselijke levensloop zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, al dan niet met gebruik van zorg, waarbij de zogenaamde primaire verblijfsruimtes (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op de begane grond bevinden.
  7. recreatiewoning/recreatiewoonverblijf: een gebouw, geen bouwkeet, (sta-)caravan, chalet of bouwsel op wielen zijnde, bestemd voor tijdelijk recreatief verblijf door een persoon, (deel van een) gezin of een groep mensen en dat niet fungeert als hoofdverblijf.
  8. vrijstaand geschakelde woningen: minimaal 2 vrijstaande woningen waarbij de woning met de zijgevel van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aaneengebouwd is aan de aan de andere zijde gelegen zijgevel van een hoofdgebouw.
  9. vrijstaande woning: een woning die noch met het hoofdgebouw noch met een bijbehorend bouwwerk gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.
  10. zorgwoning: een nultredenwoning met (extramurale) zorggarantie op maat.

1.109 woonurgent:

de dringende noodzaak om te beschikken over een woonruimte waarbij een woningzoekende op basis van een beschikking in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt ingedeeld.

1.110 zijgevel

de gevel van een woning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing niet als voorgevel of achtergevel wordt aangemerkt.

1.111 zijgevellijn

een als zodanig op de verbeelding aangeduide bouwgrens die loopt langs de zijgevel van een hoekwoning tot aan de bouwperceelgrens.

1.112 zolder

ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine of gebogen daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de betreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.

Artikel 2 Wijze Van Meten


Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine of windmachine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine of windmachine.

2.7 afstand tot de bouwperceelgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 3

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
  7. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  8. ter waarborging van de externe veiligheid;
  9. ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.
Omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 1 Nota Kwaliteit' bij de regels, in acht genomen. Indien sprake is van 'POL belangen' winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. uitoefening van bedrijf aan huis, zoals vermeld in categorie 1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels), of beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 5.1;
  3. een bed & breakfast in de woning voor maximaal 2 slaapplaatsen;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tevens voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  5. landschappelijke inpassing, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing plaatsvindt overeenkomstig het in bijlage 5 opgenomen inpassingsplan;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. parkeervoorzieningen, toegangswegen, inritten en overige terreinverhardingen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. voorzieningen van algemeen nut;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13 lid 1.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
  7. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  8. ter waarborging van de externe veiligheid;
  9. ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.
Omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 1 Nota kwaliteit' bij de regels, in acht genomen. Indien sprake is van 'POL belangen' winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsleiding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en onderhoud van een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Ter plaatse van de 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' is de hart van hoogspanningsverbinding gelegen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13 lid 1.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarde, dat:
  1. de belangen met betrekking tot de veiligheidsaspecten van de betrokken leidingen dit toelaten;
  2. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
  3. geen verblijfsfuncties zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012 worden gerealiseerd, tenzij dit plaatsvindt bij een bestaand gevoelig object.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

7.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

7.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

8.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Overige zone – kernrandzone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernrandzone' mag geen uitbreiding plaatsvinden van de bestaande intensieve veehouderij. Uitbreiding van het aantal dieren is niet toegestaan.

9.2 Vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen

Een omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.

10.2 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
  1. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, tot maximum 2 meter, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, tot maximum 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
onder de voorwaarden dat:
  1. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  2. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast.

10.3 Verkoopstandplaats

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor het innemen van een verkoopstandplaats voor zelfgemaakte, - bewerkte, - gekweekte, en/of - geteelde agrarische producten, met dien verstande dat de verkoopstandplaats uitsluitend in de maanden april tot en met juli mag worden ingenomen.

10.4 Servicepunten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor de realisatie van een servicepunt ter bevordering van de leefbaarheid mits:
  1. voldaan wordt aan de bouwregels behorende bij de betreffende bestemming;
  2. sprake is van de aanduiding 'overige zone - kernrandzone';
  3. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het servicepunt, met een maximum van 80 m²;
  4. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de realisatie van het servicepunt;
  5. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
  6. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.

10.5 Antenne-installaties

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor het oprichten van:
  1. antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, voor zover niet vergunningsvrij, waarbij plaatsing op gebouwen niet zijnde woningen de voorkeur heeft, en geen sprake is van:
    1. een monument;
    2. aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
    3. aantasting van het woonklimaat.
  2. vrijstaande antenne-installaties die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, mits:
    1. de bouwhoogte van de antenne-installatie maximaal 40 meter bedraagt;
    2. de antenne-installatie inclusief de bijbehorende technische installaties en de bedrading worden ingepast in de omgeving;
    3. geen sprake is van landschappelijk en/of ruimtelijke verstoring;
    4. zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van:
      • site sharing;
      • plaatsing op bestaande overige bouwwerken;
      • enkele hoge masten in plaats van meerdere lage masten;
    5. bij het oprichten van antenne-installaties wat betreft plaatsing daarvan de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
      • in eerste instantie moet de antenne-installatie worden geplaatst op, aan of bij infrastructurele werken;
      • indien plaatsing zoals genoemd onder I. om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antenne-installatie bij gebouwen geplaatst;
      • indien plaatsing zoals genoemde onder I. en II. niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de rand van bossen voorgestaan;
      • indien plaatsing zoals genoemd onder I., II., en III. niet mogelijk is, wordt plaatsing in open gebied toegestaan.

10.6 Erfafscheiding

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en hogere erfafscheidingen voor de voorgevel toestaan, onder de voorwaarde dat:
  1. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  2. uitsluitend transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen worden toegepast, eventueel met haagdragende constructie;
  3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. de verkeerssituatie het plaatsen van de erfafscheiding toelaat;
  5. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  6. advies ingewonnen wordt bij de kwaliteitscommissie.

10.7 Kortlopende evenementen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en kortlopende evenementen toestaan, onder de voorwaarde dat:
  1. een evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief het opbouwen en afbreken;
  2. er maximaal 3 evenementen per jaar per afzonderlijk perceel plaatsvinden;
  3. er geen sprake is van een onevenredig effect op de natuurlijke waarden;
  4. een evenement niet wordt toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - natura 2000-gebied' of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bufferzone 5'.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter, het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot en activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen niet binnen het extensiveringsgebied zijn toegestaan;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter. Uitbreiding van activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen zijn binnen het extensiveringsgebied niet toegestaan;
  3. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.

11.2 Nota Kwaliteit

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Nota Kwaliteit te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie de als Bijlage 1 opgenomen Nota Kwaliteit vervangt.

11.3 Nota Parkeernormen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Bijlage 3 bij deze regels opgenomen Nota Parkeernormen te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie de als Bijlage 3 opgenomen ‘Nota Parkeernormen’ vervangt.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

12.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
  1. het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het naar keuze schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Verhouding tussen bestemmingen

Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

13.2 Natura 2000 (coördinatiebepaling)

Burgemeester en wethouders zullen bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekening houden met de specifieke bestemming en instandhouding van Natura2000-gebieden, zoals die zijn weergegeven op de kaart die als Bijlage 4 bij deze regels is gevoegd, door voorkomen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden, zodanig dat er geen strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 zal zijn.

13.3 Verbetering omgevingskwaliteit

Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, gelden de volgende bepalingen:
  1. er dient voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 1 Nota kwaliteit' bij de regels;
  2. indien een ontwikkeling niet is opgenomen binnen de Nota Kwaliteit dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bebouwing al dan niet gecombineerd met andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit dient voorzien te zijn van een advies van de kwaliteitscommissie.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Bergerstraat 34'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Bergerstraat 34 in Neer wordt een agrarisch bedrijf geëxploiteerd bestaande uit een varkenshouderijtak en een akkerbouwtak. Het voortzetten van de varkenshouderijtak op deze locatie wordt steeds minder wenselijk vanwege de ligging in de kernrandzone van de kern Neer. Het akkerbouwgedeelte is wel aanvaardbaar in de omgeving, maar creëert geen volwaardig inkomen. Beoogd wordt de akkerbouwtak van het bedrijf in beperkte omvang voort te zetten. Het gehele perceel is op dit moment bestemd als ‘Agrarische met waarden – 3’ met een nadere aanduiding ‘bouwvlak’ en deels ‘intensieve veehouderij’.
Initiatiefnemer heeft de wens om de bestemming van de woning op het adres Bergerstraat 34 te wijzigen in "Wonen" en tevens een woonbestemming te realiseren tussen de woningen Bergerstraat 32 en Bergerstraat 34. Daarnaast is het gewenst de kleinschalige bedrijfsmatige (akkerbouw-)activiteiten toe te staan door middel van maatwerk.
Het initiatief past niet binnen het vigerende bestemmingsplan "Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016". Op de locatie Bergerstraat 34 is het niet mogelijk een tweede woning te realiseren.
Om de gewenste situatie mogelijk te maken, is dan ook voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

De locatie Bergerstraat 34 ligt ten zuiden/zuidoosten van de kern Neer, in de overgangszone naar het buurtschap Hanssum dat ten zuidoosten van de locatie ligt. Ten zuiden van de locatie begint het agrarisch gebied dat doorloopt richting Buggenum. Deze locatie is kadastraal bekend al gemeente Neer, sectie M. nrs. 166, 167 en 512. Op onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven.
afbeelding
Figuur 1.2.1: Topografische kaart met aanduiding locatie Bergerstraat 34 (bron: www.opentopo.nl).

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op de locatie Bergerstraat 34 in Neer vigeert het bestemmingsplan "Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016" van de gemeente Leudal. Dit plan is vastgesteld op 3 juli 2018 en onherroepelijk geworden bij de uitspraak van de Raad van State op 4 september 2019.
De locatie is bestemd als "Agrarisch met waarden - 3". Tevens geldt de dubbelbestemming "Archeologie - 5" en is de aanduiding "bouwvlak" opgenomen. Hiernaast is de gebiedsaanduiding "overige zone - kernrandzone" toegekend. Voor een gedeelte van het bouwvlak geldt tevens de functieaanduiding "intensieve veehouderij" en voor een gedeelte de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – hoogspanningsverbinding’.
afbeelding
Figuur 1.3.1: Uitsnede bestemmingsplan ‘"Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016" (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

2 Planbeschrijving

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op 2 locaties. Beide zijn gelegen in het buitengebied van de
gemeente Leudal en op dit moment zijn beiden in gebruik als agrarische bedrijfslocatie (veehouderij). Voor
het overige bestaan er grote verschillen tussen de locaties. Onderstaand worden ze dan ook afzonderlijk
beschreven.

2.1 Huidige Situatie

Het initiatief bevindt zich aan de Bergerstraat 34 in Neer. Deze locatie is momenteel in gebruik als varkenshouderij- en akkerbouwbedrijf. De rundveetak van het bedrijf is reeds een aantal jaar geleden beëindigd. In 2016 is ten behoeve van de akkerbouwtak een nieuwe loods gerealiseerd (oppervlakte ca. 330 m2). De aanwezige varkensstal is begin jaren zeventig gerealiseerd en is voorzien van een asbesthoudend dak. Op dit moment worden er geen varkens gehouden. Op grond van de milieutoestemming (Milieuvergunning d.d. 31 december 2001, van rechtswege omgezet in melding Activiteitenbesluit) is het houden van 200 vleesvarkens, 10 melkkoeien en 10 stuks jongvee toegestaan op de locatie. Bij voortzetting van de varkenshouderij ter plaatse zal de stal voorzien moeten worden van een emissie-arme techniek in de vorm van bijvoorbeeld een luchtwasser. Tevens is er op de locatie nog een koeienstal aanwezig die buiten gebruik is en aansluitend aan de koeienstal ligt de bedrijfswoning. De locatie ligt in de overgangszone van het dorp (noordelijk/westelijk) naar het buitengebied (zuidzijde). Iets verder naar het zuidoosten ligt het buurtschap Hanssum.
Ten noorden en westen liggen aansluitend aan de locatie burgerwoningen aan de Bergerstraat. De bebouwing aan deze straat heeft zich de afgelopen 100 jaar ontwikkeld van een agrarische omgeving naar een min of meer gesloten lint met voornamelijk vrijstaande burgerwoningen. Aan de oostzijde liggen op iets grotere afstand nog twee burgerwoningen op de plek waar voorheen ook een agrarisch bedrijf was gevestigd. De zuidzijde is agrarisch gebied en vormt de overgang van het dorp naar het feitelijke buitengebied.
afbeelding
Figuur 2.1.1: Luchtfoto locatie Bergerstraat 34,Neer met grens van het plangebied(bron: cyclomedia).

2.2 Het Initiatief

2.2.1 Uitgangspunten en randvoorwaarden

Initiatiefnemer is voornemens om tot een herbestemming van de locatie Bergerstraat 34 in Neer te komen waarbij:
  • Geen intensieve veehouderij en geen volwaardig agrarisch bedrijf meer mogelijk is op deze locatie;
  • De varkensstal op de locatie wordt gesloopt;
  • Twee reguliere woningen worden toegestaan binnen het bouwvlak "Wonen", hetgeen de nieuwe hoofdbestemming van deze locatie wordt. Hierbij kan de bestaande koeienstal worden ingericht als woning, maar er kan ook worden gekozen voor sloop en nieuwbouw. Bij realisatie van de 2e woning door nieuwbouw en/ of gebruikswijziging dienen de gronden, bestemd als ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ vrij te blijven van verblijfsobjecten, zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012;
  • De mogelijkheid wordt geboden om in beperkte mate bedrijfsactiviteiten uit te voeren op de locatie waarbij grenzen worden gesteld aan de milieucategorie en de omvang van deze bedrijfsmatige activiteiten. De activiteiten worden beperkt tot milieucategorie 1 als basis en aangevuld met agrarische functies uit milieucategorie 2. Dit zijn bijvoorbeeld activiteiten zoals akkerbouw, diverse vormen van tuinbouw, of aannemers en loonwerkbedrijven met een maximale omvang van 500 m2. Om de mogelijkheden en onmogelijkheden te duiden wordt zowel in deze toelichting als in de regels en op de verbeelding uitgegaan van ‘kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten’
  • De bedrijfsomvang van de agrarische activiteiten is begrensd. De maximale omvang die is toegestaan wordt gesteld op een standaardverdiencapaciteit van € 25.000,- of maximaal 20 NGE als bedrijfsomvang. Door de begrenzing van deze omvang is het niet meer mogelijk een volwaardig agrarisch bedrijf te exploiteren op deze plek;
  • Er wordt een bestemmingsvlak "op maat" gemaakt voor de woonfunctie, hetgeen betekent dat in vergelijking met de huidige begrenzing van het bouwvlak, het bouwvlak wordt verkleind. De huidige oppervlakte van het agrarisch bouwvlak is ca. 4.700 m2. In de nieuwe situatie wordt de oppervlakte van de bestemming ‘Wonen’ ca. 3.050 m2. Deze (per saldo) verkleining wordt bereikt door een verkleining van het bouwvlak aan de oost- en zuidzijde (ca. 2.080 m2). Door deze verkleining komt de varkensstal buiten het bouwvlak te liggen. Op grond van de specifieke gebruiksregels dient de varkensstal binnen 1 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan gesloopt te zijn. Doordat het bouwvlak ter plaatse verdwijnt zeker gesteld dat ter plaatse nooit meer agrarische bedrijfsgebouwen (al dan niet ten behoeve van intensieve veehouderij) opgericht kunnen worden. De bouwvlakgrens aan de westzijde wordt iets verplaatst zodat deze overeenkomt met de actuele kadastrale eigendomsgrens. Dit leidt aan die zijde tot een vergroting van ca. 390 m2. De omvang van de woonbestemming is hiermee in goede verhouding tot overige woonbestemmingen in het buitengebied. Naast de verkleining van het bouwvlak/bestemmingsvlak heeft de aanpassing van de bouwmogelijkheden gevolgen voor de locatie. Waar binnen een agrarische bestemming een groot deel van het bouwvlak benut kan worden voor realiseren van agrarische bedrijfsgebouwen is bij de woonbestemming de omvang van het hoofdgebouw en bijgebouwen gebonden aan een maximale maat.
Bovenstaande aanpassingen leiden tot de volgende begrenzing van de woonbestemming:
afbeelding
Figuur 2.2.1.1: Luchtfoto locatie Bergerstraat 34, Neer met nieuwe grens van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ (bron: cyclomedia).
Naast deze juridisch-planologische wijzigingen wordt voor de locatie een nieuwe melding Activiteitenbesluit gedaan. Hiermee vervalt de huidige melding, en daarmee de mogelijkheid om op de locatie bedrijfsmatig vee te houden.

2.2.2 Toekomstige situatie

Het gebruik van de locatie Bergerstraat 34 in Neer zal in de toekomst bestaan uit maximaal twee burgerwoningen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten (al dan niet agrarisch) als nevenactiviteit. Voor deze bedrijfsactiviteiten geldt in zijn algemeenheid maximaal milieucategorie 1 en specifiek voor agrarische activiteiten milieucategorie 1 en 2. Voor deze functies kunnen binnen het plangebied maximaal 2 woningen aanwezig zijn (al dan niet binnen de reeds bestaande bebouwing). De gronden, bestemd als ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ dienen vrij te blijven van verblijfsfuncties, zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012, tenzij het betreft ondergeschikte verblijfsfuncties bij de bestaande woning. Voor de bouwregels wordt aangesloten bij de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016’. Behalve de woningen zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, voor de locatie Bergerstraat 34 deels in de vorm van bedrijfsbebouwing. De overige gronden binnen de woonbestemming worden ingericht als tuin/ erf met onder andere beplanting en bestrating. De gronden die in de huidige situatie tot het agrarisch bouwvlak behoren, maar niet worden herbestemd als ‘Wonen’ worden ingericht als agrarische productiegrond (akker of grasland). Deze gronden zullen één geheel gaan vormen met de huidige agrarische gronden ten oosten en zuiden van het bouwvlak en qua bewerking hiervan onderdeel gaan uitmaken.

2.2.3 Weging planvoornemen, financiële herwaardering

Het planvoornemen is tot stand gekomen binnen het programma ‘Buitengebied in Beweging’ en is daarin aangewezen als proeftuin. In dit traject heeft een nadere uitwerking van het planvoornemen plaatsgevonden, gekoppeld aan een berekening van de waarde van de huidige en toekomstige functies.
Door middel van een rekensystematiek borgt de gemeente Leudal dat een verplaatsing/ beëindiging van een intensieve veehouderij op iedere locatie gelijk wordt beoordeeld en gewaardeerd. Hiervoor zijn een aantal rekengetallen vastgelegd.
Voor voorliggend plan zijn de volgende normen van belang:
Functie/ gebruik
Waarde ( €/ m2)
Onbebouwd agrarisch bouwvlak
25,00
Bebouwd agrarisch bouwvlak
50,00
Intensieve veehouderij (bebouwd)
60,00
Sloop bebouwing
47,50
Woonfunctie (onbebouwd en bebouwd, totale woonperceel)
100,00
Toepassing van de gemeentelijke systematiek en normen op de beoogde ontwikkeling aan de Bergerstraat 34 resulteert in het volgende:
Huidige situatie en ontwikkeling
De IV-aanduiding en het agrarisch bouwvlak worden wegbestemd. De locatie krijgt een woonbestemming, inclusief kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Het huidige bouwvlak is 4.712 m2 groot.
Met voorliggend plan worden verwijderd/ ingeleverd:
400 m2 IV bestemming à € 60 => € 24.000
1.590 m2 onbebouwd bouwvlak à € 25 => € 39.750
Totaal € 63.750
Nieuwe situatie
De bestaande bedrijfswoning wordt omgevormd naar reguliere woonbestemming, op grond van het geldend gemeentelijk beleid. Het deels bebouwde agrarisch bouwvlak (880 m²) wordt omgevormd naar een woonbestemming. Er vindt geen uitbreiding van de bebouwing plaats, het plan betreft uitsluitend functiewijziging.
Daarnaast is sprake van een agrarisch restperceel tussen het bestaand ‘buur-woonperceel’ Bergerstraat 32 en het nieuwe woonperceel Bergerstraat 34. Dit is stedenbouwkundig en planologisch niet gewenst.

De wijziging betreft dan ook:
Omvorming van 880 m² van het agrarisch bouwvlak naar wonen (derhalve van € 50 naar € 100) + de strook tussen twee woonpercelen:
880 à € 50 = € 44.000
390 à € 100 = € 39.000

Totaal € 83.000
Tussenconclusie berekening
Er wordt, financieel gezien, meer waarde toegevoegd dan ingeleverd.
Eindafweging
De gemeente Leudal heeft in de afweging in het kader van de proeftuin opgemerkt dat de strook tussen de (toekomstige) tweede woning en de bestaande woning aan de Bergerstraat 32 is opgenomen vanuit een ruimtelijke invalshoek. Zou deze strook niet opgenomen
worden in de woonbestemming, dan resteert een smalle strook agrarische grond, die op die manier functioneel niet meer in te vullen is.
De ingebrachte waarde wordt, tezamen met de winst van het verdwijnen van een intensieve veehouderij uit de kernrandzone en de landschappelijke inpassing, dan ook als voldoende beschouwd voor de functiewijziging en toevoeging van de tweede woonfunctie.

2.3 Landschappelijk Inpassing En Ruimtelijke Kwaliteit

De gemeente Leudal heeft het provinciale kwaliteitsbeleid uit het Limburgs Kwaliteitsmenu uitgewerkt in de ‘Nota Kwaliteit’, als onderdeel van haar structuurvisie (zie ook paragraaf 3.3.1).
Ten behoeve van het planvoornemen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit inpassingsplan is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting. Tevens is de overeengekomen inpassing opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de regels bij dit bestemmingsplan.
In de huidige situatie heeft de locatie reeds een groen karakter, voornamelijk door de aanplant aan de voorzijde van de locatie. Het betreft de siertuin voor de woning, een haag met leilinden voor de voormalige koeienstal en een beukenhaag die overgaat in een houtwal aan de noordoostzijde van de gronden.
Op de locatie wordt een belangrijke kwaliteitswinst bereikt door:
  • Het verdwijnen van de intensieve veehouderij;
  • Het verdwijnen van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • Een beperking van de bouwmogelijkheden als gevolg van de omzetting van agrarisch bouwvlak naar woonbestemming.
De functiewijziging gaat gepaard met de toestemming om binnen het plangebied, binnen een termijn van 10 jaar, een tweede woning te realiseren. Met het oog op deze eindsituatie is het inpassingsplan opgesteld.
De landschappelijke inpassing behelst voor een belangrijk deel het vastleggen van de bestaande inpassing. Daarnaast wordt een bomenrij (noot) toegevoegd, op de plek van de te slopen stal.
afbeelding
Figuur 2.3.1: Uitsnede inpassingsplan Bergerstraat 34
Voor een beschrijving van de inpassing en het toekomstig onderhoud wordt verwezen naar bijlage 1.

3 Beleid

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld op 13 maart 2012, is opgesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
In de SVIR is geschetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien, waarbij de termen ‘concurrerend’, ‘bereikbaar’, ‘leefbaar’ en ‘veilig’ kernbegrippen zijn. De structuurvisie is hierbij een verdere integratie van rijksbeleid.
Binnen de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd:
  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat.
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
Om de drie rijksdoelen te bereiken zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het plan voor de herbestemming van het agrarisch bedrijf Bergerstraat 34 naar burgerwoning met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en mogelijkheid voor realisatie van een extra woning is van een dermate geringe omvang dat er op nationale schaal geen belangen in het geding zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarvan een gedeelte gelijktijdig met de SVIR in werking is getreden. In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen.
het plangebied ligt niet in één van de gebieden waar het Barro betrekking op heeft. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er
daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Doel is dat de Ladder-onderbouwing zorgt dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
In voorliggend plan is sprake van beëindiging van een agrarisch bedrijf en ontwikkeling van één nieuwe woning (in bestaande bebouwing, danwel nieuwbouw). Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Neer.

Karakter stedelijke ontwikkeling
Voor de toets aan de Ladder wordt uitgevoerd, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan de ontwikkeling als te kleinschalig worden beoordeeld om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Uit jurisprudentie ten aanzien van sec woningen blijkt dat een aantal van om en nabij de 10 woningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan maakt 1 nieuwe woning mogelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruimtelijke uitstraling kan worden geconstateerd dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toets aan de Ladder stedelijke ontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal Beleid

Op 12 december 2014 zijn door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma vastgesteld. Samen vormen zij een integrale omgevingsvisie.
Hierna worden het POL2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014 toegelicht. Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma is niet relevant voor het plangebied.

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Met het POL2014 heeft een integrale actualisatie van het provinciaal beleid plaatsgevonden. Het POL2014 heeft de wettelijke functies van structuurvisie (Wro), regionaal waterplan (Waterwet), Milieubeleidsplan (Wet Milieubeheer) en het Provinciaal verkeers- en vervoersplan (PVVp). Het POL2014 is kaderstellend voor het omgevingsbeleid in Limburg.
De centrale ambitie in het POL richt zich op een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. Het POL richt zich met name op de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat, waarbij kwaliteit centraal staat. Daarbij zijn er regionale verschillen tussen Noord-, Midden- en Zuid-Limburg, die vragen om een regionaal verschillende beleidsuitwerking. Het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen. Daarbij worden gemeenten uitgenodigd om een flink aantal vraagstukken, waaronder land- en tuinbouw, in regionaal verband verder uit te werken.
Het POL2014 gaat voor het buitengebied uit van 4 typen zones ‘Goudgroene natuurzone’, ‘Zilvergroene natuurzone’, ‘Bronsgroene landschapszone’ en ‘Buitengebied’.
De locatie Bergerstraat 34 is op de zoneringskaart aangeduid als ‘Overig bebouwd gebied’. Het blijkt dan ook dat de locatie, op grond van het provinciaal beleid, niet als buitengebied wordt beschouwd.
De zone 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter, zoals de kern Neer. Het accent ligt hier op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.
Met voorliggend plan wordt een bijdrage geleverd aan de kwaliteit van de leefomgeving in de omgeving van het plangebied, met onder andere delen van de woonkernen Neer en Hanssum. Met het verdwijnen van het agrarisch bedrijf, en in het bijzonder de intensieve veehouderijtak van dit bedrijf, verdwijnen een aantal negatieve gevolgen voor de omgeving. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de uitstoot uit de veehouderij (ammoniak, geur, fijnstof). Tevens verdwijnt een groot deel van de verkeersbewegingen ten dienste van het bedrijf. Ook verbetert de ruimtelijke kwaliteit van de locatie en omgeving door de sloop van de verouderde stal met asbest-dak. De nieuwe functie ‘Wonen’ sluit aan bij de omgeving en is passend in de kernrandzone. Een centrumfunctie (zoals voorzieningen of detailhandel) is hier niet op zijn plaats. Binnen het plangebied wordt ruimte geboden voor de realisatie van één nieuwe woning. Het betreft een particulier initiatief, waardoor op voorhand is zeker gesteld dat gebouwd wordt voor een aanwezige behoefte. De woning zal worden gerealiseerd (nieuwbouw danwel verbouw bestaande bebouwing) op initiatief van de toekomstig bewoners van het pand. Gezien de ligging en aard van de locatie is deze wel geschikt om ruimte te bieden aan kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, hetgeen de leefbaarheid van de kernrandzone versterkt.
De gronden rond het huidig bouwvlak zijn aangewezen als ‘Buitengebied’. De zone 'buitengebied' betreft alle gronden in het landelijk gebied zonder belangrijke natuurwaarden en vaak met een agrarisch karakter. Afhankelijk van de aanwezige functies en ligging is er in deze gebieden ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven.
Op grond van voorliggend plan blijven de gronden in agrarisch gebruik, waarmee de openheid van het landschap en de groene karakteristiek van het buitengebied behouden blijven. Intensivering van de agrarische functie in de kernrandzone is niet gewenst of beoogd.
afbeelding
Figuur 3.2.1.1: Uitsnede Kaart Zonering Limburg met locatie Bergerstraat 34 (bron: Geconsolideerde versie Omgevingsvisie POL2014).
Het landelijk gebied in Limburg is heel aantrekkelijk. Het provinciaal beleid is er op gericht om dit zo te houden. Met nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied wordt dan ook zeer terughoudend omgegaan.
Het plangebied is gelegen in bestaand bebouwd gebied (‘overig bebouwd gebied’) en zorgt dan ook niet voor aantasting van het buitengebied. Door de sloop van de varkensstal en het omvormen van deze grond naar agrarische productiegrond kan worden gesteld dat met het plan enige uitbreiding van het buitengebied plaatsvindt. Het POL2014 vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen herbestemming en -ontwikkeling van de locatie Bergerstraat 34 in Neer.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014.
De omgevingsverordening is vastgesteld op 12 december 2014. Nadien zijn er nog enkele wijzigingsverordeningen vastgesteld.
Voor plannen in ‘bestaand bebouwd gebied’ zijn in de verordening geen specifieke regels opgenomen. Deze gebiedstypologie leidt dan ook niet tot voorwaarden voor de planontwikkeling.
Het achterste deel van het huidig bouwvlak is in de verordening aangewezen als ‘natuurbescherming, veehouderij’. Binnen deze gronden gelden aanvullende eisen voor stalsystemen van veehouderijen. Voorliggend plan voorziet in de beëindiging van een veehouderij, waarmee verdere negatieve effecten vanuit deze bedrijfsvoering op de omgeving en het milieu worden voorkomen.
afbeelding
Figuur 3.2.2.1: Uitsnede Kaart Omgevingsverordening Limburg 2014 – kaart Natuurbescherming, met locatie Bergerstraat 34 (bron: ruimteljikeplannen.nl).
Tevens is de locatie aangewezen als ‘Regionale wateroverlast – normering 1:100’. De norm geeft aan waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren moet zijn ingericht. Voor het plangebied en een groot deel van de kern Neer geldt de norm 1:100. Met de ontwikkeling in het kader van voorliggend plan verdwijnt zowel bestaande bebouwing (varkensstal) als een groot deel van de bouwmogelijkheden. Er resteren dan ook meer onbebouwde, open gronden, die een rol kunnen spelen bij waterberging en -infiltratie. Hiermee levert het plan een positieve bijdrage aan de waterhuishouding. Het plan heeft geen directe invloed op open wateren of waterlopen.
afbeelding
Figuur 3.2.2.2: Uitsnede Kaart Omgevingsverordening Limburg 2014 – kaart Normering regionale wateroverlast, met locatie Bergerstraat 34 (bron: ruimteljikeplannen.nl).
Geconcludeerd kan worden dat de Omgevingsverordening Limburg 2014 en de daarop volgende wijzigingsverordeningen geen belemmering vormen voor het plan.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Leudal ‘Regie op de toekomst’

Op 2 februari 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente Leudal de Structuurvisie Leudal vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. De kwaliteiten van het buitengebied van de gemeente Leudal leiden volgens de structuurvisie in een zonering in 5 delen, namelijk: Rivierdallandschapszone, Boslandschapszone, Terrassenlandschapszone, Grootschalige deklandschapszone en de Kleinschalige deklandschapszone.
Hoewel de locatie in het bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016’ is gelegen, blijkt de locatie in de Structuurvisie aangewezen als ‘autonome kern’.
Als ‘autonome kern’ zijn aangewezen Roggel, Neer, Haelen, Horn en Ittervoort. Deze kernen hebben zowel qua bevolkingsomvang als voorzieningenniveau niet de omvang van centrumkern Heythuysen. De omvang van de kernen is echter wel dusdanig, dat er een basisvoorzieningenniveau aanwezig is. Voor de dagelijkse voorzieningen hoeven de inwoners het dorp niet uit.
Voor de autonome kernen is met name het beleid met betrekking tot wonen, economie en werkgelegenheid en omgevingskwaliteit van belang.
Voor wonen geldt dat als hoofdlijn, in het kader van de leefbaarheid, dat de veranderingen in de aard en omvang van de woningvoorraad niet geënt worden op de kwantiteit van de voorraad, maar op de kwaliteit van de voorraad. Door in te zetten op kwaliteit wil de gemeente een woningvoorraad bieden die bijdraagt aan de sociale binding van mensen met de gemeente, maar die ook afgestemd is en bijdraagt aan de verschillende ruimtelijke karakteristieken van de afzonderlijke kernen en het buitengebied.
In voorliggend plan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Deze zal particulier worden gerealiseerd door initiatiefnemers. Aangezien sprake is van een eigen initiatief, is duidelijk dat de woning aansluit bij de vraag en behoefte. Initiatiefnemers zijn al jarenlang op de locatie woonachtig (en werkzaam) en hebben dan ook een sterke (sociale) binding met het dorp en de gemeente. Met het plan wordt daarmee een beperkte, maar wel kwalitatieve bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de woningvoorraad.
afbeelding
Figuur 3.3.1.1: Uitsnede Structuurvisie Leudal (bron: gemeente Leudal).
In het thema beleid voor economie en werkgelegenheid is specifieke aandacht voor de agrarische bedrijvigheid. De hoofdlijn voor deze sector is dat de gemeente Leudal geen landbouwontwikkelingsgebieden aanwijst, maar agrarische bedrijfsontwikkeling faciliteert via maatwerk. Daarnaast ondersteunt de gemeente de verbreding van de bedrijfsontwikkeling en bedrijfsbeëindiging. De agrarische (intensieve veehouderij) bedrijfslocatie Bergerstraat 34 is gelegen in de kernrandzone van Neer. Voor dit type bedrijven op deze locaties streeft de gemeente naar uitplaatsing/ beëindiging ten behoeve van het vergroten van de omgevingskwaliteit in de kern. Gezien de ligging en het bedrijfstype is het plan voor Bergerstraat 34 behandeld als ‘proeftuin’ en is gezamenlijk bepaald welke toekomstmogelijkheden er op de locatie zijn als het agrarisch bedrijf (verregaand) wordt beëindigd. Voor het akkerbouwdeel bestaan op deze locatie, grenzend aan het buitengebied en met huiskavel, wel mogelijkheden. Hiertoe wordt dan ook een specifieke juridisch-planologische regeling opgenomen.
Het maatwerk-beleid voor agrarische bedrijven legt een koppeling met de hoofdlijnen van beleid voor omgevingskwaliteit: Voor de dorpen richt dit deel van het beleid zich primair op het behouden, beschermen en versterken van de kernspecifieke kwaliteiten en eigenheden en gebruikskwaliteiten van de verschillende kernen, in hun setting van het omringend landelijk gebied en de daarbij behorende omgevingskwaliteiten.
Voor het buitengebied richt het beleid zich op het duurzaam behouden van de kernwaarden van de natuurgebieden en het landschap en het tegelijkertijd versterken van de gebruiks- en belevingswaarden voor de inwoners van Leudal en voor bezoekers van de gemeente.
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Neer en kent een agrarisch verleden uit de tijd dat de omgeving nog tot het buitengebied behoorde. Langzaam maar zeker heeft de woonfunctie de overhand gekregen in de omgeving, en is de kern als het ware naar de locatie toe gegroeid. De gebruiksfunctie in de omgeving is hoofdzakelijk wonen. Exploitatie van een intensieve veehouderij in/ nabij een woonkern vraagt veel van het bedrijf en heeft (in veel gevallen negatieve) invloed op de omgevingskwaliteit. De omvorming van het agrarisch bedrijf naar wonen levert een belangrijke bijdrage aan het in stand houden en vergroten van de omgevingskwaliteit in het zuidoosten van de kern Neer en het noordwesten van buurtschap Hanssum. De agrarische gronden aan de achterzijde van de bebouwing blijven ongewijzigd als productiegrond in gebruik, waarmee de nauwe verwevenheid tussen kern en buitengebied ter plaatse in stand gehouden wordt.
De ontwikkeling zoals opgenomen in voorliggend plan levert dan ook een belangrijke positieve bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen uit de Structuurvisie Leudal.

3.3.2 Nota Kwaliteit

In de 'Structuurvisie Leudal' is de 'Nota Kwaliteit' opgenomen. De Nota Kwaliteit is een gemeentelijke uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM), zoals dat in het verleden door de provincie werd gehanteerd. De laatste actualisatie van de Nota Kwaliteit dateert van 3 september 2013.
De Nota Kwaliteit bevat beleid over het kwaliteitsmenu en het groenfonds. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen, zoals bijvoorbeeld woningbouwplannen of uitbreiding van bedrijven, komt, nadat een planologische afweging is gemaakt of een bepaalde ontwikkeling aanvaardbaar is op een bepaalde locatie, een kwaliteitsbijdrage in beeld. Het kwaliteitsmenu van de provincie (uitgewerkt in verschillende modules) geldt hierbij als een minimumvereiste.
Landschappelijke inpassing van de locatie van een initiatief vormt altijd een voorwaarde naast de kwaliteitsverbeterende maatregel of een bijdrage in het groenfonds.
Voorliggend plan heeft een bijzondere status in relatie tot de Nota kwaliteit, omdat het initiatief als proeftuin is aangewezen in het kader van Buitengebied in Beweging. In dit traject is een afweging gemaakt van de (planologische) aanvaardbaarheid van de ontwikkeling en kwaliteitsaspecten. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2 voor een uitgebreide beschrijving van deze afweging.
Naast het bereiken van een belangrijke kwaliteitswinst door beëindiging van het agrarisch bedrijf met veehouderijtak en de beperking van toekomstige bouwmogelijkheden is met het oog op de ontwikkeling een inpassingsplan opgesteld.
Voor een nadere beschrijving van de inpassingsmaatregelen wordt verwezen naar paragraaf 2.3 en bijlage 1.
Realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is juridisch geborgd middels een voorwaardelijke bouw- en gebruiksregel (zie artikel 4.5.3 van de planregels).

3.3.3 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021

Het woningbouwbeleid van de gemeente Leudal is verankerd in het regionale beleidsdocument Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021. De gemeenteraad van Leudal heeft deze visie vastgesteld op 25 juni 2019.

In deze Structuurvisie is door de 7 Midden-Limburgse gemeenten vastgelegd hoe dient te worden omgegaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij op de benodigde transformatie van de bestaande woningvoorraad en de gevolgen voor de directe woonomgeving. Deze structuurvisie is de opvolger van de regionale visie voor de periode 2014 - 2017 en heeft betrekking op de periode 2018 tot en met 2021. Tevens is de visie basis voor afspraken op de middellange termijn tussen de samenwerkende gemeenten en de provincie (doorkijk 2030).
In de Structuurvisie 2018 wordt de lijn uit de Structuurvisie 2014 voortgezet, gericht op het maken van regionale afspraken voor het terugbrengen van de overtollige plancapaciteit. Dit mede om ruimte te creëren om medewerking te kunnen verlenen aan die concrete initiatieven waar in de huidige markt wel behoeft aan bestaat. Het beleid is gericht op het zo goed en snel mogelijk kunnen (laten) voorzien in de feitelijke woningbehoefte. Hierbij wordt gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve opgave en is er aandacht voor specifieke doelgroepen. In het kader van verduurzaming van de bestaande woningvoorraad wordt onder meer ingezet op het langer zelfstandig kunnen wonen.
Bij de vaststelling van de structuurvisie is een actualisatie per 1 januari 2019 toegevoegd. Inmiddels is ook de actualisatie van de planlijst per 1 januari 2020 vastgesteld.
In de actualisatie wordt in z'n algemeenheid gesteld dat in de kleine kernen beperkt ruimte is voor aanvullende woningbouw. Afgesproken is dat in principe medewerking wordt verleend aan nieuwe plannen waarvoor een concrete behoefte bestaat.
In de bijlage van de structuurvisie is per kern een factsheet met uitkomsten van het woningmarktonderzoek opgenomen. Voor de kern Neer kan uit de visie worden opgemaakt dat er een plancapaciteit bestaat van 58 woningen en een richtcijfer van te bouwen woningen van 53. Er is dan ook een overcapaciteit van 5 woningen voor de kern per 1 januari 2018.
Voorliggend plan voorziet in één extra woning, die voortvloeit uit een proeftuin van het project Buitengebied in Beweging. Met de beëindiging van het agrarisch bedrijf, inclusief intensieve veehouderij, op de locatie, wordt een grote kwaliteitswinst bereikt voor delen van de kern Neer en bebouwingsconcentratie Hanssum. De locatie aan de rand van de bebouwde kom op een royaal perceel is ruimtelijk zeer geschikt voor het realiseren van een extra woning. Er is sprake van een concrete behoefte, aangezien de ontwikkeling voortkomt uit particulier initiatief.
Met name de kwalitatieve verbetering van het woon- en leefklimaat in delen van de kern Neer en bebouwingsconcentratie Hanssum sluit aan bij de uitgangspunten en kaders van de structuurvisie en legitimeert in dit uitzonderlijke geval de toevoeging van één extra woning binnen het plangebied. Het algemene belang is hier groter dan het persoonlijke belang. Door het saneren van de bedrijfslocatie (intensieve veehouderij) wordt het gehele woon- en leefklimaat van de omgeving verbeterd.
In lijn met de uitgangspunten van de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021wordt de nieuwe woning levensloopbestendig uitgevoerd.
De gemeente Leudal hanteert standaard het beleid dat een nieuw te realiseren woning binnen twee jaar na het in werking treden van het bestemmingsplan in aanbouw moet zijn. Aangezien het plan Bergerstraat 34 een maatwerksituatie betreft met toepassing van de proeftuinregeling wordt hier een ruimere termijn gehanteerd. Eén en ander is verankerd in de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

4 Randvoorwaarden

4.1 Inleiding

Bij de toekenning van een nieuwe functie aan een bepaald gebied dient rekening gehouden te worden met mogelijke (milieu-)effecten op de omgeving en vanuit de omgeving. Het onderzoek naar de milieuaspecten zoals bedrijven en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, bodem, geur en externe veiligheid wordt in de volgende paragrafen beschreven. Ook is een paragraaf 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgenomen. Eveneens is gekeken naar planologische aspecten, zoals kabels en leidingen, water, archeologie en cultuurhistorie, natuur, verkeer en parkeren en duurzaamheid. Ook de hieruit voortkomende bevindingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

In het plangebied verdwijnt het agrarisch bouwvlak en de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’. In de toekomst vormt het wonen het hoofdgebruik op de locatie. Daarnaast worden, binnen een aantal beperkingen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.
In plaats van één bedrijfswoning en agrarisch bedrijf zijn op de locatie in de toekomst twee burgerwoningen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. De nieuw toe te kennen woning is een milieugevoelige functie. De toetsing van de bestaande woning Bergerstraat 34 wijzigt uitsluitend voor het aspect ‘geluid’ beperkt.
Het verdwijnen van het agrarisch bedrijf heeft daarnaast positieve gevolgen voor de (directe) omgeving van de locatie. De milieu-invloed van het bedrijf op de omgeving verdwijnt immers (grotendeels).
Van belang is de toets of de milieuhygienische situatie ter plaatse van het plangebied dusdanig is, dat een nieuwe woning kan worden toegestaan. Tevens dient zeker gesteld te worden dat bestaande bedrijven in de omgeving, niet beperkt worden door de ontwikkeling.
Een eerste toets heeft plaatsgevonden aan de voorgeschreven afstanden, zoals deze zijn opgenomen in de (indicatieve) lijst ´Bedrijven en Milieuzonering´, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009.
Eén van de belangrijkste bouwstenen bij milieuzonering is de richtafstandenlijst. Deze lijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visueel opgenomen in de lijst. De opgenomen richtafstanden betreffen indicatief de aan te houden afstand tussen hinder veroorzakende en milieugevoelige functies. Indien dit voldoende gemotiveerd wordt kan hiervan afgeweken worden. De afstand dient te worden gemeten vanaf de bestemmings-/bouwgrens van de inrichting tot de milieugevoelige functie.
Bij het bepalen van de richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  • Het betreft ‘gemiddeld’ moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen.
  • De richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’.
  • De richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
  • Bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.
  • De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Dit betekent dat gemotiveerd afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
De richtafstanden zijn weergegeven in afstandsklassen. De richtafstanden voor de te onderscheiden bedrijfstypen zijn afgeleid van:
  • in Nederland aanvaarde normen voor de emissies door milieubelastende activiteiten;
  • in Nederland voorgeschreven of aanvaarde grens- en richtwaarden voor de immissies bij woningen en andere milieugevoelige bestemmingen;
  • ervaringen en waarnemingen met betrekking tot de omvang en schadelijkheid van emissies door activiteiten.
De grootste afstand voor geur, stof, geluid en gevaar is bepalend voor de indeling in de milieucategorie. De volgende tabel geeft inzicht in het verband tussen de afstand en de milieucategorie.
Tabel 4.2.2: Milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden
Milieucategorie Richtafstand
1 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 500 m
5.2 700 m
5.3 1.000 m
6 1.500 m
De afstand van de nieuwe woonbestemming aan de Bergerstraat tot het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf in de omgeving bedraagt circa 180 meter. Dit betreft een glastuinbouwbedrijf aan de Molenstraat 13 ten zuiden van het plangebied. Een glastuinbouwbedrijf betreft een bedrijf in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.
De dichtstbijzijnde niet-agrarische bedrijfsbestemming ligt op circa 90 meter van de nieuwe woonbestemming. Het betreft de locatie kadastraal bekend als gemeente Neer, sectie M, nummer 182 ten noorden van het plangebied. In het geldend bestemmingsplan ‘Woonkernen Leudal 2017’ is de locatie bestemd als ‘Bedrijf’, met een maximum bebouwingspercentage van 10%. In praktijk zijn er op de locatie al langere tijd geen bedrijfsactiviteiten of gebouwen meer aanwezig. Op grond van het bestemmingsplan zou zich ter plaatse een bedrijf in milieucategorie 1 of 2 mogen vestigen, mits voldaan wordt aan de overige regels. Bij milieucategorie 2 hoort een richtafstand van 30 meter, waar ruimschoots aan voldaan wordt.
  • Voor het overige zijn er in de omgeving van het plangebied geen (agrarische) bedrijfsactiviteiten aanwezig, die negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. De omgeving van het plangebied wordt gedomineerd door burgerwoningen, waar op grond van de bestemmingswijziging een verbetering van de milieuhygiënische situatie optreedt door het verdwijnen van de bedrijfsmatige activiteiten Bergerstraat 34. In de huidige situatie betreft de afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de meest nabijgelegen woonbestemming immers maar 13 meter (in westelijke richting), 7 meter (in noordelijke richting) en 38 meter (in oostelijke richting). In de toekomst worden uitsluitend nog kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, ondergeschikt aan de woonfunctie, toegestaan. Om de kleinschaligheid te waarborgen vormt een bedrijvenlijst onderdeel van de regels, waarin uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen die behoren tot de categorieën: activiteiten uit de Bedrijvenstaat van het bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016’, voor zover maximaal milieucategorie 1;
  • agrarische activiteiten uit de Bedrijvenstaat van het bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016’, voor zover maximaal milieucategorie 2.
Tevens is in de regels bepaald dat de bedrijfsomvang een Maximale Standaard Opbrengst (SO) van € 25.000/ jaar óf maximaal 20 NGE mag zijn.
  • Op grond van de specifieke bedrijvenlijst en bepalingen in de regels neemt de milieubelasting ten opzichte van de huidige toegestane activiteiten af. Voor bedrijven in milieucategorie 1 en 2 geldt in zijn algemeenheid dat deze in principe inpasbaar zijn in de woonomgeving en niet op een bedrijventerrein thuishoren.
De activiteiten zoals hierboven omschreven die binnen het plangebied worden toegelaten vallen maximaal in milieucategorie 2. De richtafstand van 30 meter zoals deze standaard wordt aangehouden voor deze milieucategorie, wordt bepaald door het aspect geluid en dient gemeten te worden vanaf het gebouw waar de activiteiten plaatsvinden. Voor andere factoren zoals geur, stof en gevaar geldt een richtafstand van 10 meter. De akoestisch relevante activiteiten van de toegestane activiteiten worden bepaald door verkeersbewegingen van een tractor en het sporadische lossen van zaken zoals zaad- en pootgoed, gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest. De activiteiten vinden enkel in de dagperiode plaats, en vooral tijdens het teeltseizoen. Te verwachten is dat er maximaal op één dag driemaal een trekker wegrijdt van -, en terugkomt op de locatie. Dit ten behoeve van veldwerkzaamheden. Tevens is er maximaal per dag één vrachtauto die de locatie bezoekt. Dit blijft voorts beperkt tot maximaal tweemaal per week.
De kortste afstand tussen het gebouw dat gebruikt wordt voor de bedrijfsactiviteiten en de nieuwe woning bedraagt ca. 15 meter. Gezien de beperkte activiteiten en de daardoor beperkte geluidseffecten, kan het woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuwe woning toch worden gewaarborgd.
Conclusie
Uit deze analyse blijkt dat in de directe omgeving van de Bergerstraat 34 geen bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn, die een belemmering vormen voor de ontwikkeling. Voor de bedrijven die op grotere afstand van het plangebied liggen, wordt voldaan aan de gestelde richtafstanden. De ontwikkeling zorgt dan ook niet voor een belemmering van deze bedrijfsactiviteiten. Tenslotte is door het verdwijnen van de bedrijfsfunctie op de Bergerstraat 34 sprake van een verbetering van de milieuhygiënische kwaliteit in de directe omgeving, waar met name woonfuncties zijn gelegen. De nieuwe functies zijn ter plaatse aanvaardbaar.

4.3 Geluid

Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan weg- en railverkeer, maar ook aan industriële activiteiten. De Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit geven normen weer voor de hoogst acceptabele geluidbelasting en minimale geluidwering bij geluidgevoelige functies, zoals woningen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten getoetst te worden aan de geluidbelasting vanaf omliggende zoneplichtige wegen.
De Bergerstraat is, evenals het overgrote deel van de kern Neer, aangewezen als 30-km zone. Daarmee is de weg niet zoneplichtig. Desondanks dient beoordeeld te worden of de geluidbelasting aanvaardbaar is ter plaatse van het plangebied. Binnen het plangebied is reeds één woning aanwezig en ook de omgeving wordt gekenmerkt door burgerwoningen.
De voorgevel van de bestaande woning Bergerstraat 34 is op 6 meter van de perceelsgrens gelegen. De afstand tot de as van de weg bedraagt zo’n 12 meter. De woningen die links en rechts van het plangebied aan de Bergerstraat zijn gelegen, liggen aanzienlijk dichter bij de weg. Zo ligt de woning Bergerstraat 32 (ten westen van het plangebied) op respectievelijk 1,5 en 6 meter van de perceelsgrens en as van de weg. De woning Hanssum 1 ligt met de zijgevel aan de Bergerstraat en is de eerste woning aan de oostzijde van het plangebied. De afstanden bedragen hier respectievelijk 3,3 en 9,5 meter.
De Bergerstraat dient voornamelijk ter ontsluiting van de woningen en gronden aan deze weg. Daarnaast vormt de weg één van de toegangen tot het buurtschap Hanssum. Door deze functie van de weg, is het aantal verkeersbewegingen beperkt.
Voorliggend plan bestaat uit herbestemming van één pand dat al dienst doet als woning en het toekennen van een extra woning(bouw)mogelijkheid. De bestaande woning hoeft o.g.v. de Wet geluidhinder niet getoetst te worden. De extra woning wordt of in de voormalige koeienstal gerealiseerd of nieuw gebouwd. Voor de koeienstal geldt dat deze zo’n 2 meter achter de voorgevel van de bestaande woning ligt. Indien gekozen wordt voor nieuwbouw, zal de voorgevel van deze woning in of maximaal 5 meter achter de voorgevellijn van komen te liggen.
Gezien deze situering, de aard van de weg en het feit dat de Bergerstraat is aangewezen als 30 km-zone is geen akoestisch onderzoek nodig.
Industrielawaai
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven bevinden zich in de directe omgeving van de locatie Bergerstraat 34 voornamelijk woningen. De dichtstbijzijnde niet-agrarische bedrijfsbestemming ligt op circa 90 meter van de nieuwe woonbestemming. De afstand tot het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf in de omgeving bedraagt circa 180 meter. De locatie bevindt zich buiten de zones van een gezoneerd bedrijventerrein.
Binnen het plangebied worden kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Zoals hierboven reeds toegelicht worden de akoestisch relevante aspecten van deze bedrijvigheid hoofdzakelijk gevormd door de verkeersbewegingen van de tractor. Daarnaast worden er sporadisch benodigdheden gelost door een (kleine) vrachtwagen.
De kortste afstand tussen het gebouw dat gebruikt wordt voor de bedrijfsactiviteiten en de nieuwe woning bedraagt ca. 15 meter. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand uit de indicatieve lijst ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de VNG. In voorliggende situatie zullen alle activiteiten in de dagperiode plaatsvinden, en zullen de verkeersbewegingen met name optreden in het teeltseizoen. De verkeersintensiteiten (zie ook paragraaf 4.2) zijn dusdanig beperkt dat het woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuwe woning toch gewaardborgd kan worden.
Voor alle overige omliggende bedrijven wordt ruim voldaan aan de richtafstand voor geluid.
De gemeente Leudal heeft in 2011 de ‘Beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid’ vastgesteld, en deze in 2014 geactualiseerd. De nota is opgezet met oog voor de lokale situatie en het bestaande achtergrondgeluidniveau. In de nota wordt gewerkt met akoestische gebiedstypen en richtwaarden in dB(A). Voor de woongebieden en het landelijk gebied geldt een richtwaarde in de dagperiode van 45 dB(A).
Wanneer bedrijvigheid zorgt voor een te hoge milieubelasting, kunnen aan deze activiteiten maatwerkvoorschriften worden opgelegd (in combinatie met vergunning of melding). De geluiduitstraling van de bedrijfsactiviteiten op Bergerstraat 34 is echter dermate gering, dat dit niet aan de orde is.
Conclusie
Vanuit het aspect ‘geluid’ gelden er geen beperkingen voor de realisatie van het planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • Een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Een project draagt ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Hierna wordt ingegaan op het feit dat het initiatief ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, waardoor luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering vormen.
‘Niet in betekenende mate (NIBM)’
In het Besluit NIBM is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
  • Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM.
  • Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
De Regeling NIBM geeft voor een aantal soorten van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat daarbij om woningbouwprojecten, kantoorprojecten en enkele inrichtingen (bijvoorbeeld landbouwinrichtingen). Als een project binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de grenswaarden nodig. Het project geldt dan als een NIBM-project en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Tevens is er dan geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig.
De 3% is als volgt gekwantificeerd:
  • Voor woningbouw geldt dat de 3% grens is vastgesteld op 1.500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg) en op 3.000 woningen in het geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Voor kantoren geldt dat de 1% grens is vastgesteld op 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorgebouwen (bij 1 ontsluitingsweg) en op 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorgebouwen in het geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
De ontwikkeling van één nieuwe woning aan de Bergerstraat 34, in combinatie met beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten, valt ruimschoots binnen de NIBM-grens voor woningbouwlocaties. Het plan geldt dan ook als een NIBM-project. Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit ten gevolge van de ontwikkeling is niet nodig.
Huidige achtergrondconcentratie
Naast het effect dat het plan heeft op de luchtkwaliteit dient ook gekeken te worden naar de luchtkwaliteit in
het plangebied zelf. In de nieuwe situatie is immers sprake van een nieuw gevoelig object. Het woon- en leefklimaat ter plaatse wordt deels bepaald door de luchtkwaliteit.
Sinds een aantal jaren wordt de achtergrondconcentratie van de luchtkwaliteit gemonitord door de (landelijke) overheid. Zowel de totale situatie, als de invloed van verschillende stoffen en componenten, worden hierbij in de gaten gehouden. Woningen zijn gevoelige functies voor het aspect luchtkwaliteit. De situatie is dan ook getoetst aan de hand van de beschikbare gegevens uit de verspreidingskaarten (Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland, Rijksdienst voor Volksgezondheid en Milieu). Ter hoogte van de Bergerstraat 34 is sprake van de volgende waarden:
Waarde plangebied
(μg/m3)
- 2020 (gegevens 2019)
Grenswaarde
(μg/m3)
PM10
17
40
PM2,5
10
20
NO2
14
40
Zoals blijkt uit bovenstaande tabel wordt voor de belangrijkste luchtkwaliteitscomponenten binnen het plangebied voldaan aan de grenswaarden. De luchtkwaliteit ter plaatse legt dan ook geen belemmeringen op aan de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de herbestemming van de locatie Bergerstraat 34 en toevoeging van één woonfunctie.

4.5 Bodem

In een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de in het plan toegelaten bestemming passend is in relatie tot de bodemkwaliteit. De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de volgens de bestemming toegestane functie(s).
In het kader van voorliggende bestemmingswijziging is door BodemInzicht een historisch bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Bergerstraat 34. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de richtlijnen zoals deze zijn opgesteld in NEN5725. De onderzoeksrapportage (d.d. 25 november 2019) is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting. De conclusie van het onderzoek luidt als volgt:
“Op basis van de resultaten van het vooronderzoek
wordt de hypothese gesteld dat de onderzoekslocatie, behoudens de bodem ter plaatse van de dieseltank en de toplaag naast de varkensstal, onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging en derhalve geen belemmering vormt voor de aanstaande bestemmingswijziging ter plaatse.

Op de onderzoekslocatie is sprake van opslag van diesel in een bovengrondse tank in de werktuigenloods als bodembedreigend wordt beschouwd. Hierbij wordt opgemerkt dat de dieseltank inpandig is opgesteld op een betonvloer van zeer goede kwaliteit. Het doorboren van deze vloer in het kader van bodemonderzoek wordt niet wenselijk geacht.
Op basis van het vooronderzoek de druppelzones naast de stal als verdacht beschouwd voor aanwezigheid van asbest in de bodem.”
Na sloop van de varkensstal wordt een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Door deze werkwijze kan bij het vaststellen van de bodemkwaliteit ook rekening worden gehouden met de kwaliteit na de sloop van de varkensstal waar asbest op aanwezig is.
Het verkennend bodemonderzoek zal tevens worden betrokken bij de aanvraag voor de (ver-)bouwvergunning voor de 2e woning.
Conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vormt geen belemmering voor de beoogde realisatie van een nieuwe woning aan de Bergerstraat 34 (binnen bestaande bebouwing of middels nieuwbouw). De eventueel bij werkzaamheden vrijkomende grond is op of buiten het onderzoeksterrein op het eigen perceel herbruikbaar. Indien vrijkomende grond van de locatie afgevoerd dient te worden, dient men rekening te houden met de regels van het vigerende Besluit Bodemkwaliteit. Het is niet te verwachten dat dit nodig is.
Na sloop van de varkensstal wordt ter plaatse een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv), in werking getreden op 1 januari 2007, schept het beoordelingskader voor geurhinder als gevolg van tot veehouderij behorende dierenverblijven.
De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Nederland is opgesplitst in concentratie- en niet-concentratie gebieden. In deze gebieden wordt weer onderscheid gemaakt tussen objecten die liggen binnen de bebouwde kom of buiten de bebouwde kom. De locatie Bergerstraat 34 ligt in een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom.
Het aspect geur wordt uitgedrukt als geurconcentratie in Europese odour units per kubieke meter lucht (OUe/m
3). De geuremissiefactoren per diersoort zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).
De Wgv kent twee methoden voor de beoordeling van de geur van een veehouderij:
  • Veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor in de Rgv een geuremissiefactor is opgenomen, moeten voldoen aan de wettelijke geurnorm.
  • Veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, moeten voldoen aan de vereiste minimale afstand.
afbeelding
Figuur 4.6.1: Uitsnede Atlas Limburg – kaart Landbouw; oranje lijn is een afstand van (ruim) 500 meter, zichtbaar is dat in de gehele omgeving geen veehouderijen aanwezig zijn binnen deze afstand (bron: provincie Limburg).
Gezien het karakter van het gebied is allereerst bepaald waar de meest nabijgelegen veehouderij zich bevindt. Binnen een straal van 500 meter rond het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig.
De meest nabijgelegen veehouderij is het bedrijf aan de Rohrstraat 6 in Neer ten zuidwesten van het plangebied. De afstand tussen beide locaties bedraagt ruim 900 meter. Op deze locatie worden, aldus de opgave van de provincie Limburg, paarden gehouden (bedrijfsomvang 22 NGE). Voor paarden zijn in de Rgv geen geuremissiefactoren opgenomen. Voor deze diersoort geldt op grond van de Wgv in concentratiegebieden een minimale afstandsnorm van respectievelijk 50 en 100 meter buiten en binnen de bebouwde kom. In de gemeentelijke geurverordening Verordening geurhinder en veehouderij 2017 wordt voor deze vaste afstanden aangesloten bij de wettelijke afstanden. De minimale afstand tot het plangebied dient dan ook 100 meter te bedragen, waaraan ruimschoots wordt voldaan.
Daarbij geldt voor de bestaande woning, een woning behorende bij een (voormalige) veehouderij, een uitzondering op grond van artikel 3.2 sub a Wgv. Omdat het een woning van een (voormalige) veehouderij betreft, dient de afstand tot elke andere veehouderij ten minste 50 meter te bedragen. Ook hieraan wordt ruimschoots voldaan.
Woon- en leefklimaat
Om een uitspraak te doen over het woon- en leefklimaat op de locatie Bergerstraat 34 is gekeken naar de achtergrondbelasting ter plaatse. Hierbij is gebruik gemaakt van de informatie uit de Gebiedsvisie Behorende bij de verordening geurhinder en veehouderij 2011. In deze gebiedsvisie is de achtergrondgeurbelasting op geurgevoelige objecten berekend. Deze berekening is uitgevoerd voor alle geurbronnen (intensieve veehouderijen) die op het gebied van invloed zijn, door middel van het rekenmodel V-stacks. Voor de kern Neer luidt de analyse van de geursituatie dat de basisnorm (3 OU/m3) aan de noordzijde wordt overschreden door één bedrijf. Verdere bedrijfsontwikkelingen zijn niet gewenst en er is geen aanleiding de basisnorm aan te passen. Het leefklimaat in de kern is goed tot zeer goed.
Op grond van deze gegevens uit de gebiedsvisie kan worden geconcludeerd dat er binnen het plangebied, aan de zuidzijde van de kern Neer, ten minste sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Buiten de omzetting van de bedrijfswoning naar burgerwoning en toevoeging van een nieuwe burgerwoning is sprake van de beëindiging van het agrarisch bedrijf met veehouderijtak. Hiermee verdwijnt de geurinvloed van het bedrijf op de omgeving. Dit zorgt voor een verbetering van het woon- en leefklimaat van de omliggende (geur-)gevoelige functies, met name de burgerwoningen aan de Bergerstraat, het Veurtje, Hanssum en de Molenstraat.
Voor het aspect ‘Geur’ is er dan ook sprake van een verbetering van de situatie.

4.7 Stikstof

Op grond van Europese en landelijke wet- en regelgeving gelden er normen en regels voor de uitstoot van gevaarlijke stoffen, onder andere om de natuurkwaliteit in beschermde gebieden te beschermen en waar mogelijk te vergroten. De ‘PAS-uitspraak’ (29 mei 2019) heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat de eventuele invloed van stikstof meegewogen dient te worden in ruimtelijke plannen.
Voor de beoogde ontwikkeling aan de Bergerstraat 34 is met behulp van AERIUS calculator een berekening gemaakt van de impact van de wijziging van bestemming en gebruik (bijlage 3). Met de calculator is de hoogste stikstofbijdrage per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied berekend, op basis van rekenpunten die overlappen met habitattypen en/ of leefgebieden die aangewezen zijn in het kader van de Wet natuurbescherming, gekoppeld aan een aangewezen soort of anderszins mogelijk relevant. De berekening gaat uit van de componenten ammoniak (NH3) en stikstofoxide (NOx). In de nieuwe situatie is er geen sprake meer van emissie van ammoniak.
Het resultaat van de berekening luidt dat er geen depositieresultaten zijn boven 0,00 mol/ha/jr. In de berekening zijn meegenomen het verkeer van de 2 nieuwe woningen (omzetting bedrijfswoning in burgerwoning en toevoegen burgerwoning), het verkeer van bewoners (2x), het vrachtverkeer (2x), verkeersbewegingen met een tractor (2x) en de uitstoot van de CV van de bestaande en nieuwe woning.
Gezien de rekenresultaten gelden er voor de functiewijziging geen beperkingen vanuit het aspect ‘stikstof’.

4.8 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege:
  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens;
  • het gebruik van windturbines.
Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het belangrijkste toetsingskader. Hierin zijn bijvoorbeeld grenswaarden, richtwaarden en oriënterende waarden opgenomen voor het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Daarnaast is er specifieke wetgeving voor de opslag van vuurwerk en munitie. Voor transport van gevaarlijke stoffen is met name de Wet vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden, waarmee het verplicht is geworden transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd, vast te leggen in het bestemmingsplan. Verder is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van belang (Bevb). Voor luchthavens geldt specifiek beleid, dat deels nog in ontwikkeling is. De regels over externe veiligheid en windturbines zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. De laatste twee onderdelen zijn niet relevant voor dit bestemmingsplan.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet getoetst worden aan het externe veiligheidsbeleid. In ruimtelijke plannen moet worden ingegaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Plangebied
Uit de risicokaart Limburg (thema Veiligheidsafstanden) blijkt dat er op een afstand van ruim 300 meter ten oosten van het plangebied een risicovolle activiteiten voorkomt. Het betreft het bedrijf aan de Soerendonck 3 te Neer. Hier vindt binnenopslag van gevaarlijke stoffen plaats, met 10-6 risicocontouren van respectievelijk 65 en 25 meter. Gezien de afstand tussen het bedrijf en het plangebied is er binnen het plangebied geen sprake van een verhoogd risico op het gebied van externe veiligheid.
afbeelding
Figuur 4.8.1: Uitsnede kaartbeeld Veiligheidsafstanden Risicokaart Limburg; met afstand Bergerstraat 34 tot risicovolle inrichting (bron: risicokaart.nl).
Onder het thema ‘Ongevallen gevaarlijke stoffen’ worden de Leiding Gasunie Transport Services en Leiding Gasunie, die ten oosten van het plangebied lopen, benoemd. De afstand tot deze leidingen bedraagt respectievelijk 158 en 228 meter. In beide gevallen betreft het Aardgas NEN 3650-leidingen, waarvan de gegevens omtrent plaatsgebonden risico en groepsrisico in de risicokaart niet nader gedocumenteerd zijn.
afbeelding
Figuur 4.8.1: Uitsnede kaartbeeld Ongevallen gevaarlijke stoffen Risicokaart Limburg; met afstand Bergerstraat 34 tot risicovolle leidingen (bron: risicokaart.nl).
Om de risicoafstand van de buisleidingen te bepalen is gebruik gemaakt van het Handboek Buisleidingen in Bestemmingsplannen (Ministerie van infrastructuur en milieu). Wanneer het plangebied buiten de 1%-letaliteitscontour ligt, is geen berekening of verdere verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Eén en ander is bepaald in artikel 12 Bevb. Op grond van dit artikel wordt tevens de Veiligheidsregio geraadpleegd.
Het advies van de Veiligheidsregio is verwerkt in het bestemmingsplan. In de bouw- en gebruiksregels van de bestemming ‘Wonen’ zijn aanvullende bepalingen opgenomen.
afbeelding
Voor de leidingen ten oosten van het plangebied geldt het volgende:
Leiding ‘links’
Leiding ‘rechts’
Transportroute ID
11861
11102
Naam
A-520-01
Z-513-01
Uitwendige diameter
12,76 inch
8,62 inch
Maximale werkdruk
6620 kPa
4000 kPa
1%-letaliteitgrens
170 meter
Voldoet niet aan 1%-letaliteitgrens
95 meter
Voldoet wel aan 1%-letaliteitgrens
Feitelijke afstand
158 meter
228 meter
Omdat niet wordt voldaan is feitelijk een verantwoording groepsrisico noodzakelijk. De locatie is wel gelegen buiten de 100% letaliteitscontour waardoor volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
In 2012 is een groepsrisico berekening uitgevoerd (Screening groepsrisico hogedruk aardgastransportleidingen in Leudal, Deskundigenpool, 2012). Binnen de gemeente bleek het groepsrisico nergens hoger dan 0,06 keer de oriëntatiewaarde. Het herbestemmen en toevoegen van een woning binnen het plangebied heeft geen gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico.
De overige thema’s uit de Risicokaart, bieden voor de locatie Bergerstraat 34 en omgeving geen relevante informatie. Er zijn naast het bovenstaande dan ook geen risico’s aanwezig.

4.9 Kabels En Leidingen

Algemeen
In het geldend bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016’ is het gehele plangebied aangewezen als ‘gebiedsaanduiding; vrijwaringszone – hoogspanningsverbinding’. Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’.
Hoogspanningsleiding
In het voortraject van de herontwikkeling Bergerstraat 34 (proeftuin) heeft afstemming plaatsgevonden met de gemeente Leudal en Tennet als beheerder van de hoogspanningsverbindingen. Hierbij is gebleken dat er geen bezwaren bestaan tegen de herbestemming op de locatie en (inpandige) realisatie van één extra woning, indien aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. De door Tennet gestelde voorwaarden (zie ook bijlage 6. - brief Tennet, d.d. 17 december 2019) hebben met name betrekking op het waarborgen van de veiligheid onder en in de zone van de leiding . Er gelden onder meer hoogtebeperkingen voor het bouwen en het gebruik van bouwmaterieel. Met deze voorwaarden zal bij de ontwikkeling rekening gehouden worden, ze worden geborgd in de planregels. Initiatiefnemer zal ook in het vervolgtraject van de herontwikkeling in contact blijven met de gemeente en leidingbeheerder.
Naast het veiligheidsaspect is het gezondheidsaspect nabij hoogspanningsleidingen relevant. Het plangebied is in zijn geheel gelegen binnen de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – hoogspanningsverbinding’, die er primair op gericht is dat er geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd worden.
Door het RIVM is in 2005 een advies opgesteld, gericht op het realiseren van gevoelige functies in de directe omgeving van hoogspanningsverbindingen. Dit voorzorgbeleid met adviesrichting is een uitwerking van het Europese beleid. Vanuit het Europese beleid geldt als aanbeveling geen gevoelige functies toe te staan, indien de jaargemiddelde magneetveldsterkte groter is dan 100 microtesla. Daarbij wordt gestreefd naar het minimaliseren van sterkte van magneetvelden door technische maatregelen.
In de Nederlandse beleidslijn uit 2005 is de maximale jaargemiddelde magneetveldsterkte rond hoogspanningsverbindingen bepaald op 0,4 microtesla. Hoewel sprake is van een voorzorgbeleid blijkt dat de advieswaarde van 0,4 microtesla vaak als harde norm wordt gehanteerd. De in het geldend bestemmingsplan opgenomen vrijwaringszone, is gebaseerd op de magneetveldzone van 0,4 microtesla.
Gezien de praktijkervaringen heeft de minister in 2018 een evaluatie van het beleid aangekondigd en opgestart. Uit de evaluatie is onder meer gebleken dat
gemeenten en netbeheerders het voorzorgbeleid zo uitvoeren dat voorkomen wordt dat woningen of scholen binnen de magneetveldzone (van 0,4 microtesla) komen te liggen. Er wordt door gemeenten en netbeheerders bijna nooit een afweging gemaakt tussen kosten en opbrengsten en er wordt bijna nooit gekeken naar de redelijkheid en proportionaliteit van maatregelen. Het huidige voorzorgbeleid biedt deze mogelijkheid tot een afweging wel, maar biedt gemeenten en netbeheerders geen hulpmiddelen of kaders om daar invulling aan te geven.
In de Kamerbrief van 1 oktober 2019 (kst-29023-250) stelt de minister dat het verstandig is om voorzorgbeleid te blijven voeren, maar hierbij de inconsistenties en disproportionaliteit van de huidige uitvoeringspraktijk op te heffen. Voor alle mogelijk veroorzakers van magneetvelden, dus niet alleen hoogspanningsverbindingen, en voor bestaande en nieuwe situaties zullen ALARA (As Low As Reasonably Achievable) maatregelen vastgesteld worden. Het overzicht van redelijke, proportionele en praktisch realiseerbare ALARA-maatregelen en afstanden wordt voor de zomer van 2020 verwacht.
Ondanks de opgenomen beschermingszone in het geldend bestemmingsplan zijn er concrete aanleidingen om een brede afweging te maken. Vooruitlopend op de wijziging van het voorzorgsbeleid wordt gestreefd naar een redelijke, proportionele en praktische afweging.
In deze brede afweging speelt de omgevingswinst die in de kernrandzone bereikt kan worden een rol. Het alternatief voor de woonfunctie is het voortzetten van een intensieve veehouderij tegen de bebouwde kom van Neer in een bestaand bebouwingslint met vrijwel uitsluitend burgerwoningen. Het gemeentelijk beleid is al jarenlang gericht op het beëindigen (of verplaatsen) van veehouderijen in de kernrandzone. Er is dan ook sprake van een gewichtige reden om mee te werken aan de bestemmingswijziging en, in aansluiting bij de Kamerbrief, de regeling uit het vigerend bestemmingsplan los te laten.
De verblijfsfuncties van de nieuw te realiseren woning komen ten minste 20 meter uit het hart van de hoogspanningsleiding te liggen en daarmee buiten de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’. Het oprichten van een nieuwe woning wordt na afweging van alle relevante aspecten – niet in de minste plaats het saneren van de IV-locatie – in dit specifieke geval aanvaardbaar geacht.
Overige kabels en leidingen
Voor het overige komen in het plangebied geen kabels of leidingen voor die planologische bescherming behoeven. Gezien de resultaten van de toets in deze paragraaf en de paragraaf 4.9 Externe veiligheid is de ontwikkeling vanuit het aspect ‘kabels en leidingen’ aanvaardbaar.

4.10 Water

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen waterhuishoudkundige belangen meegewogen te worden. De ‘watertoets’ is hiervoor het toetsinstrument. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie. Dit betekent dat voldoende compenserende maatregelen genomen moeten worden, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Hiermee wordt het functioneren van het watersysteem als geheel gediend (grondwater en oppervlaktewater).
Beleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Limburg, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Nationaal Waterplan, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.
Hemelwater
Het plan betreft de beëindiging van een agrarisch bedrijf en herbestemming tot burgerwoning, met de mogelijkheid om één extra woning te realiseren. Bij het plan is in elk geval sprake van sloop van bebouwing (voormalige varkensstal). De stal met een oppervlakte van 400 m2 wordt geheel gesloopt en de gronden worden in gebruik genomen als agrarische productiegrond. Waar infiltratie van hemelwater nu niet mogelijk is, wordt dat op termijn wel weer mogelijk.
Voor de nieuw te realiseren woning is op voorhand niet bekend of deze gerealiseerd wordt in de voormalige koeienstal, of nieuw wordt gebouwd. Wanneer gekozen wordt voor nieuwbouw, zal de oude koeienstal worden gesloopt om plaats te maken voor de woning. Per saldo zal hier dan ook in geen van de situaties sprake zijn van toename van bebouwd oppervlak. Het bestemmingsplan is dan ook waterneutraal. Een weergave van hoe om wordt gegaan met hemelwater is opgenomen in Bijlage 1 Inpassingsplan.
Afvalwater
Het (huishoudelijk) afvalwater blijft (bestaande woning) en wordt (nieuwe woning) aangesloten op de riolering.
Hoogwaterbescherming
Het plangebied ligt zo’n 500 meter ten westen van de Maas. Het gebied is, mede vanwege de hoogteligging, niet aangewezen als stroomvoerend of waterbergend rivierbed. Vanuit de beleidslijn Grote Rivieren gelden dan ook geen beperkingen voor ontwikkelingen op de locatie.
Overleg waterbeheerder
Het Waterschap Limburg heeft aangegeven dat plannen waarbij de toename van de hoeveelheid verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m² bedraagt, niet hoeven te worden voorgelegd aan het watertoetsloket. Aangezien de toename van het verhard oppervlak minder bedraagt dan 2.000 m² hoeft dit bestemmingsplan niet aan het waterschap te worden voorgelegd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief geen belemmeringen oplevert voor de waterhuishoudkundige situatie en dat de waterhuishoudkundige situatie ook geen belemmeringen oplevert voor de bestemmingswijziging aan de Bergerstraat 34.

4.11 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De Wet op de archeologische monumentenzorg is hiermee komen te vervallen. In de Erfgoedweg is vastgelegd hoe met ons erfgoed moet worden omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht hierop wordt uitgeoefend.
In de gemeentelijke bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Gemeenten kunnen meer gedetailleerde verwachtings- of beleidskaarten laten opstellen voor het eigen grondgebied om zo binnen hun eigen beleidsruimte invulling te geven aan het aspect archeologie en cultuurhistorie.
De gemeente Leudal heeft in 2009 een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is de locatie Bergerstraat 34 aangeduid als een gebied met een hoge verwachting voor droge landschappen. In het
vigerend bestemmingsplan is dan ook de archeologische dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ opgenomen. Bij bodemingrepen >1.000 m2 en dieper dan 40 cm-mv is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek in principe verplicht.
De locatie Bergerstraat 34 is al vele jaren door de mens in gebruik. Ten behoeve van dit gebruik heeft er de afgelopen tientallen jaren regelmatig grondverzet plaatsgevonden op het terrein.
Op onderstaande luchtfoto is aangegeven op welke plekken op deze locatie een ingreep in de bodem heeft
plaatsgevonden. In de aansluitende tabel is weergegeven waar deze ingreep uit bestond, in welk jaar dit is
gedaan, de diepte van deze ingreep en de oppervlakte die het bij benadering betrof.
afbeelding
nr.
tek.
omschrijving
gedane ingreep
schatting
jaartal
ingreep
schatting
diepte
ingreep
schatting
oppervl.
1
woning, deels onderkelderd
uitgraven kelder,
funderingen, vloer
1963-1964
en ca. 1975
0,50-2,50 m
180 m2
2
koeienstal met putten
uitgraven kelders,
funderingen en
grondverbetering
1963-1985
0,50 - 3,00
m -/- mv
320 m2
3
verlagen terrein i.v.m.
niveauverschil en t.b.v.
erfverharding
afgraven terrein
1965 - 1985
0,60 - 1,40 -
/- mv
380 m2
4
loods
bouw en sloop loods en
vervolgens nieuwbouw loods
1970 - 2016
0, /- 6mv 0 - 0,80 -
450 m2
5
mestvaalt/werktuigenberging
bouw en sloop
mestvaalt+werktuigenberging
1972 - 2016
0, /- 50 mv- 0,60 -
40 m2
6
varkensstal
bouw varkensstal
1972
0,50 - 1,50 -
/- mv
380 m2
7
terrein
ophogen terrein i.v.m.
hoogteverschil
1972 - 2000
0,10 mv -0,80 +
500 m2
Totale schatting reeds verstoord oppervlakte:
2.250 m2
Uit deze tabel blijkt dat er op een oppervlakte van ca. 2.250 m2 in het verleden reeds bodemingrepen zijn gedaan. Het huidig bouwvlak heeft een oppervlakte van ca. 4.700 m2 en in de nieuwe situatie is het bestemmingsvlak ca. 3.000 m2. Geconcludeerd kan dan ook worden dat gezien de feitelijke situatie ter plekke, er reeds een groot gedeelte van het plangebied verstoord is in het verleden. Voorts is het, gezien de grootte van het bestemmingsplan (bestemming ‘Wonen’), uitgesloten dat zich een ontwikkeling voordoet waardoor de minimale verstoringsoppervlakte van 1.000 m2, zoals vastgelegd in het actuele bestemmingsplan, wordt overschreden.
Gezien het bovenstaande is door de gemeente geoordeeld dat verder onderzoek niet noodzakelijk is en de dubbelbestemming ‘Archeologie’ kan vervallen.
Cultuurhistorie
Ter plaatse van de locatie Bergerstraat 34 zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. De locatie is, gezien de Cultuurhistorische waardenkaart, gelegen buiten de historische kern van Neer en herbergt geen overige cultuurhistorische waarden. Het initiatief heeft geen gevolgen voor cultuurhistorische waarden in de omgeving.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen zijn voor de bestemmingswijziging in het plangebied en, al dan niet inpandige, realisatie van één nieuwe burgerwoning.

4.12 Natuur

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en toekomstig te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. De locatie Bergerstraat 34 ligt niet in of nabij een waardevol natuurgebied.
Gezien de afstand tussen bestaande natuur en het plangebied en de zeer beperkte omvang van het plan heeft de ontwikkeling geen negatief effect op natuurwaarden in de omgeving. Met de beëindiging van de veehouderij is geen sprake meer van emissies, hetgeen de natuur in de omgeving ten goede kan komen hoewel significante (negatieve) effecten ook tijdens het functioneren van het agrarisch bedrijf niet aanwezig waren.
Flora en fauna
De bescherming van dier- en plantensoorten is in de Wet natuurbescherming (Wnb) geregeld. Deze bescherming wordt op verschillende manieren uitgevoerd. Zo is er een verbod om beschermde planten te plukken en beschermde dieren te doden of te vangen. Ook andere handelingen die dier- en plantensoorten kunnen bedreigen zijn verboden of slechts onder voorwaarden toegestaan. De Wet natuurbescherming schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in het wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. Op grond van artikel 1.11 van de wet (die de algemene zorgplicht regelt) moet schade aan soorten zoveel mogelijk worden voorkomen of worden beperkt. Van bedreigde planten- of diersoorten worden lijsten gepubliceerd.
Bouwactiviteiten kunnen impact hebben op het leefgebied van planten- en diersoorten. Gezien de planontwikkeling is een quick scan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn vastgelegd in de rapportage ‘Quick scan flora en fauna Bergerstraat 34, Neer’ (M&A Omgeving BV, 2 december 2019 – bijlage 4). In de conclusies van het onderzoek is te lezen dat door het literatuuronderzoek is aangetoond dat in het gebied mogelijk beschermde flora of fauna voorkomt. Tijdens het veldonderzoek, dat is uitgevoerd in november 2019, zijn geen waarnemingen gedaan van schaarse soorten.
Ook rondom het perceel zijn bij de inventarisatie geen waarnemingen gedaan van beschermde soorten (waaronder Gierzwaluwen en vleermuisssoorten). Voor de Huismussen zijn geen permanente verblijfplaatsen aangetroffen.
Omdat het veldonderzoek buiten het broedvogelseizoen is uitgevoerd, is speciale aandacht besteed aan andere kenmerken van broedende vogelsoorten. Onder andere uitwerpselen van broedvogelsoorten en hun kuikens, achtergebleven nestmaterialen, vraatsporen en uitwerpselen zijn kenmerken waarop speciaal is gelet. Het veldonderzoek kan daarom als vrij uitvoerig worden beschouwd.
Bij de inventarisatie is ook aandacht besteed aan verblijfplaatsen van vleermuizen en nestkasten en -mogelijkheden in het gebied. Ook in de lindeboom ten noorden van de stal is degelijk onderzoek uitgevoerd op o.a. toegangsmogelijkheden en verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde soorten zoals Huismussen en Gierzwaluwen. Bij de inventarisatie van de vleermuizen is extra aandacht besteed aan mestsporen, keutels en vraatsporen.
Volgens het Natuurnetwerk Nederland zijn er geen ecologische verbindingszones in de nabijheid van het perceel gesitueerd. Ook is het perceel niet gesitueerd in een waardevol gebied qua natuurwaarden.
Door de sloop van de stal en de werkzaamheden aan het bijgebouw en de hiermee gepaard gaande functiewijziging naar wonen van het perceel, wordt het karakter van het gebied op een positieve wijze beïnvloed. Het open karakter buiten het perceel blijft geheel behouden en door het verdwijnen van de stal zal meer groen op het woonperceel kunnen worden gerealiseerd.
Bij de werkzaamheden dient, ondanks het uitgevoerde onderzoek, op grond van de Wet natuurbescherming aandacht te worden besteed aan eventuele verstoring van natuurwaarden in het algemeen. Door extra zorg hieraan de besteden tijdens de werkzaamheden, wordt vermeden dat de dieren hiervan teveel hinder zullen ondervinden.
Op grond van de inventarisatie is in de rapportage vermeld dat er geen belemmeringen gelden voor de plannen op grond van de natuurwaarden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect natuur in brede zin geen belemmeringen zijn te verwachten voor de herbestemming van de locatie Bergerstraat 34 en daarmee gepaard gaande sloop en ver- of nieuwbouw.

4.13 Verkeer En Parkeren

Op dit moment kent het perceel Bergerstraat 34 2 in-/ uitritten op de Bergerstraat, die gebruikt worden voor de bedrijfswoning en het agrarisch bedrijf. In de toekomst blijven deze inritten behouden en is daarmee sprake van één toegang tot elke woning. De verkeersstromen zullen als gevolg van de functiewijziging beperkt wijzigen. Het agrarisch verkeer zal afnemen en privé verkeersbewegingen zullen iets toenemen zodra de 2e woning in gebruik wordt genomen. De dimensionering van de Bergerstraat is zodanig, dat deze verkeersbewegingen niet tot problemen leiden. Op eigen terrein zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Er worden minimaal twee parkeerplaatsen (exclusief garage) per woning gerealiseerd.
Het initiatief zal geen negatieve consequenties met zich meebrengen voor de verkeerssituatie ter plaatse.

4.14 Duurzaamheid

Het Bouwbesluit stelt eisen aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen. De belangrijkste eis daarvoor is de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt als eis een EPC-waarde van 0,4. Hieraan moet de nieuwe woning op de locatie Bergerstraat 34 voldoen, tenzij op het moment van realisatie van de woning andere normen gelden (naar verwachting medio 2020 BENG Bijna Energie Neutrale Gebouwen).
Naast de Energie Prestatie Coëfficiënt zijn in het Bouwbesluit eisen opgenomen ten aanzien van de ventilatie, luchtdichtheid en isolatie van woningen. Ook deze aspecten zijn van belang in het kader van duurzaamheid. Zo zorgt een goed ventilatiesysteem voor de juiste balans in luchtkwaliteit, comfort en energieprestatie van gebouwen en wordt door ‘kierdicht’ te bouwen voorkomen dat lucht, vocht of warmte ongewenst het gebouw binnenkomt of verlaat. Een goede isolatie zorgt daarnaast voor meer comfort en lagere energiekosten.
Verder stelt het Bouwbesluit eisen aan de milieuprestaties van een gebouw. Hierbij geldt als voorwaarde dat bij nieuwbouw de belasting van het milieu wordt beperkt door de in het bouwwerk toe te passen materialen. Voor nieuwbouwwoningen groter dan 100 m² geldt dat een zogeheten Milieuprestatieberekening (MPG) bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te worden ingediend.
Tot slot is op basis van de ‘Wet voortgang energietransitie’ de gasaansluitplicht komen te vervallen. Dit volgt uit het nieuwe lid 7 van artikel 10 van de Gaswet, waarin is bepaald dat de aansluittaak van de netbeheerders niet van toepassing is op het aansluiten van (onder meer) nieuwbouwwoningen. Dit betekent in de praktijk dat de te realiseren woning niet zal worden aangesloten op het gasnet.

4.15 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Algemeen
In de Wet milieubeheer is aangeven dat voor bepaalde ontwikkelingen een milieueffectrapportage moet worden gemaakt. In de wet is de procedure beschreven en zijn de inhoudelijke eisen opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ‘m.e.r.-plichtige activiteiten’, waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en ‘m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten’, waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significant negatieve gevolgen voor het milieu.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het ruimtelijk plan of de omgevingsvergunning plan m.e.r.-plichtig, project m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. In het Besluit m.e.r. zijn voor deze activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Daarnaast zijn er ruimtelijke ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven. Voor dit soort situaties moet een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' worden gemaakt.
Voorliggend plan ziet op herbestemming van een agrarisch bedrijf naar wonen met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een nieuwe woonfunctie. Beoordeeld dient te worden of hierbij sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Jurisprudentie (met name de uitspraak van de Raad van State ECLI:RVS:2017:694) biedt hiervoor belangrijke handvaten. De relevant aspecten voor het bepalen of sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject worden hieronder benoemd en getoetst voor het initiatief Bergerstraat 34:
  1. De aard en omvang van de ontwikkeling;
    De herbestemming van de locatie Bergerstraat 34, bestaande uit beëindiging van het agrarisch bedrijf en omschakeling naar wonen met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, betreft een kleinschalig plan. Het plan ziet op twee kadastrale percelen met een omvang van 4.700 m2 aan de rand van de kern Neer.
  2. De vormgeving en opzet;
    Eén woning en het bedrijfsgebouw zijn in de bestaande situatie al aanwezig. Deze situatie wijzigt ruimtelijk niet. In het bebouwingslint, tussen de bestaande woning Bergerstraat 32 en de woning uit het plangebied Bergerstraat 34 wordt de mogelijkheid gecreëerd om één extra woning op te richten. Om dit mogelijk te maken wordt de bestaande koeienstal omgebouwd/ gesloopt. De nieuwe woning ligt hiermee logisch in het bebouwingslint.
  3. De schaalgrootte;
    De nieuwe woning krijgt een perceelsomvang die aansluit bij de kavels in de omgeving. Het betreft een perceel dat past bij de overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied. Ook de perceelsomvang van de bestaande woning (Bergerstraat 34) is passend in dit gebied.
  4. De ligging;
    De locatie ligt aan de rand van de kern Neer en betreft herontwikkeling van één huiskavel.
  5. De voorgenomen functie(wijziging);
    De bestaande bedrijfswoning wordt herbestemd als burgerwoning, waarbij nog enkele kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan. Daarnaast wordt de mogelijkheid van een extra burgerwoning gecreëerd.
  6. De vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.
    De bestaande gebouwen binnen het plangebied blijven deels behouden. De huidige varkensstal wordt gesloopt, waarmee de exploitatie van een intensieve veehouderij ter plaatse definitief wordt beëindigd. De nieuwe woning wordt gerealiseerd door het ombouwen van de bestaande koeienstal of het slopen van deze stal en nieuw realiseren van een woning.
Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling en de daaraan gekoppelde besluitvorming is dan ook niet noodzakelijk.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Planstukken

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels betreffende de bestemmingen en voorliggende toelichting.

5.2 Toelichting Op De Verbeelding

Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemmingen hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1.000. Bij het tekenen van de verbeelding zijn de uitgangspunten uit de SVBP2012 gehanteerd. Tevens is aangesloten op de systematiek die de gemeente Leudal hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied.

5.3 Toelichting Op De Regels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  • Inleidende regels.
  • Bestemmingsregels.
  • Algemene regels.
  • Overgangs- en slotregels.
Voor het vormgeven van de regels is aansluiting gezocht bij het vigerend bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016’. Waar mogelijk zijn de regels uit dit plan ongewijzigd overgenomen. Tevens voldoet het bestemmingsplan aan het ‘Handboek ruimtelijke plannen Leudal 2019’.

5.3.1 Inleidende regels

In de inleidende regels staan de bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren. Daar waar begrippen zijn gedefinieerd in het Bro of de SVBP2012 zijn deze overgenomen. De begripsbepalingen (artikel 1) bevatten uitleg van de in het plan gebruikte begrippen die niet tot de algemeen bekend veronderstelde begrippen gerekend worden. De wijze van meten (artikel 2) bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van hoogtes, oppervlaktes, etc..

5.3.2 Bestemmingsregels

Voor het plangebied gelden de enkelbestemmingen ‘Wonen’ en ‘Agrarisch met waarden - 3’. De bestemmingsregelingen beginnen, overeenkomstig de SVBP2012, met een bestemmingsomschrijving, waarin in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden, waaraan de bestemming is toegekend, gebruikt mogen worden. Deze bestemmingsomschrijving wordt gevolgd door de bouwregels, waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan. Afhankelijk van de bestemming en de noodzakelijke regeling kunnen de bouwregels worden gevolgd door nadere eisen, specifieke gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voormalige aanlegvergunning), omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken (voormalige sloopvergunning) en wijzigingsbevoegdheden. Ook kunnen afwijkingsregels voor bebouwing en gebruik zijn opgenomen (voormalige ontheffingsbepalingen).
In de planbeschrijving in paragraaf 2.2 is de wijze van bestemmen nader toegelicht.
Tevens geldt voor (delen van) het plangebied de bestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’. Deze bestemming, gericht op de bescherming van een specifieke voorziening , kent dezelfde opbouw als de genoemde enkelbestemmingen.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels, voor het gehele plangebied.
Artikel 6: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelbepaling moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7: Algemene bouwregels
In deze regel is een aantal algemene bepalingen over toegestane bebouwing opgenomen. Hier wordt onder meer aandacht geschonken aan ondergronds bouwen.
Artikel 8: Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt aangegeven welk gebruik voor het gehele plangebied in elk geval als strijdig gebruik wordt beschouwd.
Artikel 9: Algemene aanduidingsregels
Het plangebied is, overeenkomstig het geldend plan, aangewezen als ‘overige zone – kernrandzone’ en ‘vrijwaringszone – hoogspanningsverbinding’. In deze aanduidingsregels zijn specifieke mogelijkheden, beperkingen of kenmerken voor specifieke delen van het plangebied vastgelegd.
Artikel 10: Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van een aantal in het plan gestelde maten, afmetingen en grenzen, voor zover het ondergeschikte aanpassingen betreft. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om met afwijking kleine openbare gebouwtjes, zoals nutsgebouwtjes en wachthuisjes toe te staan en beperkte verhogingen van gebouwen binnen het plangebied. Tenslotte is de mogelijkheid om met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid antennes en antenne-opstelpunten, kleine windturbines, zonnevolgsystemen en zonnepanelen toe te staan.
Artikel 11: Algemene wijzigingsregels
De wijzigingsregels zijn noodzakelijk om een bestemming daadwerkelijk te kunnen wijzigen, zodat hier andere mogelijkheden ontstaan. De wijzigingsbevoegdheid richt zich op het beperkt verschuiven van bestemmings­grenzen. Ook bieden de algemene wijzigingsregels de mogelijkheid om een verwijzing op te nemen naar geactualiseerde versies van de Nota Kwaliteit en Nota Parkeernormen.
Artikel 12: Algemene procedureregels
De algemene procedureregel beschrijft hoe gehandeld moet worden, in geval nadere eisen worden gesteld.
Artikel 13: Overige regels
In dit artikel is een aantal bepalingen opgenomen omtrent;
  • de verhouding tussen verschillende wettelijke regelingen;
  • de bescherming van Natura2000-gebieden;
  • de (ruimtelijke) kwaliteitsregels, zoals verankerd in de Nota Kwaliteit; op grond van deze regels dienen bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied bepaalde kwaliteitsbijdragen geleverd te worden.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In de overgangsregels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, waarin de benaming van het plan is geregeld.

6 Handhaving

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan een sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden. Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving.
Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.
Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.
De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels. Om die reden is in dit bestemmingsplan aangesloten bij de plansystematiek van het geldende bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan buitengebied Leudal 2016'.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De herbestemming van de locatie Bergerstraat 34 betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer, die eigenaar van de betreffende gronden is, fungeert als financiële drager van het onderhavige project en heeft voor de uitvoering de benodigde financiële middelen gereserveerd. De gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het plan. Voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid. Overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening is voor voorliggende ontwikkeling geen exploitatieplan noodzakelijk. Met de gemeente wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waarin ook het onderdeel ‘planschade’ wordt verankerd.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De bestemmingswijziging vindt plaats op een perceel dat eigendom is van de initiatiefnemer. Het plan zorgt voor een verbetering van de milieukundige situatie van de locatie en omgeving door het verdwijnen van het agrarisch bedrijf met intensieve veehouderijtak. Derhalve mag worden aangenomen dat tegen onderhavig plan geen overwegende bezwaren bestaan.

7.2.1 Dialoog

In lijn met de voorgestane aanpak door initiatiefnemers hebben initiatiefnemers de omgeving geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Door initiatiefnemer zijn de plannen persoonlijk toegelicht aan omwonenden en vervolgens is één en ander in een mailbericht van 29 augustus 2019 nogmaals uiteengezet (bijlage 5). Naar aanleiding van deze communicatie is door alle benaderde omwonenden aangegeven dat zij geen problemen hebben met de beoogde ontwikkeling. Door één van de omwonenden is wel verzocht om op de hoogte gehouden te worden en een andere omwonende heeft, in het belang van het karakter van landelijk wonen, benadrukt dat geen verdere ontwikkeling van woningbouw gewenst is. De omgeving zal ook op de toekomst op de hoogte gehouden worden van de procedure, waarbij het initiatief beperkt zal blijven tot omzetting van de bedrijfswoning in burgerwoning en realisatie van één nieuwe woning in of op de plek van de voormalige koeienstal.

7.3 Kennisgeving

De kennisgeving van de voorbereiding van de procedure voor de bestemmingsplanherziening ‘Bergerstraat 34’ wordt gepubliceerd in de krant, de Staatscourant en digitaal op www.overheid.nl.

7.4 Vooroverleg

Het concept ontwerp bestemmingsplan is in augustus 2020 voorgelegd aan de verschillende vooroverlegpartners van de gemeente Leudal.
De Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft inhoudelijk gereageerd op het plan. De provincie Limburg heeft aangegeven geen aanleiding te zijn om een reactie te geven. De overige vooroverlegpartners hebben niet gereageerd.
De reactie van de Veiligheidsregio Limburg-Noord is verwoord in de brief van 15 oktober 2020 (kenmerk 2020-001767). In de brief zijn de risicobronnen
hogedruk aardgasleidingen (Z-513-01 en A-520-01, Gasunie) en Maascorridor beschreven en geanalyseerd in relatie tot de beoogde ontwikkeling. Deze toetsing leidt tot 4 adviezen:
  • Geadviseerd wordt om het buitenoppervlak van de gevel- en dakconstructie van de woning gekeerd naar de hogedruk aardgasleiding op te bouwen uit materialen die voldoen aan brandklasse B volgens de NEN-EN13501-1. (Het betreft geen eis, aangezien het groepsrisico niet toeneemt);
  • Om veilig in het gebouw te kunnen schuilen voor een toxische gaswolk, wordt geadviseerd de mechanische ventilatie te voorzien van een schakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats (bij voorkeur in de meterkast), zodat de ventilatie snel kan worden afgeschakeld. (Tevens vooruitlopend op wetgeving omtrent afsluitbare ventilatie in artikel 4.124 van het Besluit bouwwerken leefomgeving);
  • De ontvluchting van de woning moet van de risicozijde af gepositioneerd worden;
  • Zorg dat de bewoners van de woningen op de hoogte zijn van de risico’s uit de omgeving en de aanwezige voorzieningen in het gebouw, zodat ze daarnaar kunnen handelen bij een incident.
Deze voorwaarden zijn verwerkt in de bouw-, gebruiks- en strijdig gebruik regels van dit bestemmingsplan (respectievelijk 4.2.1, sub h en i, 4.5.3 en 4.5.4 sub a, onder f).

7.5 Inspraak En Overleg

Het ontwerp van het bestemmingsplan ‘Bergerstraat 34’ doorloopt de procedure van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 19 november 2020 tot en met 30 december 2020 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is op 16 maart 2021 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal.
Het vastgestelde bestemmingsplan wordt zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tegen ongewijzigde onderdelen ten opzichte van het ontwerp plan staat uitsluitend beroep open voor diegenen die daaromtrent eerder een zienswijze hebben ingediend, dan wel aantoonbaar verschoonbaar zijn.