Kloppe-ven, Horn
Uitwerkingsplan - gemeente Leudal
Vastgesteld op 01-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het uitwerkingsplan 'Kloppe-ven, Horn' met identificatienummer NL.IMRO.1640.UP20HoKloppeven-VG01 van de gemeente Leudal;
1.2 uitwerkingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
Indien op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming of indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt het achtererfgebied bepaald door het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied;
1.6 afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk (vrijstaand en/of aangebouwd) bij een woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een huishouding gehuisvest is;
1.7 bebouwde kom
het gebied dat door zijn 'samenhangende bebouwing' als bebouwde omgeving wordt aangemerkt. De aard van de omgeving is hierbij bepalend. Het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is hierbij niet altijd maatgevend;
1.8 bebouwd oppervlak
de buitenwerks gemeten (geprojecteerde) oppervlakte van zowel gebouwen als bouwwerken geen gebouwen zijnde, een zwembad uitgezonderd, op het maaiveld van het perceel;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak of bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.11 bed & breakfast
een voorziening, zonder eigen kookgelegenheid, in een woning of een bijbehorend bouwwerk behorende bij de woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming.
Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan.
Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.12 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.13 bedrijf aan huis
het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorend(e) bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van een seksinrichting;
1.14 beroep aan huis
een beroep of het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, met uitzondering van een seksinrichting;
1.15 bestaand
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het vastgestelde uitwerkingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het vastgestelde uitwerkingsplan;
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.26 carport
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een overdekte stallinggelegenheid voor voertuigen, aan minimaal 1 zijde open, waarbij de open zijde is gericht naar het openbare gebied ter plekke van de uitrit;
1.27 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in reliëf, verkaveling, slotenpatroon of architectuur. Archeologische waarden zijn hieronder begrepen;
1.28 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het uitwerkingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.29 evenement
een georganiseerde, voor het publiek toegankelijke activiteit van vermaak op het gebied van onder meer sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak. Er kan sprake zijn van een ruimtelijk relevant evenement dan wel van een ruimtelijk niet relevantevenement;
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 hoekwoning
woning gelegen op de hoek van twee openbare wegen, fiets- en/of voetpaden;
1.32 hoofdgebouw(en)
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.34 kamerbewoning
het bewonen van een onzelfstandige wooneenheid, niet zijnde het verstrekken van logies;
1.35 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.36 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.37 omgevingsvergunning
een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van het verrichten van de in die vergunning beschreven activiteiten;
1.38 onbenutte bouwtitel
een bestemmings-/bouwvlak waarop volgens dit uitwerkingsplan een (bedrijfs)woning kan worden gerealiseerd, maar feitelijk nog geen woning is gerealiseerd;
1.39 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk;
1.40 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
1.41 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde
werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden;
1.42 ontvankelijke aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die voldoet aan de indieningsvereisten zoals bedoeld in de 'Regeling omgevingsrecht';
1.43 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.44 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde in de vorm van een (bijbehorend) bouwwerk met minimaal een open wand;
1.45 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
1.46 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
1.47 peil
- a. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: maximaal 30 cm boven de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- b. In andere gevallen: maximaal 30 cm boven de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.48 perceel
het bouwperceel.
1.49 ruimtelijk niet relevant evenement
activiteit in de openlucht of in een tijdelijke accommodatie (bijvoorbeeld feesttent) met een duur van maximaal 3 dagen, inclusief opbouwen en afbreken, zoals:
- a. privéfeesten;
- b. buurtbarbecues en buurtfeesten;
- c. feesten en grootschalige activiteiten in scholen;
- d. (demonstratieve) optochten en bijeenkomsten, al dan niet van politieke aard;
- e. activiteiten die worden georganiseerd om redenen van promotie, public relations, publiciteit e.d. zoals de opening van tentoonstellingen, ontvangsten, prijsuitreikingen, symposia en productpresentaties;
- f. (theater)voorstellingen zoals die regelmatig plaatsvinden in gemeenschapshuizen / cultureel centrum;
- g. rommelmarkten, vlooienmarkten, kofferbakmarkten e.d.;
- h. bioscoopvoorstellingen;
- i. weekmarkten op basis van de gemeentewet;
- j. kansspelen;
- k. dansgelegenheden (gevestigd in horecazaken);
of daarmee naar aard en omvang en invloed op onderliggende en nabijgelegen bestemmingen vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat alsnog sprake is van een ruimtelijk relevant evenement indien:
- l. sprake is van meer dan 6 evenementen per locatie per kalenderjaar;
- m. sprake is van meer dan 1 evenement per locatie per maand;
- n. het aantal aanwezigen meer bedraagt dan 100 personen ingeval van privéfeesten, buurtbarbecues en buurtfeesten;
- o. de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
- p. er muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
- q. er onevenredig nadelige gevolgen zijn voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
- r. er objecten worden geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2.
1.50 ruimtelijk relevant evenement
een evenement, niet zijnde een ruimtelijk niet relevant evenement, waarvan de aard of de publieksaantrekkende werking vanuit een oogpunt van impact op de omgeving dusdanig grootschalig is dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien en waarbij een of meer van de volgende omstandigheden zich voordoet(n):
- a. het evenement vindt al dan niet met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld maandelijks, jaarlijks of jaar overstijgend) plaats, waardoor het normaal maatschappelijk gebruik van de gronden niet mogelijk is gedurende:
- 1. tenminste één aaneengesloten periode van 24 uur (inclusief het opbouwen en afbreken) of
- 2. tenminste twee niet opeenvolgende dagen of vier niet opeenvolgende dagdelen;
- b. er is sprake van een omvang van meer dan 100 bezoekers/deelnemers/toeschouwers/gasten gelijktijdig aanwezig;
- c. de geluidbelasting bedraagt meer dan 50 dB(A) op de gevel van de dichtst bij gelegen woningen om en nabij het de locatie waar het evenement wordt gehouden;
- d. de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
- e. er wordt muziek ten gehore gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
- f. er is sprake van onevenredig nadelige gevolgen voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
- g. er worden objecten geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
1.51 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
- a. een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon en raamprostitutie;
- b. een seksbioscoop of sekstheater;
- c. een seksautomatenhal;
- d. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
- e. een sekswinkel;
1.52 stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving;
1.53 straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk in de openbare ruimte of in een zich daarop/-in bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.54 tuin
omheind of afgeperkt stuk grond, behorende bij een hoofdgebouw en/of woning, dat is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verharding(en) ten behoeve van het gebruiksgenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw en/of woning;
1.55 verbeelding
de verbeelding van het uitwerkingsplan Kloppe-ven, Horn bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met planidentificatienummer NL.IMRO.1640.UP20HoKloppeven-VG01;
1.56 voldoende parkeergelegenheid
er wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen 2016' (Bijlage 1), waarbij geldt dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging', tenzij in deze regels anders is aangegeven (zie ook artikel 12.1);
1.57 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.58 voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;
1.59 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) die grenzen aan openbare wegen, fiets- en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen. Een hoekwoning heeft twee voorgevelrooilijnen;
1.60 vrijstaand geschakelde woningen
minimaal 2 vrijstaande woningen waarbij de zijgevel van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is gebouwd aansluitend aan de zijgevel van een hoofdgebouw op een aangrenzend perceel, danwel aan de zijgevel van een bijbehorend bouwwerk op een aangrenzend perceel;
1.61 vrijstaande woning
een woning die noch met het hoofdgebouw noch met een bijbehorend bouwwerk gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel;
1.62 weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen;
1.63 wet/wettelijke regeling
indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
1.64 wonen
De permanente huisvesting van een of meerdere personen in een woning of bijzondere woonvorm, om daar zelfstandig of met meerdere personen gezamenlijk een huishouden te voeren;
1.65 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden;
1.66 wooneenheid
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden;
1.67 woonurgent
de dringende noodzaak om te beschikken over een woonruimte waarbij een woningzoekende op basis van een beschikking in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt ingedeeld;
1.68 zijerfgebied
het deel van het voorerfgebied bij een hoekwoning, gelegen langs (het verlengde van) de zijgevel van de hoekwoning, voorzover dit geen deel uitmaakt van het achtererfgebied;
1.69 zijgevel
de gevel van een woning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing niet als voorgevel wordt aangemerkt;
1.70 zijgevel hoekwoning
de naar het openbaar gebied gerichte gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als zijgevel wordt aangemerkt. De zijgevel van een hoekwoning ligt tevens in de voorgevelrooilijn;
1.71 zolder
ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine of gebogen daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de betreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 De oppervlakte van een bed & breakfastvoorziening
De oppervlakte, gemeten op vloerniveau, tussen de scheidingsmuren, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten die in gebruik is/zijn voor de bed & breakfastvoorziening, omhullen. Daarbij worden niet meegerekend:
- a. de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de nettohoogte kleiner is dan 1,50 meter, met uitzondering van vloeren onder trappen;
- b. een trapgat of vide;
- c. een liftschacht.
2.7 Afstand tot de bouwperceelgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.8 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen zijn toegestaan;
- b. bewoning als afhankelijke woonruimte, voor zover het in het hoofdgebouw en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken betreft;
- c. ruimtelijk niet relevante evenementen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.3;
- d. uitoefening van
- 1. een bedrijf aan huis;
- 2. een beroep aan huis;
met de daarbij behorende:
- e. groenvoorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. voorzieningen van algemeen nut;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- g. ter waarborging van de externe veiligheid;
- h. ter waarborging van de parkeercapaciteit op eigen terrein;
- i. ter waarborging van de benodigde waterberging.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Stedenbouwkundige- En Landschapswaarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Stedenbouwkundige- en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de stedenbouwkundige- en landschappelijke waarden van de gronden, ter voorkoming van achterkantsituaties bij woningen aan de zijde van de Rijksweg.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.3.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
6.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
6.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Algemeen
Het is verboden de in de artikel 3 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die is nader aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
- c. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
7.2 Innemen van verkoopstandplaatsen
Het gebruik van gronden voor het innemen van verkoopstandplaatsen is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. wordt voldaan aan de beleidsuitgangspunten en randvoorwaarden die zijn vastgelegd in de nota 'Standplaatsenbeleid gemeente Leudal';
- b. indien de onder a. bedoelde beleidsnota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging(en).
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Wanneer niet anderszins een afwijking van de uitwerkingsplanregels mogelijk is, kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter;
- e. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom aan infrastructuur, op bedrijventerreinen en sportparken;
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
9.2 Bed & Breakfast
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het uitwerkingsplan ten behoeve van een bed & breakfastvoorziening in een woning of een bij de woning behorend bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- b. de bed & breakfastvoorziening een capaciteit kent van ten hoogste 8 personen in maximaal 4 kamers, met een maximum verblijfsduur van 6 weken;
- c. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- d. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
- e. het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- f. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
- h. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor geldt een parkeernorm van minimaal 1 parkeerplaats per kamer welke onderdeel uitmaakt van de bed & breakfastvoorziening;
- i. de bed & breakfastvoorziening dient in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
- j. de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt, met dien verstande dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van een bed & breakfastvoorziening in gebruik mag zijn. Gemeenschappelijke ruimtes blijven daarbij buiten beschouwing;
- k. de omgevingsvergunning ter afwijking van het uitwerkingsplan ten behoeve van de bed & breakfastvoorziening, uitsluitend bij een woonfunctie wordt verleend.
9.3 Bedrijf aan huis
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het uitwerkingsplan ten behoeve van:
- a. de uitoefening van een bedrijf aan huis in een woning en/of een bij de woning behorend bijbehorend bouwwerk in milieucategorie 2 zoals opgenomen in de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten - Kernen' (Bijlage 2 bij de regels), dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
- b. vergroting van de maximale oppervlakte die voor het bedrijf aan huis kan worden gebruikt,
met dien verstande dat:
- c. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- d. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
- 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder de werking van 'Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht' valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
- 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- e. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- f. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 12.1 Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
- g. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
- h. de totale oppervlakte die voor een bedrijf aan huis wordt gebruikt, maximaal 80 m2 bedraagt;
- i. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van een beroep en/of bedrijf aan huis.
9.4 Bijbehorende bouwwerken in zijerfgebied
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het uitwerkingsplan ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bestaande woningen in het zijerfgebied in hoeksituaties, met dien verstande dat:
- a. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 meter dient te bedragen;
- b. uitsluitend bijbehorende bouwwwerken zijn toegestaan in de vorm van een uitbreiding van een woning en aangebouwd aan de woning. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan;
- c. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 2 meter bedraagt;
- d. de afstand tot aan de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
- e. indien een garage wordt gerealiseerd de afstand van voorgevel van de garage tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5 meter dient te bedragen;
- f. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
- g. het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast;
- h. slechts een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, overkapping of carport mag worden gerealiseerd;
- i. het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- j. de uitbreiding geen belemmering mag opleveren voor omliggende woningen en/of bedrijven.
9.5 Energie-opwekking
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3 voor de realisatie van kleinschalige zonne-energiesystemen met dien verstande dat:
- a. de hoogte van zonne-energiesystemen maximaal 2 meter bedraagt;
- b. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- c. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden.
9.6 Kamerbewoning
9.7 Ruimtelijk relevante evenementen
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het uitwerkingsplan ten behoeve van het gebruik van gronden en gebouwen voor aan de hoofdfunctie c.q. onderliggende bestemming ondergeschikte ruimtelijk relevante evenementen, met dien verstande dat:
- a. de waarden van de onderliggende en de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
- b. het evenement niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, met name voor wat betreft de volgende aspecten:
- 1. verkeersveiligheid;
- 2. parkeren;
- 3. geluidhinder.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
10.2 Wetgevingszone - wijzigingsgebied
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch', 'Tuin' en/of 'Groen', indien:
- 1. binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan:
- geen woning is opgericht, dan wel in oprichting is;
- geen ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning is ingediend, dan wel een aanvraag is ingediend voor minder woningen dan volgens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de locatie is toegestaan;
- 2. een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is ingetrokken omdat gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn na het onherroepelijk worden van de vergunning geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, met dien verstande dat het verwijderen van het bouwvlak achterwege blijft gedurende 2 jaar na het onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan .
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat de termijn van terinzagelegging 2 weken bedraagt.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeren
- a. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van bebouwing en/of voor wijziging van functies, geldt de regel dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen ten behoeve van die uitbreiding en/of functiewijziging aanwezig dient te zijn en/of wordt gerealiseerd;
- b. onder voldoende parkeergelegenheid als bedoeld onder a wordt verstaan dat:
- 1. wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2016 (bijlage 1 van de regels), en
- 2. indien deze Nota Parkeernormen gedurende de planperiode wordt gewijzigd; rekening wordt gehouden met de wijziging(en);
- c. onder eigen terrein wordt bij individuele woningen verstaan het bouwperceel waarop de woning wordt gebouwd en bij projectmatige bouw c.q. realisering van een woongebied met meerdere woningen het totale projectgebied;
- d. het bepaalde onder a. geldt niet bij het verbouwen/uitbreiden van bestaande gebouwen en/of bij functiewijziging indien daardoor de parkeerbehoefte niet toeneemt;
- e. door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. en kan worden toegestaan dat parkeergelegenheid niet op eigen terrein wordt gerealiseerd, mits aangetoond wordt dat op eigen terrein onvoldoende ruimte is en de benodigde parkeervoorzieningen elders worden gerealiseerd.
12.2 Verhouding tussen bestemmingen
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan 'Kloppe-ven, Horn'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Reden Voor Het Uitwerkingsplan
In het westen van de kern Horn is de wijk Kloppe-ven gelegen. In het zuidelijk gedeelte van deze nieuwbouwwijk - grenzend aan de Rijksweg, vindt een afronding van de woonwijk plaats met de realisatie van maximaal 25 woningen. In het op 25 september 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn' zijn 20 van de 25 woningen direct mogelijk gemaakt. Voor de vijf resterende woningen is in dit bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn' de bestemming 'Wonen - Uit te werken' opgenomen, aangezien destijds de ontwikkeling nog niet voldoende uitgekristalliseerd was. Met het opnemen van een uit te werken bestemming, bestaat er voor het college van burgemeester en wethouders een uitwerkingsplicht om een uitwerkingsplan op te stellen. Middels het voorliggende uitwerkingsplan wordt hieraan invulling gegeven.
1.2 Ligging En Grens Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in het westen van de kern Horn en vormt de meest zuidelijke strook van de wijk Kloppe-ven. Aan de zuidkant wordt het plangebied begrensd door de Rijksweg. Aan de noordkant wordt het plangebied begrensd door de toekomstige straat Hagelkruis. De straat is momenteel in gebruik als puinpad ten behoeve van het bouwrijp maken van de woningen aan de noordzijde van het plangebied.
In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: globale ligging plangebied (Streetsmart, 2019)
In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (Streetsmart, 2019)
1.3 Vigerend Juridisch-planologisch Kader
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn' van kracht. Dit bestemmingsplan is op 25 september 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal. Binnen dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Tevens ligt op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Stedenbouwkundige- en landschapswaarden'. In het oostelijk deel van het plangebied ligt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en in het westen van het plangebied ligt een strook aangeduid met de gebiedsaanduiding 'overige zone – verplicht bodemonderzoek'. Voor het hele plangebied in een bouwvlak opgenomen met de bouwaanduiding 'vrijstaand'. Voor de maatvoering geldt dat maximaal 5 wooneenheden zijn toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte 4 meter bedraagt.
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan Kloppe-ven, Horn (ruimtelijkeplannen)
In artikel 6.2 is aangegeven dat burgemeester en wethouders de bestemming met inachtneming van de volgende regels uitwerken:
- a. het aantal nieuwe woningen bedraagt niet meer dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
- b. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4,5 meter;
- c. het gebruik als wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt dient aanvaardbaar te zijn;
- d. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten zal niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
- e. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.1. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien;
- f. de natuurlijke waarden dienen niet onevenredig worden aangetast;
- g. de belangen en bestemmingen in de omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast';
- h. na uitwerking zijn voor de eindbestemming de overeenkomstige regels van de artikelen 5 (bestemming 'Wonen') en 8 (dubbelbestemming 'Waarde - Stedenbouwkundige- en landschapswaarden') van toepassing;
- i. in het uitwerkingsplan wordt een wijzigingsbevoegdheid en wetgevingszone opgenomen om de bestemming te wijzigen in agrarisch, tuin of openbaar groen. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan door burgemeester en wethouders gebruik gemaakt worden indien:
- 1. binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan:
- geen woning is opgericht, dan wel in oprichting is;
- geen ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning is ingediend, dan wel een aanvraag is ingediend voor minder woningen dan volgens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de locatie is toegestaan;
- 2. een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is ingetrokken omdat gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn na het onherroepelijk worden van de vergunning geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, met dien verstande dat het verwijderen van het bouwvlak achterwege blijft gedurende 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
- 1. binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan:
- j. in het uitwerkingsplan wordt per woning een bouwvlak met de figuur gevellijn opgenomen, met dien verstande dat:
- 1. de afstand van de gevellijn tot de bestemming 'Verkeer' aan weerszijden van het bouwvlak minimaal 5 meter bedraagt;
- 2. sprake is van een evenwichtige verdeling van de bouwvlakken binnen het uitwerkingsgebied, overeenkomstig het stedenbouwkundig-/landschappelijk inpassingsplan, dat als bijlage 3 bij deze regels is gevoegd.
- k. in het uitwerkingsplan wordt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Stedenbouwkundige- en landschapswaarden' opgenomen;
- l. een uitwerkingsplan als bedoeld in dit lid kan pas worden vastgesteld nadat voor de ten oosten van het uitwerkingsgebied gelegen drie kavels voor vrijstaande woningen met de bestemming 'Wonen', omgevingsvergunningen zijn verleend voor het bouwen van de woningen, danwel na levering van de kavels.
In dit uitwerkingsplan toetsen wij het nieuwe plan aan de bovenstaande regels. In paragraaf 2.4.3. wordt nader ingegaan op deze toetsing.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit uitwerkingsplan is als volgt opgebouwd:
De hoofdlijnen van het beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente zijn beschreven in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 bevat vervolgens een beschrijving van het plangebied en de beoogde ontwikkeling, aan de hand van functionele en ruimtelijke aspecten. De relevante omgevingsaspecten en onderzoeken worden besproken in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 bevat het juridische kader. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens ingegaan op de financiële- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Wet ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze nieuwe wet is een herziening van de voorgaande Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De Wro vormt het instrument om de verschillende ruimtelijke behoeften, zoals wonen, water en mobiliteit in samenhang te benaderen. De toedeling van de ruimtelijke bevoegdheden is in deze wet vastgelegd. De Wro verplicht lagere overheden tot het opstellen van beleid, waarin een duidelijk ontwikkelingsbeeld met een uitwerkingsstrategie wordt gegeven. Dit dient geborgd te worden in bestemmingsplannen, inpassingsplannen of beheersverordeningen.
In deze plannen worden regels opgenomen ten aanzien van het gebruik en beheer van de gronden en bouwwerken. Daarnaast bevat de Wro bepalingen voor de procedure voor het opstellen van het bestemmingsplan of een herziening daarvan. Het onderhavig plan is opgesteld volgens de bepalingen uit de Wro en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In maart 2012 is door de rijksoverheid de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nationale visie bevat de plannen voor ruimte en mobiliteit om de internationale positie van Nederland te versterken. In de visie is ruimte voor maatwerk en initiatieven van burgers en bedrijven. Daarnaast worden er ambities geschetst voor het Nederland van 2040, waarbij de doelen uitgewerkt zijn richting 2028. Dit met het oog op nieuwe ontwikkelingen en opgaven die mogelijk vragen om bijstelling van de doelen. De SVIR vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
Met de SVIR wordt door het Rijk, wat betreft ruimte en mobiliteit, ingezet op een concurrend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij worden drie hoofddoelen geformuleerd:
- 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Vanuit deze hoofddoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Geen van deze belangen is echter van toepassing op het onderhavig plangebied.
2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgesteld. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. De 13 nationale belangen, die in de SVIR geformuleerd worden, zijn in het Barro verwoord in nationale regels. Er wordt ruimte gevraagd voor de belangrijke nationale projecten en thema's, zoals de ontwikkeling van de mainports, waterveiligheid en de bescherming van het Nederlands werelderfgoed.
In de aanvulling van oktober 2012 zijn nieuwe onderwerpen toegevoegd aan de Barro. Het betreft naast de uitbreiding van infrastructuur en de bescherming van vaarwegen ook meer aandacht voor de nationale natuur, dat opgenomen is in de Ecologische hoofdstructuur. De Beleidslijn grote rivieren is opgenomen in het Barro, waarin gestreefd wordt naar het behoud van de berginscapaciteit van de Nederlandse rivieren. Zo is er voor de Maas, gelegen ten oosten van de kern Horn, het bergingsgebied vastgelegd. Het onderhavig plangebied valt hier niet binnen.
2.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn regels opgenomen om terreinen en instellingen van nationaal belang te beschermen. Militaire terreinen, luchtvaartterreinen en zend- en radarinstallaties worden door middel van deze regeling beschermd tegen verstoringen en beperkingen. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Leudal. Aangezien het onderhavige bestemmingsplan echter geen windturbines hoger dan 114 meter toestaat vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
In de Rarro zijn binnen het plangebied geen reserveringsgebieden aangewezen voor de mogelijke aanleg van nieuwe hoofdwegen of landelijke spoorwegen. Er zijn ook geen hoofdwegen of delen daarvan aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt.
2.1.5 Wet milieubeheer / milieueffectrapportage
In artikel 7.2, lid 1 van de 'Wet milieubeheer' is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
- a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
- b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het 'Besluit milieueffectrapportage' zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
Milieueffectrapportage
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt ónder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient dus bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
De voorgenomen activiteit, een stedelijke ontwikkelingsproject, is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. De activiteit is wel opgenomen in onderdeel D onder categorie D 11.2, maar valt onder de drempelwaarde (minder dan 2.000 woningen). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor het bestemmingsplan Kloppe-ven moet worden uitgevoerd. In het kader van het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn' is ten behoeve van de realisatie van de 25 woningen een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Hierbij zijn de milieueffecten van de vijf vrijstaande woningen, die met dit uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt, beoordeeld. De vormvrije m.e.r.-beoordeling d.d. 13 februari 2018 is als Bijlage 1 bij deze toelichting bijgevoegd. Hierna is de conclusie beschreven.
Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn', die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.- beoordeling voor onderhavig ontwikkeling.
2.1.6 Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit ruimtelijke ordening (Bro)' gewijzigd, en is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In het tweede lid van artikel 3.1.6 van het Bro is het volgende opgenomen:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De bouw van vijf woningen wordt niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Deze vijf nieuwe woningen die nu in dit uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt, maakte echter onderdeel uit van de ontwikkeling van 25 woningen op de gronden van het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn'. In dit kader is de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking wel doorlopen.
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied is in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) als 'Overig bebouwd gebied' aangeduid (zie figuur 2.1). De regionale behoefte wordt hierdoor opgevangen in bestaand stedelijk gebied. Hiermee is een motivering ten aanzien van de mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied voor dit plan niet van toepassing.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Voor de realisatie van de 25 woningen is in het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn' , met een onderbouwing aan de ladder voor duurzame verstedelijking, aangetoond dat in en rond de gemeente Leudal vraag is naar uitbreiding van het woningaanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief. Voor de onderbouwing van de behoefte wordt verwezen naar de opgestelde onderbouwing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze onderbouwing is opgenomen in paragraaf 2.1.6 in de toelichting van het bestemmingsplan 'Kloppe-Ven, Horn', vastgesteld op 25 september 2018.
Conclusie
De voorgenomen woningbouw past binnen de woningbehoefte van de regio en sluit aan bij de kwalitatieve opgave. Hiermee wordt bouw voor de leegstand voorkomen en wordt voldaan aan het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking.
2.1.7 Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Nederland voldoet hiermee aan de Europese eisen om actuele plannen en programma's op te stellen ten aanzien van duurzaam watergebruik en waterveiligheid. In het plan worden normen gesteld voor de hoogte van dijken en de ruimte voor reservering van waterberging. De Maas, die in het oosten langs de kern Horn stroomt, maakt deel uit van dit nationale plan. Het onderhavig plangebied valt niet binnen het waterbergingsgebied, waardoor het Waterplan geen gevolgen heeft voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoe in dit plan rekening wordt gehouden met het aspect 'water' zal in paragraaf 4.5 besproken worden.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg
In december 2014 is door de Provinciale Staten, in samenwerking met gemeenten en stakeholders, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. POL2014 is een plan op hoofdlijnen, waarbij de verschillende aspecten uitgewerkt zijn in programmatische beleidsdocumenten en inpassingsplannen. Het vervangt de eerdere structuurvisie, het provinciaal milieubeleidsplan, het regionaal waterplan en het provinciaal verkeer- en vervoersplan. De ambities in het POL2014 komen voort uit de eerder opgestelde Limburgagenda. De beleidsregels zijn opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. Voor sommige beleidsthema's is de uitwerking door de provincie doorgelegd aan de verschillende regionaal samenwerkende gemeenten.
In het POL2014 staat kwaliteit en uitnodigen centraal. De gevarieerdheid van het Limbrugse landschap moet gekoesterd worden onder het motto 'meer stad, meer land'. Het POL2014 richt zich daarbij alleen op de zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
Hoofdstuk 6 van het POL2014 gaat in op de woon- en leefomgeving binnen de provincie. Hierin is naast de fysieke woon- en leefomgeving ook aandacht voor het sociale aspect binnen dit thema. Voor de woningmarkt staat de toekomstbestendigheid centraal. Daarin is aandacht voor de duurzaamheid, flexibiliteit en levensloopbestendigheid. Zowel kwantitatief als kwalitatief moet de Limbrugse woningmarkt de sprong maken naar de nieuwe werkelijkheid, zodat het aansluit bij de demografische ontwikkelingen. In de aanpak gaat de provincie uit van dynamisch voorraadbeheer, dat regionaal opgepakt dient te worden. Er moet gewerkt worden aan een kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad en het terugdringen van plannen die niet bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering. Dit zal verder vorm moeten krijgen in de regionale structuurvisies.
Figuur 2.1: Uitsnede Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Het plangebied is in de POL2014 aangeduid als 'Overig bebouwd gebied'. Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Kern Horn' is het gebied opgenomen met een woonbestemming. Hierdoor wordt het door de provincie gezien als bestaand stedelijk of bebouwd gebied.
Beleidsregel natuurcompensatie
De Beleidsregel natuurcompensatie is een nadere uitwerking van het natuurcompensatiebeleid van de provincie Limburg, zoals vastgelegd in het POL2014. Als door een activiteit de natuur- en landschapswaarden in de Goudgroene natuurzone, de Bronsgroene landschapszone of in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg worden aangetast, is natuurcompensatie aan de orde. Er geldt dan een financiële of fysieke compensatieplicht. Het onderhavig plangebied valt niet binnen de natuur- en landschapswaarden, zoals vastgelegd in het POL2014. Natuurcompensatie in het kader van deze beleidsregel is hierdoor niet aan de orde.
2.2.2 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014
Het POL 2014 vormt het vertrekpunt voor de regionale uitwerkingen. Naast de ambities, opgaven en visie op de regio's zijn vooral de in het POL opgenomen principes van belang. Het gaat daarbij om de algemene Limburgse principes uit hoofdstuk 3 van het POL, waaronder dynamisch voorraadbeheer. Voor verschillende thema's zijn afspraken gemaakt om plannen boven een bepaalde omvang regionaal af te stemmen. Voor het onderhavig plan is het thema 'wonen' van toepassing.
Thema wonen
De grote opgave op woongebied wordt in het POL duidelijk neergezet: de groei eindigt, er ligt wel een grote kwalitatieve opgave. Dat vraagt om een heel andere benadering. De transformatieopgave van de regionale woningvoorraad staat centraal in de te maken afspraken. Die wordt momenteel per regio uitgewerkt in een intergemeentelijke structuurvisie. Deze structuurvisies (voor Midden-Limburg inmiddels gereed en door de gemeenteraden vastgesteld) vormen de basis voor de te maken bestuursafspraken.
Belangrijke aandachtspunten zijn ook het in balans houden/ brengen van vraag en aanbod op de huurmarkt en het herbenutten van monumentale en beeldbepalende gebouwen.
De afspraken moeten dus in elk geval gaan over:
- de kwalitatief onderbouwde programmering op (sub)regionaal niveau. Het gaat hier om ontwikkeling en transformatie van de regionale woningvoorraad: (vervangende) nieuwbouw; renovatie; sloop; reductie en fasering plancapaciteit;
- de methodiek om deze programmering verder te concretiseren (termijn, werkwijze, afstemming);
- mogelijkheid voor herbenutten van monumentale en beeldbepalende gebouwen.
2.2.3 Provinciaal waterplan
Op 11 december 2015 hebben provinciale staten van Limburg het provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 'Samen werken aan water' vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015 en een uitwerking van het strategisch waterbeleid in POL2014, teneinde te voldoen aan de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water en aanvullende nationale kaders, waaronder het Nationaal Waterplan en het Deltaprogramma. Samen met het Nationale Waterplan 2016-2021 van het Rijk en het Waterbeheersplan Limburg 2016-2021 van de Limburgse waterschappen vormt het een onderdeel van het tweede Stroomgebiedbeheersplan Maas 2016-2021.
In het plan wordt ingegaan op de volgende inhoudelijke opgaven voor het regionale waterbeleid:
- Een veilige en aantrekkelijke Maasvallei.
Dit gaat over hoogwaterbescherming langs de Maas, nu en in de toekomst als gevolg van de klimaatverandering, mede in het licht van het Nationaal Deltaprogramma en in relatie tot behoud en ontwikkeling van de woon- en werkomgeving.
- Een veerkrachtig en klimaatbestendig regionaal watersysteem.
Hierin staat de aanpak van regionale wateroverlast en watertekort in landelijk en stedelijk gebied centraal, mede in het licht van de klimaatverandering en het Nationaal Deltaprogramma.
- Behoud en herstel natte natuur en verbetering waterkwaliteit.
Dit onderdeel handelt over de verbetering van het ecologische functioneren van onze beken en plassen (ecologische doelen van oppervlaktewateren, beek(dal)herstel) en natte natuurterreinen (herstel van verdroogde grondwaterafhankelijke natuur), als ook de verbetering van de fysisch-chemische kwaliteit van het oppervlaktewater, deels vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en Natura 2000.
- Duurzame drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer.
Centraal in dit hoofdstuk staat de bescherming van hoeveelheid en kwaliteit van onze grondwatervoorraden ten behoeve van diverse functies, met speciale aandacht voor het gebruik voor menselijke consumptie, waaronder de voorraden en bescherming daarvan voor de openbare drinkwatervoorziening, e.e.a. eveneens mede als opdracht vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water.
2.2.4 Omgevingsverordening Limburg 2014
In januari 2011 is door de provincie Limburg de Omgevingsverordening Limburg vastgesteld. Deze verordening vervangt de Milieuverordening, de Waterverordening, de Wegenverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevigsverordening Limburg streeft naar een actueel en eenvoudig beleid.
In de Omgevingsverordening zijn onder andere regels opgenomen ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- De aanwijzing van milieubeschermingsgebieden: waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, de boringvrije zones Roerdalslenk en Venloschol, het bodembeschermingsgebied Mergelland en de stiltegebieden;
- regels met betrekking tot regionale wateren, zoals veiligheidsnormen voor regionale waterkeringen, normen voor wateroverlast en regels voor het door de waterschappen te voeren waterbeheer;
- een aanvullende regeling op de Ontgrondingenwet, waarin wordt bepaald voor welke handelingen een vrijstelling geldt van bepaalde verboden uit de Ontgrondingenwet;
- regels met betrekking tot het gebruik van wegen die in beheer bij de provincie zijn, zoals een verbod om het noodzakelijke uitzicht op de weg te belemmeren door spandoeken of borden boven of langs de weg te plaatsen;
- regels over de manier waarop ontheffingen kunnen worden aangevraagd, of meldingen kunnen worden gedaan.
De volgende artikelen zijn van toepassing op het onderhavig plangebied:
Duurzame verstedelijking (artikel 2.2)
Op het gebied van wonen vraagt de Omgevingsverordening specifiek aandacht voor duurzame verstedelijking. De provincie wenst stedelijke ontwikkelingen te concentreren in bestaand stedelijk gebied. In dit artikel is dan ook de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze toets wordt in paragraaf 2.1.6 verder uitgewerkt.
Wonen (artikel 2.4.2)
In paragraaf 2.4 van de omgevingsverordening zijn de bestuursafspraken voor de regionale samenwerking vastgelegd. Artikel 2.4.2 bevat de afspraken ten aanzien van wonen. In het tweede lid is vastgelegd dat plannen, die voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande (plan)voorraad, moeten voldoen aan de afspraken uit de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg. In 2019 is deze structuurvisie herijkt in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021. In het vijfde lid is opgenomen dat hiervoor in de toelichting van het betreffende plan een verantwoording opgenomen dient te worden. Deze verantwoording is opgenomen in paragraaf 2.3.2.
In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat een woningbouwplan dient te voorzien in een onderbouwing, waarin aangegeven wordt hoe het plan een bijdrage levert aan het terugdringen van de bestaand planvoorraad van onbenutte bouwmogelijkheden. Dit Het moederplan voorziet in de bouw van maximaal 25 woningen, in een gebied waar in eerdere plannen uitgegaan is van 50 woningen. Het plan levert hiermee een directe bijdrage aan de afname van de planvoorraad. De vijf woningen die in dit uitwerkingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt, maken onderdeel uit van deze 25 woningen.
Milieubeschermingsgebieden (artikel 4)
Het plangebied is gelegen in het gebied Roerdalslenk. Hiervoor is een boringsvrijezone vastgelegd. Het voorliggend plan voldoet aan de voorwaarden van deze boringsvrijezone, doordat er geen werkzaamheden dieper dan 80 meter onder maaiveld mogelijk gemaakt worden.
2.3 Regionaal Beleid
Om tot een betere afstemming tussen gemeenten te komen, heeft de provincie Limburg besloten de visie op het woonbeleid meer regionaal af te stemmen. De gemeente Leudal is met de gemeenten Echt-Susteren, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert ingedeeld in de regio Midden Limburg. In samenwerkingsverband is de Regiovisie 2008 - 2028: Het Oog van Midden-Limburg opgesteld. Voor het regionale woonbeleid is er de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021.
2.3.1 Regiovisie 2008 - 2028: Het oog van Midden-Limburg
In de 'regiovisie “Het oog van Midden-Limburg”' is de gebiedsvisie uitgewerkt in een achttal beleidsthema's. Dit zijn: Toerisme en Recreatie, Maasplassen, Natuurontwikkeling, Landschap en Ecologie, Landbouw, Bedrijvigheid, Wonen, Zorg en Mobiliteit. Vervolgens zijn deze thema's in het najaar van 2008 verdiept en verder uitgewerkt in de programmalijnen: Maasplassen, Ontwikkelingsas N280 Weert-Roermond, Wonen, Natuur en Recreatie.
Over de gemeente Leudal is het volgende opgenomen: “De gemeente Leudal vormt het hart van Midden-Limburg. Het bestaat uit zestien dorpen en een groot buitengebied dat wordt geroemd om z'n ruimte, kwaliteit en woonklimaat. Heythuysen vormt een subregionale kern met een sterke centrumfunctie voor een groot verzorgingsgebied. Het is van belang dat deze centrumfunctie wordt versterkt en het voorzieningenniveau op peil blijft. Daarnaast heeft Leudal diverse dorpskernen waar de voorzieningen onder druk staan. Een actief kleine kernenbeleid is noodzakelijk waarin aandacht gegeven wordt aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad".
De centrale ligging van Leudal maakt dat het profiteert van bijna alle ontwikkelingen die worden voorgesteld in deze regiovisie. Gelegen aan de Maasplassen liggen er volop kansen om recreatieve en toeristische activiteiten te ontwikkelen en deze te verbinden met het natuurgebied Leudal en het te ontwikkelen regiopark.
2.3.2 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021
Op 25 juni 2019 is in regionaal verband de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021' vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal. De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben middels de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021' de nota 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg' uit 2014 geactualiseerd. Daartoe is een woningmarktonderzoek uitgevoerd (2018) met ondersteuning van de Provincie Limburg. Binnen de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021' worden de leermomenten uit de nota 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg' meegenomen. Daarnaast zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte woningbouwbehoefte tot 2030.
De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de gemeenten woningbouwprojecten de komende jaren wenselijk vinden en de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de behoefte. Dit betekent dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen wordt afgebouwd.
Kwantitatieve woningbehoefte
Over de gehele regio geven de prognoses aan dat er in de periode 2018 tot en met 2028/2029 nog een toename van het aantal huishoudens zal plaatsvinden met 2,5%.
Het aantal jongerenhuishoudens en huishoudens in de middengroep (tot 65 jaar) neemt af. Het aantal ouderenhuishoudens neemt fors toe. De woningbehoefte wordt dan ook grotendeels door de groeiende groep ouderenhuishoudens bepaald. Van alle huishoudens behoort 48% tot de sociale doelgroep.
Kwalitatieve woningbehoefte
De kwalitatieve woningbehoefte bestaat grotendeels uit appartementen met lift en grondgebonden seniorenwoningen, zowel in de huur- als in de koopsector.
De regio speelt in op de ruimte die de provincie biedt voor wat betreft woningbouw. Allereerst geven de prognoses meer ruimte. Voor de afbouw van de planvoorraad wordt meer tijd genomen. Van de mogelijkheid om nieuwe plannen toe te voegen die aansluiten bij de kwalitatieve behoefte wordt gebruik gemaakt. Aanvullend moet worden geconstateerd dat het aantal huishoudens in Midden-Limburg de afgelopen jaren meer is gegroeid dan het netto toegevoegde aantal woningen. Hierdoor is de druk op de woningmarkt toegenomen.
Binnen de gemeente Leudal is er een behoefte aan geschikte huisvesting voor ouderen en een tekort aan grondgebonden seniorenwoningen. Met de voorgenomen ontwikkeling worden vijf vrijstaande seniorenwoningen in de vorm van (grondgebonden en gelijkvloers) bugalows gerealiseerd. Met het realiseren van levensloopbestendige woningen wordt voldaan aan de behoefte.
Conclusie
In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de kwalitatieve vraag bij woningbouwplannen. Voor het moederplan heeft er, zowel met de gemeente als met de provincie, afstemming plaatsgevonden ten aanzien van de omvang en de aard van het bouwprogramma. Dit heeft er toe geleid dat het aantal woningen in het moederplan afgenomen is en de woningbouwtypen aangesloten zijn bij de actuele lokale behoefte. Het plan is past binnen het beleid van de regio.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Strategische visie Leven in Leudal 2020
In maart 2014 is door de gemeente Leudal de Strategische visie Leven in Leudal 2020 opgesteld. Deze strategische visie is een bijstelling en actualisatie van de eerdere visie uit 2007, om zo beter aan te sluiten op de huidige samenleving. In deze visie streeft de gemeente naar meer samenwerking tussen de kernen onderling, maar met voldoende oog voor maatwerk. Dit wil de gemeente bereiken door meer ruimte te laten voor burgerinitiatieven en duidelijke prioriteiten te stellen in het beleid. De aanpak wordt in de visie per thema verder uitgewerkt.
Op het gebied van demografie wordt in de strategische visie veel nadruk gelegd op de toenemende vergrijzing in de gemeente. In de komende jaren wordt een sterke toename van het aandeel ouderen verwacht, mede doordat jongeren de kernen vaker verlaten voor een meer stedelijke omgeving. Deze vergrijzing vertaalt zich dan ook in de visie op het woonbeleid in de gemeente.
Wonen
Het uitgangspunt voor het woonbeleid is dat er binnen de gemeente Leudal ruimte is voor alle verschillende groepen op de woningmarkt. Maar het woonaanbod zal aan moeten sluiten op de behoefte in de kernen. Hierdoor zal het beleid de komende jaren meer gericht worden op kwaliteit dan op kwantiteit. Op korte termijn is er daarom geen ruimte voor grootschalige nieuwbouw van woningen. De gemeente gaat zich richten op de woonkwaliteit van de kernen en met name op duurzaamheid. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de levensduur van woningen en de mogelijkheden om woningen aan te passen aan de levensloop van de bewoners.
Conclusie
Het onderhavig plan is niet aan te merken als grootschalige woningbouw. Met het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn zijn reeds 20 woningen direct mogen gemaakt en kunnen vijf woningen met een uitwerkingsverplichting mogelijk worden gemaakt. Dit uitwerkingsplan gaat in op het mogelijk maken van de overige vijf woningen. De in totaal maximaal 25 woningen leveren een positieve bijdrage aan de woonkwaliteit van de kern Horn. Alle woningen zullen standaard uitgerust worden met een volledig levensloopbestendig programma. De woningtypes zijn afgestemd op de lokale behoefte. Deze lokale behoefte is verder uitgewerkt in de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking, die opgenomen is in paragraaf 2.1.6. Het plan past hiermee binnen de Strategische visie Leven in Leudal 2020.
2.4.2 Bestemmingsplan Kloppe-ven, Horn
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kloppe-Ven, Horn', vastgesteld op 25 september 2018 door de gemeenteraad van Leudal. Binnen dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen – Uit te werken'. Woningen zijn toegestaan, nadat toepassing is gegeven aan een uitwerkingsverplichting. In artikel 6.2 van de regels van het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn' zijn de uitwerkingsregels opgenomen.
Toetsing
Met onderhavig uitwerkingsplan wordt invulling gegeven aan de uitwerkingsverplichting om de vijf woningen mogelijk te maken. In deze paragraaf wordt getoetst aan de opgenomen uitwerkingsregels, die in artikel 6.2 zijn opgenomen.
Burgemeester en wethouders werken de bestemming 'Wonen – uit te werken' uit met inachtneming van de volgende regels:
- a. het aantal nieuwe woningen bedraagt niet meer dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden':
In het bestemmingplan is aangeven dat het maximaal aantal nieuwe wooneenheden 5 bedraagt. Op de verbeelding en in de regels van dit uitwerkingsplan is op genomen dat het maximum aantal wooneenheden per bouwvlak 1 bedraagt. Op de verbeelding zijn vijf bouwvlakken opgenomen. Hiermee zijn niet meer dan 5 woningen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan mogelijk. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde onder lid a.
- b. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4,5 meter:
De te realiseren woningen bestaan uit één woonlaag, waardoor het aannemelijk is dat de bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter is. Daarnaast is in dit uitwerkingsplan vastgesteld dat de maximum bouwhoogte van de woningen 4 meter bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde onder lid b.
- c. het gebruik als wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt dient aanvaardbaar te zijn:
Voor het gehele plangebied zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, om te toetsen of het gebruik wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is. De resultaten van deze onderzoeken zijn terug te vinden in hoofdstuk 4. Uit de resultaten blijkt dat de milieuaspecten geen belemmering vormen voor de uitvoering van dit uitwerkingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde onder lid c.
- d. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten zal niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde:
Voor de vijf vrijstaande woningen is de geluidsbelasting op de grens van de bouwkavels vastgesteld. De maximale gevelbelasting bedraagt 53 dB, waardoor de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschreden wordt. Voor de vijf woningen is de procedure voor het vaststellen van hogere toelaatbare waarde doorlopen. Hogere grenswaarden zijn vastgesteld door het college Het besluit hogere grenswaarden is opgenomen als Bijlage 12 bij de toelichting. Hierin zijn mogelijke maatregelen om de geluidbelasting op de gevel terug te dringen of het binnenniveau van de geluidbelasting te beperken omschreven, om een acceptabel woon- en leefklimaat te realiseren.
Voor de vijf vrijstaande woningen zijn hogere waarden verleend op de grens van de bouwkavels. De vijf woningen in dit uitwerkingsplan zijn uitsluitend binnen de bouwvlakken toegestaan. Tussen de bouwvlakken en de grens van de bouwkavels wordt een afstand van circa 7,5 meter is acht genomen. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de geluidbelasting op de objecten niet hoger zak zijn dan de vastgestelde hogere grenswaarden. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde onder lid d.
- e. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.1. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien:
In juli 2016 heeft de gemeenteraad van Leudal de Nota Parkeernomen vastgesteld. Hierin zijn de parkeernormen opgenomen die de gemeente hanteert bij bouwplannen of (her)ontwikkelingen. Voor vrijstaande woningen geldt een parkeernorm van 2,7 parkeerplaatsen per woning. Voor geschakelde koop- of huurwoningen bedraagt de norm 2,4. De totale parkeerbehoefte voor het gehele plan (25 woningen) komt hierbij uit op 63 parkeerplaatsen. Alle woningen worden voorzien van een dubbele oprit. In de Nota Parkeernormen is aangegeven dat een dubbele oprit gelijk staat aan 1,7 parkeerplaatsen. In totaal worden hiermee 43 parkeerplaatsen op eigenterrein gerealiseerd. Daarnaast worden langs de nieuw te realiseren weg nog 27 openbare parkeerplaatsen aangelegd. Het totaal aantal parkeerplaatsen komt hiermee op 70, waarmee (ruimschots) wordt voldaan aan de normen uit de gemeentelijke Nota Parkeernormen. De betreffende vijf woningen zijn al opgenomen in de berekening van de totale parkeerbehoefte. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde onder lid e.
- f. de natuurlijke waarden dienen niet onevenredig worden aangetast:
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de mogelijk aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied. Tijdens de realisatiefase dient enkel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels op het plangebied. Er zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:
- De verstorende werkzaamheden aan bomen en gebouwen worden buiten het broedseizoen uitgevoerd, of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
- Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot na het broedseizoen.
Daarnaast blijkt uit de stikstofberekening dat er geen rekenresultaten hoger zijn berekend dan 0,00 mol/ha/jaar. Dit geldt zowel voor de realistie- als gebruiksfase. Hiermee wordt gesteld dat de ontwikkeling ook geen negatieve gevolgen heeft voor de beschermde gebieden rondom het plangebied. De natuurlijke waarden worden niet onevenredig aangetast. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde onder lid f.
- g. de belangen en bestemmingen in de omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast':
Het plangebied ligt binnen de kern van Horn in een woongebied. Er bevinden geen bedrijven in de omgeving van het plangebied die belemmert kunnen worden door de realisatie van woningen. In paragraaf 3.3.2 wordt ingegaan op verkeer en parkeren. De verkeersintensiteit blijft met de toename aan verkeersbewegingen onder de landelijke streefwaarde van erftoegangswegen en gebiedsontsluitingswegen. De toename van de verkeersintensiteit levert daarnaast geen problemen op ten aanzien van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid. Tevens worden er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd. Hierdoor ontstaan er geen belemmeringen voor de verkeer- en parkeersituatie in de omgeving. In paragraaf 3.4 komen de aspecten archeologische en cultuurhistorie aan bod. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de archeologische en cultuurhistorische belangen voldoende worden beschermd. In hoofdstuk 4 komen de milieuaspecten aan bod. Op basis hiervan kan gesteld worden dat met de belangen van de milieuaspecten voldoende rekening wordt gehouden. Daarnaast worden met de dubbelbestemming 'Waarde – Stedenbouwkundige- en landschapswaarden de belangrijke stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten voor een goede uitstraling en landschappelijke inpassing van de entree van de kern in acht genomen. Gesteld kan worden dat voldaan kan worden aan de voorwaarde onder lid g.
- h. na uitwerking zijn voor de eindbestemming de overeenkomstige regels van de artikelen 5 (bestemming 'Wonen') en 8 (dubbelbestemming 'Waarde - Stedenbouwkundige- en landschapswaarden') van toepassing:
In dit uitwerkingsplan zijn de regels van de artikelen 5 (bestemming 'Wonen') en 8 (dubbelbestemming 'Waarde – Stedenbouwkundig- en landschapswaarden'), overgenomen vanuit het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn'. Hiermee is voldaan aan de gestelde voorwaarde onder lid h.
- i. in het uitwerkingsplan wordt een wijzigingsbevoegdheid en wetgevingszone opgenomen om de bestemming te wijzigen in agrarisch, tuin of openbaar groen. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan door burgemeester en wethouders gebruik gemaakt worden indien:
- 1. binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan:
- geen woning is opgericht, dan wel in oprichting is;
- geen ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning is ingediend, dan wel een aanvraag is ingediend voor minder woningen dan volgens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de locatie is toegestaan;
- 2. een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is ingetrokken omdat gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn na het onherroepelijk worden van de vergunning geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, met dien verstande dat het verwijderen van het bouwvlak achterwege blijft gedurende 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
- 1. binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan:
In artikel 10.2 'Wetgevingszone – wijzigingsgebied' van de regels van het Uitwerkingsplan Kloppe-ven Horn, is een wijzigingsbevoegdheid en wetgevingszone opgenomen. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan door burgemeester en wethouders gebruik worden gemaakt. Hiermee wordt aan de voorwaarden onder lid i voldaan.
- j. in het uitwerkingsplan wordt per woning een bouwvlak met de figuur gevellijn opgenomen, met dien verstande dat:
- 1. de afstand van de gevellijn tot de bestemming 'Verkeer' aan weerszijden van het bouwvlak minimaal 5 meter bedraagt;
- 2. sprake is van een evenwichtige verdeling van de bouwvlakken binnen het uitwerkingsgebied, overeenkomstig het stedenbouwkundig-/landschappelijk inpassingsplan, dat als bijlage 3 bij deze regels is gevoegd.
De afstand van de gevellijn tot de bestemming 'Verkeer' bedraagt aan weerszijden circa 7,5 meter. Hiermee wordt voldaan aan de afstand van minimaal 5 meter. In figuur 2.2 is te zien dat de bouwvlakken binnen het uitwerkingsgebied evenwichtig verdeeld zijn. Hiermee wordt aan de voorwaarden onder lid j voldaan.
Figuur 2.2: Evenwichtige verdeling bouwvlakken
- k. in het uitwerkingsplan wordt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Stedenbouwkundige- en landschapswaarden' opgenomen:
In artikel 4 van de regels van dit uitwerkingsplan zijn de regels behorend bij de dubbelbestemming 'Waarde – Stedenbouwkundige – landschapswaarden' opgenomen. Hierin worden de openheid en uitstraling van het gebied gewaarborgd. Er gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen in he achter- en zijerfgebied.
- l. een uitwerkingsplan als bedoeld in dit lid kan pas worden vastgesteld nadat voor de ten oosten van het uitwerkingsgebied gelegen drie kavels voor vrijstaande woningen met de bestemming 'Wonen', omgevingsvergunningen zijn verleend voor het bouwen van de woningen, danwel na levering van de kavels.
Momenteel is de aanvraag voor de omgevingsvergunningen (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo) voor de drie woningen op de ten oosten gelegen kavels in behandeling. Het resultaat van de aanvraag zal in deze toelichting worden verwerkt, voordat het uitwerkingsplan in procedure wordt gebracht.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied
3.1 Gebiedsbeschrijving
Op dit moment is het plangebied braakliggend terrein, gelegen ten zuiden van de wijk Kloppe-ven. Deze wijk is in de jaren '90 gerealiseerd en bestaat voornamelijk uit moderne, geschakelde woningen. Ten zuiden van het plangebied ligt de Rijksweg. Deze weg ontsluit de kern Horn vanaf de N273 en is hierdoor een belangrijke toegangsweg. De wijk Kloppe-ven, en met name het onderhavig plangebied, is hierdoor aan te merken als een belangrijke entreelocatie van de kern Horn.
3.2 Ruimtelijke Structuur
Grenzend aan de Rijksweg worden maximaal vijf vrijstaande bungalows gerealiseerd. Doordat de gemeente geen achterkantsituaties aan de Rijksweg wenst, wordt er tussen de bouwvlakken van de woningen en de Rijksweg een groenstrook van ruim 10 meter vrijgehouden, om het straatbeeld van de Rijksweg in stand te houden. Ook wordt er ruimte gelaten tussen de bouwkavels van de vrijstaande woningen, zodat er een doorlopende groenzone blijft bestaan. Bij de verkoop van de woningen zal een onderhoud- en instandhoudingsverplichting worden overeengekomen, om de kwaliteit van deze groenzone te borgen. De vrijstaande woningen worden verder voorzien van twee voorzijden.
Figuur 3.1: foto's van het braakliggend terrein (bron: Natuurtoets Kloppe-ven, Antea Group, 2016).
Stedenbouwkundige- en landschapswaarden
Aan de zuidzijde van het plangebied is de Rijksweg gelegen. Deze weg vormt een belangrijke ontsluitingsroute voor de kern Horn en dient als entree van de kern. Het is daarom van belang dat de omliggende bebouwing een goede uitstraling en landschappelijke inpassing heeft. Achterkantsituaties langs deze weg zijn daarom niet wenselijk en bijgebouwen en dergelijke mogen de openheid van het gebied niet verstoren.
Om dit voor het gebied van de vrijstaande woningen te voorkomen en goede doorkijken te borgen, is aan de zuidzijde van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Stedenbouwkundige- en landschapswaarden' opgenomen, om aan te geven dat dit gebied naast de woonbestemming ook belangrijke stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten kent.
3.3 Functionele Structuur
3.3.1 Wonen
Voorliggend uitwerkingsplan maakt vijf vrijstaande seniorenwoningen mogelijk. Deze vijf woningen worden langs de Rijksweg op vrije sector kavels gerealiseerd. De woningen worden in de vorm van grondgebonden bungalows gerealiseerd. In het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn' zijn er reeds drie van deze vrijstaande bungalows mogelijk gemaakt. De vijf bungalows worden in het verlengde van deze drie bungalows gerealiseerd.
In figuur 3.2 is de inpassingstekening van de vijf woningen opgenomen. In figuur 3.3. in een visualisatie van de woningen opgenomen.
Figuur 3.2: Inpassingstekening (CroonenBuro5).
Figuur 3.3: visualisatie vrijstaande bungalows (CroonenBuro5).
3.3.2 Verkeer
De woningen binnen het plangebied worden ontsloten door een nieuw te realiseren weg. Deze weg sluit aan op de kruising van de Engelenboom en Hagelkruis, in het zuiden van de wijk Kloppe-ven en loopt door tot de kruising van de Hoefstraat en Hagelkruis. Zowel de geschakelde, als de vrijstaande woningen worden via deze weg ontsloten.
Wegverkeer
In september 2016 is door Antea Group een Memo verkeerseffecten opgesteld waarin de verkeerseffecten van de gehele woningbouwlocatie Kloppe-ven worden beschreven. Deze memo is opgenomen als Bijlage 2 bij de toelichting. In de plannen worden in totaal 25 woningen voorzien. Voor de omliggende wegen zijn de volgende etmaalintensiteiten vastgesteld, aan de hand van gemeentelijke verkeerstellingen:
- Rijksweg ten westen van rotonde (maart 2010) – 5.300 mvt;
- Rijksweg ten oosten van rotonde (2014) – 5.500 mvt;
- Haelerweg ten zuiden van Hoogstraat (2013) – 3600 mvt;
- Hagelkruis ten zuiden van Kloppe-ven (april 2010) – 400 mvt.
Door de toevoeging van 25 woningen wordt een totale intensiteitstoename van 200 voertuigbewegingen per etmaal verwacht. Hierbij wordt, op basis van het huidige verkeersbeeld, de volgende procentuele verdeling over de windrichtingen als uitgangspunt ingeschat:
- Rijksweg richting westen (van/naar N273): 35% = 56 à 70 mvt extra per etmaal;
- Rijksweg richting oosten (van/naar N280 Roermond): 35% = 56 à 70 mvt extra per etmaal;
- Haelerweg richting noorden: 20% = 32 à 40 mvt extra per etmaal;
- Beegderweg richting zuiden: 10% = 16 à 20 mvt extra per etmaal.
Langzaamverkeer
Aan de westzijde van het plangebied wordt een langzaamverkeersverbinding gerealiseerd, waarmee voor de gehele wijk de verbinding met de school ten zuiden van de Rijksweg verbeterd wordt.
Toetsing
Uit het verkeersonderzoek blijkt dat met de toevoeging van de maximale 25 woningen de verkeersintensiteit onder de landelijke streefwaarde van erftoegangswegen en gebiedsontsluitingswegen blijft. De toename van de verkeersintensiteit levert daarnaast geen problemen op ten aanzien van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid. Binnen de woonwijk zijn voldoende snelheidsremmende voorzieningen aanwezig. Bij het bereken van de verkeersgeneratie is al rekening gehouden met de vijf woningen die onderdeel uitmaken van het onderhavig plan. Het realiseren van deze vijf woningen leidt dus niet tot nadelige verkeersgevolgen.
3.3.3 Parkeren
De gemeenteraad van Leudal heeft in juli 2016 de Nota Parkeernormen vastgesteld. Hierin zijn de parkeernormen opgenomen die de gemeente hanteert bij bouwplannen of (her)ontwikkelingen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen binnen en buiten de bebouwde kom. Met deze normen wil de gemeente een hoge parkeerdruk in het openbaar gebied voorkomen.
Voor de parkeernorm voor woningen wordt onderscheid gemaakt naar de locatie van de woningen en het type woning. Het plangebied is aan te merken als 'rest kom' van de gemeente Leudal. Voor vrijstaande woningen geldt hier een parkeernorm van 2,7 parkeerplaatsen per woning. Voor geschakelde koop- of huurwoningen bedraagt de norm 2,4. De totale parkeerbehoefte komt hierbij uit op 63 parkeerplaatsen.
Toetsing
Alle woningen worden voorzien van een dubbele oprit. In de Nota Parkeernormen is aangegeven dat een dubbele oprit gelijk staat aan 1,7 parkeerplaatsen, doordat de oprit niet altijd (volledig) gebruikt wordt door de bewoners. In totaal worden hiermee 43 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.
Langs de nieuw te realiseren weg worden nog 27 openbare parkeerplaatsen aangelegd. Het totaal aantal parkeerplaatsen komt hiermee op 70, waarmee ruimschoots voldaan wordt aan de normen uit de gemeentelijke Nota Parkeernormen.
De betreffende vijf woningen zijn al opgenomen in de berekeningen van de totale parkeerbehoefte. Dit betekent dat hiermee wordt voldaan aan de normen uit de gemeentelijke Nota Parkeernormen.
3.4 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden
3.4.1 Cultuurhistorie
Binnen het onderhavig plangebied of in de nabije omgeving van het gebied zijn geen monumentale gebouwen of bouwwerken gelegen. Volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn er geen cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig. De direct ten zuiden van het plangebied gelegen Rijksweg is wel aangeduid als 'weg uit de periode 1806-1890', maar met het onderhavige plan wordt geen wijziging aangebracht in het tracé en het profiel van deze weg.
Op circa 300 meter ten oosten van het plangebied zijn de molens De Hoop en De Welvaart gelegen. Om de zichtbaarheid en de windvang van deze molens te garanderen, is hiervoor een molenbiotoop vastgesteld.
Molenbiotoop De Hoop en De Welvaart
Molen De Hoop is gebouwd in 1817 en is tot het eind van de jaren '50 van de twintigste eeuw actief gebleven als beltmolen. In 1968 is de molen door de gemeente gekocht en gerestaureerd. De molen is een rijksmonument en tot op heden is de molen op afspraak te bezoeken. Molen De Welvaart is gebouwd in het jaar 1865 en heeft eveneens tot het eind van de jaren '50 dienst gedaan als beltkorenmolen. Enkele jaren na de aankoop van Molen De Hoop heeft de gemeente ook deze molen aangekocht en gerestaureerd. Ook deze molen is nu een rijksmonument en op afspraak te bezoeken.
Om de zichtbaarheid en de windvang van deze molens te borgen is er in het bestemmingsplan voor beide molens een molenbiotoop opgenomen. Hiermee worden beperkingen gesteld aan de bouwhoogte van omliggende gebouwen en bouwwerken. Voor de bebouwing binnen een straal van 100 tot 400 meter vanaf het middelpunt van de molen, mag de bouwhoogte maximaal 1/30 van de afstand tot de molen bedragen. Voor de meest oostelijk gelegen woningen betekent dit een maximale bouwhoogte van 9 meter. Er worden met het plan geen woningen voorzien met een bouwhoogte van 9 meter of meer. De molenbiotopen vormen hierdoor geen belemmering voor het onderhavig plan.
3.4.2 Archeologie
Ten tijden van de bouw van de aangrenzende woningen aan de Hoefstraat is voor het gehele gebied archeologisch onderzoek gedaan. Bij dit onderzoek zijn geen archeologisch waardevolle aspecten aangetroffen. Met dit onderzoek is het gehele plangebied vrijgegeven ten aanzien van archeologie. In dit uitwerkingsplan is dan ook geen dubbelbestemming ter bescherming van de archeologische (verwachtings)waarden opgenomen.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Bodem
4.1.1 Algemeen
Voor de bouw van de woonwijk Kloppe-ven in Horn is in 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn' is daarbij eveneens meegenomen in het onderzoek. Dit bodemonderzoek bracht geen grote verontreinigingen aan het licht, waardoor de grond als onverdacht aangemerkt is.
In de Wet bodembescherming (Wbb) is echter opgenomen dat in het kader van het opstellen van een bestemmingsplan of een wijziging van het bestemmingsplan, actueel onderzoek naar de bodemkwaliteit verplicht is. In artikel 3.1.1a van het Bro is opgenomen dat gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar in ieder geval bruikbaar zijn. De geldigheid van een verkennend bodemonderzoek bedraagt twee tot vijf jaar, afhankelijk van de activiteiten op het terrein. Doordat de maximale termijn verstreken is, is voor dit bestemmingsplan actualisatie van het voorgaande bodemonderzoek noodzakelijk.
4.1.2 Onderzoek
In het kader van het moederplan is er een Memo actualisatie en verkennend bodemonderzoek opgesteld, waarin aangetoond is dat de kwaliteit van de bodem, zoals vastgesteld in het eerdere bodemonderzoek, nog steeds actueel is. Dit is gedaan door de ontwikkelingen en werkzaamheden op de locatie in de tussenliggende tijd in beeld te brengen. De gronden van het plangebied van dit uitwerkingsplan zijn eveneens meegenomen in deze notitie. De notitie en het bodemonderzoek zijn opgenomen in Bijlage 3.
Op basis van de memo wordt geconcludeerd dat in het kader van de omgevingsvergunning een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is, waarbij uit wordt gegaan van een onverdachte locatie. Voor de werkzaamheden aan de halfverharde weg ten westen van het plangebied is tevens een asbestonderzoek benodigd.
Nader bodemonderzoek
Door Antea Group is een verkennend bodem- en asbestonderzoek en asfaltonderzoek uitgevoerd. De resulaten van dit onderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Verkennend bodem- en asbestonderzoek en asfaltonderzoek Kloppe-ven te Horn' d.d. 24 januari 2020. Het rapport is opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen.
Op basis van de verzamelde historische informatie wordt niet verwacht dat de bodemkwaliteit van het perceel in de periode 2010-2018 negatief is beïnvloed.
Halfverhardingsweg
De halfverhardingsweg bestaat uit een puinlaag. Deze laag bestaat voor > 50% uit bodemvreemde materialen, waardoor de Wet bodembescherming hierop niet van toepassing is en sprake is van een niet-vormgegeven bouwstof. De organische parameters van deze lagen zijn getoetst aan de samenstellingswaarden voor een niet-vormgegeven bouwstof uit het Besluit bodemkwaliteit waaruit volgt dat deze hieraan voldoen.
Zeer plaatselijk is in de puinlaag enig asbesthoudend plaatmateriaal aangetoond Het berekende gehalte bedraagt 56,9 mg/kg d.s. Vanuit het productenbesluit asbest is puingranulaat met gehalten aan asbest beneden de restconcentratienorm van 100 mg/kg d.s. toegestaan. In het mengmonster van de overige proefgaten (ASBPU02) is geen asbest boven de bepalingsgrens aangetroffen.
Analytisch zijn in de zintuiglijk schone grond onder de puinlaag veelal geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond en plaatselijk zijn in de zintuiglijk schone grond licht verhoogde gehalten aan PAK, PCB's en minerale olie aangetoond.
De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de grond onder de puinlaag grotendeels voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Altijd toepasbaar' en plaatselijk voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
De conclusie van het rapport over de halfverhardingsweg is dat de resultaten geen milieuhygiënische belemmering voor het gebruik van de locatie voor woningbouw Kloppe-ven. De uiteindelijke beslissing hiertoe is aan het bevoegd gezag.
Ter plekke van de halfverhardingsweg, dient bij het realiseren van de woning wel rekening gehouden te worden dat de halfverhardingsweg verwijderd dient te worden. Het onderzoek doet echter geen definitieve uitspraak over de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond of verhardingsmaterialen. Indien grond of bouwstof van de locatie word(t)en afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het verrichte bodemonderzoek wellicht niet (afhankelijk van de toepassingslocatie). Alvorens de vrijkomende grond en bouwstoffen elders mag worden toegepast dient eerst een AP04-onderzoek worden uitgevoerd. Het puin van de halfverhardingsweg wordt hergebruikt als funderingsmateriaal onder nieuw aan te leggen wegen in het plangebied. Een AP04-onderzoek is in dit geval niet meet noodzakelijk.
4.1.3 Conclusie
De bodemkwaliteit van het plangebied vormt geen belemmering voor het vaststellen van het uitwerkingsplan.
4.2 Externe Veiligheid
4.2.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen (deze wordt op termijn vervangen door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hiervoor is de landelijke risicokaart opgesteld.
4.2.2 Onderzoek
In het kader van de ontwikkeling van de wijk Kloppe-ven is in 2005 onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid, waarbij globaal rekening is gehouden met de ontwikkeling van onderhavige locatie. De uitgangspunten ten aanzien van situering van woningen en vluchtroutes zijn in dit plan meegenomen. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 5.
Risicovolle activiteiten
Er zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven of instellingen met risicovolle activiteiten gelegen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Voor wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, dient binnen een zone van 200 meter het groepsrisico berekend te worden. Voor de kern Horn betreft dit de N280 en de N273. Het plangebied valt echter niet binnen de zone van 200 meter van een van deze wegen. Doordat het plangebied wel binnen de 880 meter van de N280 ligt, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico wel van toepassing. In de rapportage van de Groepsrisicoberekening Kloppe-ven zijn de kwalitatieve elementen voor scenario's, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd.
Risicovol transport over water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen, waar transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook zijn er geen plasbrandaandachtsgebieden in de omgeving aanwezig.
Buisleidingen
Op 20 meter van de geprojecteerde bebouwing bevindt zich hogedruk aardgastransportleiding nr. Z-513-01 (8,3”/40 bar.). Uit gegevens van de risicokaart blijkt dat de leiding geen PR 10-6 contour heeft, waardoor het voldaan wordt aan de normstelling voor het plaatsgebonden risico.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de leiding. Conform het artikel 12 van het Bevb dient het bevoegd gezag daarom bij vaststelling van het bestemmingsplan de verantwoordingsplicht te doorlopen en de Veiligheidsregio om advies te vragen. Voor het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn' is daarom een berekening van het groepsrisico uitgevoerd. Deze berekening is opgenomen als Bijlage 6 bij de toelichting. Uit de berekening blijkt dat door de toevoeging van deze woningen het groepsrisico nauwelijks toeneemt en ver onder de oriëntatiewaarde blijft.
Bij ongevallen is het van belang dat bewoners binnen het invloedsgebied voldoende vluchtmogelijkheden hebben. De vluchtroutes moeten van de buisleiding af gesitueerd worden.
Advies veiligheidsregio
Voor het moederplan is advies gevraagd aan de veiligheidsregio Limburg-Noord. Het volledige advies is opgenomen in Bijlage 7. De volgende aandachtspunten zijn meegegeven:
- zorg dat de gevels en daken van de woningen indien mogelijk zo goed mogelijk bestand zijn tegen de aanwezige hittestraling, conform het Bouwbesluit brandklasse A;
- projecteer de vluchtwegen van de woningen van de aardgasbuisleiding af en hou daarmee rekening met de hittestralingseffecten zodat vluchten beter mogelijk is: de ontsluitingswegen van het plangebied zijn van de hogedruk aardgastransportleiding afgericht;
- breng de toekomstige bewoners op de hoogte van de risico's van een hogedruk aardgasbuisleiding en de beheersmaatregelen die worden getroffen zodat ze daarnaar kunnen handelen bij een incident.
Het eerste punt wordt meegenomen in de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen binnen het invloedsgebied. Het tweede punt komt overeen met de uitgangspunten vanuit het eerdere onderzoek uit 2005. Verder wordt in de koopovereenkomst van de woningen binnen het invloedsgebied informatie verschaft over de risico's van de buisleiding en de vluchtroutes.
4.2.3 Conclusie
Binnen het plangebied en in de nabije omgeving bevinden zich geen risicovolle inrichtingen of transportroutes. Voor de aangrenzende aardgasleiding wordt voldaan aan de normstelling voor het plaatsgebonden risico. Het aspect externe veiligheid vormt hierdoor geen belemmering voor het uitwerkingsplan.
4.3 Natuur
4.3.1 Algemeen
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Wet natuurbescherming. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving. Dit wordt gedaan op basis van een natuurtoets, die opgenomen is in Bijlage 8.
4.3.2 Onderzoek
Het doel van de Wet natuurbescherming is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit deze wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn alleen onder voorwaarden mogelijk.
In 2016 is de Natuurtoets bestemmingsplan Kloppe-ven opgesteld (Antea Group, 2016). In die Natuurtoets is het voornemen getoetst aan de toentertijd geldende natuurwetgeving, namelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 is echter de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Mogelijk heeft de wetswijziging invloed op de conclusies van de eerder opgestelde Natuurtoets. In een oplegnotitie is dit onderzocht en is het voornemen getoetst aan de Wet natuurbescherming. Middels gegevens uit het NDFF (Nationale Databank Flora en Fauna) in combinatie met de kennis van aanwezige biotopen is bepaald of binnen de invloedsfeer van het plan nieuw beschermde soorten voor kunnen komen. Tevens is gekeken of sprake is van effecten op deze soorten. Daarnaast is bepaald wat de gevolgen van de wetswijziging zijn op soorten die reeds zijn behandeld in de Natuurtoets.
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming is allereerst een bureaustudie uitgevoerd waarin gekeken wordt naar de zwaar beschermde (Tabel 3) en overig beschermde (Tabel 2) soorten uit de Wet natuurbescherming.
Onderstaande tabel toont de mogelijk voorkomende soorten binnen het plangebied.
Tabel 4.1 Voorkomende soorten binnen het plangebied
De bestemmingsplanwijziging heeft geen negatieve gevolgen voor de mogelijk aanwezige soorten binnen het plangebied. Er dient enkel tijdens de realisatiefase rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels op het plangebied.
Er zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:
- De verstorende werkzaamheden aan bomen en gebouwen worden buiten het broedseizoen uitgevoerd, of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
- Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot na het broedseizoen.
Deze voorwaarden worden meegenomen bij de vergunningverlening. De oplegnotitie in verband met de tussentijdse wetswijziging heeft niet geleid tot nieuwe conclusies ten aanzien van de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
In de Natura 2000-gebieden zijn de Beschermde Natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of Habitatrichtlijn opgenomen. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel een externe werking, wat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied. In Bijlage 8 is de Natuurtoets opgenomen, waarin verder ingegaan wordt op het beleid en de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de natuur in de omgeving.
Het voornemen om op deze locatie woningbouw te realiseren, leidt alleen tot een mogelijke toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Gezien de afstand tussen de locaties en de Natura-gebieden zijn andere effecten met zekerheid uit te sluiten.
De stikstofbronnen zijn:
- emissie van gasgestookte CV-ketels in de voorgenomen woningbouw;
- verkeersgenererende werking van nieuw woongebied met betrekking tot verkeersbewegingen binnen het plangebied
- verkeersbewegingen van en naar de wijk (lokaal verkeer) naar de regionale ontsluitingswegen.
De uitstoot (emissie) van vervuilende gassen door bijvoorbeeld fabrieken en (vracht)auto's maar ook door de stookinstallaties van woningen t.b.v. verwarming kan leiden tot verzuring van bodem of water. De uitstoot bevat onder andere zwaveldioxide (SO2), stikstofoxide (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS). Deze verzurende stoffen komen via lucht of water in de grond terecht en leiden aldus tot het zuurder worden van het biotische milieu. Vermesting is in dit geval de 'verrijking' van ecosystemen door stikstofdepositie. Het gaat daarbij om aanvoer door de lucht (droge en natte neerslag van ammoniak en stikstofoxiden). Vermesting kan ook optreden door nitraat- en fosfaataanvoer via het oppervlaktewater. Van dit laatste is bij dit project geen sprake.
Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied, Leudal, bevindt zich op ongeveer 3,1 km van het plangebied. Op ruim 3,6 km ligt het Natura 2000-gebied Roerdal. De stikstofgevoelige habitattypen van deze natuurgebieden liggen op meer dan 4 km afstand van het plangebied.
Uit de uitspraak over het PAS (Programma Aanpak Stikstof) van 29 mei 2019 volgt dat het PAS niet langer als basis voor toestemming voor plannen of projecten mag worden gebruikt. Concreet betekent de uitspraak dat voor elk plan of project met mogelijk significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied weer een afzonderlijke natuurtoets moet worden uitgevoerd. Of er vervolgens toestemming voor het plan of project kan worden verleend is afhankelijk van de beantwoording van de vraag of met zekerheid kan worden gesteld dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast door het betreffende plan of project.
Door Antea Group is een stikstofberekening uitgevoerd om de effecten van de ontwikkeling op de Natura 2000-gebieden te bepalen. De resultaten van deze berekening zijn verwerkt in de memo 'stikstofberekening Kloppe-ven' d.d. 9 maart 2020. De memo is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. Hierna zijn de resultaten en conclusies opgenomen.
Er zijn stikstofberekeningen uitgevoerd voor de realisatiefase en de gebruiksfase. De stikstofberekeningen zijn uitgevoerd door middel van AERIUS Calculator (2019A) en geven als resultaat dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zijn berekend. Bij de berekening van de realisatiefase is uitgegaan van het gebruik van minimaal werktuigen stage 3B met bouwjaar 2011 en vrachtwagens Euro V met bouwjaar 2008. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming nadere besluitvorming niet in de weg staat.
Waardevolle en monumentale bomen
De gemeente Leudal vindt het belangrijk om het landelijke karakter van de gemeente te behouden. Met het bomenbeleids- en beheerplan heeft de gemeente richtinggevend beleid ten aanzien van bomen en de toenemende aantasting van de kwaliteit van het huidige bomenbestand. Met het bomenbeleids- en beheerplan is tevens een Bomenlijst opgesteld waarop de waardevolle en monumentale bomen en houtopstanden zijn opgenomen, zowel gemeentelijk alsook particulier eigendom.
Waardevolle bomen zijn zeer belangrijke groenelementen die van regionaal belang zijn. Monumentale bomen zijn opgenomen in het landelijke register van de Bomenstichting en zijn van nationaal belang.
Binnen het plangebied zijn geen waardevolle- of monumentale bomen aanwezig. Ten zuiden van het plangebied, staan langs de Rijksweg monumentale eikenbomen. Het betreft karakteristieke laanbeplanting langs een doorgaande weg. De bomen bevinden zich niet binnen het plangebied. Binnen de kroonprojectie van monumentale bomen mogen geen graafwerkzaamheden, ophogingen, verlagingen en/of opslag van materiaal en materieel plaatsvinden. Bij werkzaamheden in de nabijheid van monumentale bomen worden boombeschermende maatregelen en voorwaarden gehanteerd. Het afzetten van de gehele kroonprojectie van de boom of houtopstand met een vaste omheining is een minimumvereiste bij bouwprojecten en grondwerken. Ook voor het leggen van kabels en leidingen bij bomen worden boombeschermende maatregelen gehanteerd. Machinaal graven in de wortelzone is in principe niet toegestaan. Van bovengenoemde werkzaamheden is binnen de kroonprojecties van de bomen geen toepassing. Tevens wordt er geen bronbemaling toegepast.
Toekomstige bewoners dienen geïnformeerd te worden dat de bomen langs de Rijksweg monumentale bomen zijn. Daarnaast dienen de toekomstige bewoners op de hoogte worden gebracht dat enkele bomen langs de Rijksweg zijn gekapt. Deze bomen worden ter plaatsen herplant.
4.3.3 Conclusie
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor het vaststellen van het uitwerkingsplan.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
In Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn eisen gesteld aan de luchtkwaliteit. In Bijlage 2 van deze wet zijn kwantitatieve normen gesteld aan de bijdrage van ruimtelijke ontwikkelingen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze bijlage wordt allereerst gekeken naar in hoeverre de ontwikkeling per saldo bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze bijdrage kan aangemerkt worden als 'niet in betekenende mate' (NIBM). Dit is vastgelegd in het Regeling NIBM. Een project/plan draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen.
4.4.2 Onderzoek
Om op een eenvoudige en snelle manier te kunnen bepalen of een plan wel of niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit zijn in de Regeling NIBM categorieën van gevallen en getalsmatige grenzen opgenomen, waarbinnen een plan altijd NIBM is. Een van die categorieën is woningbouw. Voor woningbouw met minimaal één ontsluitingsweg is een plan of project aan te merken als NIBM als het aantal te realiseren woningen niet hoger is dan 1.500. Op dat moment blijft de bijdrage onder de grens van 3%. Het moederplan voorziet in de bouw van maximaal 25 woningen, waardoor het ver onder de getalsmatige grens van de Regeling NIBM blijft.
Achtergrondconcentraties
Uit de monitoringstool voor luchtkwaliteit (NSL Monitoringstool) blijkt dat zelfs op de grote wegen in de omgeving (N273 en N280) geen overschrijdingen van de wettelijke normen gemeten zijn. Voor de achtergrondconcentraties in en rond het plangebied zijn dan ook geen overschrijdingen te verwachten.
4.4.3 Conclusie
Het gehele plan (25 woningen) draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij is al rekening gehouden met de betreffende vijf woningen, waardoor dit aspect geen belemmeringen vormt voor het onderhavig plan.
4.5 Water
4.5.1 Beleid en regelgeving
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. De watertoets is opgenomen als Bijlage 10.
4.5.2 Waterschap Limburg
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Met dit Waterbeheerplan zet waterschap Limburg de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. In het plan wordt ingegaan op de invulling van de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan heeft het waterschap vastgelegd welke maatregelen genomen worden om het watersysteem en waterkeringen op orde te brengen en te houden. Ook staat hierin welke bijdrage het waterschap levert aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijke thema's zijn:
- hoogwaterbescherming Maas
- regionaal watersysteem
- 1. bescherming tegen wateroverlast
- 2. voldoende zoetwater
- 3. voldoende waterkwaliteit, zowel chemisch als fysisch
- zuiveren en waterketen
- crisisbeheersing
Nieuw Limburgs Peil
In het rapport Nieuw Limburgs Peil heeft het waterschap het gewenste waterpeil voor de toekomst vastgelegd en hoe je dat kunt bereiken. Nieuw en vooruitstrevend is de wens van het waterschap om niet alleen de beken te herstellen, maar de hele beekdalen. Het beekdal is een belangrijke schakel in het herstellen van het watersysteem.
Keur en legger
Een deel van het waterschapsbeleid is vastgelegd in de Keur. Dit is regelgeving die aangeeft wat mensen wel en niet mogen doen in en nabij water, dijken en stuwen. Op de legger staan alle oppervlaktewateren en dijken aangegeven die in beheer zijn bij het waterschap en waarop de Keur van toepassing is. Naast de Keur heeft Waterschap Limburg Algemene regels en Beleidsregels waarin voor veel voorkomende handelingen is gedefinieerd of een vergunning of een melding nodig is. In de Algemene regel 'Grondwater, Versnelde afvoer via nieuw verhard oppervlak' heeft het waterschap gesteld dat voor nieuw verhard oppervlak met een grootte kleiner dan 2.000 m² geen vergunning nodig is.
Met het moederplan wordt voorzien in nieuw verhard oppervlak groter dan 2.000 m2, echter wordt er met dit plan binnen de kaders van het reeds afgestemde watersysteem gebleven. Het aantal woningen en het verhard oppervlak is zelfs kleiner dan waar in dit systeem rekening mee gehouden is. Opnieuw afstemming en adviesinwinning is hierdoor niet noodzakelijk.
4.5.3 Gemeente Leudal
De gemeente Leudal heeft op 5 juli 2016 het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2021 vastgesteld. In het GRP zijn de ambities van de gemeente beschreven voor onder andere het inzamelen en transporteren van (afval)water.
De gemeente heeft op het gebied van stedelijk waterbeheer, wettelijk de volgende plichten:
- zorgplicht voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer);
- zorgplicht voor afvloeiend hemelwater (Waterwet);
- zorgplicht voorkomen structureel nadelige gevolgen van grondwater (Waterwet).
4.5.4 Planvoornemen
Huidige situatie
In de huidige situatie is het plangebied braakliggend terrein. Er is geen oppervlaktewater in het gebied aanwezig en ook geen waterkeringen. Het hemelwater van de rest van de wijk wordt naar een infiltratiebuffer afgevoerd en de DWA op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.
Voorgenomen ontwikkeling
In het gehele plangebied worden maximaal 25 woningen gerealiseerd. Het verhard oppervlak wordt via het RWA afgevoerd naar de infiltratiebuffer. Bij het ontwerp van het infiltratiesysteem is rekening gehouden met de toename van de verharding van het voorliggende plan. Het oorspronkelijke plan bevatte 25 woningen meer dan het voorliggende plan, waardoor de toename van de verharding geringer is en de capaciteit van het systeem daardoor ruim voldoende is. Dit systeem is afgestemd en beoordeeld door het waterschap. De voorgenomen ontwikkeling past ruim binnen de uitgangspunten van de watersysteem, waardoor opnieuw advies inwinnen bij het waterschap overbodig is. Hierbij is al rekening gehouden met de betreffende vijf woningen die onderdeel uitmaken van het totale geheel (25 woningen). Dit betekent dat het onderhavig plan past binnen de uitgangspunten van het watersysteem.
Het DWA wordt aangesloten op het bestaande gemengde stelsel. Door de gemeente is aangegeven dat het DWA voldoende capaciteit heeft voor de extra woningen. Mocht er bedrijfsmatig afvalwater vrijkomen (bedrijf aan huis bijvoorbeeld), dan zal door de gemeente apart getoetst worden of deze uitbreiding aangesloten kan worden op het bestaande rioolstelsel. Dit wordt meegenomen bij de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Er zijn geen effecten op oppervlaktewater of waterkeringen.
4.5.5 Conclusie
Doordat het gehele plan past binnen de uitgangspunten van het reeds uitgewerkte watersysteem en hiermee ook de betreffende vijfwoningen, is het plan vanuit het aspect 'water' uitvoerbaar.
4.6 Akoestiek
4.6.1 Algemeen
Alle woningen binnen het plangebied zijn gelegen langs de nieuw te realiseren weg Hagelkruis. Dit wordt, net als de overige wegen in de woonwijk, een 30 km weg. Dit betekent dat in het kader van de Wet geluidhinder geen eisen worden gesteld aan de optredende gevelbelastingen. Dit geldt niet voor de Rijksweg, ten zuiden van het plangebied.
4.6.2 Onderzoek
Om de geluidsbelasting van deze weg op de nieuwe woningen in beeld te brengen, is door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd voor de totale ontwikkeling van 25 woningen in het gebied. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage11.
Voor de vrijstaande woningen langs de Rijksweg, is de geluidsbelasting op de grens van de bouwkavels vastgesteld. De maximale gevelbelasting bedraagt 53 dB, waardoor de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschreden wordt.
Voor de vijf vrijstaande woningen is de procedure voor het vaststellen van hogere toelaatbare waarde doorlopen. Hogere grenswaarden zijn vastgesteld door het college (besluit d.d. 11 april 2018). De beschikking van het besluit hogere grenswaarden is opgenomen als Bijlage 12 bij de toelichting. Mogelijke maatregelen om de geluidbelasting op de gevel terug te dringen of het binnenniveau van de geluidbelasting te beperken zijn hierin omschreven om een acceptabel woon- en leefklimaat te realiseren.
4.6.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het vaststellen van het uitwerkingsplan.
4.7 M.e.r.-beoordeling
4.7.1 Algemeen
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In het Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Vanaf 1 april 2011 geldt voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., maar waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden, de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden echter geen vormvereisten; daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Onderzoek en resultaten
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen in onderdeel D onder 11.2. Voor dergelijke ontwikkelingen gelden de volgende drempelwaarden:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Met het bestemmingsplan Kloppe-ven zijn maximaal 25 woningen mogelijk gemaakt. De vijf woningen die met dit uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt, maken onderdeel uit van deze 25 woningen. Hiermee ligt de beoogde ontwikkeling ver onder de genoemde drempelwaarden.
4.7.2 Onderzoek
Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, moet tevens bekeken worden of sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een project-m.e.r. noodzakelijk maken. Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn onderzocht en staan beschreven in de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling is opgenomen als Bijlage 1.
4.7.3 Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan Kloppe-ven, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling voor het uitwerkingsplan, waar de betreffende vijf woningen onderdeel van zijn. Dit is tevens besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal op 8 mei 2018 in het besluit op mededeling vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit besluit is opgenomen als bijlage 11 bij de toelichting.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Planonderdelen
Het uitwerkingsplan 'Kloppe-ven, Horn' is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en / of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het uitwerkingsplan.
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het uitwerkingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Dit uitwerkingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn voor bestemmingsplannen (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
5.2 Opzet Planregels
De planregels voor het onderhavig uitwerkingsplan zijn afgestemd op het bestemmingsplan 'Kloppe-ven, Horn'. Dit bestemmingsplan vormt het moederplan van dit uitwerkingsplan.
5.2.1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald.
5.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld. Hier onder worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
- Bestemming 'Wonen' (artikel 3)
Binnen de bestemming 'Wonen' is zijn uitsluitend vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen toegestaan. Binnen de woonbestemming is het toegestaan aan huis verbonden beroepen uit te oefenen.
Er gelden een aantal specifieke bouwregels binnen de woonbestemming. Het hoofdgebouw mag enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het maximum aantal wooneenheden per bouwvlak en de maximum goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding is opgenomen.
- Bestemming 'Waarde - Stedenbouwkundige- en landschapswaarden' (artikel 4)
Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Stedenbouwkundige- en landschapswaarden' zijn regels opgenomen om de openheid en uitstraling van dit gebied te waarborgen. Er gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen in het achter- en zijerfgebied.
5.2.3 Algemene regels
In de Anti-dubbeltelregel (artikel 5) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels (artikel 6) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, over ondergeschikte bouwdelen en over bestaande maten.
In de Algemene gebruiksregels (artikel 7) is een nadere bepaling opgenomen met betrekking het gebruik van de gronden. Tevens zijn regels opgenomen met betrekking tot het houden van evenementen en het innemen van verkoopstandplaatsen.
In de Algemene aanduidingsregels (artikel 8) zijn regels opgenomen ter bescherming van de molenbiotoop van de molen De Hoop.
In de Algemene afwijkingsregels (artikel 9) en Algemene wijzigingsregels (artikel 10) verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de navolgende regel zijn de Algemene procedureregels (artikel 11) opgenomen.
In het artikel Overige regels (artikel 12) zijn de overige zaken geregeld die niet elders kunnen worden ondergebracht. Zo is een bepaling opgenomen ter bescherming van monumentale bomen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In de regel Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het uitwerkingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is ook de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze wet is bepaald dat de gemeente verplicht is om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht uitwerkingsplan maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant.
De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal, op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in het Bro:
- de bouw van een of meerdere woningen;
- de bouw van een of meerdere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m²;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².
Het onderhavig plan richt zich op de bouw van meerdere woningen, waardoor afdwingbaar kostenverhaal van toepassing is. Hiervoor geldt de plicht tot het opstellen van een exploitatieplan, tenzij het verhalen van de kosten anderzins verzekerd is.
Voor dit plan is door de gemeente en de ontwikkelaar een anterieure overeenkomst getekend, waarin het kostenverhaal vastgelegd is. De plicht tot het opstellen van een exploitatieplan vervalt hiermee. In de anterieure overeenkomst zijn ook afspraken gemaakt over de afwenteling van verzoeken om tegemoetkoming in planschade.
6.2 Handhaving
De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het uitwerkingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het uitwerkingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit uitwerkingsplan gehanteerd wordt.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures, temeer omdat in het moederplan de ontwikkeling van de vijf vrijstaande woningen al ter sprake is gekomen. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp uitwerkingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
6.4 Procedure
6.4.1 Wettelijke procedure
De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp uitwerkingsplan.
De procedure ziet er als volgt uit:
- Openbare kennisgeving van het ontwerp uitwerkingsplan volgens artikel 3.8 Wro;
- Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
- Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
- Vaststelling van het uitwerkingsplan door het college van burgemeester en wethouders binnen 8 weken;
- Algemene bekendmaking van het vastgestelde uitwerkingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het uitwerkingsplan gewijzigd is vastgesteld, 6 weken na vaststelling, tenzij gedeputeerde staten ermee instemmen dat die termijn van 6 weken niet hoeft te worden aangehouden;
- Mogelijkheid tot beroep voor belanghebbenden jbi de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking van het vastgestelde uitwerkingsplan;
- Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.4.2 Ontwerpuitwerkingsplan
Het ontwerpuitwerkingsplan heeft van 24 september 2020 tot en met 4 november 2020 ter inzage gelegen op het gemeentehuis van de gemeente Leudal in Heythuisen, Leudalplein 1. Tevens is het plan gepubliceerd op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpuitwerkingsplan.
6.4.3 Vastgesteld uitwerkingsplan
Het college van burgemeester en wethouders heeft het uitwerkingsplan 'Kloppe-ven, Horn' op 1 december 2020 ongewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Nota Parkeernormen
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten - Kernen
Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten - Kernen
Bijlage 3 Landschappelijke- En Stedenbouwkindige Inpassing
Bijlage 3 Landschappelijke- en stedenbouwkindige inpassing
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Memo Verkeerseffecten
Bijlage 2 Memo verkeerseffecten
Bijlage 3 Memo Actualisatie En Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Memo actualisatie en verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Rapport Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Rapport verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Rapport Externe Veiligheid Kloppe-ven 2005
Bijlage 5 Rapport externe veiligheid Kloppe-ven 2005
Bijlage 6 Groepsrisicoberekening Kloppe-ven
Bijlage 6 Groepsrisicoberekening Kloppe-ven
Bijlage 7 Advies Veiligheidsregio Limburg-noord
Bijlage 7 Advies veiligheidsregio Limburg-Noord
Bijlage 8 Natuurtoets Bestemmingsplan Kloppe-ven
Bijlage 8 Natuurtoets bestemmingsplan Kloppe-ven
Bijlage 9 Stikstofberekening
Bijlage 10 Watertoets
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 11 Akoestisch onderzoek
Bijlage 12 Besluit Hogere Grenswaarde
Bijlage 12 Besluit hogere grenswaarde
Bijlage 13 Besluit Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 13 Besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling