Kapelstraat 29,Heeze
Bestemmingsplan - gemeente Heeze-Leende
Vastgesteld op 27-06-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Kapelstraat 29, Heeze met identificatienummer NL.IMRO.1658.BPkapelstraat29-vs01 van de gemeente Heeze-Leende;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 aanbouw/uitbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouwen dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en-of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, niet gericht op consumentenverzorging, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Gastouder als bedoeld in de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen (WKKP) is hieronder begrepen;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning met een zelfstandige woonvoorziening waarin een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.11 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bestemd voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouwen dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vermieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag:
het doorlopende geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder en vliering;
1.18 bouwlocatie:
plaats die dient voor de opbouw en afbraak van Brabantsedagwagens en waar ten behoeve van deze functie een tijdelijk bouwwerk, dat dient als onderkomen voor deze praalwagens, mag worden opgericht;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun 'vindt in of op de grond;
1.23 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegen patroon of de architectuur;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 dienstverlening:
het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, al dan niet door middel van een baliefunctie, met uitzondering van een seksinrichting;
1.26 evenement:
een georganiseerde publieke gebeurtenis in de vorm van een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak in de vorm van sport, spel, cultuur, tradities en dergelijke;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, gelet op die bestemming, het belangrijkste is;
1.29 horecabedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, het exploiteren van zaalaccommodatie of nachtverblijf. Tot de hieronder genoemde begrippen Horeca 1 tot en met Horeca 3 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:
Horeca 1 (daghoreca):
vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren of dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons en lunchrooms.
Horeca 2:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, zoals (eet)cafés, restaurants, brasseriën, cafetaria's etc., met uitzondering van een discotheek, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
Horeca 3:
een bedrijf waar bedrijfsmatig logies worden verstrekt met als nevenfunctie het verstrekken van maaltijden of dranken (aan de logerende gasten), zoals hotels en pensions.
1.30 huishouden:
een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderling verbondenheid;
1.31 kamerverhuur:
de 'verhuur van een woning of woongebouw geheel of nagenoeg geheel via kameruitgifte, waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken er in van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kook- of wasgelegenheid of toilet;
1.32 landschappelijke waarden:
het geheel van waarden in 'verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
1.33 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
1.34 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.35 overkapping:
een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal 2 wanden;
1.36 peil:
- a. bij nieuw te bouwen hoofdgebouwen en daarbij behorende aan- of uitbouwen: het straatpeil ter plaatse van de perceelgrens vermeerderd met 3 centimeter per meter afstand tussen de hoofdtoegang van het gebouwen die perceelgrens met een maximum van 30 centimeter;
- b. bij bijgebouwen: de gemiddelde maaiveldhoogte van het aansluitend afgewerkte terrein;
- c. bij bestaande gebouwen: een denkbeeldig vlak op 5 centimeter onder het niveau van de afgewerkte begane grondvloer;
1.37 prostitutiebedrijf:
een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;
1.38 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39 vloeroppervlak:
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;
1.40 voorgevel:
de gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekgevel is er slechts sprake van één voorgevel);
1.41 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
1.42 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer waterafvoer, en waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera;
1.43 woning:
een complex van ruimten, dat uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Meetwijzen:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;
2.2 de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel:
de gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde bouwperceel zijn of mogen worden opgericht op grond van een verleende vergunning of zijn opgericht op grond van artikel 2.3 lid 1 Bor juncto artikel 3 van bijlage 2 Bor, met inbegrip van de oppervlakten van (gedeelte van) gebouwen die volledig onder maaiveld zijn gelegen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of de harten van scheidsmuren;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.10 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet met aan huis-verbonden-beroep, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
- b. detailhandel, niet zijnde detailhandel in volumineuze goederen;
- c. dienstverlening;
- d. ondersteunende horeca;
- e. maatschappelijke voorzieningen;
- f. horecabedrijven uit de categorie Horeca 1;
- g. evenementen;
- h. ter plaatse van de aanduiding:
- 1. 'horeca van categorie 2': horecabedrijven uit de categorie Horeca 2;
- 2. 'speelvoorziening': speelvoorziening;
- 3. 'specifieke vorm van centrum - dagterras': een dagterras;
- 4. 'specifieke vorm van centrum - avondterras': een avondterras;
met de daarbij behorende
- i. erven en terreinen;
- j. verkeer- en parkeervoorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. terrassen;
- m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke bouwregels
In afwijking van artikel 3.2.3 onder b is het toegestaan om een geluidswerende erfafscheiding met een bouwhoogte van 2 meter op te richten tussen Kapelstraat 29 en 31.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. verkeer- en parkeervoorzieningen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. evenementen;
- e. kunstobjecten;
- f. ter plaatse van de aanduiding:
- 1. 'specifieke vorm van verkeer - bouwlocatie': bouwlocaties voor praalwagens;
met de daarbij behorende:
- g. erven en terreinen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.1 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- a. op of in deze gronden zijn geen hoofdgebouwen toegestaan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' (gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern en linten) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afwijkende maatvoering
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen, voor zover in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen, die meer bedragen dan de maximale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die minder bedragen dan de minimale maten welke hoofdstuk 2 is voorgeschreven, moeten als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
7.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemeen
Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het volgende:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- b. het oprichten van liftschachten en trappenhuizen als onderdeel van de hoofdbouw tot maximaal 3 meter boven de toegelaten goothoogte voor de hoofdbouw;
- c. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter wering van geluidhinder of luchtverontreiniging, brand- en explosiegevaar, mits de hoogte ten hoogste 5 meter is;
- d. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclamedoeleinden direct nabij de openbare weg, mits de hoogte ten hoogste 2,5 meter is.
8.2 Aan-huis-verbonden-bedrijf
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels om toe te staan dat een aan-huis-verbonden-bedrijf in of bij een (bedrijfs)woning mogelijk is, met dien verstande dat:
- a. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 45 m²;
- b. de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;
- c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
- d. detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met de lichte bedrijvigheid;
- e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
8.3 Bed & Breakfast
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning of bijgebouwen bij de woning voor bed and breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
- b. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden bedraagt acht, met een maximum verblijfsduur van 6 weken;
- c. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
- d. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- e. bedoeld gebruik mag geen hinder voor het woonmilieu opleveren en mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- f. bedoeld gebruik mag geen belemmering voor de omliggende bedrijven opleveren;
- g. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- h. de maximale oppervlakte in totaal 75 m² bedraagt, met dien verstande dat maximaal 50% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van de Bed & Breakfast in gebruik mag zijn.
8.4 Mantelzorg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels voor het gebruik van een deel van de (bedrijfs)woning of een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning als afhankelijke woonruimte, mits:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg, blijkend uit een advies van een terzake deskundige;
- b. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m²;
- c. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast;
- d. de afstand tussen het hoofdgebouw en het vrijstaande bijgebouw dat wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte niet meer dan 20 m bedraagt.
De omgevingsvergunning zoals hierboven vermeld kan worden ingetrokken als de noodzaak voor mantelzorg niet meer aanwezig is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Kapelstraat 29, Heeze" van de gemeente Heeze-Leende
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Locatie Geluidswerend Scherm
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De initiatiefnemer van het perceel Kapelstraat 29 te Heeze is voornemens een horecagelegenheid op te richten ter plaatse van en in de voormalige varkensstal. Op de locatie is reeds De Wijnhoeve gevestigd. Initiatiefnemer wil op de locatie van de voormalige varkensstal een eetcafé/ restaurant met terras vestigen.
Het plangebied is in het huidige bestemmingsplan bestemd als ‘Centrum’ en is voorzien van een bouwvlak en een aanduiding ‘horeca van categorie 2’ voor het hoofdgebouw van de Wijnhoeve. Voor de beoogde locatie is een bouwvlak opgenomen zonder aanduiding.
De beoogde functie (horeca) is niet in overeenstemming met de huidige bestemming. Initiatiefnemer wil ter plaatse van de reeds aanwezige varkensstal de mogelijkheid een horecabedrijf te exploiteren. De ontwikkelingen zijn niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Voor de herontwikkeling van de locatie wordt derhalve een bestemmingsplanprocedure doorlopen.
1.2 Ligging Plangebied
Dit initiatief heeft betrekking op de locatie Kapelstraat 29 Heeze. Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de kern Heeze. Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied te zien.
Ligging plangebied
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Heeze, sectie F, nummers 4696 (gedeeltelijk). Het totale plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.100 m².
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Kom Heeze 2015
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan ‘Kom Heeze 2015’ van de gemeente Heeze-Leende het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 13 april 2015 en inmiddels onherroepelijk.
Uitsnede bestemmingsplan Kom Heeze 2015
In het bestemmingsplan is het plangebied bestemd als ‘Centrum’. De Wijnhoeve is vervat in een bouwvlak en voorzien van de aanduidingen 'horeca van categorie 2' en 'maximum aantal wooneenheden: 1'. Voor de varkensstal is reeds een bouwvlak opgenomen zonder nadere aanduidingen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een beschrijving van de huidige en de toekomstige situatie opgenomen. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten van Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid verwoord die betrekking hebben op de beoogde herontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de ruimtelijke aspecten van het plan toegelicht. Hoofdstuk 5 geeft het gevoerde onderzoek naar de relevante milieuaspecten weer. Hoofdstuk 6 bevat de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 7 volgt de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 8 komt ten slotte de te volgen juridische procedure aan de orde.
Hoofdstuk 2 Plan
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Plangebied
In de huidige situatie is er één hoofdgebouw (de Wijnhoeve) en de voormalige varkensstal (met enkele bijgebouwen) aanwezig. De Wijnhoeve is de vroegere kasteelboerderij van Heeze. Sinds 1978 is het een wijnhandel-slijterij en proeverij. Het terrein is aan de voorzijde ingericht als tuin. Aan de achterzijde is parkeergelegenheid aanwezig ten behoeve van de Wijnhoeve.
2.1.2 Omgeving plangebied
Het plangebied is gelegen in de gemeente Heeze-Leende. De gemeente bestaat uit de kernen Heeze, Leende, Leenderstrijp en Sterksel. Het grondgebied van de gemeente Heeze-Leende bestaat voor een groot deel uit bos- en natuurgebieden. De grotere bos- en natuurcomplexen bestaan uit de Strabrechtse heide, de Groote Heide en daartussenin het Leenderbos. Verder liggen er verspreid door de gemeente nog kleinere bos- en natuurgebieden die veelal gekoppeld zijn aan het beekdal van de Kleine Dommel of de Rul en de bovenlopen. Deze kleinere bos- en natuurgebieden worden afgewisseld door agrarische gebieden, Dit heeft met name rond Heeze en ten zuiden van Leende geresulteerd in een afwisselend kleinschalig landschap. De grootste concentratie van agrarische gronden ligt rond Sterksel en ten oosten van Leende.
Het plangebied bevindt zich aan de Kapelstraat, binnen de bebouwde kom van Heeze ten oosten van de kern van Heeze en bevindt zich op korte afstand van het buitengebied. De locatie ligt vlak bij Kasteel Heeze. De Kapelstraat ter hoogte van het plangebied kenmerkt zich door een diversiteit aan functies.
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie wordt de de voormalige varkensstal omgebouwd tot een eetcafé/ restaurant met bijbehorend terras, speelvoorziening en toeristisch startpunt, inclusief de verhuur van fietsen. Wat betreft de bouwvoorschriften wordt aangesloten bij de huidige maatvoering van de varkensstal met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 6,5 meter. De bouwmogelijkheden blijven ten opzichte van de huidige situatie gelijk.
De gebruiksmogelijkheden zijn als volgt:
- Wijnhoeve: winkeloppervlakte 194 m2
- Taartatelier (voormalig): oppervlakte 18 m2
- Hooizolder: grote zaal: 225 m2, kleine zaal 57 m2, bruto oppervlakte (inclusief toiletten, keuken, overloop etc.) 408 m2.
- Varkensstal: bruto vloeroppervlakte 110 m2 inclusief ruimte voor toiletten, keuken en berging.
Verkeer en parkeren
In de huidige situatie vindt de ontsluiting van het parkeerterrein (aan de achterzijde) plaats door een toegangsweg vanaf de Kapelstraat. Deze toegangsweg is gelegen tussen de Wijnhoeve en de Varkensstal. Tevens is een ontsluiting aanwezig vanaf de toegangsweg van Kasteel Heeze. De ontsluiting na realisatie van het eetcafé/ restaurant is mede afhankelijk van de exacte ligging van het terras.
Parkeren zal ook in de toekomstige situatie op eigen terrein geschieden. Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van de Parkeervisie Heeze-Leende, zoals deze door de gemeenteraad is vastgesteld (1 februari 2010). In de parkeervisie is Heeze qua parkeernormen opgedeeld in de gebieden centrum, schil en overig gebied. Kapelstraat 29 ligt in het gebied centrum.
Op basis van de hiervoor genoemde oppervlakten en functies betekent dit de navolgende parkeerbehoefte:
Tabel berekening parkeerbehoefte
Gelet op de hiervoor opgenomen berekening zijn tenminste 52 parkeerplaatsen op eigen terrein benodigd. Daarbij is geen rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Wanneer dat wel zou gebeuren komt het aantal parkeerplaatsen op het maatgevende moment (in casu koopavond) op 49 parkeerplaatsen.
Gelet op de oppervlakte van het achterterrein (circa 1.200 m2) is ter plaatse voldoende ruimte aanwezig. Dit blijkt uit de inrichtingsschets zoals opgenomen in Bijlage 3.
Er is geen sprake van een verwarmd terras. Dit betekent dat het terras niet afzonderlijk meegenomen hoeft te worden in de berekening van het aantal parkeerplaatsen. Op zeer goede dagen bestaat de kans dat vanwege gebruik van het terras behoefte bestaat aan meer parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen moeten op hetzelfde terrein of in de directe omgeving liggen. In de directe omgeving van het plangebied is voldoende ruimte om te parkeren op de opritten naar het kasteel achter de toegangspoort. Door deze opritten als overloopgebied in te zetten wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot parkeren.
Conclusie
Bovenstaande berekening geeft aan dat het bestemmingsplan ten aanzien van parkeren en verkeersontsluiting aanvaardbaar is. In de algemene regels van het bestemmingsplan is juridisch geborgd dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en laden en lossen op eigen terrein plaatsvindt.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Er is geen specifiek nationaal beleid van toepassing op onderhavig plan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 vastgesteld. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de ‘Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014’. Provinciale Staten hebben niet een geheel nieuwe visie opgesteld, omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Onder andere de ‘Transitie van stad en platteland, een nieuwe koers’, het intrekken van de reconstructie- en gebiedsplannen en de ‘transitie naar een zorgvuldige veehouderij 2020’ zijn verwerkt in de partiële herziening. De kwaliteiten binnen de provincie Noord-Brabant zijn sturend bij de te maken ruimtelijke keuzes. Deze ruimtelijke keuzes zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:
- het versterken van regionale contrasten tussen klei, zand en veenontginningen;
- de ontwikkeling van een vitaal en divers platteland;
- het creëren en behouden van een robuust water en natuursysteem;
- het realiseren van een betere waterveiligheid door preventie;
- de koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
- het geven van ruimte voor duurzame energie;
- de concentratie van verstedelijking;
- het ontwikkelen van een sterk stedelijk netwerk: Brabantstad;
- het creëren van groene geledingszones tussen steden;
- het ontwikkelen van goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
- het ontwikkelingen van economische kennisclusters;
- internationale bereikbaarheid;
- de beleefbaarheid van stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: Groenblauwe structuur, Landelijk gebied, Stedelijke structuur en Infrastructuur. De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is uitgewerkt in de Verordening ruimte.
3.2.2 Verordening ruimte 2014
Provinciale Staten hebben de Verordening ruimte 2014, hierna de Verordening ruimte genoemd, vastgesteld op 7 februari 2014. Deze Verordening ruimte is op 19 maart 2014 in werking getreden. De Verordening ruimte 2014 betreft een actualisering van de Verordening ruimte 2012. De Verordening ruimte is een planologische verordening waarin eisen gesteld worden aan de door gemeenten op te stellen bestemmingsplannen en beheersverordeningen en vormt een direct toetsingskader voor bouwaanvragen. De Verordening ruimte bevat de volgende onderwerpen;
- stedelijke ontwikkeling;
- planning van woningbouw en bedrijven door middel van regionale planningsoverleggen;
- ecologische Hoofdstructuur, natuurcompensatie en groenblauwe mantel;
- waterberging en grondwaterbeschermingsgebieden;
- agrarische functies, waaronder grondgebonden agrarische bedrijven
- zorgvuldige veehouderij en het beleid rondom mestverwerking;
- concentratiebeleid glastuinbouw;
- Ruimte voor Ruimte regeling;
- ruimtelijke kwaliteit en verbetering daarvan bij nieuwe ontwikkelingen;
- windenergie;
- cultuurhistorische en aardkundige waarden;
- bovenregionale detailhandel en leisurevoorzieningen en verblijfs- en dagrecreatie;
- overige niet-agrarische functies in het buitengebied.
Zonering binnen de Verordening ruimte
De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Binnen ‘bestaand stedelijk gebied’ staat het de gemeente vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Wel bestaan specifieke regels voor nieuwbouw. In dit plan is sprake van een bestaande bestemming ‘Centrum’, waarbij slechts een functiewijziging wordt beoogd. De bebouwingsmogelijkheden nemen niet toe ten opzichte van de huidige toegestane bebouwing. Daarnaast is het plangebied aangeduid als ‘kern in landelijk gebied’. Deze aanduiding is bedoeld om te voorkomen dat het buitengebied verder aangetast wordt. Inbreiden, herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik staat in deze gebieden centraal. De beoogde herontwikkeling past goed binnen deze visie omdat het plangebied wordt hergebruikt ten behoeve van een passende horecafunctie.
Het plangebied is in de Verordening ruimte verder niet aangewezen als gelegen in een gebied met aandacht voor natuur en landschap of water. Het plangebied is ook niet gelegen in agrarisch gebied, in een gebied dat in de Verordening ruimte is aangegeven als cultuurhistorisch waardevol of in de directe omgeving van ontwikkelingsgebieden voor de intensieve veehouderij. Ook ligt het plangebied niet in een waterwingebied of een reserveringsgebied voor waterberging. De beoogde ontwikkeling is dan ook mogelijk binnen de regels die door de Provincie Noord-Brabant zijn opgesteld in de Verordening ruimte.
Regels voor bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en zuinig ruimtegebruik
In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit Twee principes staan hierbij centraal. Dit betreft het principe van zuinig ruimtegebruik en het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap. Toepassing van het principe van zuinig ruimtegebruik betekent dat bij er voor nieuwe ontwikkelingen eerst gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor intensivering of hergebruik binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zoveel mogelijk voorkomen worden.
Het tweede principe betreft de kwaliteitsverbetering van het landschap. Sinds 1 juli 2005 kent het provinciaal ruimtelijk beleid de rood-met-groen-koppeling. Dit houdt in dat, wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, die uitbreiding gepaard gaat met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte is de rood-met-groen-koppeling vertaald in het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’. De ‘Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap, de rood-met-groen koppeling’ van de provincie Noord-Brabant biedt informatie om invulling te geven aan het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap. Onder een kwaliteitsverbetering worden alle projecten begrepen die zijn gericht op een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van water, natuur, landschap of cultuurhistorie. Het verdient de voorkeur de landschappelijke kwaliteitsverbetering op eigen perceel te laten plaatsvinden. Wanneer dit niet mogelijk is, dan moet het compensatiebedrag wordt gestort in het gemeentelijk landschapsfonds.
Zuinig ruimtegebruik
De beoogde ontwikkeling voorziet in een functiewijziging binnen een bestaande bestemming ‘Centrum’ op de locatie Kapelstraat 29. Er is in dit kader sprake van hergebruik binnen bestaand stedelijk gebied. Er zal geen nieuw ruimtebeslag plaatsvinden.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
De Provincie Noord-Brabant geeft aan dat wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, die uitbreiding gepaard moet gaan met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. Aangezien de beoogde ontwikkeling geen beslag legt op ruimte in het buitengebied is deze regeling niet van toepassing op dit bestemmingsplan plan. Met het plan worden overigens ook niet meer of ruimere bebouwingsmogelijkheden gecreëerd.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Horeca
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Kom Heeze” dat is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Heeze – Leende op 22 februari 2010 (inmiddels is het bestemmingsplan 'Kom Heeze 2015’ vastgesteld 13 april 2015).
Het dorpscentrum van Heeze is aangeduid als het gebied tussen Strabrecht, Wilhelminaplein en de spoorwegovergangen bij de Schoolstraat en Emmerikstraat, zie onderstaande afbeelding. Het plangebied is in het bestemmingsplan aangeduid met de bestemming “Centrum”. Het plangebied ligt in het dorpscentrum.
Plangebied in relatie tot bebouwingsgebieden volgens de toelichting van het bestemmingsplan Kom Heeze (Bron: Bestemmingsplan “Kom Heeze 2010”) (toelichting bestemmingsplan Kom Heeze)
Binnen het kernwinkelgebied wordt functiemenging gestimuleerd en moet ruimte zijn om zich nieuw aandienende horeca met terrasfunctie te vestigen. Het aantal horecavoorzieningen binnen het kernwinkelgebied is op dit moment beperkt. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid geboden tot het wijzigen naar de functie “Horeca” middels een ontheffing van de gebruiksregels.
3.3.2 Overig gemeentelijk beleid
Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Aspecten
4.1 Stedenbouw
De ontwikkeling aan de Kapelstraat 29 te Heeze voorziet in een functiewijziging van de bestaande varkensstal en de realisatie van een terras. De oppervlakte bebouwing neemt derhalve niet toe. Door de ontwikkeling is sprake van renovatie of herontwikkeling van de in verval geraakte varkensstal en herinrichting van het terrein aan de Kapelstraat. Dit geeft een positieve impuls ter plaatse.
De locatie als aantrekkelijk kasteelknooppunt wordt daarmee stedenbouwkundig versterkt. De ontwikkeling zal een verbetering van de stedenbouwkundige situatie ter plaatse met zich meebrengen. In de toekomstige situatie zal de renovatie van de varkensstal qua stijl en uitstraling aansluiten bij de bebouwing en openbare ruimte in de omgeving.
4.2 Landschappelijke Inpassing
In de huidige situatie is aan de voorzijde van het plangebied een ondiepe informele tuin gelegen voor de varkensstal. Dit gebied zal heringericht worden ten behoeve van de aanleg van een terras. De inrichting zal aansluiten bij de omgeving.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
Inleiding
In 1992 is het Verdrag van Valetta door de landen van de Europese Unie waaronder Nederland ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij realisatie van bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. In de Wamz zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta voor Nederland nader uitgewerkt. Eén van de uitgangspunten van de Wamz is dat op gemeentelijk niveau op verantwoorde wijze wordt omgegaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz heeft dan ook een decentraal karakter en heeft gemeenten tot bevoegd gezag gemaakt wat betreft de zorg voor het archeologische bodemarchief binnen hun grondgebied.
Archeologiebeleid gemeente Heeze-Leende
De gemeente heeft een eigen archeologisch beleid. Dit is juridisch vertaald in het bestemmingsplan Kom Heeze. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. In geval van nieuwbouw is een archeologisch onderzoek vereist. In voorliggend plan zijn evenwel geen nieuwe gebouwen voorzien die de oppervlaktedrempel overschrijden. Een nader archeologisch onderzoek is derhalve niet vereist.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
4.4 Conclusie
De ontwikkeling van het plangebied vormt vanuit historisch en stedenbouwkundig oogpunt een belangrijke kwalitatieve verbetering van het bebouwingslint van de Kapelstraat. De vormgeving en architectuur zullen recht doen aan cultuurhistorische waarden en bijdragen aan de opwaardering van het centrum Heeze en het kasteelknooppunt in het bijzonder.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, een toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Wanneer dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.- beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
In het plangebied is sprake van een functiewijziging binnen een bestaande bestemming ‘Centrum’. Er is geen sprake van toevoeging van extra bebouwing. De activiteit horeca met de beoogde omvang geldt niet als een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit conform het Bor artikel 2.2.a. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plangebied niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied is gelegen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
Het geluid van de horecaonderneming richting geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, is relevant bij de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De horecagelegenheid valt onder milieucategorie 1 (restaurants, cafetaria's, snackbars), waarvoor op grond van publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) een hindercirkel voor geluid van 10 meter geldt. Aangezien de woning aan de Kapelstraat 31 op een kortere afstand van de horecagelegenheid is gesitueerd, is nader onderzocht of hier sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Daarbij is gebruik gemaakt van de toetsingskaders voor zgn. buitenplanse inpassingen uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
Akoestisch onderzoek
Naast de toetsing van de toelaatbaarheid op basis van de VNG-publicatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1). De oprichting van horeca met bijbehorend terras kan leiden tot een toename van de geluidbelasting op omliggende woningen.
In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting ten gevolge van de inrichting in beeld gebracht. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de toetsing aan het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de toetsing van de planologische inpasbaarheid van de inrichting.
In het Activiteitenbesluit worden de volgende normen gehanteerd:
Bij de toetsing aan het Activiteitenbesluit worden een aantal geluidsaspecten zoals indirecte hinder en stemgeluid op het terras niet meegenomen. Deze aspecten zijn echter wel relevant voor de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In het akoestisch onderzoek zijn daarom afzonderlijk de geluidniveaus als gevolg van het laden en lossen, het menselijk stemgeluid op het terras en de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder) inzichtelijk gemaakt. In een eerste berekening is de situatie onderzocht, waarbij het terras direct grenst aan de perceelsgrens met Kapelstraat 31. Hieruit kwam naar voren dat de normen uit het Activiteitenbesluit overschreden zouden worden. In het bestemmingsplan zijn de verschillende functies daarom als volgt ingeperkt:
- er is een onderscheid gemaakt in een dagterras en een avondterras;
- de tijden waarop deze terrassen gebruikt mogen worden (dagterras van 10u tot 19u, avondterras van 19u tot 23u) , zijn vastgelegd in de gebruiksregels van het bestemmingsplan;
- de locatie van het kinderspeelterrein is eveneens vastgelegd;
- de terrassen mogen alleen in gebruik worden genomen indien wordt voorzien in een geluidscherm van 2 meter hoog op de perceelsgrens met Kapelstraat 31
Een en ander is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Op basis van deze uitgangspunten is de geluidbelasting op de gevel van woningen in de directe nabijheid berekend. De berekeningsresultaten zijn in tabel kort samengevat. Hieruit blijkt dat de normen uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden.
Conclusie
Gezien het voorgaande is een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving en in de woningen gegarandeerd. In de regels van het bestemmingsplan is daaraan invulling gegeven door een gebruik van de inrichting (inclusief terras) dat voldoet aan de normen van het Activiteitenbesluit, mogelijk te maken met inachtneming van de hierboven beschreven randvoorwaarden.
5.3 Bodemkwaliteit
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Analyse
Binnen het plan is reeds sprake van aanwezige bebouwing met een bestemming 'centrum' die mogelijk aanpassing en enige uitbreiding behoeft. Op de locatie hebben geen activiteiten plaats gevonden die een negatieve invloed op de bodem kunnen hebben. Een nader bodemonderzoek is in het kader van de ruimtelijke procedure derhalve niet vereist.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.4 Wegverkeerslawaai En Railverkeer
Volgens de Wet geluidhinder worden aan weerszijden van een weg zones aangegeven (artikel 74 Wet geluidhinder). Op grond van de Wet geluidhinder dient met betrekking tot een zoneplichtige weg in al die gevallen waar in een geluidsgevoelig object door vaststelling of herziening van een bestemmingsplan wordt voorzien, de geluidsbelasting te worden bepaald. De horecabestemming vormt echter geen geluidsgevoelig object zodat een toets aan het wegverkeerslawaai niet nodig is.
5.5 Luchtkwaliteit
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderdeel uit van de Wet milieubeheer en bevat grenswaarden voor luchtkwaliteit. Conform de richtlijn van de EU gelden de grenswaarden voor de buitenlucht voor het gehele grondgebied van de lidstaten, met uitzondering van de werkplek. De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking treden.
De luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
In de Algemene Maatregel van Bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd, die betrekking hebben op het begrip NIBM. De EU heeft medio 2009 derogatie verleend waarmee het NSL inwerking is getreden. De NIBM norm is daarbij opgeschoven naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, infrastructuur, kantoor- en woningbouwlocaties en activiteiten of handelingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook indien aannemelijk gemaakt kan worden dat een gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt
- 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- 100.000 m² bruto vloeroppervlakte aan kantoren bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 200.000 m² bruto vloeroppervlakte aan kantoren bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van circa 1.500 m2 bruto vloeroppervlakte aan centrumvoorzieningen waarbinnen ook kantoorruimte mogelijk is. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
5.6 Externe Veiligheid
Inleiding
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico’s die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als ‘de kans op overlijden’ voor personen. De aanwezige risico’s zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven en vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. Deze aspecten worden hierna nader toegelicht.
Bedrijven
Het Bevi en de bijbehorende regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) zijn op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vastgesteld dient te worden of het plangebied gelegen is binnen de veiligheidscontour van bestaande inrichtingen. De inrichtingen zijn weergegeven op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant.
Het plangebied is op de risicokaart van de Provincie Noord-Brabant niet aangewezen als gelegen in een risicogebied van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. In de nabije omgeving bevinden zich geen risico-objecten. Wijziging van de functie geeft geen wijzigingen in de risico’s externe veiligheid binnen het plangebied.
Vervoer over de weg
Het transport van gevaarlijke stoffen moet primair via het hoofdwegennet (hier: de A2 en A67) plaatsvinden. Woonkernen moeten hierbij vermeden worden. Het plangebied is gelegen binnen de woonkern Heeze. De grotere doorgaande weg (A2 en A67) in de gemeente waarover dergelijke transporten zullen plaatsvinden liggen niet in de omgeving van het plangebied.
Hoogspanningslijnen en buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen hoogspanningslijnen en kan dus ook geen interactie plaatshebben. In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen.
5.7 Natuur En Ecologie
Flora en faunawet
De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en op de Nederlandse situatie toegepast. Bij de herziening van het bestemmingsplan waarbij functies gewijzigd worden, moet worden voorkomen dat conflicten met de Flora- en faunawet ontstaan en dient dus vooraf een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet plaats te vinden.
Het plan voorziet in een functieverandering van een bestaand gebouw. Het terrein is thans volledig verhard of bebouwd op de tuin bij de woning na. Het plangebied kan daarmee geen flora en faunawaarden bevatten. Deze ontwikkeling heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor flora en fauna in de omgeving.
Natura 2000
Natura 2000 is het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie. Dit netwerk verbindt bestaande natuurgebieden die vallen onder de Europese Vogelrichtlijn- of de Habitatrichtlijngebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijn is bedoeld ter bescherming van bedreigde levensgemeenschappen van planten en dieren en bedreigde soorten van planten en dieren en hun leefgebieden. Voor wat betreft de soortenbescherming zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in deze Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De beoogde ontwikkeling ziet toe op een functiewijziging binnen het plangebied. Gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot Natura 2000-gebieden in de omgeving, zal er geen sprake zijn van effecten.
5.8 Water
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren en afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegenomen in de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een 'waterparagraaf' in de toelichting van alle ruimtelijke plannen, waarin de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van een plan voor de waterhuishouding is beschreven.
Water heeft een aantal specifieke kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen waar de ruimtelijke ordening rekening mee moet houden. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van de initiatieven binnen het plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gedestilleerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder.
Waterbeleid waterschap de Dommel
De waterbeheerder in het plangebied is waterschap De Dommel. Dit betekent dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Het beleid van het waterschap is verwoord in het waterbeheerplan, de Beleidsnota Stedelijk Water en de notitie Ontwikkelen met een duurzaam wateroogmerk en/of het gemeentelijk waterplan.
Waterparagraaf
De bebouwingsmogelijkheden in het plangebied nemen niet toe als gevolg van de beoogde functiewijziging. De bebouwing op de locatie blijft ongewijzigd. Daarnaast is een groot gedeelte van het huidige erf en toegangspad al volledig verhard op de tuin aan de voorzijde na. De ontwikkeling dient dan ook beschouwd te worden als hydrologisch neutraal, een verdere onderbouwing van de benodigde waterberging is dan ook niet vereist.
Hydrologisch neutraal bouwen
Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat er hydrologisch neutraal wordt gebouwd. Dit betekent dat het hemelwater (dat valt op daken en verhardingen) niet versneld mag worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of naar het riool. Binnen het plangebied is in de huidige situatie één hoofdgebouw (de Wijnhoeve) met enkele bijgebouwen (waaronder de voormalige varkensstal) aanwezig. Tevens ligt er momenteel aan de rechterzijde van het hoofdgebouw al een terras en een toegangsweg die verhard is. Aan de achterkant van het hoofdgebouw is het erf ook verhard. Momenteel vloeit het regenwater dat valt op daken via de daken rechtstreeks op de erfverharding. Vanaf de erfverharding vloeit het water af. De beoogde functiewijziging zal geen grote toename van het verhard oppervlakte tot gevolg hebben, aangezien de bebouwingsmogelijkheden niet worden vergroot. In het huidige plan is het ook al mogelijk om delen van het erf te verharden. Het plan is daarmee hydrologisch neutraal.
Kwaliteit van te lozen en infiltreren hemelwater
Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van lood of asfalt etc.). In de nieuwe situatie worden geen nieuwe bouwwerken opgericht. De functiewijziging heeft betrekking op de bestaande gebouwen. Indien de functiewijziging betrekking heeft op de afvoer van riool- of hemelwater dan zal gebruik worden gemaakt van de hierboven beschreven niet-uitloogbare bouwmaterialen.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De nieuwe wet zorgt onder meer voor meer eenvoudige regels en snellere procedures. In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is bepaald welke procedures gelden en welke rechten en plichten burgers, bedrijven en overheden hebben. Naast een vereenvoudiging van procedures regelt de nieuwe Wet ruimtelijke ordening de onderlinge vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen en de digitale uitwisseling (DURP). De vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen werd mogelijk gemaakt door hantering van de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Inmiddels is de SVBP2008 vervangen door de SVBP 2012. Sinds de invoering van de nieuwe Wro moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Dit bestemmingsplan voldoet aan deze vereisten.
6.2 Algemene Toelichting Op De Verbeelding
De planverbeelding maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding een bestemmingsvlak, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen. De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding is de bestemming ‘Centrum’ weergegeven met de functieaanduidingen ‘horeca categorie Horeca 2’. Er zijn twee ‘bouwvlakken’ opgenomen. Voor de gebouwen binnen het plangebied zijn maatvoeringsaanduidingen opgenomen en er is aangegeven dat één woning is toegestaan. Tenslotte is de plangrens en de omgeving van het plangebied opgenomen.
6.3 Algemene Toelichting Op De Regels
De planregels zijn verdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 geeft de inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels weergegeven. In dit hoofdstuk wordt de op de verbeelding opgenomen bestemming geregeld. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen waaronder de anti-dubbeltelbepaling en algemene regels voor afwijken bij omgevingsvergunning. In hoofdstuk 4 zijn de overgangsregels en is de slotregel opgenomen.
6.4 Toelichting Bestemmingen
Aan het gehele plangebied is de bestemming ‘Centrum’ toegekend. De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor ter plaatse aangeduide functies alsmede voor bij deze functies behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, verkeers- en nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op gronden met deze bestemming zijn bouwvlakken aangeduid waar hoofdgebouwen waaronder de woning, bijbehorende bouwwerken en de bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd. Om geluidoverlast op de omgeving te voorkomen, zijn specifieke gebruiksregels opgenomen ten aanzien van de locatie en de gebruikstijden van dag- en avondterras en de speelvoorziening. Daarnaast is hierin opgenomen dat op de perceelsgrens met Kapelstraat 31 een geluidswerende voorziening van 2 meter hoog moet worden gerealiseerd. De ligging van de geluidswerende voorziening is als bijlage bij de regels opgenomen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid En Grexwet
Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel, die mogelijkheden biedt voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Voor de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een particulier initiatief. De gemeente Heeze-Leende zal in het kader van het bepaalde in de Grexwet daarom alle door de gemeente te maken kosten verhalen op de initiatiefnemer. Door de initiatiefnemer wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten met de gemeente Heeze-Leende waarin is bepaald dat de initiatiefnemer de kosten voor rekening neemt.
7.2 Economische Gevolgen Bestemmingsplan
De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat alle kosten die gemaakt worden in of ten behoeve van de procedure en de uitvoering voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dit betreft onder meer de kosten voor de benodigde onderzoeken, de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan, de legeskosten die voldaan dienen te worden en eventuele planschade die door uitvoering van het bestemmingsplan optreedt.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Ontwerp
Dit bestemmingsplan heeft als ontwerpbestemmingsplan voor één ieder ter inzage gelegen. In de Nota van zienswijzen wordt verslag gedaan van de ingediende zienswijzen.
8.2 Procedure
De bestemmingsplanprocedure conform de Wro wordt beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In de Wro zijn hierop nog enkele wijzigingen beschreven. Samengevat is de bestemmingsplanprocedure als volgt:
- het ontwerpbestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage;
- gedurende deze periode kan een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijzen naar voren brengen aan de gemeenteraad;
- binnen twaalf weken na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast;
- de vaststelling van het bestemmingsplan dient binnen twee weken na de vaststelling bekend gemaakt te worden behoudens de hieronder genoemde uitzonderingen;
- 1. Gedeputeerde Staten hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledige door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan.
- 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijzen van Gedeputeerde Staten wijzigingen aangebracht.
Is één van bovenstaande twee gevallen aan de orde, dan mag het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan pas bekend worden gemaakt nadat zes weken zijn verstreken. Het bestemmingsplan wordt daarna voor zes weken ter inzage gelegd waartegen beroep kan worden ingesteld.
Wanneer er geen beroep wordt ingesteld, dan treedt het bestemmingsplan in werking en wordt het bestemmingsplan onherroepelijk. Wanneer een beroep aanhangig is gemaakt treedt het bestemmingsplan in werking maar wordt (vooralsnog) niet onherroepelijk. Bij het instellen van een voorlopige voorziening kan het bestemmingsplan worden geschorst en treedt dan niet in werking.