KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden – Landschaps- En Natuurwaarden - 1
Artikel 5 Groen - Lanschapselement
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel

Buitengebied, herziening Beukendreef 1 te Mariahout

Bestemmingsplan - Gemeente Laarbeek

Vastgesteld op 08-12-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1. het plan
het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Beukendreef 1 te Mariahout' van de
gemeente Laarbeek.
2. plankaart
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1659.
BPBGBeukendreef1-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
3. aanbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend
met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie),
architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm,
dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het
hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden.
5. aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op
consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn
beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van
woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
6. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch,
medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen
gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende
bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
7. agrarisch bedrijf:
een bedrijf, met een omvang van tenminste 10 NGE, dat is gericht op het voortbrengen
van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van
dieren inclusief de mestbewerking en mestverwerking voor het eigen bedrijf.
8. agrarisch bedrijf, grondgebonden:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk
is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving
van het bedrijf zoals rundvee, akkerbouw en tuinbouw.
9. agrarisch bedrijf, paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en
pony’s en de handel in paarden en pony’s, met als ondergeschikte nevenactiviteit het
fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, niet zijnde een manege.
10. agrarisch technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door
middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van
andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden
van agrarisch technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslagen
mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor
landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.
11. agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of nietagrarische
bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of
de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch
verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groen-composteringsbedrijven,
hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs,
proefbedrijven.
12. archeologische waarden:
actuele waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen
van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van
wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
13. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
14. bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen,
bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig
verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
15. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
16. bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein die
wordt gebruikt voor de uitoefening een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een
dienstverlenende instelling, inclusief statische (binnen)opslag, rust- en rookruimten,
administratieruimten en dergelijke.
17. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het
gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
18. bestaand(e situatie / bebouwing):
  1. tav bebouwing: de bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. tav gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.
19. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
20. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
21. bijbehorende voorzieningen:
voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere
weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en
energievoorziening).
22. bijbehorend bouwwerk
Hieronder worden begrepen:
  • aanbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
  • Aangebouwd bijbehorend bouwwerk: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
  • Vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
23. boerderij of boerderijgebouw:
één gebouw, dat bestaat uit één overwegend ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen
zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische
bedrijfsruimten bevinden, zoals bijvoorbeeld een langgevelboerderij of een
kortgevelboerderij.
24. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen van een standplaats.
25. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
26. bouwlaag of verdieping(slaag):
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke
hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds is begrensd, met inbegrip van de
begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder/vliering.
27. bouwmassa:
een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.
28. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
29. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
30. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
31. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke
hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in
of op de grond.
32. cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende historische waarde, gekenmerkt door het
beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis
van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking
komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de
architectuur.
33. dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang
tot een uur na zonsondergang.
34. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
35. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
36. differentiatievlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten in de vorm van
(permanente) teeltondersteunende voorzieningen.
37. eenheden:
verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of
gastenkamers.
38. erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en
overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het
bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een
andere functie.
39. escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in
de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
40. extensief recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de
bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen,
fietsen en dergelijke.
41. functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen
delen daarvan is toegestaan.
42. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
43. hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.
44. hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke
uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste
bouwwerk is aan te merken.
45. horeca:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse
worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
46. horeca categorie 1:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet
ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het
daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende
dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van
zaalverhuur, zoals een (hotel-) restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria,
uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.
47. huishouden:
een verzameling van één of meer personen die één woonruimte bewoont en daar
zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften.
48. hulpgebouw:
een gebouw, behorende bij een landbouwperceel/landbouwkavel, dat zowel qua
afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het (agrarisch) hoofdgebruik.
Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, schuilhutten, schuilgelegenheden,
kapschuren, melkschuren, etc.
49. kampeerboerderij:
een gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met
permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen.
50. kampeermiddel:
tenten, tentw
agens, kampeerauto’s of caravans dan wel ander onderkomen of ander
voertuig of gewezen voertuigen of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde
waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een vergunning vereist is; een en
ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn
bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief
nachtverblijf.
51. kas:
een bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of
ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van 1,5 m of meer, en dienend tot het
kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen,
groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de
omgeving tegen milieubelastende stoffen.
52. kelder:
een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd
onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.
53. kleinschalig kamperen:
kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie met
gebruikmaking van kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal
eenheden (kampeermiddelen) en/of maximale oppervlakte. Voorbeelden zijn: kamperen
bij de boer en kamperen bij de burger.
54. kleinschalig logeren:
kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels
aangegeven maximum aantal eenheden en/of maximale oppervlakte. Voorbeelden zijn:
boerenkamers, logeren bij de boer, bed & breakfast en dergelijke
55. kwaliteitsverbetering van het landschap:
aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de bestaande of potentiële
kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve
recreatieve mogelijkheden, die ontwikkeld wordt in samenhang met de realisatie van
een ruimtelijke ontwikkeling.
56. landschapselementen:
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen,
poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha zonder een agrarische
productiefunctie.
57. landschappelijke inpassing
een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande
danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische
landschapskwaliteiten.
58. landschapsinvesteringsregeling (LIR):
regeling die aangeeft dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke
ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, een verantwoording moet bevatten van
de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de
beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare
fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water,
natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van
het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft.
59. landschapswaarden/landschappelijke waarden:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van
aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige,
cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge
samenhang.
60. manege:
een bedrijf dat op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het
beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en
de verzorging van paarden.
61. mantelzorg:
het bieden van zorg aan een familielid (bloed- en aanverwantschap tot en met de
tweede graad) ouder dan 18 jaar, dat hulpbehoevend is op het fysieke, psychische
en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband (geen
instellingen en/of organisaties).
62. natuurwaarden:
waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en
leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun
leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als
verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor
het gebied.
63. nevenfunctie:
onder nevenfuncties worden verstaan:
  1. recreatieve functies;
  2. agrarisch verwante functies;
  3. agrarisch technische functies;
  4. statische binnenopslag;
  5. verbrede landbouw.
64. Nederlandse Grootte Eenheid (NGE):
Nederlandse Grootte Eenheid (NGE), een standaard eenheid voor de bepaling van de
omvang van een agrarisch bedrijf zoals die gehanteerd word door het Landbouw
Economisch Instituut (LEI).
65. niet-agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van niet-agrarische diensten en producten.
Hiermee onderscheidt een niet-agrarisch bedrijf zich van een agrarisch bedrijf, een
agrarisch verwant bedrijf en een agrarisch technisch hulpbedrijf.
66. onderkomens:
voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken – voer- en
vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn
aan te merken, alsook tenten.
67. paardenbak:
een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van
paarden.
68. perceelsgrens:
de grens van een perceel.
69. productiegebonden detailhandel:
qua oppervlakte beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van (streek)eigen
goederen/producten vanuit een bedrijf dat die goederen/producten
vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de
detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
70. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van
een ander tegen vergoeding.
71. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de
bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
72. recreatieve voorziening:
voorzieningen bedoeld voor de ondersteuning van het recreatief hoofdgebruik
(dagrecreatie en/ of verblijfsrecreatie) zoals sport- en speelterreinen, speeltoestellen,
picknickplaatsen en sanitaire units.
73. recreatiewoning:
een gebouw bedoeld voor tijdelijk recreatief gebruik in de vorm van recreatief
nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben gedurende een
gedeelte van het jaar.
74. reëel agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste
één halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen.
75. rood-met-groen koppeling:
(provinciale) methodiek die verlangt dat bij uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag
(wonen, bedrijven - de zogenaamde 'rode' functies), ten koste van het buitengebied
(groen), de uitbreiding gepaard gaat met een gelijktijdige verbetering van de ruimtelijke
kwaliteit elders in het buitengebied. Hiertoe wordt een investering in de kwaliteit van het
buitengebied geëist, bijvoorbeeld door landschapsontwikkeling en groenaanleg.
76. ruimtelijke eenheid:
complex van bij elkaar behorende bouwwerken.
77. ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte (woon-, werk- en leefomgeving) als bepaald door de
gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte, deze
kwaliteit wordt bepaald door expliciete aandacht voor de ruimtelijk-functionele kwaliteit,
de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de architectonische kwaliteit, de
landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorische kwaliteit van objecten en terreinen,
mede in relatie tot het streekeigen karakter van de directe omgeving.
78. ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een
omgevingsvergunning is vereist.
79. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen
van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in
ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een
parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar.
80. sloop:
het slopen of afbreken van overtollige bebouwing (stallen en schuren) in het plangebied.
81. stacaravans:
onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak
dienen of kunnen dienen tot de woondag- of nachtverblijf van een of meer personen, en
die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte
afstand naar een vaste standplaats kunnen worden verreden, doch niet bestemd zijn
om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een
personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens
daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt
zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.
82. statische (binnen)opslag:
(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet
bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet
agrarisch
bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans,
campers, en andere volumineuze goederen (zoals huisraad) en dergelijke.
83. (teelt)ondersteunende voorzieningen:
(teelt)ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische
bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf(stak),
boom- of vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te
optimaliseren; hierdoor vindt (een deel van) de productie onder meer gecontroleerde
omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de
productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of –verlating en het
terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik.
84. (teelt)ondersteunende kas:
een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw
waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander
lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder
geconditioneerde klimaatomstandigheden. Hieronder vallen ook schuurkassen en
permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter).
85. teeltondersteunende voorzieningen, permanent:
teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, niet zijnde
een teeltondersteunende kas.
86. teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijk:
teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo
lang de teelt dit vereist, voor aaneengesloten periode van maximum van 6 maanden.
Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.
Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen,
schaduwhallen, hagelnetten.
87. teeltondersteunende voorzieningen, overig
een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van
een hek met afrastering op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen
geweerd kunnen worden (boomteelthek).
88. verblijfsrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een
nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en
kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, bungalowpark,
groepsaccommodatie, etc.
89. verbrede landbouw:
activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en
die ten dienste staan van het agrarische bedrijf zoals agro-toerisme, agrarisch
natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaats geproduceerde
producten, productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen.
90. verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte , inclusief de
etalageruimte(n), bestemd en gebruikt voor het verkopen en leveren van roerende
goederen, welke niet ter plaatse worden geconsumeerd en/of verbruikt.
91. voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel, de meest gezichtsbepalende gevel,
van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
92. volwaardig(heid van een) agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste
één arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook
op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil
zeggen zowel bedrijfseconomisch als milieuhygiënisch.
93. waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen,
waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en
onderhoud van een watergang of waterloop.
94. weg:
alle voor het rij- of ander verkeer openstaande wegen, of paden, daaronder begrepen
de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en
zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide
parkeerterreinen.
95. werk:
een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
96. woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan
één huishouden.
97. woonboerderij:
een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in
hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) bedrijfsruimten, waarbij woon- en
stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn (bijvoorbeeld langgevelboerderij of
kortgevelboerderij).
98. woonunit:
een voor bewoning bestemd hulpgebouw bestemd voor de huisvesting van
seizoensarbeiders.
99. zorgvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de welzijnszorg, i.c. de verzorging/verpleging van
mensen op het fysieke, psychische en/of sociale vlak in het kader van de verbetering
van hun welzijn, met uitzondering van mantelzorg.

Artikel 2 Wijze Van Meten

1. afstand tot de weg:
de afstand van de bebouwing tot de as van de weg.
2. afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt
van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
3. bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen tezamen.
4. bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de
oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of
binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
5. breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren.
6. dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
7. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
8. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel.
9. inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
10. oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van
het bouwwerk.
11. peil:
  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
De als ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ tevens paardenhouderijen zijn toegestaan;
  3. waarbij voor a en b geldt dat niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;
  4. teeltondersteunende kassen;
  5. productiegebonden detailhandel;
  6. statische (binnen)opslag;
  7. kleinschalig logeren;
  8. kleinschalig kamperen;
  9. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
  10. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  11. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  12. groenvoorzieningen in de vorm van (erf)beplantingen;
  13. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
3.2.1. Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende voorwaarden:
  1. Het bestemmingsvlak wordt beschouwd als bouwvlak;
  2. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan;
  3. Slechts de bestaande bedrijfsbebouwing ten behoeve van een veehouderij is toegestaan;
  4. Het bepaalde onder c geldt niet voor gebouwen waarvan het oppervlak minder dan 100 m² bedraagt;
  5. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m;
  6. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:
  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.
  3. Het bouwen dient op een hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden;
  4. Kassen zijn niet toegestaan.
  5. In afwijking van het bepaalde onder b mogen kleine rijhallen worden gebouwd op bouwvlakken die zijn aangeduid als ‘paardenhouderij’, waarbij geldt dat:
    1. de bouw niet is toegestaan op bouwvlakken gelegen in de bestemmingen 'Agrarisch met waarden – Landschaps- en Natuurwaarden 2' ;
    2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12,5 m;
    4. de afstand tot (bedrijfs)woningen op naastgelegen percelen niet minder mag bedragen dan 25 m;
    5. advies AAB vooraf inzake de nut- en noodzaak agrarische bedrijfsvoering.
3.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:
  1. Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders aangeduid.
  2. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³, met dien verstande dat bij woonboerderijen het gehele volume mag worden bewoond.
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende
voorwaarden:
  1. Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  2. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  5. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 15 m.
  6. Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m², mag de in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van de oppervlakte van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken en alle overtollige bebouwing moet worden gesloopt. Het maximaal toegestane geamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 200 m².
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
voorwaarden:
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De hoogte van warmwatersilo’s bij kassen, torensilo’s, mestvergistinginstallaties en kleine windmolens mag niet meer bedragen dan 15 m.
  3. De hoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 6 m.
  4. De hoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
  5. De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 8 m respectievelijk 15 m.
  6. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Afwijking van de bouwregels
3.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2.1 onder c, sub 1 voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast;
  2. lid 3.2.1 onder c, sub 2 voor het bouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast;
  3. lid 3.2.4 onder e voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 15 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  4. lid 3.2.5 onder b voor het bouwen warmwatersilo’s bij kassen, torensilo’s, mestvergistinginstallaties en kleine windmolens tot 20 m.
  5. lid 3.2.5 onder f voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m.
3.3.2 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het plaatsen van stacaravans en woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Stacaravans en/of woonunits zijn alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in reguliere woningen of de eigen bedrijfswoning.
  2. De caravans en/of woonunits dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
  3. De tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders in caravans en/of woonunits is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar.
  4. Na maximaal 6 maanden dienen de tijdelijke voorzieningen ten behoeve van huisvesting van seizoensarbeiders als bedoeld in lid 4.3.2 onder c te zijn verwijderd.
  5. De caravans en/of woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bestemmingsvlak.
  6. Per bestemmingsvlak zijn maximaal 6 caravans/woonunits toegestaan.
  7. De oppervlakte per caravan/woonunit mag maximaal 60 m² bedragen.
  8. De bouwhoogte van een caravan/woonunit mag maximaal 3,5 m bedragen.
  9. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  10. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.3.3 Afwijking kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 sub h voor het toestaan van extra plekken kleinschalig kamperen in de vorm van kamperen bij de boer in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De totale omvang van het kleinschalig kamperen mag niet meer bedragen dan 25 kampeermiddelen.
  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 0,5 ha.
  3. De gronden die gebruikt worden voor het kleinschalig kamperen dienen direct te grenzen aan het bouwvlak of bestemmingsvlak van het agrarische bedrijf.
  4. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  5. De activiteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  6. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.3.4Uitbreiding bestaande bebouwing veehouderij
  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1. sub c om uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een veehouderij mogelijk te maken, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV);
    2. Het bedrijfsperceel landschappelijke wordt ingepast;
    3. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
    4. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m³;
    5. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
  2. binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren;
  3. bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen voor de uitoefening van de veehouderij, wordt voldaan aan de bepalingen zoals opgenomen onder a.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Nevenfuncties
Voor de uitoefening van nevenfuncties gelden de volgende voorwaarden:
  1. De oppervlakte aan productiegebonden detailhandel mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  2. De oppervlakte aan statische (binnen)opslag mag niet meer bedragen dan 1.000 m²;
  3. De oppervlakte ten behoeve van kleinschalig logeren mag niet meer bedragen dan 400 m² (in maximaal 5 eenheden).
  4. Het aantal kampeermiddelen bij kleinschalig kamperen mag niet meer bedragen dan 15.
  5. Het uitoefenen van overige nevenfuncties is niet toegestaan.
3.4.2 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voor huisvesting
seizoensarbeiders
  1. Het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van seizoensarbeiders is niet toegestaan.
  2. Het gebruik van bedrijfswoningen voor de huisvesting van seizoensarbeiders is niet toegestaan.
3.4.3 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Binnen de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch Bedrijf’ is de uitoefening van een aan huis-verbonden beroep of bedrijf toegestaan als nevenfunctie bij de woonfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 45 m².
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  4. Aan huis verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1.
  5. Detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van productiegebonden detailhandel.
  6. De activiteit moet uitgeoefend worden door de bewoner.
3.4.4 Bewoning woonboerderijen
Bij woonboerderijen mag het totale volume worden bewoond.
3.4.5 Landschappelijke inpassing
Het gebruik conform het bepaalde in lid 3.1 is uitsluitend toegestaan indien het
bedrijfsperceel landschappelijk zijn ingepast, conform de in de bijlage aan de regels
toegevoegde ‘bijlage 2, landschappelijke inpassing’. Deze landschapselementen dienen
zo spoedig mogelijk te worden geplant, doch in elk geval in het eerste plantseizoen na
realisatie van de beoogde bebouwing in onderhavig bestemmingsplan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 voor nevenfuncties, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De agrarische functie op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft.
  2. De volgende nevenfuncties bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    1. Agrarisch technisch hulpbedrijven en agrarische verwante bedrijven tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m².
    2. Zorgboerderijen, kinderboerderijen, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 250 m².
  3. Ondergeschikte horeca is toegestaan bij de nevenfuncties zoals genoemd in sub c onder 2, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m².
  4. Bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 25% van de bedrijfsvloeroppervlakte tot een maximum van 500 m².
  5. Buiten opslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.
  6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  7. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  8. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  9. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.5.2 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen voor seizoensarbeiders
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 onder a en toestaan dat als ondergeschikte activiteit bij de agrarische bedrijfsfunctie bestaande bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van seizoensarbeiders worden gebruikt, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 400 m².
  2. Gebruik van de bedrijfsbebouwing voor de huisvesting van seizoensarbeiders is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar.
  3. De bedrijfsbebouwing dient te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
  4. Er mogen geen zelfstandige woningen ontstaan.
  5. Na maximaal 6 maanden dienen de voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders te zijn verwijderd.
  6. De bewoning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  7. De bewoning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Vormverandering bestemmingsvlak agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1' ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak van deze bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast gelijktijdig met de wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1'.
  2. De vormverandering dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling.
  3. De totale oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
3.6.2 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen aanduiding
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de functieaanduiding binnen de bestemming te wijzigen in een bestemming zonder functieaanduiding, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De betreffende bedrijfsactiviteit dient te zijn beëindigd.
  2. Het betreffende agrarische bedrijf dient te zijn omgeschakeld naar een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
3.6.3 Wijzigen naar wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik niet langer mogelijk is.
  2. Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen en garage/bergingen en de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overige gronden naar de aangrenzende bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden-1’, waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.
  3. Alle voormalige overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat, ofwel 15 % van de oppervlakte van de voormalige overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900m³, ofwel 15% van de oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 240 m².
  4. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  5. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
3.6.4 Boerderijsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de splitsing van de voormalige agrarische bedrijfswoning in twee woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.
  2. Splitsing is alleen toegestaan indien het een woonboerderij betreft.
  3. Het bouwvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen inclusief garage en bergingen.
  4. De bouwmassa van de te splitsen woonboerderij dient een inhoud te hebben van ten minste 900 m³.
  5. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 400 m³.
  6. Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet worden aangetast.
  7. Alle voormalige overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat 15 % van de oppervlakte van de voormalige overtollige bedrijfsgebouwen worden toegevoegd aan de oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 240 m² per woning.
  8. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  9. De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden – Landschaps- En Natuurwaarden - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving
De als ‘Agrarisch met waarden – Landschaps- en Natuurwaarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden
  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
    1. struweelvogels ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – struweelvogels´;
  4. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. extensief recreatief medegebruik.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming zijn gebouwen niet toegestaan.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet toegestaan.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, niet zijn toegestaan.
4.4 Omgevingsvergunning
4.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – struweelvogels':
    1. het aanleggen, dempen of wijzigen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;
    2. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg; van drainage of door bemaling en/of bronnering;
    3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    4. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden;
    5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    6. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.
4.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in de bestemmingsomschrijving
omschreven waarden.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 Vormverandering bestemmingsvlak ‘agrarisch - agrarisch bedrijf’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch
- Agrarisch Bedrijf’ ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch Bedrijf’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast gelijktijdig met de wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch Bedrijf’.
  2. De vormverandering dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling.
  3. De totale oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
  4. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
4.5.2 Vergroting bestemmingsvlak ‘agrarisch - agrarisch bedrijf’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch Bedrijf’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Voor grondgebonden agrarische bedrijven geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub e, dat vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha. Indien het bestaande bestemmingsvlak reeds meer bedraagt dan 1,5 ha mag dit bestemmingsvlak worden vergroot met maximaal 15%.
  2. Voor paardenhouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ geldt, naast de voorwaarden onder e, dat vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan tot een maximum van 1,0 ha. Indien het bestaande bestemmingsvlak reeds meer bedraagt dan 1,0 ha mag dit bestemmingsvlak worden vergroot met maximaal 15%.
  3. Naast de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:
    1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel agrarisch bedrijf. Hierover dient vooraf advies te worden ingewonnen bij de AAB.
    2. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bestemmingsvlak.
    3. De vergroting dient plaats te vinden op een hydrologisch neutrale wijze. Over uitbreidingen ten behoeve van glastuinbouw dient vooraf advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.
    4. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
    5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
    6. De in de bestemmingsomschrijving aangeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 5 Groen - Lanschapselement

5.1 Bestemmingsomschrijving
De als ‘Groen - Landschapselement’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van groen en landschapselementen;
  2. bermen en beplantingen alsmede (zand)paden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. extensief recreatief medegebruik.
5.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd.
5.3 Omgevingsvergunning
5.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,20 m wordt gewijzigd;
  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
  3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  4. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen, of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, voor zover groter dan 100 m² per perceel;
  5. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  6. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  7. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  8. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
  9. het beplanten van gronden met bos, hoger dan 2,5 m, opgaand houtgewas in verband met boomteelt of houtteelt;
  10. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
  11. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² per perceel.
5.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn, waarbij rekening gehouden dient te worden met de boomgroeiplaats van waardevolle bomen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in de bestemmingsomschrijving omschreven waarden.

3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande afwijkende maatvoering
In die gevallen, dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, voor in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan minder dan
wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
7.2 Ondergronds bouwen
  1. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
  3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
7.3 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt. Het
voorgaande is niet van toepassing op schoorstenen behorend bij bedrijfsgebouwen.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie niet is toegestaan;
  2. het gebruiken of laten gebruiken voor wonen van vrijstaande bijgebouwen bij een (bedrijf)woning niet is toegestaan.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan, voor zover het betreft:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing op de inhoud van woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen en in die gevallen waarin binnen hoofdstuk 2 van deze regels reeds een omgevingsvergunning voor afwijking is verleend;
  2. de bestemmingsregels ten behoeve van paardenbakken, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bouwvlak of bestemmingsvlak van de functie waarbij de paardenbak wordt gerealiseerd;
    2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m²;
    3. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m;
    4. Het oprichten van lichtmasten is niet toegestaan;
    5. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, waaronder wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, een naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van woningen en bijgebouwen, waarbij geldt dat bij in te richten of te beplanten gronden 5% van de oppervlakte mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900m3 en/ of 5% van de oppervlakte mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 240 m². De gronden waarop deze bepaling van toepassing is zijn gelegen in de ecologische verbindingszone of het lokaal landschappelijk raamwerk. De gronden dienen te zijn of worden overgedragen aan de gemeente of het waterschap.
  6. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
  7. de onder a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen met afwijking kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de milieusituatie;
    5. en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  8. ontwikkelingen betreft in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap.

Artikel 10 Overige Regels

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Beukendreef 1 te Mariahout’.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
    3. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Beukendreef 1 te Mariahout’