KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Planregels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Cultuurhistorie En Archeologie
3.2 Ecologie
3.3 Geluid
3.4 Bodem
3.5 Milieuhinder
3.6 Water
3.7 Luchtkwaliteit
3.8 Externe Veiligheid
3.9 Duurzaam Bouwen
Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving En Afwegingen
4.1 Historisch En Stedenbouwkundige Randvoorwaarden
4.2 Beschrijving Bouwplan
4.3 Inrichtingsplan
4.4 Ruimtelijke Afweging
4.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Algemeen
5.2 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Brief Gemeente Inzake Archeologie
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Onderzoek Milieuhinder
Bijlage 6 Reacties Vooroverleg
Bijlage 7 Nota Zienswijze

Woning Hofstraat ong. Maasbracht

Bestemmingsplan - gemeente Maasgouw

Onherroepelijk op 17-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Planregels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Woning Hofstraat ong. Maasbracht van de gemeente Maasgouw.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1641.BPL042-OH01 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp technisch of hiermee gelijkstellend gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de feitelijke hoofdbewoner van de woning. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel.

1.6 achtergevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.7 afhankelijke woonruimte

een onderdeel van het hoofdgebouw of (aangebouwd) bijgebouw waarin een gedeelte van de voor mantelzorg of inwonende ouders bedoelde huishouding is gehuisvest.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel dan wel bouwvlak, zoals bepaald in de regels, aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.10 bed en breakfast

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw

een gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen, zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en uitsluitend door de feitelijke hoofdbewoner van de woning wordt uitgeoefend. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf.

1.21 dakopbouw

een ondergeschikte opbouw van het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

1.22 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in geval van weg- en railverkeerslawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.25 hoofdverblijf

de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat ten minste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid.

1.26 maaiveld

de bovenkant van een afgewerkt terrein dat een gebouw c.q. bouwwerk omgeeft.

1.27 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.28 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.29 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.30 peil

  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.31 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.32 voortuin

tuin gelegen tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de openbare ruimte.

1.33 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het tele-communicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, riolering, straatvoorzieningen waaronder voorzieningen voor afvalstoffen en straatmeubilair.

1.34 wet/wettelijke regelingen

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.35 wonen

het houden van verblijf, het hebben - huren hieronder mede begrepen - van kamers of het gehuisvest zijn in een huis, evenwel met uitzondering van bewoning met een overwegend verzorgend karakter.

1.36 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor het huisvesten van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van dakkapellen;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  5. e. voorzieningen van algemeen nut;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. voet- en fietspaden;
  8. h. speelvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 3.2.1 sub a voor het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens ten behoeve van de bouw van portalen, entrees en erkers, mits de oppervlakte niet meer dan 6 m² bedraagt, de hoogte maximaal 3 meter bedraagt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. 3.2.1 sub a voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mits deze zijn gelegen achter de voorgevellijn, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de belangen van derden;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
    4. 4. de verkeers- en parkeersituatie;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

5.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

5.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden de in artikel 3 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 milieuzone - akkerbouwbedrijf

7.2 milieuzone - roerdalslenk 2

7.3 veiligheidszone - propaantank

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevinsgvergunning toestemming verlenen voor:

  1. a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter.

8.2 Bed & Breakfast

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de wijk of buurt kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de woonfuntie ten behoeve van een Bed and Breakfast mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  2. b. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren;
  3. c. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
  4. d. het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  5. e. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  6. f. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
  7. g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
  8. h. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  9. i. de Bed and Breakfast-voorziening dient in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
  10. j. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen mogen ten behoeve van een Bed and Breakfast in gebruik zijn, zulks met een absoluut maximum van 60 m²;
  11. k. de omgevingsvergunning uitsluitend bij een woonfunctie wordt verleend.

8.3 Kleine bouwwerken

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor:

Het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en religieuze doeleinden, zoals abri's, wachthuizen, transformatorhuizen, schakelhuizen, (ondergrondse) afvalcontainers, gemaalgebouwen, telefooncellen, monumenten, kapellen, wegkruizen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:

  1. a. de oppervlakte per bouwwerk niet meer bedraagt dan 15 m²;
  2. b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
  3. c. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter mag bedragen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemming te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

10.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

10.3 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:

  1. a. het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Gebiedsaanduidingen onderling

Voor zover de in deze regels opgenomen gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  1. a. in de eerste plaats de regels van 'veiligheidszone - propaantank';
  2. b. in de tweede plaats de regels van 'milieuzone - akkerbouwbedrijf';
  3. c. in de derde plaats de regels van 'milieuzone - roerdalslenk 2'.

11.2 Regeling omtrent parkeren en laden en lossen

11.3 Andere wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerpplan.

11.4 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 6 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Woning Hofstraat ong. Maasbracht.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

De voorzitter, De griffier

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De heer Frische (hierna te noemen: initiatiefnemer) is voornemens een woning, voorzien van één behandelruimte voor ergotherapie van ca. 22 m², te bouwen achter de huidige woning op het perceel Kloosterstraat 45 in Brachterbeek, Maasbracht. Dit voornemen past niet binnen het geldende planologische regime, het bestemmingsplan "Maasbracht-Brachterbeek", vastgesteld door de gemeenteraad van Maasbracht d.d. 19 december 2005 en goedgekeurd door Gedeputeerde staten op 1 augustus 2006 . Om de bouw van de woning op het perceel mogelijk te maken dient derhalve het bestemmingsplan te worden hierzien. Onderhavig bestemmingsplan “Woning Hofstraat ong. Maasbracht” voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen achter de huidige woning op het perceel Kloosterstraat 45 in Maasbracht, gemeente Maasgouw, ook wel Hofstraat ongenummerd genoemd. Kadastraal is het plangebied bekend onder de gemeente Maasbracht, sectie E, perceelsnummer 5458, 5459 (gedeeltelijk), 5460 en 5461 (gedeeltelijk).

Op de uitsnede van de topografische atlas is het plangebied met een rode cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1641.BPL042-OH01_0001.png"

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De gronden waarbinnen het plangebied is gelegen maken deel uit van het bestemmingsplan “Maasbracht-Brachterbeek", vastgesteld door de gemeenteraad van Maasbracht d.d. 19 december 2005 en goedgekeurd door Gedeputeerde staten op 1 augustus 2006. In dit bestemmingsplan zijn de gronden waarop het voorliggende bouwplan zal worden gerealiseerd bestemd als "Woondoeleinden(W)" en "Agrarische doeleinden, bouwperceel (A(b))". Daarnaast is het plangebied op de bestemmingsplankaart gelegen binnen de 50 dB(A) Geluidszone zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder.

Onder paragraaf 2.4 gemeentelijk beleid zal nader op de vigerende regeling worden ingegaan.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Woning Hofstraat ong. Maasbracht' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • regels;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.1641.BPL042-OH01).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting is juridisch niet bindend, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

In deze toelichting wordt een en ander op de volgende wijze beschreven. Hoofdstuk 2 van deze toelichting behandelt het relevante beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 3 wordt de analyse van het plangebied beschreven en komen vervolgens de milieuaspecten zoals geluid, bodem, waterhuishouding, externe veiligheid, luchtkwaliteit, milieuzonering, ecologie, archeologie en duurzaam bouwen aan bod. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de uitgangspunten en het programma van het bouwplan. De juridische opzet van het plan wordt beschreven in hoofdstuk 5. De economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan wordt in hoofdstuk 6 aangetoond.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Maasgouw is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

2.2 Rijksbeleid

Nota Ruimte

In de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland vastgelegd, zijnde inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020 met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen.

De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevollegroengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen).

In de nota staat 'ruimte voor ontwikkeling' centraal en gaat het kabinet uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Deze nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren. Het accent verschuift van 'toelatingsplanologie' naar 'ontwikkelingsplanologie'. 'Ruimte voor ontwikkeling' betekent ook dat het rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

In deze nota is een aantal regels opgenomen, gericht op borging van de basiskwaliteit voor steden, dorpen en bereikbaarheid. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en (samenwerkende) gemeenten om dit generieke ruimtelijke beleid integraal en concreet gestalte te geven en integraal op elkaar af te stemmen zowel bij planvorming alsuitvoering en daarmee te zorgen voor basiskwaliteit. Uitzondering hierop vormen vastgelegde rijksverantwoordelijkheden, zoals die voor de hoofdinfrastructuur.

Het rijksbeleid biedt geen specifieke uitgangspunten voor onderhavig bouwplan, anders dan dat de gemeentelijke overheid zorg draagt voor het borgen van de basiskwaliteit.

Met afweging van de ruimtelijke aspecten in het onderhavige bestemmingsplan draagt de gemeente Maasgouw er zorg voor dat de basiskwaliteit ter plaatse wordt gewaarborgd.

2.3 Provinciaal Beleid

Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), vastgesteld door Provinciale Staten op 22 september 2006 (actualisaties 2008, 2010 2011) is een plan dat verschillende bestaande plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het POL is door de provincie Limburg opgesteld in samenspraak met externe partners als gemeenten, waterschappen, werkgevers- en werknemersorganisaties. Dit plan is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg. Om tot een kwaliteitsregio Limburg te komen moet worden behouden wat goed is en worden ontwikkeld wat nodig is. Het is een beleidsnota op hoofdlijnen waarbij (delen van) de eerdere POL-herzieningen van het POL 2001 hun geldigheid behouden. Het POL 2006 is tevens aan te merken als een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.2 Wro.

Kaart Perspectief

Het onderhavige plangebied is volgens de kaart “Perspectieven” van het POL gelegen binnen het perspectief P9 “Stedelijke bebouwing”. Volgens de POL-kaart perspectieven ligt het perceel binnen het perspectief 9 “Stedelijke bebouwing”. Deze zone omvat het bestaand stedelijk gebied (P9) en dient o.a. als opvang voor verstedelijking binnen het bestaand stedelijk gebied. De zone biedt ruimte voor o.a. woningbouw. De stedelijke bebouwing (P9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Met het bouwplan vindt een inbreiding plaats.

P9 gebieden, zoals de kern Brachterbeek zijn gelegen binnen de begrenzing “stedelijke dynamiek”. Hetgeen aansluit bij het voornemen tot de nieuw op te richten woning in de kern Maasbracht.

Tevens is het plangebied gelegen binnen de aanduiding "Stadsregio Roermond". Het provinciale contourenbeleid is echter niet van toepassing.

Themakaarten Blauwe, Groene en Kristallen Waarden

Om bepaalde basiswaarden te beschermen en te versterken heeft de provincie een drietal kaarten ontwikkeld waarop deze basiswaarden aangeduid worden. Het betreft de kaarten: Blauwe Waarden, Groene Waarden en Kristallen Waarden. Op de kaarten Blauwe Waarden, en Groene Waarden wordt het onderhavige plangebied niet specifiek aangeduid. Op de kaart Kristallen waarden is het plangebied aangeduid als Roerdalslenk zone II, het betreft derhalve een boringsvrije zone.

Resumé

Het plangebied is gelegen binnen perspectief P9 “Stedelijke bebouwing”. Dit perspectief omvat bestaand stedelijk gebied (P9). Die o.a. dienen als opvang voor verstedelijking binnen het bestaand stedelijk gebied. De zone biedt ruimte voor o.a. woningbouw. Het voornemen tot de bouw van één woning past derhalve binnen het provinciale beleid.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Bestemmingsplan “Maasbracht-Brachterbeek"

In dit bestemmingsplan zijn de gronden waarop het voorliggende bouwplan zal worden gerealiseerd bestemd als "Woondoeleinden(W)" en "Agrarische doeleinden, bouwperceel (A(b))". Daarnaast is het plangebied op de bestemmingsplankaart gelegen binnen de 50 dB(A) Geluidszone zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder.

Bestemming "Woondoeleinden(W)"

In de bestemming 'Woondoeleinden W' is bepaald dat woningen mogen worden opgericht, voorzover de gronden niet zijn gelegen binnen de op de plankaart aangeduide gebieden 'Geluidszone zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder'. Het plan ligt echter binnen de 50 dB(A) Geluidszone zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder en is derhalve strijdig met het bestemmingsplan.

Bestemming "Agrarische doeleinden, bouwperceel (A(b))"

De tuin van de nieuw gebouwde woning zal voor een gedeelte op het perceel van het akkerbouwbedrijf aan de Kloosterstraat 43 worden aangelegd. Op dit perceel ligt de bestemming 'agrarische doeleinden, bouwperceel.' Het betreft hier de mogelijkheid voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het agrarische bedrijf met bedrijfswoning. Bij de inrichting van deze gronden zijn 'tuinen en erven' ten behoeve van het agrarische bedrijf toegestaan.

Resumé

Ten behoeve van de nieuw op te richten woning zal de bestemming 'woondoeleinden' gehandhaafd worden op de Kloosterstraat 45. Op het perceel van Kloosterstraat 43 vindt een wijziging plaats op een gedeelte met de bestemming 'Agrarische doeleinden, bouwperceel' naar 'Wonen.' Tevens zullen door middel van uit te voeren onderzoek de (onderzoeks)aspecten zoals onder andere bodem, geluid, archeologie, milieuhinder, water en externe veiligheid moeten worden onderbouwd.

Lokaal woningbouwprogramma

In het lokale woningbouwprogramma zijn voor de kern Brachterbeek een aantal woningbouwprojecten opgenomen, waaronder onderhavig bouwplan 'Hofstraat ong. Maasbracht'. Dit programma is gebaseerd op de Regionale Woonvisie Midden-Limburg Oost 2010-2014 en geeft een overzicht van de lopende woningbouwprojecten in Maasgouw.Hiermee wordt ook inzicht verkregen in de omvang en samenstelling van de totale planvoorraad en de wijze waarop deze – waar nodig - kan worden bijgestuurd.

Genoemde woonvisie geeft inzage in de demografische ontwikkelingen, de daarmee samenhangende woningbehoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin en in de regionale ambities en omgevingsfactoren.Door een koppeling met de planvoorraad op basis van het lokale woningbouwprogramma kunnen vervolgens conclusies worden getrokken ten aanzien van deze voorraad en de eventueel te nemen maatregelen.Op basis van deze informatie heeft de gemeenteraad van Maasgouw - na een heroverweging van alle woningbouwprojecten - in december 2010 besloten tot het terugbrengen van de planvoorraad.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). In het kader van de ontwikkelingen ter plaatse van het perceel Kloosterstraat 45 in Maasbracht is in het kader van de planeffecten het in onderstaande paragrafen beschreven geconcludeerd.

3.1 Cultuurhistorie En Archeologie

3.1.1 Cultuurhistorie

In de directe nabijheid van het plangebied, aan de Hofstraat 25, is het rijksmonument Mispadenhof gelegen.

3.1.2 Archeologie

In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. Het
uitgangspunt is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats
waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische
waarden niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke
ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische
verwachtingswaarde en in beschermde stads- en dorpsgezichten, AMK-gebieden en niet gekarteerde gebieden, een nader onderzoek plaatsvinden naar die archeologische waarden in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase.

Als het niet mogelijk is de archeologische waarden te behouden en het bodemarchief verstoord raakt, moet de veroorzaker de kosten voor zijn rekening nemen die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen, veilig te stellen. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Om aan voornoemde eis te voldoen is door ArcheoPro een archeologisch rapport met nummer 11069 (d.d. januari 2012) opgesteld.

Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O), Bureauonderzoek, oppervlaktekartering en verkennend/karterend booronderzoek

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern van Maasbracht, op de overgang van het laat-pleniglaciale dalvlakteterras naar de holocene rivierdalbodem. Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten daterend vanaf het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd.

Veldonderzoek

Om de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren zo groot mogelijk te maken zijn binnen het plangebied twaalf boringen gezet met behulp van een zandguts en een edelmanboor met een diameter van 15 cm. Hiermee is een zeer hoge boordichtheid van 75 boringen per hectare gerealiseerd. Aanvullend is op het westelijke deel van het terrein een oppervlaktekartering verricht.

Resultaten veldonderzoek

Uit de resultaten onderzoek blijkt dat de bodem binnen het plangebied in tegenstelling tot de verwachting volgens de bodemkaart niet uit een hoge bruine enkeerdgronden maar uit een diep ontwikkelde holtpodzol bestaat die zich in sterk lemige zandafzetting van het laagpakket van Wijchen heeft gevormd. Deze bodem is afgezien van de ploegvoor niet verstoord. Tijdens de oppervlaktekartering en het booronderzoek zijn ondanks de zeer hoge boordichtheid geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Conclusie

Hierdoor lijken er binnen het plangebied geen resten van voormalige bewoning aanwezig te zijn en kan de archeologische verwachting ten aanzien van nederzettingscomplexen worden teruggebracht naar laag. De resultaten van het intensieve karterend onderzoek geven derhalve geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek, door middel van proefsleuven, te adviseren.

In verband met bovenstaande bevindingen werd het plangebied bij brief gemeente Maasgouw d.d. 24 januari 2012, met kenmerk UIT/31323, voor de voorgenomen ontwikkelingen vrijgegeven.

In alle gevallen geldt dat indien archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, deze gemeld dienen te worden bij de gemeente Maasgouw, conform Monumentenwet 1988, laatste wijzing van 1 september 2007, paragraaf 7, artikel 53 en verder.

Het archeologisch rapport en de reactie van de gemeente Maasgouw zijn als bijlage 1 en 2 bijgevoegd.

3.2 Ecologie

De Flora- en faunawet, die sinds april 2002 in werking is getreden, beschermt een groot aantal plant- en diersoorten (waaronder vrijwel alle gewervelde dieren). Deze mogen (o.a.) niet gedood, verjaagd, gevangen en verontrust worden. De voorgenomen herinrichting van het projectgebied kan hiermee in sommige situaties strijdig zijn. De werkzaamheden kunnen immers leiden tot verstoring of vernietiging van leefgebieden van dieren en groeiplaatsen van planten. Ook de afzonderlijke dieren en planten kunnen als gevolg van de werkzaamheden (onopzettelijk) gedood, verontrust en verjaagd worden. In sommige gevallen kan het plan overigens zo uitgevoerd worden dat overtreding van de genoemde verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet niet aan de orde is.

Wanneer dit echter niet mogelijk blijkt te zijn, en de wet geen mogelijkheden biedt voor een vrijstelling, dan moet een ontheffing aangevraagd worden, die alleen onder bepaalde voorwaarden kan worden verstrekt. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde plant- en diersoorten.

Plangebied

Met de inwerkingtreding van de AMvB geldt een vrijstelling van de artikelen 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet voor algemeen voorkomende soorten. Gezien de aard, het betreft een onbebouwd terrein dat in gebruik is als weiland, en geringe omvang van het projectgebied en de geraadpleegde bronnen wordt verwacht dat enkel deze algemeen voorkomende soorten (behorende bij beschermingsniveau 1) in het projectgebied voorkomen. De kans is zeer minimaal dat andere bedreigde/beschermde dier- en/of plantsoorten hun leefgebied in het projectgebied hebben. Voor diersoorten geldt dat in de directe omgeving een dusdanige verstoring plaatsvindt (verkeer, menselijke activiteiten) dat het niet geschikt is als (potentieel) leefgebied. Aangezien voor de algemeen voorkomende soorten een vrijstelling van de Flora- en faunawet geldt, wordt een aanvullend flora- en faunaonderzoek dan ook niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1641.BPL042-OH01_0002.png"

Luchtfoto plangebied

Geconcludeerd kan worden dat er geen ontheffing nodig is volgens de Flora- en faunawet op basis van de te verwachte natuurwaarden voor de geplande woningbouw binnen het plangebied. Hierbij kan opgemerkt worden dat verstoring binnen het broedseizoen volgens de Flora- en faunawet verboden is. Hiervoor is geen ontheffing mogelijk. Verboden handelingen ten aanzien van vogels kunnen worden voorkomen door de verstorende werkzaamheden te laten plaatsvinden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 augustus) en door daar waar mogelijk zoveel mogelijk van het bestaand groen te behouden.

3.3 Geluid

Bij een procedure ten behoeve van de realisering van een bouwplan met een geluidsgevoelige bestemming in afwijking van een bestemmingsplan, dient op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder een beoordeling van de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer plaats te vinden. Railverkeerslawaai is niet aan de orde in het onderhavige geval.

Akoestisch onderzoek wegverkeers- en industrielawaai

Uit het akoestisch onderzoek (K+ Adviesgroep BV, d.d. 5 juli 2011 met kenmerk QR/SL/M9 300.401) blijkt dat in het kader van de Wet geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai van de autosnelweg A2 en vanwege industrielawaai van de Clauscentrale de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Het treffen van maatregelen om de gevelbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde stuit op bezwaren van financiële aard en zijn om die reden niet nader onderzocht.

De maximale ontheffingswaarde wordt plaatselijk overschreden. Derhalve dient het bouwkundig ontwerp op een drietal waarneempunten van een "dove-gevel" te worden voorzien of het treffen van een vergelijkbare akoestische voorziening of het akoestisch gunstig indelen van de gebouwen. Alsmede wordt door de gemeente Maasgouw een hogere grenswaarde vastgesteld.

Gezien de bepaalde optredende gevelbelastingen worden eisen gesteld aan de geluidbelasting binnen de woning. De te treffen geluidwerende gevelmaatregelen zullen in een aanvullend onderzoek, hetgeen niet noodzakelijk is voor onderhavige bestemmingsplanherziening, worden bepaald.

Het akoestisch onderzoek wegverkeer is als bijlage 3 bijgevoegd.

Akoestisch onderzoek inrichtingen

Op de ligging van het plangebied in de nabijheid van een tweetal inrichtingen, te
weten een akkerbouwbedrijf aan de Kloosterstraat 43 en gesloten hoeve Mispadenhof
aan de Hofstraat 25 zal in paragraaf 3.5 nader worden ingegaan.

3.4 Bodem

Verkennend bodemonderzoek

Door Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV is een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Hofstraat (ong.) te Maasbracht uitgevoerd (d.d. 8 juli 2009 met projectnummer 285FRI/09/R1). Doel van het onderzoek is aan te tonen dat de grond en/of milieu in het algemeen en zodoende enige beperking of belemmering kunnen vormen ten aanzien van de voorgenomen bebouwing.

Hypothese

De onderzoekslocatie is als onverdacht te beschouwen voor wat betreft het voorkomen van bodemverontreiniging, met uitzondering van verhoogde gehalten aan zware metalen in de bodem ten gevolge van diffuse bodemverontreiniging.

Veldonderzoek

In de opgeboorde grond zijn plaatselijk bijmengingen aan sporen puin en kooltjes waargenomen. Er zijn géén asbestverdachte materialen waargenomen.

Toetsing WBB

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan cadmium, kobalt en/of kwik (plaatselijk) aangetoond. In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan kobalt en nikkel aangetoond. Uit peiling van de grondwaterstand in een waterput ter plaatse is gebleken dat het grondwater zich dieper dan 5 m-mv bevindt. Grondwateronderzoek is derhalve niet uitgevoerd.

Toetsing BBK

De bovengrond ter plaatse van MM1 voldoet aan de bodemfunctieklasse wonen. De bovengrond ter plaatse van MM2 en de ondergrond (MM3) voldoen aan de achtergrondwaarde.

Indicatieve toetsing hergebruiksmogelijkheden

Als bij graafwerkzaamheden grond vrijkomt, voldoet de bovengrond ter plaatse van MM1 aan de bodemkwaliteitsklasse wonen en komt mogelijk in aanmerking voor hergebruik als zodanig. De bovengrond ter plaatse van MM2 en de ondergrond (MM3) voldoen aan de achtergrondwaarde en komen mogelijk in aanmerking voor hergebruik als zodanig.

Bovenstaande resultaten vormen derhalve, aldus Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV, geen bezwaar ten aanzien van de voor genomen bebouwing van de onderzoekslocatie. Overigens wordt geadviseerd om indien bij de realisatie van de bouw grond vrijkomt, deze ter plaatse te herverwerken. Voor eventuele afvoer dient, om de mogelijkheden van hergebruik/afvoer definitief vast te stellen, een onderzoek conform de AP04 richtlijnen (BBK) te worden uitgevoerd.

Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.

Het toetsingskader binnen de Wet ruimtelijke ordening ligt vast. Zowel bij het opstellen van bestemmingsplannen als bij een omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplannen zal inzicht moeten worden gegeven in de bodemkwaliteit. Zo moet:

  • worden beoordeeld of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming;
  • worden beschreven welke beoogde maatregelen worden getroffen;
  • in de exploitatieopzet de kosten van eventuele saneringsmaatregelen worden meegenomen.

Op 07 juli 2011 is de Nota Bodembeheer door de raad van de gemeente Maasgouw vastgesteld. Dit met gevolg dat de bodemkwaliteitskaart in combinatie met het vooronderzoek conform NEN5725 als bewijsmiddel mag dienen binnen de te doorlopen procedure(s).

Bepaalt is dat voor een bestemmingswijziging of een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen altijd een vooronderzoek conform NEN5725 moet worden uitgevoerd. Indien uit dit vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is voor bodemverontreiniging kan de bodemkwaliteitskaart in combinatie met het vooronderzoek als bewijsmiddel dienen. Uitzondering is dat de bodemkwaliteitskaart in combinatie met een vooronderzoek géén geldig bewijsmiddel is in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of bestemmingsplanprocedure wanneer uit het vooronderzoek conform NEN5725 blijkt dat de locatie of een gedeelte van de locatie verdacht is. Dan dient altijd minimaal een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd te worden. Het gebruik van de bodemkwaliteitskaart is echter nadrukkelijk de keuze van de initiatiefnemer, hij mag er ook voor kiezen om een bodemonderzoek conform NEN5740 uit te laten voeren.

In onderhavig bestemmingsplan is een NEN5740 onderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor haar functie.

3.5 Milieuhinder

Zoals reeds in paragraaf 3.3 opgemerkt is het plangebied in de nabijheid van een tweetal inrichtingen gelegen, namelijk een akkerbouwbedrijf aan de Kloosterstraat 43 en een fruitteeltbedrijf met mogelijkheden voor kamperen bij de boer, een vakantiewoning en een terras voor wandelaars en fietsers aan de Hofstraat 25 (gesloten hoeve Mispadenhof).

In dit kader is enerzijds bekeken of de aanwezige bedrijven in hun bedrijfsvoering worden gehinderd (1) en anderzijds of er sprake is ven een goed woon- en leefklimaat (2).

  1. 1. Belemmering aanwezige bedrijven

Zowel het bedrijf aan de Kloosterstraat 43 als het bedrijf aan de Hofstraat 25 vallen onder het Besluit landbouw milieubeheer. In dit besluit zijn voorwaarden opgenomen om onder de werkingssfeer van dit besluit te vallen. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan valt het bedrijf buiten de werkingssfeer van het Besluit landbouw en dient het bedrijf een omgevingsvergunning aan het vragen, waarvoor een procedure in het kader van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd moet worden.

Eén van de voorwaarden om onder het besluit te vallen is dat de afstand tot een (nieuwe) woning meer bedraagt dan 50 meter. In het Besluit landbouw wordt een uitzondering gemaakt voor bedrijven die reeds waren opgericht voor de inwerkingtreding van het Besluit landbouw (5 december 2006). Voor deze bedrijven geldt een afstand van 10 meter op basis van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer, waarmee de kortste afstand tussen de te beschermen objecten en de bedrijfsmatige onderdelen van de inrichting wordt bedoeld.

Kloosterstraat 43

Gezien het feit dat binnen het bedrijf aan de Kloosterstraat 43 de mogelijkheid bestaat om tot een diepte van 90 meter tot aan de perceelsgrens te kunnen bouwen dient de 10 meter te worden bepaald vanaf de perceelsgrens. Deze afstand van 10 meter is in de regels en op de verbeelding geregeld en vastgelegd middels de aanduiding 'milieuzone -akkerbouwbedrijf'.

Hofstraat 25

Ten aanzien van het bedrijf aan de Hofstraat 25 levert de 10 meter géén belemmering op. Wel dient ten aanzien van het bedrijf aan de Hofstraat 25 rekening te worden gehouden met de aanwezige propaantank van 1,6 m3. Op de propaantank is het Activiteitenbesluit van toepassing. In dit Besluit zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van de afstand van het opslagplaats tankwagen/vulpunt en van de tank ten aanzien van woningen. Met betrekking tot de opstelplaats van een opslagtank met propaan, het vulpunt van een opslagtank met propaan en de opstelplaats van de tankwagen moeten ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (de geplande woning) de onderstaande afstanden in acht worden genomen, waarbij de afstanden gelden van het vulpunt en de bovengrondse opslagtank, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij de opslagtank:

Risicoafstanden voor bovengrondse tanks met een propaan (Activiteitenbesluit):

Bevoorrading Tot en met 5x per jaar Meer dan 5x per jaar
Opslagtank < 5 kubieke meter 10 20
Opslagtank > 5 kubieke meter 15 25

De propaantank gelegen aan de Hofstraat 25 wordt vaker dan 5x per jaar gevuld. Dit betekent dat een afstand van 20 meter in acht moet worden gehouden en dat binnen deze afstand geen kwetsbaar objecten, zoals bijvoorbeeld een woning, mogen worden gerealiseerd. Deze afstand van 20 meter is in de regels en op de verbeelding geregeld en vastgelegd middels de aanduiding 'veiligheidszone - propaantank'.

Naast de voorwaarden om onder de werkingssfeer van het Besluit te vallen zijn in het Besluit ook voorschriften ten aanzien van geluid opgenomen. In de voorschriften worden de toegestane geluidsbelastingen bepaald op de dichtstbijzijnde woning van derden. Indien een woning van derden dichter bij een bedrijf wordt geplaatst zullen de bedrijven ten aanzien van de huidige beschikbare geluidsruimte worden beperkt. Om te bepalen of de omliggende bedrijven worden beperkt is door Cauberg Huygen een notitie naar de mogelijke effecten opgesteld, d.d. 7 november 2007 met referentie 20070732-01. Op deze notitie, die als bijlage 5 is bijgevoegd, zal onderstaand worden ingegaan.

  1. 2. Bedrijven en milieuzonering

Naast de mogelijke beperkingen van bestaande bedrijven dient bij nieuwbouwplannen ook rekening te worden gehouden met de afstanden uit de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Deze publicatie biedt een handreiking voor het verantwoord inpassen van gevoelige functies nabij bedrijven. Bij het verlenen van een afwijking op grond van de Wro speelt de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” een belangrijke rol. Zo kan het een hulpmiddel zijn bij het beoordelen van een individueel bouwinitiatief nabij bedrijven. Het gaat dan om het motiveren van de ontwikkeling en het afstemmen van de milieubelastende- en gevoelige functies.

Voor akkerbouwbedrijven/fruitteelt is in deze publicatie een afstandnorm vanaf de bedrijfsgebouwen opgenomen van 30 meter voor de aspecten geluid en geur. Voor de opslag van propaan is een afstand opgenomen van 30 meter voor het aspect gevaar.

De in de publicatie gehanteerde afstanden zijn indicatieve afstanden. Indien goed onderbouwd kan worden aangetoond dat de werkelijke milieubelasting zodanig is dat kleinere (of grotere) afstanden van toepassing zijn kan van de zoneringsafstanden worden afgeweken.

Gezien de aanwezigheid van de A2, de Kloosterstraat, de Schakelstations en de Clauscentrale in de omgeving is het te motiveren dat sprake is van een gemengd gebied. In deze gebieden is het te rechtvaardigen dat de afstand van 30 meter voor geluid wordt teruggebracht naar 20 meter. Verdere afwijking van de afstanden uit de VNG-publicatie is toegestaan indien dit door middel van onderzoek wordt aangetoond. Dit onderzoek is uitgevoerd door Cauberg Huygen.

Notitie Cauberg Huygen

Door cauberg Huygen is op 7 november 2007 een notitie opgesteld om te bepalen onder welke voorwaarden de bouw van de woning mogelijk is. In deze notitie is gekeken naar zowel de aanvaardbaarheid van het leefklimaat, met andere woorden is afwijking van de richtafstanden uit de VNG-publicatie te rechtvaardigen, de RO-toets alsmede de eventuele belemmering voor omliggende bedrijven, de Wm-toets.

Beoordeeld zijn de aspecten geluid en externe veiligheid. Uit deze notitie blijkt dat, mits wordt voldaan aan de hieronder (samengevatte) afstanden, er een voldoende aanvaardbaar akoestisch leefklimaat wordt gewaarborgd en dat beide bedrijven niet in hun activiteiten worden belemmerd waarmee destijdsis ingestemd.

Ten aanzien van de afstand voor gevaar (30 meter) uit de VNG-publicatie is de afwijking mogelijk mits een woning niet wordt gebouwd binnen de afstanden zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit. In onderhavig geval is deze contour 20 meter. Dit betekent dat de afstand gemotiveerd kan worden teruggebracht naar 20 meter.

Conclusie

Uit de voorgaande uiteenzetting kan worden geconcludeerd dat ter bescherming van de rechten van de omliggende bedrijven en in het kader van het aspect externe veiligheid de volgende afstande in acht dienen te worden genomen.

Aspect Aan te houden afstand Werkelijke afstand bouwplan Voldoet J/N Opmerkingen
Kloosterstraat 43 (akkerbouwbedrijf) 10 0 N Gebouwd wordt op het perceel aan de Kloosterstraat 43
Hofstraat 25 (akkerbouwbedrijf/ propaan) 20 10 N

Ten aanzien van de afstanden uit de VNG-publicatie (30 meter voor het aspect geluid) is middels de notitie van Cauberg Huygen aangetoond dat afwijking van deze afstanden te rechtvaardigen is met behoud van een aanvaardbaar leefklimaat, waarbij de bedrijven, als gevolg van de in acht te nemen afstanden, niet worden beperkt.

Aanvullend dient in dit kader ten opzichte van het toestaan van horeca-activiteiten binnen het bedrijf aan de Hofstraat 25 het volgende te worden opgemerkt. Wanneer er in de toekomst nadere horeca-activieiten, dan beschreven in de eerste alinea van deze paragraaf, worden toegestaan, wijzigen de uitgangspunten en is uitgaande van horeca- en recreatie activiteiten hoogst waarschijnlijk het Activiteitenbesluit van toepassing.

Met het toestaan van eventuele nadere horeca- en recreatieactiviteiten, dan beschreven in de eerste alinea van deze paragraaf, bestaat de kans op intensivering van geluid, verkeer en parkeren.

Met de realisatie van het onderhavige voornemen wordt de afstand tussen het perceel Hofstraat 25 en de dichtstbijzijnde woning teruggebracht naar 20 meter. Onderstaand zijn de richtafstanden voor horeca opgenomen:

  • horeca, categorie 1. richtafstand tot gevoelige objecten 10 meter: een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt;
  • horeca, categorie 2: :--> richtafstand tot gevoelige objecten 10 meter: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszakenlunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;
  • horeca, categorie 3: :--> richtafstand tot gevoelige objecten 10 meter: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;
  • horeca, categorie 4: :--> richtafstand tot gevoelige objecten 30 meter: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren: Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nacht-café en een zalencentrum (met nachtvergunning);
  • horeca, categorie 5: :--> richtafstand tot gevoelige objecten 10 meter: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.

Uitgaande van een minimale afstand van 20 meter tot de woning, kan geconcludeerd worden dat met uitzondering van horeca, categorie 4, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter, alle overige horeca-activiteiten een maximale richtafstand van 10 meter kennen. Akoestisch onderzoek zal moeten uitwijzen of mogelijke toekomstige ontwikkelingen ook daadwerkelijk inpasbaar zijn.

3.6 Water

In de onderhavige waterparagraaf wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met de ruimtelijk relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer (de zogenaamde “watertoets”).

Als gevolg van het voornemen tot de bouw van één woning zal het verhard oppervlak met 600 m² (gebouwen en verhardingen) toenemen. De bebouwing op het perceel wordt echter omgeven door een onverharde tuin waar infiltratie ongehinderd mogelijk blijft. De afvoer van regenwater dat valt op de bestaande gebouwen gebeurt overeenkomstig de huidige situatie.

Waterhuishouding

In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater.

Riolering

In de huidige situatie is voor het perceel aan de Hofstraat geen gemeentelijk vrijvervalriolering aanwezig.

Afvalwater

Vrijkomend afvalwater dient op de perceelsgrens Hofstraat te worden aangeboden, derhalve dient een aparte vrijverval huisaansluiting of een pompunit op eigen terrein voorzien van een aansluiting op de bestaande persleiding, te worden aangelegd. Daarnaast is een aansluitvergunning vereist.

Hemelwater

Hemelwater mag noch op de riolering noch op de openbare weg worden afgevoerd en dient ter plaatse te worden geïnfiltreerd.

Infiltratie

De snelheid waarmee regenwater infiltreert in de ondergrond is afhankelijk van de bodemgesteldheid. In het plangebied zal derhalve een K-waardenonderzoek volgens de methode Porchet worden uitgevoerd, waarbij de infiltratiesnelheid en de gemiddelde grondwaterstand zal worden bepaald.

Afkoppelbeleid

Gestreefd wordt naar 100% afkoppelen van het verharde oppervlak bij nieuwbouw, aangezien uit ervaring blijkt dat bij nieuwbouw vrijwel altijd een afkoppelmogelijkheid is.

Dimensie

De infiltratie- en bergingsvoorzieningen dienen gedimensioneerd te worden op een maatgevende neerslaggebeurtenis met een herhalingstermijn van één keer per 25 jaar (T=25). Deze gebeurtenis bestaat uit 31 mm neerslag in 45 minuten. Daarnaast dienen de gevolgen van een 100 jaarsbui (T=100), betreffende een neerslaggebeurtenis van 35 mm in 30 minuten in beeld te worden gebracht. De voorzieningen dienen voorzien te worden van een noodoverlaat.

Berging

Aangezien het meestal harder regent dan dat het regenwater kan infiltreren in de ondergrond, dient het afstromende regenwater eerst te worden gebufferd in bergingsvoorzieningen. Om piekafvoeren en wateroverlast te voorkomen moeten deze bergingsvoorzieningen, conform de richtlijnen van de gemeente Maasgouw een neerslaggebeurtenis met een herhalingstermijn van T=25 bergen.

Het plangebied heeft een oppervlak van 1.830 m². Op basis van het stedenbouwkundig ontwerp dat middels een bouwvlak ook is vastgelegd op de verbeelding bedraagt het verhard oppervlak van de gebouwen (dak incl. bijgebouw) ca. 350 m². Daarnaast dient ook nog rekening te worden met de aanleg van andere verhardingen zoals een terras en een inrit. Waarvoor ook rekening dient te worden gehouden met een verhard oppervlak van ca. 250 m².

Ten behoeve van de dimensionering van de bergingsvoorziening dient derhalve te worden uitgegaan van een toename van het verhard oppervlak van ca. 600 m².

De waterparagraaf is voor het doorlopen van de watertoets op 20 maart 2012 voorgelegd aan het watertoetsloket. Het waterschap heeft 19 april 2012 bij brief met kenmerk 201202593 laten weten dat het plan onder de ondergrens valt en dat ze derhalve geen (pre)wateradvies zal verstrekken. Hetgeen in paragraaf 7.1 (vooroverleg) verder is verwoord.

3.7 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 ). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien aan deze regels wordt voldaan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Aangetoond dient te worden dat het onderhavige voornemen “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Het onderhavige plan betreft de nieuwbouw van één woning, het aantal woningen neemt derhalve slechts met één toe. Een dergelijke toename kan als NIBM worden aangemerkt. Een nader onderzoek luchtkwaliteit is niet aan de orde.

3.8 Externe Veiligheid

Beleid

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor stationaire bronnen zijn vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen. De richtlijnen voor transport zijn vastgelegd in de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen en de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen. In de hiervoor genoemde besluiten worden normwaarden gegeven voor twee verschillende typen risico's; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de hoeveelheid en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico is een kans van één op de miljoen per jaar (10-6 per jaar). Binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn kwetsbare objecten niet toegestaan.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt zowel bepaald door de mogelijke ongevallen en de bijbehorende ongeval-frequentie als het aantal aanwezigen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde. Het bevoegd gezag bepaalt zelf of zij een groepsrisico in een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

De Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen geeft aan dat bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een toename van het groepsrisico, de verantwoordingsplicht moet worden doorlopen. De officiële tekst uit de Circulaire luidt:

'Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. Het betrokken bestuursorgaan (het bevoegd gezag) moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen.'

In het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen is het volgende opgenomen over de verantwoordingsplicht:

'Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord.'

Tot slot schrijft het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen dat bij elk ruimtelijk besluit binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van een stationaire risicobron, de verantwoordingsplicht moet worden doorlopen.

Buiten de aangehaalde besluiten is de verantwoording van het groepsrisico sowieso een noodzakelijk onderdeel van een 'goede ruimtelijke onderbouwing' van een bestemmingsplan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

Risico-inventarisatie

Transportassen

A2

In het Basisnet voor transport van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is een plafond gesteld van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voortkomend uit het Basisnet geldt een plasbrandaandachtsgebied voor de A2. Binnen dit gebied dienen bij de besluitvorming over het vestigen/bouwen van een nieuw object de effecten van een plasbrand en de noodzaak van de ontwikkeling beschouwd te worden.

Binnen het plasbrandaandachtsgebied (30 meter vanuit de Rijkswegen) wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan, door het niet opnemen van een bouwblok. De woning die middels het onderhavige bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is op ca. 250 meter van de A2 gelegen. Een verdere beschouwing van het PAG wordt dan ook niet nodig geacht.

Gemeentelijke- en provinciale wegen

Door de provincie Limburg is onderzoek uitgevoerd naar "Externe veiligheid Provinciale wegen" (Arcadis, 21 september 2010 074935205:B). Uit dit onderzoek blijkt dat er voor de Limburgse provinciale wegen geen knelpunten aanwezig zijn. Voor de gemeentelijke wegen zijn de vervoersaantallen vergelijkbaar of lager zijn dan de provinciale wegen.

Buisleidingen

Het plangebied is op ca. 240 meter van twee ondergrondse hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie gelegen. Zoals benoemd dient als gevolg hiervan door de overheid het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) te worden beoordeeld.

De plaatsgebonden risico (PR)-contour ligt op de leidingen en vormt dan ook géen belemmering voor het plan. De 100% letaliteitsgrens van de leidingen ligt op 190 en 180 meter de 1% letaliteitsgrens van de leidingen ligt op 490 en 430 meter, afstanden die ook als maat gelden voor het invloedsgebied.

Gelet op de afstand gelegen tussen het plangebied en de gasleidingen (ca. 240 meter)is het plangebied tussen de 100 % en 1% letaliteitsgrens gelegen.

Uit de uitgevoerde CAROLA-berekening kan onderstaande worden geconcludeerd:

Groepsrisico screening voor A-521 van N.V. Nederlandse Gasunie voor realisatie plan.

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding voor realisatie van het plan wordt gevonden bij 68 slachtoffers en een frequentie van 3.70E-008.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.017. Na realisatie van het plan wordt de maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding gevonden bij 68 slachtoffers en een frequentie van 3.70E-008.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.017.

Groepsrisico screening voor A-585 van N.V. Nederlandse Gasunie voor realisatie plan.

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding voor realisatie van het plan wordt gevonden bij 78 slachtoffers en een frequentie van 4.75E-008.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.029. Na realisatie van het plan wordt de maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding gevonden bij 78 slachtoffers en een frequentie van 4.75E-008.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.029.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Het voorontwerp en de berekening is op 23 november 2011 verzonden aan de regionale brandweer. Hier is op 6 december 2011 door de adviseur proactie en preventie van de brandweer Limburg noord geantwoord dat de bouw van slechts een woning niet van invloed is op het groepsrisico. Daarnaast is deze ene woning ook niet van invloed als het gaat om de voorbereiding op de rampenbestrijding. Derhalve wordt geen nader advies uitgebracht.

Inrichtingen

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat reeds in paragraaf 3.5 de ligging van de nieuw te bouwen woning ten opzichte van Buitenverblijf Mispadenhof is beschouwd.

Elementen verantwoordingsplicht groepsrisico

Verschillende stappen

Voor de vaststelling van het bestemmingsplan moeten de stappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico worden doorlopen. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een inbreidingslocatie in de kern Brachterbeek die de bouw van één woning mogelijk maakt.

Personendichtheid in invloedsgebied

De bouw van de woning zal worden gerealiseerd in de achtertuin van de woning aan de Kloosterstraat 45. Het plangebied is derhalve gelegen in een gebied dat is ingevuld met voornamelijk de functie wonen, aangevuld met een aantal reeds benoemde akkerbouwbedrijven.

In de directe nabijheid van de projectlocatie zijn naast een woonwijk géén andere specifieke voorzieningen zoals scholen, buurtcentra, verzorgingstehuizen, hotels, enzovoorts gelegen. Dit betekent dat in de directe omgeving van de locatie geen kwetsbare groepen, zoals kinderen of gehandicapten of (grote) groepen mensen aanwezig zijn.

Overigens neemt het aantal personenen dat ter plaatse van het plangebied als gevolg van de bouw van de eengezinswoning niet significant toe.

Mogelijkheden voor hulpverlening

Voor de beschouwing van de mogelijkheden voor hulpverlening is een onderscheid gemaakt tussen de bereikbaarheid van het plangebied, in het plangebied en de bereikbaarheid van de risicobron.

De bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten dient bij voorkeur tweezijdig te zijn, waarvan in het onderhavige geval ook sprake is doordat het plangebied via de Hofstraat vanaf beide zijde benaderbaar is. Deze tweezijdige bereikbaarheid is uiteraard ook van belang voor de ontvluchting van de personen in het gebied. In de huidige situatie zijn er dan ook voldoende vluchtwegen voorhanden zonder dat de hulpdiensten worden gehinderd.

De bereikbaarheid van de risicobronnen is voor de bronbestrijding essentieel. Zonder deze bereikbaarheid kan de brandweer niet optreden bij een risicobron. Beide leidingen zijn gelegen parallel aan de A2 en daarnaast kent ook het omliggende gebied een goede infrastructuur qua wegen, zodat ook de risicobronnen voor de hulpdiensten goed bereikbaar zijn.

De bovenstaande beschouwing van de bereikbaarheid laat zien dat de brandweer snel ter plaatse kan zijn bij een risicobron en in het plangebied. Bij een ongeval met gassen kan de brandweer, afhankelijk van het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan door bijvoorbeeld het gebruik van een nevelstraal, het gebied af te zetten en metingen te verrichten. Hiervoor is in de directe nabijheid van de risicobronnen voldoende bluswater (primair en secundair) aanwezig.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van aanwezigen

Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:

  • De mate waarin de gebiedsinrichting de zelfredzaamheid bevordert.
  • De mogelijkheid om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario.

In het plangebied bevinden zich vooral zelfredzame personen. Het gebied is verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen. Voor een calamiteit met giftige stoffen is de beste optie om zo snel mogelijk schuilen in gebouwen.

De risico- en crisiscommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.

Mogelijke risicoverlagende maatregelen

De mogelijkheden van de gemeente om bronmaatregelen te treffen zijn beperkt, in het kader van dit particuliere verzoek ten behoeve van de bouw van een woning. De nabijgelegen risicobronnen liggen namelijk niet in het plangebied.

Brandweeradvisering en verantwoording

Het brandweeradvies maakt onderdeel uit van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Zoals reeds eerder opgemerkt is het voorontwerp en de berekening voorgelegd aan de regionale brandweer. De regionale brandweer heeft op 6 december 2011 laten weten dat de bouw van slechts één woning niet van invloed is op het groepsrisico. Daarnaast is deze ene woning ook niet van invloed als het gaat om de voorbereiding op de rampenbestrijding. Derhalve wordt geen nader advies uitgebracht.

Conclusie

Als gevolg van de bouw van de woning treedt geen significante verslechtering op van het veiligheidsniveau. Daarmee kan gesteld worden dat het onderhavige voornemen vanuit het aspect externe veiligheid verantwoord is.

3.9 Duurzaam Bouwen

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen. Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Zo zal waar mogelijk gebruik worden gemaakt van authentieke bouwmaterialen. Bovendien zullen de bouwmaterialen waarvan gebruik wordt gemaakt, niet-uitlogend zijn in verband met het voorkómen van verontreiniging van het te infiltreren hemelwater.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning, die door de gemeente op de duurzaamheidsaspecten wordt getoetst.

Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving En Afwegingen

De voorgenomen nieuwbouw van een woning aan de Hofstraat ong. te Maasbracht is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat het voornemen exact inhoudt en wat de ruimtelijke afweging is om aan het verzoek medewerking te verlenen.

4.1 Historisch En Stedenbouwkundige Randvoorwaarden

Historische randvoorwaarden

  • De locatie maakt in groter verband deel uit van een landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle kernrandzone, met huisweiden, boomgaarden, hagen en houtwallen, waarin plaatselijk relatief ongeschonden en karakteristieke situaties en beelden bewaard zijn gebleven, verwijzend naar het verleden vóór 1900.
  • De “Mispadenhof”, als beeldbepalende hofboerderij, heeft een landschapstypologisch kenmerkende positie in deze kernrandzone:
    1. 1. los in het buitengebied;
    2. 2. op enige afstand van de lintbebouwing van de Kloosterstraat;
    3. 3. daarmee verbonden met een enkele weg.
  • In kleiner verband wordt de situatie langs de Hofstraat gedomineerd door de hoge haagbeplanting aan de westzijde en de doorgegroeide coniferen en dennen aan de oostzijde. Achtergelegen gronden (w.o. het plangebied) zijn in beperkte mate waarneembaar. Een en ander levert ruimtelijk stedenbouwkundig gezien als verbindingsstraat een beperkte kwaliteit. Ook liggen de gebruikskwaliteit en sociale controle laag.
  • Zichtlijnen op de Mispadenhof lopen over het openbaar gebied van de Hofstraat en deels over de naastgelegen grond. Hierbij zijn met name de zichtlijnen op het dakensysteem van de hofboerderij van belang.

Stedenbouwkundige voorwaarden

Als gevolg hiervan zijn er ten aanzien van nieuw te bouwen woning algemene eisen gesteld aan:

  • De inrichting van de overgangszone tussen openbaar en privé-gebieden, erfafscheidingen, voortuinen en bermen.
  • De situering, typologie en massa-opbouw van de nieuwe bebouwing.
  • De kwaliteit van de architectuur, detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

Deze algemene eisen hebben als uitgangspunt gediend voor het ingediende bouwplan dat in de volgende paragraaf verder zal worden toegelicht.

4.2 Beschrijving Bouwplan

Om de voldoen aan de gewenste beeldkwaliteit heeft er een doorvertaling van de algemene eisen plaatsgevonden in een aantal specifieke beeldkwaliteitseisen, te weten:

  1. 1. De woning dient in het verlengde van de zijgevel van de woning en het bijgebouw van Kloosterstraat 45 te liggen en evenwijdig aan de Hofstraat. De voortuin is hierbij minimaal 8 meter diep. In het definitieve ontwerp ligt de rooilijn van het nieuwe bouwplan op respectievelijk 8.5 m. en 7.4 m. uit de Hofstraat waardoor de voortuindiepte niet overeenkomt met de gestelde maat van 8 m. Deze overschrijding is echter dusdanig gering dat aanpassing niet noodzakelijk is mede gezien de milieutechnische consequenties van een verschuiving.
  2. 2. Er dient minimaal 5 meter vrij te blijven tussen de nieuwe woning en het perceel van Kloosterstraat 43 en 45. De rest van het perceel zal, vanwege de beperkte diepte, benut worden als zijtuin. Hierdoor zal de openheid in de bebouwingsstructuur, die mede de kwaliteit van deze (woon)omgeving bepaalt, in stand worden gehouden.
  3. 3. Bebouwing wordt uitgevoerd in één bouwlaag met kap aansluitend op bouwstijl, kleur- en materiaalgebruik van de omliggende bebouwing.
  4. 4. De Hofstraat dient ontwikkeld te worden tot oprijlaan met grasbermen, hagen ten weerzijden en laanbeplanting met bomen van de eerste orde.
  5. 5. Handhaven van de bestaande erfafscheiding langs de Hofstraat (haagbeplanting), deze dient wel verlaagd worden naar 1.20 – 1.50 meter, waarbij bomen in of net achter de haag worden geplaatst.
  6. 6. De overige erfafscheidingen dienen in verband met het gewenste beeld als haag vormgegeven dienen te worden.

Aanvullend kan ten aanzien van de eisen onder 4 en 5 worden opgemerkt dat de haag langs de Hofstraat, teruggebracht tot een hoogte van 1,20 à 1,50, een belangrijk onderdeel van het gewenste karakter vormt. Onderbrekingen van de haag ter plaatse van de inrit naar de garages en de entree van de woning dienen tot een breedte van maximaal 8 meter beperkt te blijven. Waarbij nogmaals opgemerkt dient te worden dat ook de berm aan beide zijden van de weg dient te worden gehandhaafd. Daarnaast zal achter de haag een rij bomen aangeplant worden conform inrichtingsplan in paragraaf 4.3.

Aangezien de berm erg smal is voor bomen van de eerste grootte en bovendien dan door deze bomen het zicht op Mispadenhof juist wordt ontnomen wordt afgezien van de aanplant van laanbeplanting in de berm. Daardoor krijgt het gebied het gewenste karakter van dorpsrand, hetgeen behouden moet blijven.

De bovengenoemde specifieke beeldkwaliteitseisen zijn door de architect vertaald in een bouwplan, waarvan de situatietekening en de geveltekeningen zijn afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1641.BPL042-OH01_0003.png"

Situatietekening

afbeelding "i_NL.IMRO.1641.BPL042-OH01_0004.png"

Geveltekeningen

4.3 Inrichtingsplan

4.3.1 Huidige situatie

De voorzijde van het perceel wordt momenteel afgescheiden door een meidoornhaag (Crataegus monogyna). Deze haag staat op de rand van de terreinophoging. Probleem met de haag is dat deze in de loop der jaren is verzakt en dit proces nog altijd gaande is. Deze verzakking wordt veroorzaakt door het wegspoelen van de grond en betonnen palen die zijn gebruikt voor de afrastering en vervolgens zijn vergroeid met de haag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1641.BPL042-OH01_0005.png"

4.3.2 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie willen initiatiefnemers het terrein egaliseren en de bestaande haag vervangen door een nieuw aan te planten beukenhaag ( Fagus Sylvatica). Deze haag zal een maximale hoogte van 1.20 -1.50 krijgen en wordt op de perceelsgrens conform de oude situatie herplant.


Achter de beukenhaag zullen een 8-10 tal halfstam fruitbomen ( peer-appel-pruim) worden geplant om zo het karakter van een authentieke boomgaard na te bootsen.


Er zal een opening ten behoeve van een oprit worden voorzien van maximaal 8 meter breed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1641.BPL042-OH01_0006.png"

4.4 Ruimtelijke Afweging

Aangezien het bij het voorliggende plan gaat om nieuwbouw op een inbreidingslocatie binnen de bestaande bebouwingsstructuur dient rekening te worden gehouden met een aantal specifieke uitgangspunten.

In de woning is tevens voorzien in een behandelruimte voor ergotherapie van ca. 22 m². Een dergelijke ruimte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep is op grond van het bestemmingsplan toegestaan tot een maximum oppervlakte van 35 m².

Aangezien het bouwplan ook voorziet in extra parkeerplaatsen ten behoeve van deze behandelruimte, die op de verbeelding zijn opgenomen middels de aanduiding ‘parkeerterrein’, wordt ook aan alle voorwaarden voor de vestiging van een dergelijke functie voldaan.

Met het voorliggende bouwplan, dat voorziet in een passend bouwvolume in een agrarisch georiënteerde stijl, bestaande uit één bouwlaag met een kap, aansluitend op het gewenste stedenbouwkundige beeld van lintbebouwing wordt de gewenste openheid in de bestaande bebouwingsstructuur in stand gehouden.

4.5 Verkeer En Parkeren

Verkeer

De woning is gelegen aan de Hofstraat ong. en wordt ontsloten via de Kloosterstraat, die in directe verbinding staat met de A2, de snelweg tussen Maastricht en Eindhoven.

Gelet op de omvang van het bouwplan wordt geen structurele verandering van verkeerspatronen verwacht als gevolg van nieuwbouw. Het bouwplan heeft geen dusdanig effect op de verkeerssituatie, dat aanpassingen aan de Hofstraat, met uitzondering van de maximaal 8 meter brede ontsluiting, of aan wegen in de directe omgeving noodzakelijk zijn.

De herontwikkeling heeft dan ook geen nadelige effecten voor de verkeersafwikkeling, veiligheid en leefbaarheid in de omgeving van de projectlocatie.

Parkeren

In de ‘Nota Parkeernormen en Parkeerbijdrage regeling Gemeente Maasgouw (2010)’ zijn de door de gemeente Maasgouw te hanteren parkeernormen opgenomen. Ten aanzien van de benodigde parkeercapaciteit dient enerzijds de woning en anderzijds de ergotherapie behandelruimte van ca. 22 m² betrokken te worden. Conform genoemde nota betekent dit i.c.:

  • Woning, in dure segment, in niet/weinig stedelijk gebied, in restgebied: parkeernorm 2,2.
  • Ergotherapie, 1 behandelkamer, in niet/weinig stedelijk gebied, in restgebied: parkeernorm 2.

Dit betekent dat voor het plan een parkeercapaciteit van 4,2 parkeerplaatsen benodigd is. Hierin wordt voorzien in het op de verbeelding aangegeven perceelgedeelte met de functieaanduiding ‘parkeerterrein’. Tevens zal ten behoeve van de ontsluiting van de parkeerplaatsen worden voorzien in een maximaal 8 meter brede toegang.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP.

De planregels

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan ontheffingen opgenomen. De bevoegdheid om af te wijken is vastgelegd in de Wabo. De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze ontheffingen maken kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

Deze hoofdstukindeling is opgebouwd conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008).

In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

In hoofdstuk 4 is omschreven welke gebouwen en gebruik vallen onder het overgangsrecht.

5.2 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen

Hiernavolgend worden de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.

Artikel 1: begrippen; de in de voorschriften gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Voor wat betreft het begrip milieuhygiënische uitvoerbaarheid is het van belang op te merken dat het hier vooral gaat om milieuregels op grond waarvan tussen verschillende functies bepaalde afstanden moeten worden aangehouden, zoals geluid, lucht en geur. Het aspect externe veiligheid maakt hier tevens deel van uit.

Artikel 2: wijze van meten; een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Artikel 3: de hoofdbestemmingen. Iedere bestemming is opgebouwd conform de richtlijnen uit de SVBP 2008, waarin een vaste opzet voor de bestemmingsregels is vastgelegd. De opzet voor onderhavig bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijking van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijking van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
  • Wijzigingsbevoegdheid

De in dit plan opgenomen bestemming is:

  • Wonen (artikel 3)

Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de Algemene regels opgenomen. Hierna worden de artikelen toegelicht.

Anti-dubbeltelregel. Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van het maximale bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij zo'n berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.

Algemene bouwregels. In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en bestaande afstanden en andere maten.

Algemene gebruiksregel. Voor de redactie van de gebruiksbepaling is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend. Voor het gehele plangebied is het gebruik (dan wel laten gebruiken) van gronden voor een seksinrichting als strijdig gebruik aangemerkt.

Algemene aanduidingsregels. Middels aanduidingen op de verbeelding worden in dit geval de ligging binnen de milieuzones akkerbouwbedrijf en Roerdalslenk en de veiligheidszone - propaantank geregeld. Waarbij de aanleiding tot afwijken van de bouwregels een gevolg kan zijn van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening.

Algemene afwijkingsregels. Op basis van de Wabo is aan burgemeester en wethouders een afwijkingsbevoegdheid toegekend voor een aantal met name genoemde afwijkingen.

Algemene wijzigingsregels. Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemming wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, voorzover verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen.

Overige regels – Werking wettelijke regelingen. De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Algemene proceduresregels. Dit artikel gaat in op de procedures bij het verlenen van een omgevingsvergunning, een wijzigingsbevoegdheid en nadere eisen.

Overgangs- en slotregels

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een algemeen geldende regeling opgesteld, die in elk bestemmingsplan moet worden opgenomen. Gekozen is voor een regeling in een aantal standaardbepalingen. De eerste standaardbepaling heeft betrekking op het overgangsrecht ten aanzien van bouwmogelijkheden, de tweede op het overgangsrecht ten aanzien van (andere) gebruiksmogelijkheden van de grond (gebruik in enge zin). Deze onderscheiding is klassiek binnen het ruimtelijk bestuursrecht. Gekozen is voor een zo min mogelijk uiteenlopende aanpak van beide onderdelen van het overgangsrecht in bestemmingsplannen, ten aanzien van de peildatum. Dat is het tijdstip dat als ijkpunt wordt aangehouden bij de vaststelling van de feitelijke en juridische situatie waarvan zal worden uitgegaan bij het vaststellen van de uit het overgangsrecht ten aanzien daarvan voortvloeiende rechten en verplichtingen. In beide artikelen is als peildatum gekozen voor het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan waarvoor het overgangsrecht geldt. Voor een verdere interpretatie van het overgangsrecht wordt verwezen naar de Memorie van toelichting bij het Bro.

Overgangsrecht. Dit artikel bevat de overgangsbepalingen met betrekking tot bebouwing respectievelijk het gebruik van gronden en bouwwerken.

Slotregel. Deze regel geeft de titel van de planregels aan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

In het onderhavige geval is sprake van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). Alle kosten voor de ontwikkeling komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Tussen initiatiefnemer en gemeente wordt een 'akkoordverklaring kosten en voorwaarden' (exploitatieovereenkomst) gesloten. Tevens zal tussen initiatiefnemer en de gemeente een verhaalsovereenkomst inzake planschade worden gesloten.

Aanvullend dient te worden opgemerkt dat initiatiefnemer alvorens het plan in procedure wordt gebracht, dient aan te tonen dat het plangebied zijn eigendom is.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

Van de Provincie Limburg en het Waterschap is een reactie ontvangen op het voorontwerp bestemmingsplan. Van de VROM-Inspectie Regio Zuid is géén reactie ontvangen op het voorontwerp bestemmingsplan.

De Provincie Limburg heeft laten weten dat de beoordeling van het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen ( d.d. 19 april 2012 met kenmerk 2012/17815).

Het Waterschap laat weten dat het plan onder de ondergrens valt en dat ze derhalve geen (pre)wateradvies zal verstrekken (d.d. 19 april 2012 met kenmerk 201202593).

Beide reacties zijn opgenomen in bijlage 6.

7.2 Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen

7.2.1 Zienswijzen

Vanaf 5 juli 2012 heeft gedurende zes weken (dus tot en met 15 augustus 2012) voor eenieder het ontwerp-bestemmingsplan met de daarop betrekking hebbende stukken ter visie gelegen.

Gedurende de voormelde termijn van tervisielegging konden door eenieder schriftelijk dan wel mondeling gemotiveerde zienswijzen omtrent het ontwerp-bestemmingsplan bij de gemeenteraad naar voren worden gebracht, te weten:

  • Door [reclamanten], wonende te Maasbracht in de gemeente Maasgouw, is één mondelinge zienswijze ingediend d.d. 1 augustus 2012, aangevuld d.d. 15 augustus 2012.
  • De Provincie heeft bij brief d.d. 18 juli 2012 (ontvangen d.d. 19 juli 2012) expliciet laten weten geen aanleiding te zien een zienswijze in te dienen.

Conclusie

De gemeente neemt de zienswijze van [reclamanten]in zoverre over dat er een nuancering plaatsvindt inzake het parkeren, zoals vermeld bij de beantwoording ad 5) in de als bijlage 7 bijgevoegde 'Nota van beantwoording zienswijze ontwerp-bestemmingsplan Woning Hofstraat ong. Maasbracht', en wijzigt het bestemmingsplan op dat punt en verklaart de zienswijze voor het overige ongegrond.

7.2.2 Ambtshalve wijzigingen

Er bestaat aanleiding tot de volgende ambtshalve wijzigingen in het ontwerp-bestemmingsplan:

  • De bepalingen ten aanzien van zogenoemde 'dove gevels' voor het bouwplan worden in de bouwregels (artikel 3) zodanig geredigeerd dat hiermee de aanduidingen op de verbeelding kunnen vervallen.
  • Het bouwvlak, dat reeds vrijwel strak gelegen is om het bouwplan, mag derhalve 100% bebouwd worden; Om de realisatie van bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mogelijk te kunnen maken wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in de bouwregels (artikel 3) met onder meer de randvoorwaarden dat er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van derden, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • De aanduiding 'milieuzone – roerdalslenk 2 (artikel 7.3) wordt aangepast aan het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Maasgouw.
  • De in de aanduidingen 'milieuzone – akkerbouwbedrijf' (artikel 7.2) en 'veiligheidszone – propaantank' (artikel 7.4) opgenomen wijzigingsbevoegdheid, en daarmee de redactie, aanpassen naar een afwijkingsbevoegdheid conform Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Maasgouw. In beide gevallen blijft er sprake van een collegebevoegdheid, er kan maar er hoeft geen gebruik van gemaakt te worden.

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Brief Gemeente Inzake Archeologie

Bijlage 2 Brief gemeente inzake archeologie

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeer

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Onderzoek Milieuhinder

Bijlage 5 Onderzoek milieuhinder

Bijlage 6 Reacties Vooroverleg

Bijlage 6 Reacties vooroverleg

Bijlage 7 Nota Zienswijze

Bijlage 7 Nota zienswijze