Weijererf
Bestemmingsplan - gemeente Reusel-De Mierden
Vastgesteld op 21-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Weijererf van de gemeente Reusel-De Mierden.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1667.BPBweij0008-VAST met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.13 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 carport:
een dakconstructie, vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, bestemd voor het overdekt stallen van auto's.
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.21 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.22 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat gedeeltelijk onder peil is gelegen.
1.23 peil:
- a. voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte, normale maaiveld.
1.24 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.25 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
1.26 water- en waterhuishoudkundige voorzieningen:
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.27 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 bebouwde oppervlakte van een perceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken samen.
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen;
- b. nutsvoorzieningen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. voet- en fietspaden;
- e. inritten;
- f. landschapsontwikkeling;
- g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
- h. sierwater.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. paden, wegen en straten;
- b. verkeersvoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en sierwater.
- e. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. aan huis verbonden beroepen;
Met bijbehorende:
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bouwwerken geen gebouw zijnde;
- e. paden, erven en tuinen;
- f. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en sierwater.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.2 onder b van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf;
- b. de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen en van materialen, emballage en afval, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Een omgevingsvergunning kan worden verleend:
- a. voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 50 m² en voor de uitoefening van een in een woonomgeving passende ambachtelijke of lichtbedrijfsmatige activiteit, mits
- 1. de woonfunctie als hoofdfunctie, dat wil zeggen voor tenminste 50% gehandhaafd blijft en het bedrijfsvloeroppervlak nooit meer bedraagt dan 75 m²;
- 2. geen onevenredige aantasting van de kwaliteit van de woonomgeving plaatsvindt;
- 3. een goede verkeersafwikkeling kan worden gewaarborgd en voorzien kan worden in de parkeerbehoefte;
- 4. het een activiteit betreft uit of vergelijkbaar met de categorie 1 van de milieuzoneringslijst;
- 5. geen detailhandel plaatsvindt;
- 6. de activiteit geen sterk verkeersaantrekkende werking heeft;
- b. voor de uitoefening van detailhandel als onderdeel van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits
- 1. de detailhandel onderdeel is van de klantgerichte activiteiten ter plaatse;
- 2. de detailhandel een niet-zelfstandig onderdeel en van ondergeschikte aard is van de totale bedrijfsvoering;
- c. voor het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning:
- 1. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is uit een oogpunt van mantelzorg;
- 2. op het perceel al een woning aanwezig is;
- 3. de omgevingsvergunning niet meer dan een keer tegelijkertijd wordt verleend per woning;
- 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van belanghebbenden;
- 5. de afhankelijke woonruimte binnen de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen wordt ingepast en in ieder geval niet groter is dan 80 m²;
- 6. het bijgebouw is gelegen op een afstand van niet meer dan 40 meter van de woning, tenzij op ruimere afstand van de woning een bestaand bijgebouw is gelegen, dat op relatief eenvoudige wijze geschikt is te maken voor bijwoning en er sprake blijft van een relatie tussen woning en bijgebouw.
Artikel 6 Woongebied - Uit Te Werken
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. wegen, straten en paden;
- d. groenvoorzieningen;
- e. landschapsontwikkeling;
- f. speelvoorzieningen;
- g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en sierwater.
- h. nutsvoorzieningen.
6.2 Uitwerkingsregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. behoud en bescherming van verwachte waardevolle archeologische informatie in de bodem.
7.2 Bouwregels
In of op deze gronden mag niet worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingsregels
Een omgevingsvergunning kan worden verleend ten behoeve van het bouwen in afwijking van het bestemmingsplan voor:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
10.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Weijererf
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 21 december 2010.
De voorzitter, De griffier,
……………… ………………
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Zienswijzennota
Bijlage 2 Vaststellingsbesluit
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Reusel-De Mierden is voornemens een nieuw woongebied te realiseren. Binnen dit woongebied zullen een aantal kavels worden uitgegeven op basis van de ‘Ruimte voor Ruimte’- regeling. De vigerende regelingen maken de voorgestane ontwikkeling van het te ontwikkelen plangebied Weijererf niet mogelijk, daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan schept een ruimtelijk kader waardoor de woningbouwontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Het bestemmingsplan Weijererf van de gemeente Reusel-De Mierden is vervat in de volgende stukken:
- 1. De toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten zijn weergegeven;
- 2. De regels, deel uitmakende van het plan, waarin de doeleinden van de bestemmingen zijn omschreven en bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van het bouwen en het gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden;
- 3. De verbeelding, tekeningnummer 261055.ehv.211.T02, schaal 1:1.000, d.d. 26 januari 2011 waarop de bestemming van de in het plan begrepen gronden is aangewezen.
1.2 Plangebied
Het plangebied Weijererf ligt ten zuiden van de kern Reusel. Het gebied sluit aan op de bebouwing aan de Wegekker (noord). Ten oosten sluit het gebied aan op landbouwgronden, ten zuiden vindt er aansluiting plaats op de Weijereind en ten westen sluit het gebied aan op de Kruisstraat. In onderstaande topografische kaart en luchtfoto is het een en ander verduidelijkt.
Figuur 1.1: Topgrafische kaart
Figuur 1.2: Luchtfoto
In het plangebied wordt onderscheid gemaakt in twee te ontwikkelen fasen. In onderhavig bestemmingsplan wordt voor fase 1 gedetailleerd aangegeven hoe de ontwikkeling van de diverse bestemmingen, waaronder wonen, plaats zullen vinden. Voor fase 2 zal globaal worden aangegeven waar toekomstige ontwikkelingen plaats kunnen vinden en binnen welke uitgangspunten en randvoorwaarden ontwikkelingen mogelijk zijn. Voor deze fase wordt uitgegaan van een uit te werken bestemming wonen. Tot slot is er nog een kavel binnen het plangebied Weijererf (zuidzijde) waarop een particulier een woning zal ontwikkelen. Deze woning zal gelijktijdig met fase 1 ontwikkeld worden en behoort dan ook tot de eerste fase. De woning die op deze locatie wordt gerealiseerd, wordt ook middels de Ruimte voor Ruimte regeling mogelijk gemaakt. In onderstaande figuur is weergegeven hoe de verschillende fasen en de particuliere kavel over Weijererf zijn verdeeld. Overigens sluit de particuliere kavel stedenbouwkundig aan op de mogelijke ontwikkeling binnen de tweede fase.
Figuur 1.3: Verdeling fasen en particuliere kavel over Weijererf
Voor de onderbouwing van de toekomstige ontwikkelingen zijn verschillende inventarisaties en onderzoeken uitgevoerd. Voor enkele van deze onderzoeken is een onderscheid gemaakt in fase 1, fase 2 en de particuliere kavel, voor andere onderzoeken is een onderscheid gemaakt tussen het noordelijke en het zuidelijke deel.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
In het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied '98" is de betreffende locatie bestemd als “cultuurhistorisch waardevol open akkerlandcomplex (CO). De raad heeft dit bestemmingsplan op 31 augustus 1998 vastgesteld. Op 6 april 1999 is het plan door GS goedgekeurd en op 7 juli 1999 is het plan voor de delen waar geen beroep tegen is ingesteld onherroepelijk geworden. De rest van het bestemmingsplan is na uitspraak van de Raad van State op 4 september 2002 onherroepelijk geworden.
De voorgenomen woningbouw past niet binnen het vigerend bestemmingsplan. Planologisch gezien is de locatie als kernrandzone te beschouwen, waarbij bouwen in het kader van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling een passende ontwikkeling kan zijn. Dit gezien de structuur van de kern Reusel, waarbij reeds bestaande lintbebouwing aanwezig is. Er wordt tegen de bestaande bebouwing gebouwd. De structuur van de kern wordt met Weijererf afgerond.
Om woningbouw ter plaatse van het plangebied mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet hierin en biedt de juridische basis voor de beoogde ontwikkelingen.
1.4 Ruimte Voor Ruimte Cv
Voor de eerste tranche van de uitvoering van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling is op initiatief van de provincie Noord-Brabant, een samenwerkingsverband opgericht, zijnde de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte (ORR). Hierin participeren momenteel: provincie Noord-Brabant, NIB Capital, OPP BV van de BNG (Bank Nederlandse Gemeenten) en Grontmij Nederland B.V.
De ontwikkelingsmaatschappij heeft tot doel het financieren van de sloopvergoedingen; in ruil daarvoor heeft de ORR voor de eerste tranche het recht op de ontwikkeling van circa 1.000 woningbouwkavels in het kader van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling.
De ORR realiseert kleinschalige woonlocaties voor vrijstaande woningen op ruim bemeten kavels van gemiddeld circa 1.000 m².
1.5 Bij Het Plan Behorende Stukken
Voor de totstandkoming van het plan Weijererf zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan zijn verwoord. De volgende rapportages, behorende bij dit plan, zijn als separate bijlagen opgenomen:
- Gebiedsinventarisatie Reusel-zuid RvR (Grontmij Nederland B.V., 261055.ehv.219.N001, 19 mei 2009);
- Gebiedsinventarisatie Weijererf fase 2 (Grontmij Nederland B.V., 261055.ehv.219.N002, 30 oktober 2009);
- Verkennend bodemonderzoek Kruisstraat (ong.) Reusel, (Grontmij Nederland B.V., 261055.ehv.220.R001, 14 april 2009);
- Archeologisch onderzoek Reusel-Zuid, gemeente Reusel-De Mierden (Grontmij Nederland B.V., 261055.rm.GAR757, 2 april 2010);
- Archeologie proefsleuven PM;
- Scan natuurwaarden (Grontmij Nederland B.V., 261055.ehv.211.FF01, 17 maart 2009)
- Akoestisch onderzoek Wegverkeerslawaai Weijererf (Grontmij Nederland B.V. 261055.ehv.212.R001 d.d. 25 mei 2010);
- Besluit hogere grenswaarde Wet geluidhinder dd. 24 augustus 2010;
- Historisch en indicatief bodemonderzoek Reusel zuid fase 2 (Grontmij Nederland B.V., 261055.ehv.220.R002, revisie 01, 18 februari 2010, Historisch en indicatief bodemonderzoek Reusel zuid fase 2.doc
- Waterparagraaf Weijererf, (Grontmij Nederland B.V.,261055.ehv.219.R001versie03 250810 Waterparagraaf Weijererf.doc);
- Notitie motivering intensiteit bebouwing RvR Weijereind dd 11 februari 2010.
1.6 Leeswijzer
Na hoofdstuk 1, Inleiding, is in hoofdstuk 2 inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een toelichting op eigenschappen van plangebied, waarna in hoofdstuk 4 de randvoorwaarden en uitgangspunten zijn genoemd voor het plangebied. De stedenbouwkundige planbeschrijving is weergegeven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven, waarbij is uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Onder meer de wijze waarop de regels in het bestemmingsplan ingevuld zijn, worden nader aangegeven. Dit heeft een directe relatie met de uitvoerbaarheid, met name het beleid ter handhaving van de inrichting van het plangebied (hoofdstuk 7). De procedure, het overleg en de inspraak komen aan bod in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Mestproblematiek als aanleiding
In het kader van de aanpak van de mestproblematiek is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) opgesteld. Voor de beëindiging van verschillende takken van veehouderij kan subsidie worden aangevraagd. Indien een beëindigingssubsidie wordt aangevraagd kan op de aanvraag ook subsidie worden verstrekt voor de afbraak van stallen. De sloopsubsidie kan alleen worden verstrekt voor gebouwen binnen de reconstructiegebieden.
2.1.2 Regeling Beëindiging Veehouderijtakken
Om de hiervoor besproken sloopsubsidies te kunnen financieren is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop het reeds toegekend reguliere contingent, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te betalen. Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het beginsel 'Ruimte voor Ruimte'.
Aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht, de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het mestoverschot. De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in Noord-Brabant circa 2.700 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen. Dit aantal kavels wordt in twee tranches uitgegeven van respectievelijk 964 en 1.700 kavels. De tweede tranche bevat in totaal 1.700 kavels waarvan 1.100 kavels in het kader van de RBV (Regeling Beëindiging Veehouderijtakken), de regeling waarop ook de eerste tranche is gebaseerd, en 600 kavels in het kader van de verbrede aanpak Ruimte voor Ruimte. De verbrede aanpak houdt in dat de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling ook kan worden ingezet ter financiering van de beëindiging en sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden, de sloop van niet meer voor intensieve veehouderij in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen of de sloop van andere ongewenste bebouwing in het buitengebied.
In paragraaf 2.2.1 wordt verder ingegaan op aanpak van de provincie Noord-Brabant bij de financiering van de sloopsubsidies.
2.1.3 Nota Ruimte
In de Nota Ruimte, die in april 2004 is verschenen en in februari 2006 in het Staatsblad is gepubliceerd, zijn door de ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. In de Nota Ruimte zijn het beleid uit de Structuurvisie Groene Ruimte 2 en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid uit de Vijfde Nota over de ruimtelijke ordening meegenomen. Een belangrijk uitgangspunt van de Nota Ruimte is bundeling van verstedelijking, economische activiteiten en infrastructuur in de stedelijke regio's. Dit betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt. Dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ontwikkeling van het plangebied sluit aan op dit rijksbeleid.
2.1.4 Verdrag van Malta, Wet op de archeologische monumentenzorg en Nota Belvedère
Het Europese Verdrag van Malta beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In april 1992 werd de verdragstekst door de leden van de Europese ministerraad ondertekend. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologisch erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Daarom moet vaak vooraf onderzoek gedaan worden naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
De Wet op de archeologische monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. In deze wet worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Het wordt verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke ordeningsplannen.
Eind jaren '90 is de Nota Belvedère uitgebracht waarin bijzondere aandacht wordt gevraagd voor cultuurhistorie. Uitgangspunt van de nota is 'behoud door ontwikkeling'. In de nota zijn belangrijke cultuurhistorische gebieden afgebakend. Binnen deze gebieden bestaat de mogelijkheid tot het verkrijgen van subsidie.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciale benadering 'Ruimte voor Ruimte'-regeling
In het kader van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken komen veel stallen leeg te staan. Omdat dit tot ongewenste activiteiten kan leiden, wordt door middel van subsidie de sloop hiervan bevorderd. Om de sloopsubsidies te kunnen financieren, is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop de toegekende reguliere bouwtitels, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te financieren. Aan de sloop van de stallen zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht en de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd.
De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in de provincie Noord-Brabant 3.000 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen.
Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het 'Ruimte voor Ruimte'- beginsel. Tevens is op 3 december 2004 het toenmalige Streekplan 2002 hiervoor gedeeltelijke herzien.
De provincie Noord-Brabant heeft als voorwaarde aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling gesteld dat de ontwikkeling van kavels direct dient te worden gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Zoals gesteld, mag er voor de sloop van 1.000 m² stal 1 kavel worden ontwikkeld.
Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m² stallen gesloopt zijn, stelt de provincie conform afspraken met de ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling.
De benodigde dossiernummers voor plangebied Weijeref te Reusel zijn opgenomen in onderstaande tabel. Het betreft dossiernummers voor in totaal veertien Ruimte voor Ruimte bouwcontingenten. Het betreft dertien Ruimte voor Ruimte bouwcontingenten in het noordelijke deel van het plangebied en één Ruimte voor Ruimte contingent voor de particuliere kavel in het zuidelijke deel van het plangebied.
AANVRAAGNUMMER | MESTNUMMER | SLOOP M2 | TOEGEKENDE SLOOP M2 |
4530493 | 111057140 | 1.542 | 1.542 |
4530624 | 114012512 | 1.586 | 1.586 |
4530638 | 114004439 | 1.292 | 1.292 |
4530649 | 111068908 | 1.167 | 1.167 |
4530658 | 113093110 | 1.222 | 1.222 |
4530717 | 111064430 | 1.257 | 1.257 |
4530773 | 113103522 | 1.384 | 1.384 |
4530779 | 111030153 | 1.257 | 1.257 |
4530783 | 111005493 | 1.693 | 1.693 |
4530780 | 115065814 | 841 | 600 |
4530858 | 112011462 | 1.404 | 1.000 |
Totaal ingebrachte m2 sloop 14.000 |
Tabel 2.1. Dossiernummers Ruimte voor Ruimte
2.2.2 Interimstructuurvisie
Op 27 juni 2008 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Interimstructuurvisie vastgesteld. Deze vervangt de herziening van het Streekplan Noord-Brabant uit 2004 . Uit de interimstructuurvisie "Brabant in Ontwikkeling" blijkt dat de provincie het wonen zoveel mogelijk in kernen wil concentreren. Spreiding van de woonbebouwing wordt tegengegaan om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen en ruimten die niet meer functioneel zijn te herontwikkelen. Zuinig ruimtegebruik staat voor het optimaal gebruik maken van de mogelijkheden om de bestaande ruimte (opnieuw en) beter te benutten.
In de Interimstructuurvisie zijn als leidende principes geformuleerd: meer aandacht voor de onderste lagen, zuinig ruimtegebruik, concentratie van verstedelijking, zonering van het buitengebied en grensoverschrijdend denken en handelen. In de uitwerkingsplannen van de stedelijke en landelijke regio's vindt verdere concretisering van deze principes plaats.
In de Interimstructuurvisie Noord-Brabant is het plangebied met de term 'AHS-Landbouw' aangeduid. De provincie wil de GHS en AHS-landschap beschermen tegen intensieve vormen van ruimtegebruik die in beginsel niet thuishoren in het buitengebied, met name verstedelijking. Uit deze zogenaamde bescherming vloeit voort dat de ruimte voor uitbreiding van steden en dorpen, de aanleg en uitbreiding van bedrijventerreinen en de aanleg en (fysieke) aanpassing van niet-recreatieve infrastructuur in beginsel alleen kan worden gevonden in de AHS-landbouwgebieden.
In de Interimstructuurvisie geeft de provincie Noord-Brabant aan dat uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Wanneer uitbreiding van stedelijke ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, dient deze gecompenseerd te worden met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied of kernrandzones. Dit is opgenomen in de landschapsinvesteringsregel van de Ontwerp Verordening Ruimte fase 2, waarin de rood met groen koppeling uit de Verordening Ruimte fase één is verwerkt. Deze regeling geldt niet voor Ruimte voor Ruimte kavels. Voor het noordelijke plandeel is de landschapsinvesteringsregeling in onderhavig bestemmingsplan van toepassing op de vijftien kavels, zijnde de kleinste kavels in het plangebied, waarvoor een reguliere bouwtitel wordt ingezet. Het gaat in totaal om een oppervlakte van iets minder dan 11300 m². Er wordt gekozen voor compensatie binnen het plangebied, om zo een buffer tussen het plangebied en het landelijk gebied te creëren.Het betreft de groenzone ten oosten van het plangebied. Deze strook van 110 meter lang en iets minder dan 8 meter breed krijgt een kwalitatief hoogwaardige groene invulling. Het betreft in totaal 880 m² in te richten groen. De verwervingskosten en aanplantkosten van deze zone bedragen € 45,-- per m². In het kader van de rood met groenkoppeling wordt per m² een bedrag van € 3,5 gereserveerd voor de aankoop en inrichting van de betreffende groenzone.
Figuur 2.1: Wadi en groenstrook aan oostzijde plangebied
Figuur 2.2: Wadi en groenstrook aan oostzijde plangebied
Voor het zuidelijk deel wordt pas dan invulling gegeven aan de landschapsinvesteringsregel als bekend is of dit gebied ook daadwerkelijk wordt ontwikkeld en dan pas wanneer blijkt dat het gebied wordt ontwikkeld middels toepassing van gemeentelijke bouwtitels. Er is in het planconcept al wel rekening gehouden met een zone die kan worden uitgewerkt in de vorm van landschappelijke zone. Het betreft het gebied aan de westzijde van het zuidelijke deel. Dit gebied kan worden ingericht als hoogwaardige afscheiding tussen het buitengebied en het stedelijk gebied. Hiervoor zal per vierkante meter reguliere extensieve woningbouw € 3,5 worden geïnvesteerd in deze zone. Deze invulling vindt plaats middels repetitie van het 'boskamers' concept. Boskamers komen in de omgeving van het plangebied veelvuldig voor en kenmerken het landschap in en rondom het plangebied. In onderstaande figuur is middels een ster weergegeven waar invulling kan worden gegeven aan deze landschapsinvesteringsregel.
Figuur 2.3: Gebied aangewezen voor landschapsontwikkeling in het zuidelijk plandeel
Figuur 2.4: Uitsnede plankaart Interimstructuurvisie
2.2.3 Verordening Ruimte
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening heeft de provincie Noord-Brabant een verordening opgesteld met algemene en specifieke eisen ten aanzien van ruimtelijke besluiten van gemeenten. De Verordening Ruimte fase 1 is reeds in werking getreden en in deze paragraaf is een toetsing van het plan aan de Verordening opgenomen.
Relevant uitgangspunt van de Verordening Ruimte is dat getracht moet worden zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied te bouwen. Het plangebied Weijererf ligt in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Tevens ligt is het gebied dat is aangewezen als extensiveringsgebied. Uitbreiding van intensieve veehouderij wordt uitgesloten in dit gebied.
Figuur 2.5: Kaartlaag 2 Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling
Figuur 2.6: Kaartlaag 5 Ontwikkeling intensieve veehouderij
De Verordening Ruimte fase 2 heeft tot begin augustus 2010 ter inzage gelegen. In de Verordening Ruimte fase 2 wordt een aanvulling gegeven op fase 1. Voor het plangebied zijn op de kaarten behorende bij fase 2 geen relevante aanduidingen opgenomen voor het plangebied.
2.2.4 Ontwerp structuurvisie Noord-Brabant
In de structuurvisie geeft de provincie aan hoe ruimtelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen die aansluit bij de kwaliteiten van Brabant. In de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn twee ruimtelijke trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit. De ontwerp structuurvisie komt volgens planning december 2009 ter besluitvorming in Gedeputeerde Staten. In januari 2010 heeft de commissie Ruimte & Milieu het ontwerp met bijbehorend Plan-MER behandeld, met de vraag of ze deze vrij willen geven voor inspraak. Het ontwerp en bijbehorend Plan-MER liggen in het voorjaar van 2010 ter inzage. De provincie streeft ernaar om de structuurvisie in de tweede helft van 2010 vast te stellen.
De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025. De Interimstructuurvisie was een eerste stap in de richting. Het voorontwerp Structuurvisie is een volgende stap. De provinciale ruimtelijke verordening is een concrete uitwerking van de ambities van de provincie Noord-Brabant.
De provincie streeft naar een concentratie van verstedelijking, robuuste en aaneengesloten natuurgebieden, concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen en voldoende ruimte voor waterberging nu en in de toekomst. De provincie wil duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijke omgeving daarbuiten. Bij de vaststelling van deze structuurvisie vervallen de uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002.
De provincie kiest in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.
De ontwerp structuurvisie is juridisch niet bindend. In de Verordening Ruimte staan de juridisch bindende regels.
2.3 Regionaal Beleid
Als gevolg van de nieuwe Waterwet is de Keur van het Waterschap gewijzigd. Binnen de aangepaste Keur wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsplichtige ingrepen en de meldingsplichtige ingrepen die binnen de algemene regels van het Waterschap vallen.
Vergunningsplichtige ingrepen zijn:
- 1. Het geheel of gedeeltelijk dempen, aanleggen van nieuwe, aanbrengen van wijzigingen in en met elkaar verbinden van watergangen.
Dit is mogelijk van toepassing op de planlocatie. Binnen de locatie liggen een aantal watergangen die mogelijk gekruist gaan worden; - 2. In de onderhoudsstrook binnen 4,0 m vanaf insteek leggerwatergang voorwerpen in de grond aan te brengen, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of uit de grond te verwijderen.
Dit is niet van toepassing. Er zijn geen leggerwatergangen aanwezig; - 3. In de onderhoudsstrook vanaf 4,0 tot 5,0 meter (m) vanaf insteek leggerwatergang bouwwerken met een hoogte van meer dan 1,2 m of boomgroepen aan te brengen.
Dit is niet van toepassing (zie vorig punt); - 4. Onttrekkingen van grondwater die nodig zijn voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken, die groter zijn dan 50.000 m3/maand, die groter zijn dan 200.000 m3 in totaal en die langer duren dan 6 maanden. Dit geldt niet voor saneringen.
Of dit van toepassing is wordt later in het bemalingsadvies bepaald; - 5. Onttrekkingen van grondwater in beschermde gebieden (Natte natuurparels en bijhorende attentiezones).
Dit is niet van toepassing. De planlocatie ligt niet binnen een beschermd gebied.
Om een ingreep meldingsplichtig te kunnen maken dient deze te voldoen aan algemene regels van het Waterschap. Voor onder andere grondwateronttrekkingen, het aanbrengen van duikers in schouwsloten en het vervangen en verwijderen van duikers in leggerwatergangen bestaan algemene regels.
Voor het totale overzicht van de vergunnings- en meldingsplichtige ingrepen en de algemene regels wordt verwezen naar het keurbeleid van het Waterschap.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 StructuurvisiePlus
Reusel kent aan alle kanten een aantal duidelijke infrastructurele of landschappelijke grenzen: de Randweg in het noorden en oosten, het beekdal van de Reusel / het Hoevensche Loopje in het westen en de landschappelijke buffer tussen Reusel en het buurtschap Weijereind in het zuiden. Dit betekent dat voor woningbouwontwikkeling in eerste instantie ingezet moet worden op verdichting, inbreiding, herstructurering en op uitbreiding binnen de rondwegenstructuur. Mogelijkheden hiertoe zijn in de oude bebouwingsstructuren beperkt. Daarentegen zijn er goede mogelijkheden gelegen in de 'restgebieden' tussen de oude bebouwingscontour en de nieuwe randweg, waarbij een goede stedenbouwkundige afronding van het dorp nagestreefd moet worden.
Voor de lange termijn is een vervolmaking van de kern Reusel denkbaar door de eventuele uitbreiding van de ringweg rondom Reusel. De aanleg van een volledige ringweg zou niet alleen de Zeegstraat, Schoolstraat, Lensheuvel en Wilhelminalaan ontlasten, maar leidt eveneens tot een betere ontsluiting van de kern Reusel, bijbehorende bedrijventerreinen en de potentiële uitbreidingsgebieden ten westen en zuiden van Reusel. Nader effectenonderzoek, naar ondermeer de duurzame inpassing van de beekdalstructuren, is echter noodzakelijk.
De hoofdkern Reusel heeft de potentie om te groeien in drie richtingen v.w.b. woningbouw: Reusel-Noord, Reusel-West en Reusel-Zuid. In hoeverre deze afweegbare locaties voor verstedelijking binnen de planperiode aan bod komen, hangt af van het programma. De ontwikkeling van nieuwe landgoederen en buitenplaatsen, maar ook Ruimte voor Ruimte woningen kunnen een bijdrage leveren aan de versterking van het landschapsbeeld van het half gesloten landschap. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de zones nabij of tussen bosgebieden en de zones op de overgang van de dorpen naar het landschap.
In de omgeving van Reusel liggen potenties voor de bouw van Ruimte voor Ruimte woningen in combinatie met landschapsontwikkeling, met name in Reusel-Zuid. Dit gebied is dan ook globaal als zoekgebied aangeduid. Voor de functie wonen komt Reusel-Zuid (Weijererf) pas aan de orde na Reusel-West, met uitzondering van plekken, die actief benut kunnen worden in het kader van Ruimte voor Ruimte. Dit laatste is het geval in onderhavig bestemmingsplan.
Bij de eventuele ontwikkeling van een Ruimte voor Ruimte locatie zal nadrukkelijk rekening gehouden dienen te worden met de mogelijkheid om de zuidelijke rondweg op termijn te realiseren. Dat kan bijvoorbeeld door opwaardering van de verbinding Sleutelstraat - Weijereind of door een ruimtereservering in acht te nemen.
Figuur 2.7: Uitsnede StructuurvisiePlus gemeente Reusel-De Mierden
2.4.2 Woonvisie
In de Woonvisie (2004) geeft de gemeente Reusel-De Mierden aan welke woningbehoefte er is geconstateerd en hoe de gemeente wil voorzien in kwantitatief en kwalitatief voldoende huisvestingsmogelijkheden voor de inwoners. In samenwerking met de Provincie Noord-Brabant, omliggende gemeenten, de marktpartijen als corporaties, zorginstellingen en ontwikkelaars worden doelen gerealiseerd. Eind oktober 2004 hebben de vijf Kempengemeenten in een convenant vastgelegd, dat zij meer willen samenwerken op het gebied van het wonen. Dat betekent samen optrekken bij belangenbehartiging en het transparant maken van de woningmarkt in de Kempen voor alle woningzoekenden. Deze afspraken klinken door in de woonvisie.
Uiteraard is het de eerste verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur om te voorzien in de eigen woningbehoefte. Dat leidt tot een aantal keuzes op de verschillende deelterreinen van wonen en volkshuisvesting. Een maximale inzet tot het realiseren van het noodzakelijke bouwprogramma is noodzakelijk. Daarbij gaat het niet om "bouwen-bouwen-bouwen", maar om een strategische toevoeging aan de woningvoorraad die:
- de gestagneerde woningmarkt weer vlot trekt;
- zo groot mogelijke doorstromingseffecten heeft;
- afgestemd is op wat de woonconsumenten willen en op wat zij zich kunnen veroorloven;
- een geëigende aanpak van de herstructurering, zowel in de huur- als in de koopsector;
- een doelgroepenbeleid, gericht op starters, senioren en lagere inkomensgroepen.
De locatie Reusel-Zuid wordt in de woonvisie gezien als een potentiële locatie voor 25 Ruimte voor Ruimte woningen.
Kernenbeleid gericht op woningbehoefte én leefbaarheid
Binnen de kaders van de StructuurvisiePlus staat de gemeente een woningbouwbeleid in de kernen voor, dat gebaseerd is op diverse criteria. Naast de plaatsgebonden woningbehoefte spelen daarbij vooral de leefbaarheid en de voorzieningenstructuur een belangrijke rol.
Gemeente als regisseur
Bij de uitvoering van de Woonvisie zal de gemeente als regisseur optreden en in samenwerking met professionele partners (corporaties, commerciële ontwikkelaars, zorgaanbieders, bouwers etc.), woonconsumenten (seniorenraad, dorpsraden etc.) en vrijwilligersinstanties de concretisering van het beleid stimuleren en coördineren.
2.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid (2007)
De aanleiding voor de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Reusel-De Mierden ligt in het spanningsveld tussen de aanwezigheid van risicobronnen enerzijds, en de wens tot ruimtelijke intensivering anderzijds. Het veronachtzamen van het eerstgenoemde kan ertoe leiden, dat ruimtelijke functies in Reusel-De Mierden op een minder gewenste plek worden gerealiseerd. Daarom is het van belang om hiervoor tijdig aandacht te vragen binnen de gemeentelijke organisatie. De beleidsvisie externe veiligheid is daarbij het aangewezen instrument.
Externe veiligheid richt zich op veiligheidsaspecten van de ruimtelijke ordening in relatie tot de beheersing van risico’s, die samenhangen met het grootschalig industrieel gebruik van gevaarlijke stoffen.
Er zijn een viertal strategische overwegingen geformuleerd die toegespitst zijn op externe veiligheid:
- Het voorkomen van nieuwe risicoknelpunten. Nieuwe planologische ontwikkelingen waarbij de risico’s tot een onacceptabel risiconiveau leiden, worden voorkomen.
- Het beheersen van bestaande geaccepteerde risicoknelpunten. Bestaande risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten, toetsen aan landelijke normering, vastleggen in daartoe beschikbare instrumenten en daarop handhaven.
- Het opheffen van niet-acceptabele risicoknelpunten. Risicovolle activiteiten worden verminderd dan wel beëindigd in situaties waarbij de risico’s de landelijke normen overschrijden, of sprake is van een onacceptabel risiconiveau zoals bepaald door middel van het groepsrisico.
- Het ontwikkelen van beleid en activiteiten ter beperking van risicohinder op langere termijn. Zorgvuldig omgaan met externe veiligheid bij planontwikkeling teneinde maximale mogelijkheden voor maatschappelijk gebruik van terreinen te bieden.
De strategische uitgangspunten zijn op hun beurt van invloed geweest op de uitwerking van de visie op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
De aanpak van risicocommunicatie in Reusel-De Mierden steunt op de volgende drie pijlers:
- Communicatie over risico’s die men overal loopt.
- Communicatie over specifieke risico’s in onze gemeente: ontploffingsgevaar door LPG- en/of propaanopslag.
- Communicatie over nieuwe risico’s, bij het accepteren van die risico’s.
Risicocommunicatie is geen eenrichtingsverkeer. Uit interacties met betrokkenen kunnen waardevolle aanknopingspunten worden afgeleid voor de verdere ontwikkeling van het externe veiligheidsbeleid.
2.4.4 Gemeentelijke Waterbeleidsplan
De gemeente Reusel-De Mierden heeft een gemeentelijk waterbeleidsplan dat is vastgesteld op 2 november 2003. Voor alle ruimtelijke plannen sluit de gemeente eveneens aan bij de werkwijze van waterschap De Dommel. Ook heeft de gemeente geen voorkeur voor bepaalde voorziening voor het afvoeren, bergen en infiltreren van hemelwater. De gemeente staat open voor verschillende voorzieningen zoals goten, (infiltratie)riolen, greppels, infiltratiekratten, Aquaflow, vijvers en wadi's. Wel dient de voorziening goed onderhouden te kunnen worden en te passen binnen de bodemopbouw en grondwatersysteem van de locatie.
De volgende uitgangspunten zijn tijdens het proces door de gemeente vastgesteld:
- 1. Het hemelwater dat op de kavels valt wordt binnen de kavels geborgen. Dit geldt ook voor de particuliere kavel in de zuidoosthoek van het plangebied die onderdeel uitmaakt van fase 1;
- 2. Hoe binnen het gebied van fase 2 (globale bestemming), met uitzondering van het kavel in de zuidoosthoek, met de verwerking van het hemelwater wordt omgegaan is nog niet bepaald. Dit wordt later bij een eventuele uitwerking van de globale bestemming bepaald.
Hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse
In dit hoofdstuk staat de huidige/bestaande situatie van het plangebied centraal. Aan de orde komen de situering en de begrenzing van het plan Weijererf (alsmede de huidige ruimtelijke en functionele structuur). Daarnaast worden in dit hoofdstuk de resultaten van de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken beschreven.
3.1 Plangebied En Omgeving
De locatie waarop onderhavig bestemmingsplan betrekking heeft is gelegen ten zuiden van de kern Reusel. De kern Reusel heeft ruim 8.000 inwoners. Reusel behoort tot de gemeente Reusel-De Mierden. Deze gemeente telt circa 12.500 inwoners. Reusel-De Mierden maakt deel uit van het kaderwetgebied Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE). Het dorp Reusel heeft voornamelijk nog een dorps karakter. Reusel wordt voornamelijk door agrarisch gebied omgeven, waarin ook enkele perceeltjes naaldbos te vinden zijn. De Reusel ontspringt ten zuidoosten van het dorp, waar ze gevormd wordt door onder meer de Belevense Loop en het Hoevense Loopje, die beide gekanaliseerd zijn. Ten oosten van Reusel vindt men de Rouwenbogtloop die in de Raamsloop uitkomt, welke uiteindelijk ook naar de Reusel stroomt. Langs beide stroompjes zijn nog enkele broekbosjes te vinden.
Ten westen van Reusel ligt het Beleven, een jonge heideontginning die opnieuw tot natuurgebied is omgevormd. Verdere belangrijke natuurgebieden liggen ten zuiden van Reusel, tegen de Belgische grens aan. Het betreft de Reuselse Moeren, een kleinschalig hoogveenwinningslandschap en de Peelse Heide en Groote Cirkel, een cultuurhistorisch interessante heideontginning waarop naaldbos is aangeplant.
De planlocatie Weijererf is gelegen aan de zuidoostelijke zijde van de kern Reusel en is circa 5 ha groot. Het oppervlak van fase 1 is circa 3 ha en van fase 2 circa 2 ha. De locatie wordt in de huidige situatie gebruikt als akkerland.
De westelijke begrenzing van fase 1 wordt gevormd door de Kruisstraat en een woonkavel met bebouwing en bomen. De noordgrens bestaat uit woonkavels. Een kleine strook van de locatie loopt door tot aan de Wegekker. Aan de oostzijde grenst de locatie aan een en akkerlanden. De zuidgrens wordt gevormd door twee bebouwde percelen en het gebied van fase 2.
De zuidoostelijke begrenzing van fase 2 wordt gevormd door de weg Weijereind en de zuidwestelijke begrenzing door de Kruisstraat. Naast een deel van de weg Weijereind is een bomenrij aanwezig. De noordwestgrens bestaat uit een woonkavel en het gebied van fase 1. Aan de noordoostzijde grenst de locatie aan een sloot. Ten oosten van de watergang ligt een weiland en een woonkavel met bebouwing en bomen.
Reusel sluit aan op de provinciale wegen N269 en N284. De N269 leidt via Hilvarenbeek naar Tilburg, waar aansluiting wordt gevonden op onder andere de A58. De N284 leidt naar de A67 richting Eindhoven en de A21 (België) richting Turnhout en Antwerpen. De dichtstbijzijnde treinstations zijn te vinden in Eindhoven en Tilburg.
3.2 Maaiveldverloop
Op hoofdlijnen loopt het noordelijk deel van het plangebied van circa NAP +31,7 m in het westen af naar circa NAP +30,7 m in het oosten. In figuur 3.1 is het maaiveldverloop gevisualiseerd (geel is hoog en blauw is laag). Daarnaast ligt in het noordwesten van dit gebied een bolling in het maaiveld van circa NAP +31,95 m. De NAP-hoogtes zijn gebaseerd op een hoogtemeting van het gebied.
Van het zuidelijk deel van het plangebied zijn geen ingemeten maaiveldhoogtes voorhanden. Daarom is voor het verloop en de hoogtes van het maaiveld gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) (zie 3 2.1). Aandachtspunt is dat de maaiveldhoogtes uit de AHN met circa 0,25 m kunnen afwijken.
Figuur 3.1: Hoogteverloop (bron: AHN viewer)
Afgaand op de AHN loopt het maaiveld binnen het zuidelijk deel van het gebied op hoofdlijnen van noordwest (NAP +31,45 m) naar zuidoost (NAP +30,9 m) af. Echter het centrale deel ligt hoger dan de west- en oostzijde van het gebied. Het hoge deel loopt nagenoeg door tot aan de weg Weijereind en heeft een hoogte van NAP +31,2 tot 31,35 m. De laagtes in de west- en oostzijde van dit gebied lopen richting het noorden door en hebben een hoogte van circa NAP +30,9 tot +31,2 m.
3.3 Bodem
3.3.1 Bodemopbouw
Lokaal
Volgens de Bodemkaart van Nederland (BvN, blad 56 57 west) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit een hoge zwarte enkeerdgrond ontwikkeld in leemarm tot zwak lemig fijn zand (zEZ21). In de oostzijde en ten het oosten van het gebied liggen lage enkeerdgronden ontwikkeld in lemig fijn zand (EZg23).
Voor het verkrijgen van een meer gedetailleerd inzicht in de profielopbouw (dikte en samenstelling van de bodemlagen, waterdoorlatendheid, ontwateringsdiepte) zijn door de terreingroep van Grontmij Nederland bv, twee geohydrologische veldonderzoeken uitgevoerd. In januari/februari 2009 is het onderzoek voor het noordelijk deel uitgevoerd en in oktober 2009 voor zuidelijk deel van het plangebied.
Binnen de onderzoeken zijn de volgende opnamen verricht:
- Noordelijk deel (figuur 3.2):
- 1. 21 boringen tot circa 1,0 m –mv;
- 2. 4 boringen tot circa 2,0 m –mv;
- 3. 5 boringen tot circa 2,5-4,0 m –mv, afgewerkt met een peilbuis;
- Zuidelijk deel (figuur 3.3):
- 1. 3 boringen tot circa 1,0 m –mv;
- 2. 6 boringen tot circa 2,0 m –mv;
- 3. 3 boringen tot circa 4,0 m –mv, afgewerkt met een peilbuis.
De bij de boringen vrijkomende grond is beoordeeld op bodemkundige eigenschappen zoals textuur (lutum- en zandgrofheid), het organische stofgehalte, de consistentie en de doorlatendheid van de te onderscheiden bodemlagen. Tevens is aan de hand van hydromorfe profielkenmerken (roest- en reductieverschijnselen) een schatting gemaakt van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). De peilbuizen zijn ingemeten ten opzichte van NAP.
Figuur 3.2: Locatie boringen en peilbuizen noordelijk deel
Uit het onderzoek blijkt dat de bodemopbouw als volgt kan worden geschematiseerd:
- Noordelijk deel:
- 1. Vanaf maaiveld is tot een gemiddelde diepte van 0,6 m –mv (met uitschieters tot 1,4 m –mv) een teelaardelaag aangetroffen, bestaande uit zeer fijn tot matig fijn, zwak siltig tot kleiig, zwak tot matig humeus zand. Bij vijf boringen is de teelaardelaag kleiig;
- 2. Onder deze laag is tot de verkende diepte zeer fijn tot zeer grof, zwak tot sterk siltig zand aangetroffen. In een aantal boringen zijn vanaf circa 1,0 m –mv laagjes leem aangetroffen. Ook zijn grindhoudende lagen aangetroffen. Bij boring 01, 14 en 30 is tussen de 2,0 m –mv en het einde van de boring een kleilaag aangetroffen;
- 3. In het zuiden van het noordelijk deel (boring 18, 19, 21-24 en 26-29) zijn de twee genoemde bodemlagen zwak tot matig grindig.
- Zuidelijk deel:
- 1. Vanaf maaiveld is tot een gemiddelde diepte van 0,8 m –mv (0,35 tot 1,1 m –mv) een teelaardelaag aangetroffen, bestaande uit matig fijn, zwak siltig, zwak tot matig humeus, zwak grindig zand. Echter bij enkele boringen (37 en 38) loopt de humeuse zandgrond dieper door of komen op diepere zones in de bodem humeuse zandlagen voor (31 en 40);
- 2. Onder de teelaardelaag is tot de verkende diepte matig fijn tot zeer grof, zwak tot matig siltig, zwak grindig zand aangetroffen. In boring 31 is deze zandlaag voor een deel kleiig en sterk siltig. Bij een aantal boringen (31, 37, 38 en 40) is tussen de 1,3 m –mv en het einde van de boring een sterk zandige klei- of leemlaag aangetroffen.
Figuur 3.3: Locatie boringen en peilbuizen zuidelijk deel
Regionaal
Met behulp van de boring B56F0005, afkomstig uit het TNO boorarchief (Regis), is de regionale bodemopbouw in tabel 3.1 beschreven.
Tabel 3.1: Regionale bodemopbouw (bron: TNO boorarchief)
3.3.2 Infiltratiecapaciteit
Tijdens de twee geohydrologisch veldonderzoeken zijn binnen het plangebied zes doorlatendheidsmetingen, met behulp van de omgekeerde boorgatmethode, verricht. De resultaten zijn in tabel 3.2 opgenomen.
Naast de metingen is op basis van expert judgment de doorlatendheid in verschillende bodemlagen geschat. Op grond van deze schattingen kan de waterdoorlatendheid van de bodem als volgt worden geschematiseerd:
- Teelaardelaag:
Zowel binnen het noordelijk als zuidelijk deel van het plangebied varieert de waterdoorlatendheid tussen de 0,5 en 1,0 meter/dag (m/d). Dit is een vrij goede doorlatendheid; - Vanaf teelaardelaag tot de verkende diepte:
De doorlatendheid varieert grotendeels tussen de 1,0 en 5,0 m/d (goede doorlatendheid). Afwijkingen daarop zijn:- 1. De binnen het noordelijk deel van het gebied aangetroffen grindhoudende lagen hebben grotendeels een doorlatendheid van meer dan 10 m/d. Een zeer goede doorlatendheid;
- 2. De aangetroffen klei- en leemlagen hebben een zeer slechte doorlatendheid van minder dan 0,01-0,0001 m/d;
- 3. Bij een aantal boringen (31, 37 en 39) zijn matige (0,5 m/d) tot zeer slecht doorlatende (0,0005 m/d) zandlagen aangetroffen.
Tabel 3.2: Resultaten doorlatendheidsmetingen
Op basis van de gemeten en geschatte waterdoorlatendheid van de bodem blijkt dat het noordelijk deel (vrij) goed geschikt is voor de infiltratie van hemelwater. Wel dient rekening gehouden te worden met de iets minder goed doorlatende teelaardelaag en de zeer slecht doorlatende kleilagen op een minimale diepte van 2,0 m –mv ter plaatse van boring 01 en 14. Ter hoogte van toekomstige infiltratievoorzieningen, dient de grond hoogstwaarschijnlijk verbeterd te worden.
Het zuidelijk deel van het plangebied blijkt matig geschikt te zijn voor de infiltratie van hemelwater. Afgaand op de doorlatendheidsmetingen zijn zowel de teelaardelaag als de laag daaronder matig doorlatend. Ook komen de aanwezige slecht tot zeer slecht doorlatende zand, leem- en kleilagen de infiltratiemogelijkheden niet ten goede.
Wanneer binnen het zuidelijk deel toch gekozen wordt voor voorzieningen die doormiddel van infiltratie leeg gaan lopen, dient de bodem (intensief) verbeterd te worden. Tevens dienen zowel binnen het noordelijk als zuidelijk deel de slecht tot zeer slecht waterdoorlatende lagen ter hoogte van de voorzieningen, wegen en kavels verbeterd of zelfs verwijderd te worden.
3.3.3 Milieuhygienische kwaliteit
Door Grontmij Nederland bv. is een verkennend bodemonderzoek voor fase 1 van Weijererfuitgevoerd. Onderstaand is de conclusie van het onderzoek opgenomen. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de rapportage “Verkennend bodemonderzoek Kruisstraat (ong.) - Reusel” d.d. 14 april 2009 met kenmerk 261055.ehv.220.R001.
Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie” niet correct is. In het grondwater worden licht tot sterk verhoogde gehaltes aan zware metalen gemeten. Bij een lage zuurgraad (pH) van het grondwater, wat hier het geval is, is het aannemelijk dat de natuurlijke hoeveelheid zware metalen in de grond worden opgelost in het grondwater. Deze gehalten kunnen ook sterk fluctueren, zodoende kan het voorkomen dat nu de interventiewaarde wordt overschreden en op een later tijdstip niets wordt gemeten.
Formeel dient er een nader onderzoek plaats te vinden naar de herkomst van het sterk verhoogde gehalte nikkel in het grondwater. In de door de gemeente Reusel-De Mierden opgestelde bodemkwaliteitskaart wordt aangegeven dat onder andere het gehalte nikkel in het grondwater binnen de gemeente matig verhoogd kan zijn. De gehalten nikkel binnen de gemeente ligt in 5% van de gevallen hoger dan in het onderhavig onderzoek aangetroffen gehalte (de 95-percentielen). Gelet op het bovenstaande betreft hier zeer waarschijnlijk een verhoogde achtergrond concentratie. Het uitvoeren van een nader grondwateronderzoek wordt niet zinvol geacht.
Er zijn geen beperkingen met betrekking tot het gebruik van de locatie (wonen met tuin), mits er geen gebruik wordt gemaakt van het grondwater. Gezien het aangetroffen sterke gehalte aan zware metalen in het grondwater dienen er wel beperkingen te worden gesteld voor het oppompen van grondwater op de locatie. Het grondwater is niet geschikt als drinkvoorziening voor dieren en kan niet worden gebruikt voor de beregening van voedingsgewassen.
Opgemerkt wordt dat een verkennend bodemonderzoek uitgaat van steekproeven en dus kunnen er altijd nog onverwachte zaken worden aangetroffen.
Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hierdoor wordt mogelijk een generiek of gebiedsspecifiek beleidskader van kracht voor het toepassen van grond.
In het kader van de voorgenomen bestemmingsplan wijziging is het noodzakelijk om meer inzicht in de bodemkwaliteit te verkrijgen. Mogelijk is de bodem verontreinigd door de historische activiteiten op het perceel aan de Kruisstraat 79. Derhalve zijn er twee peilbuizen op de perceelsgrens geplaatst. Van deze twee peilbuizen is een grondmonster en twee grondwater monsters geanalyseerd op het standaard stoffenpakket. In de grond zijn geen verhoogde parameters aangetroffen. In het grondwater is ter plaatse van peilbuis 101 barium, cadmium en zink aangetroffen in een gehalte boven de streefwaarde. Deze gehaltes zijn waarschijnlijk te relateren aan een regionale achtergrond waarde. In het grondwater ter plaatse van peilbuis 102 zijn xylenen aangetroffen in een gehalte boven de streefwaarde. Een dergelijk licht verhoogde gehalte wordt vaker aangetroffen. Een directe oorzaak is niet bekend. Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de historische activiteiten op de Kruisstraat 79 de bodemkwaliteit van het plangebied niet nadelig hebben beïnvloed.
3.4 Water
Vanaf 1 november 2003 is het wettelijk verplicht om in het kader van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) een watertoets te verrichten. Door middel van de watertoets dient inzicht te worden verkregen in de waterhuishoudkundige consequenties van ruimtelijke plannen en besluiten (zowel kwantitatief als kwalitatief). Als onderdeel hiervan dienen eventuele mitigerende en compenserende maatregelen schetsmatig te worden uitgewerkt. Bovendien wordt een ruimteclaim bepaald van eventuele waterhuishoudkundige maatregelen. De resultaten van de watertoets worden gebruikt bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan en voor de invulling van de waterparagraaf in het nieuwe bestemmingsplan.
3.4.1 Huidige situatie
Bij het tot stand komen van de waterparagraaf en het bestemmingsplan is het waterschap De Dommel vanaf het eerste moment betrokken. In overleg met ontwikkelaar, Gemeente, Waterschap en adviseurs zijn de mogelijkheden voor het watersysteem besproken. Er is een principeovereenstemming bereikt over het watersysteem, zoals nader toegelicht in hoofdstuk 4 onder de paragraaf "Watersysteem”.
Grondwater
Regionale grondwaterstroming
Op basis van de grondwaterkaart van Nederland (Dienst Grondwaterverkenning TNO, kartering 1975, kaartblad 57 west) kan worden afgeleid dat het freatische grondwater in noordelijke richting stroomt.
Lokaal grondwater
Voor de gebruiksmogelijkheden van een gebied is de ontwateringdiepte een belangrijke factor. Onder ontwateringdiepte wordt verstaan de afstand tussen het grondoppervlak en de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen de ontwateringmiddelen.
Voor een globale indicatie van de huidige ontwatering is informatie ontvangen van waterschap De Dommel in de vorm van een figuur met de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) (figuur 3.4 en 3.5). Het gaat hier om GHG's en GLG's die theoretisch zijn bepaald.
In figuur 3.4 is te zien dat de GHG binnen het noordelijk deel van het gebied grotendeels tussen de 0,8 en 1,0 m –mv ligt. Richting het westen en zuiden loopt de GHG op tot 0,6 m –mv. Volgens figuur 3.5 ligt de GLG in het noordwesten van dit gebied tussen de 2,0 en 2,5 m –mv. Richting het oosten loopt de GLG op tot 1,6 m –mv.
Binnen het zuidelijk deel van het gebied ligt de GHG tussen de 0,6 en 0,8 m –mv ligt (zie figuur 3.4). In het westelijk deel en een kleine vlek in het oosten van dit gebied komt een GHG van 0,4 tot 0,6 m –mv voor. De GLG ligt grotendeels tussen de 1,6 en 1,8 m –mv. Richting het oosten loopt de GLG op tot 1,4 m –mv en richting het westen tot 1,2 m –mv.
Figuur 3.4: Gemiddeld hoogste grondwaterstand in m –mv (bron: waterschap De Dommel)
Figuur 3.5: Gemiddeld laagste grondwaterstand in m –mv (bron: waterschap De Dommel)
Voor een nauwkeuriger bepaling van de grondwaterstanden is getracht tijdens de twee geohydrologische bodemonderzoeken de optredende grondwaterstanden te schatten op basis van hydromorfe kenmerken (ondermeer roest – en reductieverschijnselen), voorkomend in de bodemprofielen (tabel 3.4). Opgemerkt wordt dat de hydromorfe kenmerken fossiel aanwezig kunnen zijn. De grondwaterstanden kunnen in de loop van de tijd namelijk zijn veranderd door bijvoorbeeld aanpassing van de afwatering of onttrekkingen.
Op basis van de ingemeten maaiveldhoogtes en peilbuizen is de geschatte GHG binnen het gebied van fase 1 uiteengezet ten opzichte van NAP (zie tabel 3.2). De GHG varieert tussen circa NAP +30,1 m en NAP +30,5 m.
Omdat binnen het gebied van fase 2 geen hoogtemeting is uitgevoerd is de GHG ten opzichte van NAP aan de hand van de AHN en de ingemeten peilbuizen bepaald. Afgaand op de AHN varieert de GHG tussen de NAP +29,9 tot +30,1 m. Echter uit de ter hoogte van de geplaatste peilbuizen ingemeten maaiveldhoogtes blijken de hoogtes uit de AHN met circa 0,3 m naar boven af te wijken. Op basis van de ter hoogte van de peilbuizen ingemeten maaiveldhoogtes ligt de GHG op gemiddeld NAP +29,6 tot +29,8 m.
Tabel 3.4: GHG en GLG op basis van hydromorfe kenmerken
Binnen het noordelijk deel van het gebied zijn de geplaatste peilbuizen twee keer afgelezen (tabel 3.5). De peilbuizen binnen het zuidelijk deel van het gebied zijn 1 keer afgelezen (3.6). De peilbuizen zijn ten opzichte van NAP ingemeten. Op basis hiervan zijn ook de afgelezen grondwaterstanden ten opzichte van NAP bepaald (zie tabel 3.5 en 3.6).
Tabel 3.5: Gemeten grondwaterstanden noordelijk deel
Tabel 3.6: Gemeten grondwaterstanden zuidelijk deel
Op een afstand van circa 500 meter ten zuidoosten en 800 meter ten noordwesten van de planlocatie zijn peilbuizen aanwezig welke zijn opgenomen in het landelijke TNO meetnetwerk. De zuidoostelijk gelegen peilbuis (B57A0165) staat aan de andere kant van het beekdal van de Rouwenbogtloop en de andere peilbuis (B56F0005) staat aan de noordwestzijde van de bebouwde kom van Reusel. In figuur 3.6 en 3.7 is de stijghoogtelijn per peilbuis weergeven.
Figuur 3.6: Stijghoogtelijn peilbuis B57A0165 in cm -mv
Figuur 3.7: Stijghoogtelijn peilbuis B56F0005 in NAP +cm
Uit figuur 3.6 blijkt dat de hoogste grondwaterstanden ter hoogte van de peilbuis B57A0165 wisselen tussen de 0,7 en 1,1 m –mv. De laagste grondwaterstanden wisselen tussen de 1,9 en 2,4 m –mv.
Bij peilbuis B56F0005 wisselen de (gemiddeld) hoogste grondwaterstanden tussen de 0,3 en 0,7 m –mv en de laagste grondwaterstanden tussen de 1,6 en 2,1 m –mv. Uit de stijghoogtelijnen van peilbuis B56F0005 blijkt dat ter hoogte van de buis het diepe grondwater een kleinere stijghoogte heeft dan het ondiepe grondwater. Dit betekent dat er ter hoogte van de peilbuis geen opwaartse grondwaterstroming plaatsvindt.
Ontwerpgrondwaterstand
Voor het noordelijk deel van het gebied komen de door het Waterschap aangeleverde theoretische GHG en GLG en de in het veld geschatte GHG en GLG op hoofdlijnen overeen. Zowel qua verloop als de waardes.
Voor het zuidelijk deel van het gebied komen de theoretische en geschatte GHG en GLG niet overeen. De geschatte GHG en GLG liggen circa 0,5 m dieper dan de theoretische GHG en GLG. Ook het verloop komt niet helemaal overeen. De theoretische GHG en GLG worden richting de oost- en westzijde ondieper. Bij de geschatte GHG en GLG is deze trend niet zichtbaar.
De theoretische en geschatte GHG en GLG kunnen niet goed geverifieerd worden. Tussen de TNO-peilbuizen en het plangebied is namelijk een beekdal of een stedelijke kern (Reusel) aanwezig. Hierdoor is de kans groot dat de grondwaterstand tussen de peilbuizen geen rechte lijnen vertoond. Daarnaast zijn van de binnen het plangebied geplaatste peilbuizen en de TNO-peilbuizen geen gelijktijdige metingen bekend. Hierdoor is een vergelijking tussen deze peilbuizen niet mogelijk.
Desondanks is een inschatting gemaakt van de GHG ofwel de ontwerpgrondwaterstand. In het westen van het noordelijk deel van het gebied wordt de GHG geschat op circa NAP +30,5 m en in het oosten op circa NAP +30,15 m. Dit komt overeen met een GHG van circa 1,2 m –mv in het westen (mv = circa NAP +31,7 m) en circa 0,55 m –mv in het oosten (mv = circa NAP +30,7 m).
Omdat voor het zuidelijk deel van het gebied de theoretische en geschatte GHG's en GLG's niet overeenkomen is voor de ontwerpgrondwaterstand ten behoeve van de ontwatering een veiligheidsmarge ingebouwd: de ondiepere theoretische bepaalde GHG wordt aangehouden. Deze ligt grotendeels op 0,6 m –mv. In het westelijk deel en een kleine vlek in het oosten van dit gebied komt een GHG van 0,4 m –mv voor.
Wanneer in de toekomst ook voor fase 2 en het zuidoostelijk gelegen kavel (fase 1) een advies waterhuishouding en bouwrijp maken nodig is, wordt aanbevolen de peilbuizen langere tijd af te lezen. Hiermee kan de ontwerpgrondwaterstand, gebaseerd op theoretische en geschatte GHG's, beter geverifieerd worden.
Oppervlaktewater
De planlocatie valt voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het beheergebied van waterschap De Dommel. Volgens opgaaf van het Waterschap bevinden zich binnen de locatie geen leggerwatergangen (hoofdwatergang of zijwatergang) en schouwsloten (zie figuur 3.8).
Figuur 3.8: Leggerwatergangen en schouwsloten (bron: waterschap De Dommel d.d. 18-08-2010)
Wel bevinden zich in de randen van het plangebied enkele overige sloten en greppels:
- Aan de westzijde van zowel het noordelijk als het zuidelijk deel van het gebied ligt een bermgreppel van de Kruisstraat. Ook naast de weg Weijereind is een bermgreppel gelegen, die dieper is dan de bermgreppels van de Kruisstraat;
- In de oostgrens van het plangebied loopt een sloot, die tijdens natte perioden watervoerend is en richting het zuiden afwatert. In het zuidelijk deel van de sloot staat ook tijdens drogere perioden water. Via een schouwsloot en zijwatergangen komt het water uit de sloot uiteindelijk uit in de Rouwenbogtloop (hoofdwatergang). Deze loop ligt op circa 200 m ten oosten van het plangebied;
- Tussen de bestaande kavels aan de Kruisstraat en het plangebied is ter hoogte van fase 1 een ondiepe greppel aangetroffen (circa 0,4 m diep).
Riolering
Ten noorden van het plangebied ligt binnen de kern Reusel een gemengde riolering. In de weg de Wegekker ligt een riool Ø300 tot 400 mm. Dit riool watert richting het oosten af, waar de diameter al snel overgaat in 800 mm. De bodemhoogte (b.o.b.) van de strengen Ø300 mm loopt af van NAP +30,53 m tot NAP +30,06 m.
In de Kruisstraat ligt drukriolering die richting het noorden afwatert. Aan de noordwestzijde van het plangebied staat, ter hoogte van de zijstraat Boegent, een gemaal, waarmee het afvalwater uit de drukriolering in de gemengde riolering wordt gepompt. Deze riolering watert richting het westen af. De eerste streng betreft een Ø200 mm met een b.o.b. van NAP +31,1 m. Vervolgens liggen er enkele strengen van Ø300 mm met een begin b.o.b. van NAP +30,77 m. Na circa 150 m gaat de diameter over in 500 mm.
In de weg Weijereind ligt vanaf ongeveer huisnummer 2 een vrijverval riool Ø200 dat richting het noorden afwatert. Ter hoogte van de kruising met de weg Weijer komt het riool uit in een gemaal vanuit waar het afvalwater in een vacuüm leiding wordt gepompt.
3.4.2 Uitgangspunten
Waterschap De Dommel hemelwaterbeleid
In het kader van het huidige overheidsbeleid (4e nota Waterhuishouding) en het beleid van waterschap de Dommel dient invulling te worden gegeven aan 'duurzaam stedelijk waterbeheer'. Het beleid van het Waterschap is opgenomen in het Waterbeheersplan 2010-2015.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het Waterschap een aantal beleidsuitgangsprincipes ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder.
In hoofdlijnen betekent dit dat het bestaande grondwater- en oppervlaktewaterregime intact moet blijven, oftewel er moet hydrologisch neutraal gebouwd te worden. Hemelwater wat valt ter plaatse van daken en verhardingen mag niet versneld worden afgevoerd naar het regionale afwateringsstelsel. Voor de verwerking van hemelwater dienen de afwegingsstappen hergebruik-vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt te worden gehanteerd. De afvoer mag niet meer bedragen dan de afvoer in de oorspronkelijke situatie. Hiervoor hanteert het Waterschap een bergingsnorm en een maximale toegestane landbouwkundige afvoer.
De huidige bergingsnorm houdt in dat een bui met een herhalingstijd van 10 jaar + 10% binnen het plangebied geborgen moet kunnen worden. De berging dient boven de GHG aangelegd te worden. Daarnaast dient aangegeven te worden wat de verwachte gevolgen zijn van een bui met een herhalingstijd van 100 jaar + 10%.
Bij het berekenen van de waterberging mag een afvoercoëfficiënt (landbouwkundige afvoer) meegenomen worden. Volgens de afvoercoëfficiëntenkaart van het Waterschap kent het plangebied drie verschillende afvoercoëfficiënten (figuur 3.9). Echter omdat de grenzen indicatief zijn, wordt bij de berekening van de waterberging voor het noordelijk deel rekening gehouden met 0,50 l/s/ha en voor het zuidelijk deel met 0,67 l/s/ha. Deze waarden gelden bij een T=10 + 10%. Bij een T=100 + 10% mag een twee maal zo grote afvoer worden gehanteerd.
Figuur 3.9: Maximale toegestane landbouwkundige afvoer in l/s/ha (bron: waterschap De Dommel)
Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt de voorkeursvolgorde schoon houden, scheiden en tenslotte zuiveren. Afvoer van schoon water naar het gemengd stelsel wordt in principe niet meer toegestaan. Afvalwater en hemelwater dienen gescheiden te worden aangeboden bij de perceelsgrens. Verder dienen bij inrichting, bouwen en beheer zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits dienen in alle gevallen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht.
Waterschap De Dommel Keurbeleid
Als gevolg van de nieuwe Waterwet is de Keur van het Waterschap gewijzigd. Binnen de aangepaste Keur wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsplichtige ingrepen en de meldingsplichtige ingrepen die binnen de algemene regels van het Waterschap vallen.
Vergunningsplichtige ingrepen zijn:
- Het geheel of gedeeltelijk dempen, aanleggen van nieuwe, aanbrengen van wijzigingen in en met elkaar verbinden van watergangen.
Dit is mogelijk van toepassing op de planlocatie. Binnen de locatie liggen een aantal watergangen die mogelijk gekruist gaan worden;
- In de onderhoudsstrook binnen 4,0 m vanaf insteek leggerwatergang voorwerpen in de grond aan te brengen, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of uit de grond te verwijderen.
Dit is niet van toepassing. Er zijn geen leggerwatergangen aanwezig;
- In de onderhoudsstrook vanaf 4,0 tot 5,0 meter (m) vanaf insteek leggerwatergang bouwwerken met een hoogte van meer dan 1,2 m of boomgroepen aan te brengen.
Dit is niet van toepassing (zie vorig punt);
- Onttrekkingen van grondwater die nodig zijn voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken, die groter zijn dan 50.000 m3/maand, die groter zijn dan 200.000 m3 in totaal en die langer duren dan 6 maanden. Dit geldt niet voor saneringen. Of dit van toepassing is wordt later in het bemalingsadvies bepaald;
- Onttrekkingen van grondwater in beschermde gebieden (Natte natuurparels en bijhorende attentiezones). Dit is niet van toepassing. De planlocatie ligt niet binnen een beschermd gebied.
Om een ingreep meldingsplichtig te kunnen maken dient deze te voldoen aan algemene regels van het Waterschap. Voor onder andere grondwateronttrekkingen, het aanbrengen van duikers in schouwsloten en het vervangen en verwijderen van duikers in leggerwatergangen bestaan algemene regels.
Voor het totale overzicht van de vergunnings- en meldingsplichtige ingrepen en de algemene regels wordt verwezen naar het keurbeleid van het Waterschap.
Provincie Noord-Brabant
Het plangebied is niet gelegen in een attentiezone of grondwaterbeschermingsgebied volgens de Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 2005 (tevens verwerkt in Verordening Ruimte, vastgesteld op 23 april 2010). Volgens de Provinciale Milieu Verordening Noord-Brabant is het gebied niet gelegen in een beschermingszone ten behoeve van de drinkwaterwinning.
Het oostelijk deel van het noordelijk deel van het gebied is gelegen in een “potentieel nat gebied” (Interim Structuurvisie Noord-Brabant 2008) (figuur 3.10). Het zuidelijk deel van het gebied ligt volledig in een “potentieel nat gebied”. Aandachtspunt is dat de in figuur 3.10 aangegeven grenzen indicatief zijn. De lichtblauwe vlakken zijn namelijk 100 bij 100 m. Uit de gemeten, aangeleverde en geschatte grondwaterstanden blijkt dat het oostelijk deel van het gebied natter is dan de rest van het gebied. Dit komt deels overeen met het “potentieel nat gebied”.
Potentieel natte gebieden zijn van nature niet of minder geschikt voor bebouwing. Wil men toch tot bebouwing overgaan, dan is ophoging van het gebied of (extra) bemaling noodzakelijk. Bovendien kunnen, gezien de extremere weersituaties die worden verwacht door klimaatveranderingen, risico's op schade als gevolg van wateroverlast op langere termijn in deze laaggelegen gebieden nauwelijks worden uitgesloten. In de uitwerking van het toekomstige duurzaam watersysteem wordt aangegeven hoe om te gaan met het potentieel natte gebied.
Figuur 3.10: Potentieel natte gebieden (bron: waterschap De Dommel)
3.5 Archeologie En Cultuurhistorie
3.5.1 Bureauonderzoek Weijererf
Grontmij Nederland bv heeft in opdracht van Ruimte voor Ruimte CV in februari 2009 een archeologisch onderzoek uitgevoerd, in verband met nieuwbouwplannen in het plangebied Weijererf te Reusel in de gemeente Reusel-De Mierden. Het archeologisch onderzoek bestond uit een bureauonderzoek.
Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied.
Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat zich in het plangebied grotendeels hoge zwarte enkeerdgronden bevinden en in een klein deel lage zwarte enkeerdgronden. In ARCHIS 2 is een waarneming bekend uit het plangebied. Op de IKAW heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden. Overleg met de plaatselijke heemkundevereniging Reusel heeft aan het licht gebracht dat een deel van het plangebied reeds is opgegraven en dat hierbij sporen uit de Brons-, IJzer- en de Romeinse tijd zijn gevonden. Het opgegraven gebied is ongeveer 30 meter breed parallel aan de Wegekker. Op basis van het bureauonderzoek is een hoge specifieke archeologische verwachtingswaarde vastgesteld.
Door middel van milieuboringen is vastgesteld dat de bodemopbouw in het noorderlijke deel van het plangebied grotendeels onverstoord is. Het zuidelijke deel van het plangebied vertoont een grotendeels verstoorde bodemopbouw.
Op grond van de resultaten wordt aanbevolen de aanwezigheid en (indien er archeologica wordt aangetroffen), kwaliteit (gaafheid en conservering), de aard, datering, omvang en diepteligging van de archeologica nader vast te stellen door middel van een proefsleuvenonderzoek, waarderende fase.
3.5.2 Proefsleuvenonderzoek Weijererf fase I inclusief de particuliere kavel
Het proefsleuvenonderzoek heeft tot doel om een duidelijker beeld te krijgen van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden. Het proefsleuvenonderzoek moet een indicatie geven van de trefkans en doet tevens uitspraken over eventuele bodemverstoring in het plangebied. Op basis van het proefsleuvenonderzoek wordt een uitspraak gedaan over het vervolgtraject. Hiervoor zijn drie opties, te weten er is geen nader onderzoek noodzakelijk, er bestaat (voor een deel van het plangebied) de noodzaak een definitieve opgraving uit te voeren of de werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden onder archeologische begeleiding. Om de eventueel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate te beschermen is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor het gehele plangebied. Deze dubbelbestemming verbiedt het bouwen en aanleggen op deze locatie uitdrukkelijk. Dit verbod is pas dan niet meer van kracht als op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of als is aangetoond dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn onderzocht en geconserveerd.
Resultaten proefsleuvenonderzoek
Uit het Inventariserend veldonderzoek karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven blijkt dat zich in het plangebied een vindplaats uit de IJzertijd tot 2e eeuw na Chr. bevindt. Dit is deels in overeenstemming met de conclusie van het bureauonderzoek en het eerder in de omgeving uitgevoerd onderzoek. De vindplaats heeft een omvang van circa 1.7 ha. Hoewel delen van de vindplaats verstoord zijn, lijken de gaafheid en conservering van de vindplaats goed te zijn.Het onderzoek heeft tevens uitgewezen dat de bodemopbouw in het plangebied op hoofdlijnen overeenkomt met die zoals op basis van het voorgaand onderzoek was verwacht. Wel valt op dat er een esdek ontbreekt.
Binnen het onderzoeksgebeid is een behoudenswaardige vindplaats aangetroffen. Deze komt dan ook in aanmerking voor behoud. Indien besloten wordt dat de vindplaats niet behouden kan worden, is het wenselijk zo snel mogelijk een vervolgonderzoek door middel van een definitieve opgraving uit te laten voeren. Het in het kader van dit onderzoek onderzochte onderzoeksgebied kan in drie zones opgedeeld worden:
- 1. In het perceel in het noordwesten van het onderzoeksgebied dient geen verder onderzoek uitgevoerd te worden. In deze zone werd de bodem in het verleden tot grote diepte omgezet, alle mogelijk aanwezige archeologische resten werden hierbij vergraven;
- 2. In het zuidelijke en oostelijke deel van het onderzoeksgebied werden geen behoudenswaardige archeologische sporen uit de Prehistorie en/of Romeinse tijd aangetroffen. In deze zone wordt geen verder onderzoek noodzakelijk geacht;
- 3. Centraal in het onderzoeksgebied werden in verschillende proefsleuven sporen aangetroffen, die lijken te dateren uit de IJzertijd en/of Romeinse tijd. De in deze zone aangetroffen sporen maken deel uit van de onmiddellijk ten noorden van het huidige onderzoeksgebied gelegen nederzetting uit die periode. De in het kader van dit onderzoek aangetroffen vindplaats kan als behoudenswaardig bestempeld worden en dient in situ bewaard te blijven. Indien in situ bewaren niet tot de mogelijkheden behoort, dient deze vindplaats ex situ veilig gesteld te worden. Dit kan onderzocht worden aan de hand van een definitieve, vlakdekkende opgraving.
Een eventueel uit te voeren definitieve opgraving kan enkel worden uitgevoerd aan de hand van een PvE (Programma van Eisen). Een dergelijk PvE dient voor de specifieke vindplaats(en) opgesteld en door het bevoegd gezag goedgekeurd te worden.
3.6 Flora En Fauna
Ten aanzien van de Flora- en faunawet zijn er geen consequenties omdat het een ruimtelijke ingreep betreft en er zich geen vaste rust- of verblijfplaatsen van zwaarder beschermde diersoorten (tabel 2 en 3) bevinden in het gebied, er geen migratieroutes mogelijk zijn en er zich geen groeiplaatsen van zwaarder beschermde planten bevinden.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit en ligt niet in de buurt van een Natura 2000 gebied en/of beschermd natuurmonument. Ten aanzien van de EHS en GHS gebieden zijn er geen consequenties omdat het plangebied hier geen deel van uitmaakt en ook geen invloed uitoefent op een dergelijk gebied. Er is ook geen sprake van een vigerend bos- en of natuurbestemming. Er worden geen houtopstanden verwijderd als gevolg van de planontwikkeling. Er behoeft daarom ook geen melding gedaan te worden.
Gelet op de toetsing aan natuurwetgeving en –beleid kan worden geconcludeerd dat enige ontheffing of vergunning in het kader van natuurwetgeving en/of –beleid niet nodig is.
Bij de planning van de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels (15 maart–15 juli). Het is verboden om in deze periode werkzaamheden uit te voeren die broedvogels verstoren of verontrusten.
3.7 Geluid
3.7.1 Wegverkeerslawaai
De woningbouwlocatie bevindt zich binnen de wettelijke geluidszone van de Kruisstraat en de Sleutelstraat/Weijereind (200 meter). De overige wegen in de nabijheid van het plangebied zijn opgenomen in een 30 km/zone en vallen derhalve buiten het regime en aandachtsgebied van de Wet geluidhinder. Vanwege de verkeersintensiteiten en de verharding op de Kruisstraat is de akoestische situatie ook voor het 30 km-gedeelte van deze weg inzichtelijk gemaakt om te kunnen beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De grenswaarden uit de Wet geluidhinder dienen hierbij als streefwaarden.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is vanwege de hiervoor genoemde wegen een akoestisch onderzoek verricht. Het onderzoek heeft tot doel de geluidsbelasting op de gevels van de te projecteren woningen te onderzoeken en te toetsen aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. In deze rapportage wordt verslag gedaan van dit onderzoek (Akoestisch onderzoek Wegverkeerslawaai Weijererf (Grontmij Nederland B.V. 261055.ehv.212.R001 d.d. 25 mei 2010)).
3.7.2 Industrielawaai
In de nabijheid van Weijererf is men voornemens een bedrijventerrein te realiseren. Dit bedrijventerrein zal aan de ontsluitingsweg Kleine Hoeven worden ontwikkeld. Binnen het bedrijventerrein Kleine Hoeven zullen bedrijven verrijzen met maximale hindercirkels van respectievelijk 200 in het hart van het bedrijventerrein en 100 meter aan de buitenzijden van het bedrijventerrein. In de huidige situatie bevinden zich geen industriële bedrijven in de omgeving van het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat het plangebied zich niet in de hindercirkels bevindt.
3.8 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5) opgenomen met daarbij behorende regelgeving. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 (BLK 2005). Op grond van de Wm en bijbehorende regelgeving is onderzoek naar luchtkwaliteit voor woningbouwlocaties niet meer noodzakelijk, wanneer er minder dan 1.500 woningen (bij ontsluiting over één weg) danwel 3.000 woningen (bij gelijkmatige ontsluiting over twee of meer wegen) gerealiseerd worden. Een initiatief voor minder dan 1.500 respectievelijk 3.000 woningen kan op grond van de "Regeling niet in betekenende mate (nibm)" zonder meer doorgang vinden. In het plangebied worden in de eerste fase 29 woningen gerealiseerd en in de tweede fase mogelijk nog zes. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
3.9 Geurhinder
Voor de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte aan het Weijereind te Reusel in een onderzoek uitgevoerd naar de geurhinder. Getoetst is of de locatie buiten individuele geurcontouren valt en hoe hoog de achtergrondbelasting is (om te bekijken of er ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat).
Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied grotendeels buiten individuele geurcontouren van omliggende veehouderijen ligt.
Gebleken is dat de bovenste rand van het plangebied een achtergrondbelasting tussen 10 en 20 Ou heeft. Hier is sprake van een goed woon- een leefklimaat voor de bebouwde kom. De grootste deel van het plangebied heeft een achtergrondbelasting boven 20 Ou. Hier is geen sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de bebouwde kom. Er is wel sprake van een goed woon- en leefklimaat voor het buitengebied.
Dit betekent dat de bovenste rand als bebouwde kom kan worden beschouwd, terwijl de rest van het plangebied als buitengebied moet worden beschouwd. Hier moet dan ook de intensiteit van de bebouwing op worden aangepast. In de bovenste rand mag de bebouwing dan ook intensief zijn, kleine kavels met geschakelde bebouwing. Dit past immers bij een bebouwde kom. In de rest van het plangebied moet de bebouwing extensief zijn, grote kavels met vrijstaande bebouwing. Dit past immers bij het buitengebied.
Op deze manier is er overal in fase 1 van het het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat en kan het plangebied ontwikkeld worden.
Uit het onderzoek naar individuele geurcontouren is gebleken dat een deel van fase 2 van het plangebied binnen individuele geurcontouren valt. In dit deel van het plangebied is geen sprake van een goed woon- en leefklimaat en kan dus niet worden gebouwd.
Figuur 3.11: Invloed geurcontouren op het globaal weergegeven plangebied Weijererf
3.10 Externe Veiligheid
Er zijn geen BEVI-inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontour over het plangebied ligt (de dichtstbijzijnde is het LPG-tankstation aan de Turnhoutseweg). Er zijn in de gemeente Reusel-De Mierden geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen vastgesteld.
3.10.1 Kabels en leidingen
Er is een KLIC-melding gedaan voor het plangebied op 25 september 2009. Hieruit blijkt dat in en in de directe nabijheid van het plan geen kabels en leidingen liggen die van invloed zijn op de planvorming.
Hoofdstuk 4 Plan
4.1 Algemeen
In aansluiting op de beschrijving van de huidige situatie is in dit hoofdstuk het voorgenomen plan beschreven, ondersteund door afbeeldingen.
4.2 Karakteristiek Locatie
Van oudsher zijn boerenerven aan de linten gelegen. Met de jaren heeft hierlangs verdichting plaats gevonden. Deze erven zijn nog steeds heel herkenbaar aanwezig in het buitengebied van Reusel. Tevens zijn de groene boskamers opvallend. Dit zijn percelen of is een groep van percelen die met een groene singel omsloten zijn.
Hieronder is ook te zien hoe rondom de kern op de hoger gelegen akkers verdichting heeft plaatsgevonden.
De planlocatie ligt op het scheidingsvlak van deze verdichting en het buitengebied. Dit is tevens de scheiding tussen de hoger gelegen gronden en de lager gelegen beekdalen.
Figuur 4.1: Dorpsuitbreiding op de hogere gronden en erven aan de linten
De boskamers en groene erven zijn schematisch weergeven. In het plangebied domineren zij sterk het beeld.
Tevens vormen de recent gebouwde woningen aan de zuidzijde van het Wegekker een harde rand naar het buitengebied.
Het gebied loopt naar het (zuid)oosten af richting de waterloop.
Figuur 4.2: Karakteristieken plangebied
4.3 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
Het plan is opgedeeld in twee fases. Het noordelijke deel zal als eerst ontwikkeld worden, vervolgens het zuidelijke plandeel. Eén kavel, gelegen aan het Weijereind zal echter gelijk met de eerste fase ontwikkeld worden.
Voor het noordelijk plangebied zijn zowel programmatische als stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld.
Randvoorwaarden zijn de punten waar in het plan aan voldaan moet worden. Uitgangspunten zijn keuzes die in het verdere planproces een sturende rol vervullen en waarvan, onder omstandigheden, mag worden afgeweken. Een groot deel van de randvoorwaarden en uitgangspunten is opgesteld conform de wensen en het Programma van Eisen van de gemeente. Tevens zijn randvoorwaarden opgenomen welke gelden conform de Keur van het waterschap en overige randvoorwaarden volgen uit het Programma van Eisen van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte. Op basis van de gebieds- en locatiekenmerken en de gestelde voorwaarden en uitgangspunten is een ruimtelijk planconcept voor het gebied gemaakt.
4.3.1 Randvoorwaarden
De randvoorwaarden zijn:
- 28 vrijstaande kavels van gemiddeld 800 m2 deels regulier en deels middels de Ruimte voor Ruimte regeling;
- 1 particuliere kavel aan het Weijereind, mogelijk gemaakt middels de Ruimte voor Ruimte regeling;
- Parkeernorm voor vrijstaande woningen is vastgesteld op 2 parkeerplaatsen, welke op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden;
- Opritten op eigen terrein dienen minimaal 6 m diep te zijn;
- Toepassen van een duurzaam watersysteem;
- Waterberging voor de kavels dient op eigen terrein gerealiseerd te worden;
- Landschapsinvesteringsregel wordt verwerkt in het plan;
- Verkeersstructuur conform het principe 'duurzaam veilig' en een 30 km/u-regime.
4.3.2 Uitgangspunten
De uitgangspunten zijn:
- Ontsluiting plangebied via Kruisstraat;
- Langzaamverkeerverbinding via Wegekker;
- Een zachte, groene overgang creëren naar het buitengebied;
- Het toepassen van een evenwichtige verhouding tussen massa en ruimte, passend bij de ligging aan de dorpsrand;
- Bestaande greppel-/slotenstructuur behouden;
- Beeldkwaliteit bebouwing en openbare ruimte aansluiten bij dorpse maat en schaal.
4.4 Planconcept
Het planconcept is gebaseerd op de gebiedskarakteristieken. Door aan de bestaande groenelementen enkele nieuwe elementen toe te voegen ontstaat een uitbreiding waar groen en rood met elkaar verweven zijn. Het vormt een zachte overgang van het dorp naar het landschap en andersom.
Figuur 4.3: Planconcept
Aan de dorpszijde ligt een centrale groene kamer, waarin en waaromheen woningen gesitueerd zijn. Een ruime, groene entree ligt aan de Kruisstraat, deze loopt als langzaamverkeersverbinding door tot op de Wegekker.
Aan de zuidzijde van het plangebied, aan het lint Weijereind, wordt in het concept gerefereerd naar de omliggende erven. Deze bestaat uit een naar de weg gericht hoofdgebouw en 'bijgebouwen' die aan de achter het hoofdgebouw gelegen semi-collectieve ruimte een ensemble vormen, welke wordt omgeven door een groene erfbeplanting.
Dit zuidelijke deel betreft een mogelijke tweede fase. Onderstaande plantoelichting zal zich voornamelijk op het noordelijke deel (fase 1)richten. De woning direct gelegen aan het Weijereind zal gelijk met de eerste fase ontwikkeld worden.
4.5 Stedenbouwkundig Plan
Het stedenbouwkundige plan is een ruimtelijke vertaling van het concept. Te zien is hoe een klein cluster de groene, ruime entree omzoomt. Brede, groene bermen begeleiden de weg. In het hart worden de brede bermen geflankeerd door forse streekeigen bomen. De bomen vormen een nieuwe boskamer zoals deze in de omgeving vaker voorkomt.
Lange doorzichten worden voorkomen door de lichtglooiende weg, hierdoor is continu zicht op de groene elementen in het buurtje. Inritten worden gebundeld zodat de groenstructuur zo min mogelijk onderbroken wordt. De woningen hebben diepe voortuinen en staan losjes gedrapeerd in de ruimte. Zo ontstaat een divers beeld. Om een dorpse maat en schaal te garanderen zullen de woningen maximaal 1,5 laag met kap bedragen. In bouwmassa en kleurstelling wordt eenheid gezocht, de gewenste dorpse identiteit wordt bereikt doordat een ieder een eigen ontwerp maakt voor de woningen. Er is geen sprake van seriematige bouw.
Figuur 4.4: Stedenbouwkundig plan
4.5.1 Bebouwing
In het plan is een mix van kavelgroottes te zien, variërend van ruim 500 m2 tot 1.200 m2. De bebouwing zal vrijstaand zijn. Alleen de kavel aan het Weijereind is groter en heeft een oppervlakte van ongeveerd 1700 m2.
4.5.2 Verkeerstructuur
Het plangebied wordt middels een lus ontsloten en takt aan op de Kruisstraat. Alle woningen worden hieraan ontsloten. De entree van de woningen in de groene kamer worden gebundeld per tweetal zodat de groene structuur zo min mogelijk onderbroken wordt.
Figuur 4.5: Verkeerstructuur
4.5.3 Groenstructuur
De groenstructuur is in het plan een kenmerkend element. Aan weerszijden van de ontsluiting omzoomt een groene berm de weg. Deze heeft bij de entree een breedte van 4 meter.
In de kern is de groenzone 9 meter breed. In deze groenzone worden forse (1e grootte) streek-eigen bomen aangeplant. Aansluitend op de kavelgrens zal (in het middengebied) een haag worden geplant om een kwalitatieve groene uitstraling te garanderen.
Aan de oostzijde vormt een groene singel een zachte overgang naar het landschap. Deze zal middels de naastgelegen wadi onderhouden worden. Deze groene singel wordt mogelijk gemaakt middels de opbrengsten voortkomend uit de landschapsinvesteringsregel.
Er ontstaat lucht bij de entree aan de Kruisstraat middels een open, groene ruimte. De langzaamverkeersverbinding naar de Wegekker wordt tevens ruim omgeven door het groen en vormt hiermee een aangename, informele verbinding tussen beide buurten.
\
Figuur 4.6: Groenstructuur
4.6 Watersysteem
4.6.1 Stedenbouwkundig waterstructuur
De waterberging wordt gekoppeld aan de groenstructuur. Er zijn vier oppervlakkige bergingen te onderscheiden. De bergingen staan onderling met elkaar in verbinding. Een berging wordt nabij de westelijke entree gerealiseerd, een berging in de groenzone van de boskamer en een berging langs de oostelijk gelegen langzaamverkeerroute welke in verbinding staat met de oostelijk gelegen berging langs de kavels en de singel/houtwal. Deze laatst omschreven berging is tevens te gebruiken als onderhoudspad van de singel/houtwal aan de oostzijde van het plangebied.
Figuur 4.7: stedenbouwkundig waterstructuur
4.6.2 Systeemkeuze
Op basis van de huidige (geohydrologische) situatie is bepaald hoe het hemelwater binnen het plangebied verwerkt kan worden. Het noordelijk deel van het plangebied is vrij goed geschikt voor infiltratie. In dit gebied kan het te bergen hemelwater worden geïnfiltreerd. Het zuidelijk deel is matig geschikt voor infiltratie. In dit gebied kan daarom niet alleen van infiltratie worden uitgegaan. Een deel van het te bergen hemelwater dient vertraagd naar het aanwezige oppervlaktewatersysteem te worden afgevoerd.
Vanuit het duurzaam watersysteem heeft het de voorkeur om het hemelwater bovengronds te verwerken (transport, berging en infiltratie). Hiermee is het systeem zichtbaar en beter te onderhouden. Tevens kan het systeem hiermee een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van en de speelmogelijkheden binnen het gebied.
Voor de opvang van het hemelwater gaat de voorkeur uit naar wadi's:
- Wadi's dragen meer bij aan de infiltratie van hemelwater richting het grondwater dan oppervlaktewater en greppels. Dit komt door de ligging boven de GHG, het grote droge bodemvlak en de flauwe taluds;
- De wadi's kunnen ingezet worden voor de groene aankleding van het plangebied, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van en speelmogelijkheden binnen het gebied. Daarbij is het wel van belang dat de taluds voldoende flauw worden. De precieze taluds wordt later binnen het inrichtingsplan en advies waterhuishouding en bouwrijp maken bepaald.
Hoofdstuk 5 Beeldkwaliteit
5.1 Bebouwing
5.1.1 Noordelijk deelgebied; buitenrand
Om een goede afstemming te krijgen tussen de stedenbouwkundige inrichting en de beoogde architectuur worden in deze beeldkwaliteitsparagraaf een aantal spelregels voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat alle woningen identiek aan elkaar zijn maar dat een aantal kenmerkende elementen in de woningen terugkomt.
De locatie ligt nabij het centrum van Reusel, grenzend aan het buitengebied. In de bebouwde kom zijn voornamelijk vrijstaande of geschakelde woningen gebouwd. De architectuur is dorps en eenvoudig, de maat en schaal zijn beperkt. Met de beeldkwaliteit van Weijererf wordt aansluiting gezocht met de omliggende woningen. De Kruisstraat en nieuwbouw aan de Wegekker dienen als directe inspiratie.
Om een zachte overgang te creëren naar het buitengebied, dient de architectuur ingetogen te zijn. Dit uit zich in maat en schaal, vormgeving, kleur- en materiaalgebruik en positionering van de woningen. De beeldkwaliteit van de woningen moet aan de volgende punten voldoen:
- Hoofdmassa: de hoofdmassa bestaat uit maximaal anderhalve bouwlaag met een kap. Indien dakoverstekken, balkons en andere toevoegingen worden gerealiseerd dienen deze duidelijk ondergeschikt te zijn aan de hoofdmassa;
- Architectuur woning: een hedendaagse vertaling van de dorpse architectuur, uitgevoerd met moderne materialen. Het authentieke type behoort tevens tot de mogelijkheden. Dorpse maat en traditionele verhoudingen verplicht;
- Woningtype: vrijstaande woningen;
- Kap: er dient een gelijkbenig zadeldak te worden toegepast waarvan de nokrichting evenwijdig aan dan wel loodrecht op de voorgevelrooilijn staat. Een samengesteld dak is tevens toegestaan, mits de dakhelling van beide dakdelen gelijk is (zoals in figuur 5.1 is weergegeven);
- De dakhelling bedraagt 45º tot 60º;
- Hoekwoningen: bij hoekwoningen geldt dat een tweezijdige oriëntatie verplicht is, blinde gevels zijn uitgesloten;
- Materiaal- en kleurgebruik gevels: Als basismateriaal voor de gevels wordt een donkere rood – bruin baksteen voorgeschreven, al dan niet in combinatie met hout. Toepassing van lichte tinten zoals wit, beige, grijs of geel is niet toegestaan;
- Materiaalgebruik gevelopeningen: voor gevelopeningen dient te worden uitgegaan van hout;
- Materiaal en kleur daken: voor de daken worden keramische dakpannen voorgeschreven in een antraciet kleur. Vlakke pannen worden aanbevolen. Glanzende pannen zijn niet toegestaan;
- Bij toepassing van zonnecollectoren wordt antracietkleurige dakbedekking geadviseerd;
- Verbijzondering: verbijzondering van het gebouw is mogelijk mits in samenhang met de architectuur;
- Dakkapellen: dakkapellen dienen bescheiden van schaal te zijn en in verhouding met de hoofdmassa;
- Erkers: Erkers mogen voor de voorgevel van de hoofdmassa worden gebouwd. Eventuele erkers mogen niet meer dan 40% van de gevelbreedte bedragen;
- De goothoogte is maximaal 4,50 meter;
- De bouwhoogte bedraagt maximaal 10,00 meter, met uitzondering van de woningen grenzend aan de woningen aan de Wegekker, hiervan bedraagt de bouwhoogte maximaal 9 meter;
- De inhoud van het hoofdgebouw is maximaal 1.000 m³;
- Aan- en bijbouwen: Aan- en bijbouwen dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdmassa. Indien aan- en bijgebouwen worden gerealiseerd met een kapconstructie dienen deze een gelijkbenig zadeldak te krijgen, aansluitend bij het hoofdgebouw, de dakhelling bedraagt tussen de 45 en 60º. De nok staat evenwijdig dan wel loodrecht t.o.v. de voorgevelrooilijn. De architectuur is in stijl met het hoofdgebouw. Maximale goothoogte bedraagt 3,00 meter en bouwhoogte 5,50 meter.
- Erfafscheiding: Voor de erfafscheiding worden groene hagen voorgeschreven. Aan de noordzijde zullen deze op de achterkavelgrens worden geplant.
Figuur 5.1: Bebouwing
Enkele referentiebeelden geven de mogelijkheden voor de architectuur aan.
Figuur 5.2: Referentiebeelden
5.1.2 Noordelijke deelgebied; middendeel
Voor de vier kavels in de kern van het plan gelden voorgaande beeldkwaliteitseisen. Echter, een variant hierop is in deze zone ook mogelijk. Hier bedraagt de maximale goothoogte 6 meter. Indien voor deze goothoogte gekozen wordt, gelden volgende beeldkwaliteitseisen:
- Hoofdmassa: de hoofdmassa bestaat uit twee bouwlagen met een schildkap. Indien dakoverstekken, balkons en andere toevoegingen worden gerealiseerd dienen deze duidelijk ondergeschikt te zijn aan de hoofdmassa;
- Architectuur woning: refererend aan jaren '30 architectuur. Een eigentijdse vertaling hiervan is mogelijk;
- Woningtype: vrijstaande woningen;
- Kap: er dient een schilddak te worden toegepast waarvan de nokrichting evenwijdig aan dan wel loodrecht op de voorgevelrooilijn staat;
- De dakhelling bedraagt 45º tot 60º;
- Hoekwoningen: bij hoekwoningen geldt dat een tweezijdige oriëntatie verplicht is, blinde gevels zijn uitgesloten;
- Materiaal- en kleurgebruik gevels: Als basismateriaal voor de gevels wordt een donkere rood – bruin baksteen voorgeschreven. Toepassing van lichte tinten zoals wit, beige, grijs of geel is niet toegestaan;
- Materiaalgebruik gevelopeningen: voor gevelopeningen dient te worden uitgegaan van hout;
- Materiaal en kleur daken: voor de daken worden keramische dakpannen voorgeschreven in een antraciet kleur. Glanzende pannen zijn niet toegestaan;
- Bij toepassing van zonnecollectoren wordt antracietkleurige dakbedekking geadviseerd;
- Verbijzondering: verbijzondering van het gebouw is mogelijk mits in samenhang met de architectuur;
- Dakkapellen: dakkapellen dienen bescheiden van schaal te zijn en in verhouding met de hoofdmassa. De gootlijn dient doorgetrokken te zijn;
- Erkers: erkers mogen voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Eventuele erkers mogen niet meer dan 40% van de gevelbreedte bedragen;
- De goothoogte bedraagt maximaal 6 meter;
- De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter;
- De inhoud van het hoofdgebouw incl. bijgebouw is maximaal 1.250 m³;
- Aan- en bijbouwen: Aan- en bijbouwen dienen ondergeschikt te zijn en te passen bij de hoofdmassa. De architectuur is in stijl met het hoofdgebouw. De maximale goothoogte bedraagt 3,00 meter en de bouwhoogte 5,50 meter;
- Erfafscheiding: voor de erfafscheiding worden groene hagen in de openbare ruimte geplaatst, grenzend aan de kavelsgrens.
Figuur 5.3: Bebouwing
Enkele referentiebeelden geven de mogelijkheden
Figuur 5.4: Referentiebeelden
5.1.3 Zuidelijk deelgebied
Voor de beeldkwaliteit van het zuidelijke gedeelte is aansluiting gezocht met de traditionele lintboerderijen.
- Hoofdmassa: de hoofdmassa bestaat uit een bouwlaag met een kap;
- Architectuur woning: geïnspireerd op het traditionele boerenerf. Een hedendaagse vertaling van deze landelijke architectuur, uitgevoerd met moderne materialen behoort tevens tot de mogelijkheden. Traditionele verhoudingen van het boerderijtype zijn cruciaal en verplicht;
- Woningtype: vrijstaande woning;
- Kap: er dient een gelijkbenig zadeldak te worden toegepast waarvan de nokrichting evenwijdig aan dan wel loodrecht op de voorgevelrooilijn staat. Het toepassen van wolfseinden is mogelijk;
- De dakhelling bedraagt 45º tot 60º;
- Hoekwoningen: rekening dient gehouden te worden dat de woning in de toekomst een hoekwoning betreft. Een tweezijdige oriëntatie is verplicht is en blinde gevels zijn uitgesloten;
- Materiaal- en kleurgebruik gevels: Als basismateriaal voor de gevels wordt een donkere rood–bruin baksteen voorgeschreven, al dan niet in combinatie met hout. Toepassing van lichte tinten zoals wit, beige, grijs of geel is niet toegestaan;
- Materiaalgebruik gevelopeningen: voor gevelopeningen dient te worden uitgegaan van hout;
- Materiaal en kleur daken: voor de daken worden keramische dakpannen voorgeschreven in een antraciet kleur. Glanzende pannen zijn niet toegestaan;
- Bij toepassing van zonnecollectoren wordt antracietkleurige dakbedekking geadviseerd;
- Verbijzondering: verbijzondering van het gebouw is mogelijk mits in samenhang met de architectuur;
- Dakkapellen: dakkapellen dienen bescheiden van schaal te zijn en in verhouding met de hoofdmassa;
- Erkers: erkers zijn niet toegestaan;
- De goothoogte is maximaal 3,00 meter;
- De bouwhoogte bedraagt maximaal 7,00 meter;
- Aan- en bijbouwen: aan- en bijbouwen dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdmassa. Indien aan- en bijgebouwen worden gerealiseerd met een kapconstructie dienen deze een gelijkbenig zadeldak te krijgen, aansluitend bij het hoofdgebouw, de dakhelling bedraagt tussen de 45 en 60º. De nok staat evenwijdig dan wel loodrecht t.o.v. de voorgevelrooilijn. De architectuur is in stijl met het hoofdgebouw. Maximale goothoogte bedraagt 3,00 meter en bouwhoogte 5,5 meter;
- Erfafscheidingen: een groene inpassing, middels hagen, van de kavel is cruciaal.
Figuur 5.5: Referentiebeelden woningen Weijereind
Figuur 5.6: Referentiebeelden groene erfafscheiding
5.2 Beeldkwaliteit Openbare Ruimte
5.2.1 Algemeen
De kwaliteit van de openbare ruimte is af te lezen aan het materiaalgebruik. Dit moet voldoen aan de gewenste sfeer, aan de functionele eisen in het gebruik en het moet aansluiten op de beeldkwaliteit van de woningen. De beoogde sfeer voor het noordelijke deel is dorps en de vormgeving zal terughoudend en sober zijn. Voor het zuidelijke deelgebied zal in het kader van de uitwerking van de globale woonbestemming een aparte beeldkwaliteitsparagraaf voor de openbare ruimte worden opgesteld.
5.2.2 Indeling openbare ruimte
De wijk kent een ruime entree die uitloopt op een ring rondom het middendeel. Vanaf de noordoostelijke hoek van deze ring loopt een langzaamverkeerroute richting de Wegekker. De oostrand van het plangebied is ingericht als wadi en als houtwal. De hierbij behorende profielen zijn hieronder uitgewerkt.
Figuur 5.7: Beeldkwaliteit openbare ruimte
Figuur 5.8: Profiel entree
Figuur 5.9: Profiel ring
Figuur 5.10: Profiel fietsroute
Figuur 5.11: Profiel wadi en groene singel
5.2.3 Verharding
Aansluitend op het materiaalgebruik van de woningen is voor de rijbaan gekozen voor een donkere, bruine gebakken steen. Kleurnuances (en variatie in straatverband) op deze donkere steen kunnen de verschillende functies als parkeerplekken, inritten, fietspad en trottoir markeren. Wel moet de uitstraling en daarmee samenhangend het kleurgebruik, sober zijn.
Figuur 5.12: Referentiebeeld kleur gebakken klinker, rijbaan
5.2.4 Verlichting
Voor het plangebied wordt een lichtmast met armatuur voorgesteld die modern is maar wel aansluit op de beoogde dorpse sfeer. Het betreft een paaltoparmatuur met een lichtpunthoogte van min. 4 meter. De lichtmasten worden bij de entree aan weerszijde van de rijbaan geplaatst en in de ring aan de buitenkant van het profiel (andere zijde dan waar de bomen staan).
Figuur 5.13: Lichtmast en armatuur (Philips Metronomis Cambridge)
5.2.5 Groen
Openbaar groen
Bomen spelen een belangrijke rol in de beeldkwaliteit en uitstraling van het plan. Zij dragen bij aan de beoogde groene en dorpse sfeer van het plan. Nabij de entree wordt in de groenzone een flinke (1e grootte) boom aangeplant. Deze boom markeert de entree tot de locatie. Het zal een streekeigen boom zijn die afwijkend is van de overige bomen in de omgeving. Gedacht wordt aan een beuk of kastanje die in een flinke maat aangeplant wordt.
In het hart van het plan worden bomen in een brede groene berm aangeplant. Er is bewust gekozen voor een aanplant van bomen in een wild verband waardoor het idee van een boskamer wordt bereikt. Dit in tegenstelling tot de aanplant van bomen als een laan. Als soort is gekozen voor een linde. Dit is een boom met in de lente fris groene bladeren en in de herfst een fraaie gele herfstverkleuring. Het is een boom die goed aansluit bij de beoogde dorpse sfeer. De bomen worden aangeplant in grasbermen.
Figuur 5.14: Lindeboom
Figuur 5.15: Lindelaan
Erfafscheidingen
Groene erfafscheidingen, met name op de grens naar het openbaar gebied, zijn gewenst. Te denken valt aan hagen van beuk, esdoorn of linde.
Waar de kavel grenst aan het openbare gebied, bestaande kavels of richting het buitengebied, is een zorgvuldige inpassing cruciaal. Deze worden in de kaart hieronder weergeven.
Figuur 5.16: Groene erfafscheiding
Figuur 5.17: Referentiebeelden groene hagen
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
De verdere ontwikkeling van Weijererf, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, is vastgelegd in de regels en verbeelding. Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van voorliggend bestemmingsplan.
6.2 Planregels
6.2.1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
In artikel 2 is een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.
6.2.2 Bestemmingsregels
De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om bouwvergunning. De ontheffing van de bouwregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden ontheffing te verlenen van een specifieke regel. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. In het kader van een aanlegvergunningstelsel zijn bepaalde werken en werkzaamheden niet toegestaan zonder dat hiervoor een aanlegvergunning is verkregen van het daartoe bevoegde gezag.
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is gelegd op alle groenvoorzieningen binnen het plangebied, die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn paden toegestaan voor langzaam verkeer. Gebouwen zijn binnen deze bestemming alleen toegestaan voor nutsvoorzieningen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn ook toegestaan. Tenslotte vindt waterberging plaats binnen de bestemming groen.
Artikel 4 Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor straten, voet- en rijwielpaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan. Omdat deze vergunningsvrij zijn, behoeven ten aanzien hiervan geen regels te worden opgenomen.
Artikel 5 Wonen
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn bedoeld voor wonen in de vorm van vrijstaande woningen. Aanvullend op het wonen worden ook rechtstreeks aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor bij de woning behorende aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen, tuinen en erven en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Artikel 6 Woongebied - Uit te werken
De gronden met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' zijn bedoeld voor voor wonen in de vorm van extensieve woningbouw, verkeer en groenvoorzieningen. De bestemmingen kunnen pas worden gerealiseerd nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld. Indien het gebied wordt gerealiseerd met toepassing van gemeentelijke bouwtitels zal invulling moeten worden gegeven aan de landschapsinvesteringsregel. Hiernaar wordt verwezen in paragraaf 2.2.2 van deze toelichting.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn bestemd middels een dubbelbestemming. Dat betekent dat naast enkelbestemmig de bestemmingsregels van de dubbelbestemming van toepassing zijn. Deze dubbelbestemming heeft tot doel de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen, door diverse vormen van grondroering middels een aanlegvergunningenstelsel te verbieden. Wanneer uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologiscche waarden aanwezig zijn of als blijkt dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn geconserveerd, zal de dubbelbestemming worden verwijderd.
6.2.3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In dit artikel wordt, bij de toepassing van bepalingen van het bestemmingsplan, de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten. Verder wordt in dit artikel een opsomming gegeven van onderwerpen, waarop de bouwverordening wel van toepassing is.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is aan bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In artikel 11 is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Artikel 13 Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.
6.3 Verbeelding
Tot dit bestemmingsplan behoort de digitale verbeelding met het nummer NL.IMRO.1667.BPBweij0008-VAST.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De uitvoering van het plan vindt plaats door een ontwikkelaar. De uitvoeringsrisico's liggen bij deze ontwikkelaar. Alle onderzoeken ten behoeve van het bestemmingsplan zijn afgerond, met uitzondering van het vervolgonderzoek voor archeologie. Voor zover uit deze onderzoeken consequenties voortvloeien, zijn deze gewaardeerd in de grondexploitatie. Aan de kostenzijde van de grondexploitatie zijn de kosten voor de herinrichting van het gebied voorzien. Dit betreffen de kosten van het bouwrijp en het woonrijp maken van het gebied, inclusief de aanplant van groen. Tevens zijn voorbereidingskosten en plankosten opgenomen, naast een budget voor onvoorziene zaken. Onder de post 'plankosten' is ook een kostenpost opgenomen voor het uitvoeren van het archeologische vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven. Een eventuele definitieve opgraving is eveneens voorzien in de grondexploitatie. Ook zijn tijdsgebonden kosten, zoals rentelasten verdisconteerd.
De dekking van de kosten vindt plaats door de uitgifte van gronden. Naar woningbouw is voldoende vraag. Wanneer de grondexploitatie tenminste sluitend is, is sprake is van een haalbaar plan. Dat is het geval voor het plan Weijererf. Vanuit de gemeente is geen financiële bijdrage voor de uitvoering van het plan benodigd. De kosten zijn voor rekening van de ontwikkelaar, Ruimte voor Ruimte. Deze afspraken zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en Ruimte voor Ruimte. In deze SOK liggen afspraken omtrent de doelstelling, de publiekrechtelijke procedures, de risico- en kostenverdeling vast, grondverwerving, planning en uitvoering vast. In het kader van deze overeenkomst is een stedenbouwkundig plan voorbereid en vastgesteld dat als basis dient voor onderhavig bestemmingsplan.
Ook heeft de ontwikkelaar zich bereid verklaard de voor vergoeding in aanmerking komende planschade ex artikel 6.1 Wro die voortvloeit uit de vaststelling van het bestemmingsplan, geheel aan de gemeente te compenseren, voor zover deze planschade wordt veroorzaakt door het plangebied.
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
7.2 Handhaving
Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen bewaren.
Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid: alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de regels van het plan. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden vergroot om toe te zien op de naleving.
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Vooroverleg En Informeren Bewoners
Het stedenbouwkundige ontwerp voor het plan Weijererf is door de gemeente op 16 december 2009 voorgelegd aan omwonenden. Op deze informatieavond is een aantal vragen binnengekomen ten aanzien van het plan. Deze vragen hebben ertoe geleid dat het ontwerp nogmaals kritisch tegen het licht is gehouden. Het nieuwe ontwerp is op 22 juni 2010 gepresenteerd aan omwonenden. Ook toen is naar aanleiding van vragen en opmerkingen het plan aangepast. De belangrijkste aanpassing is het vergroten van de diepte van de kavels grenzend aan de Wegekker. Eveneens is gekeken naar de bouwhoogte van de woningen grenzend aan de Wegekker, deze is afgestemd op de bouwhoogte van de woningen aan de Wegekker.
Het voorontwerp bestemmingsplan is aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
8.2 Vaststelling
Het ontwerp bestemmingsplan Weijererf ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad.
Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Reusel-De Mierden het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
- 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van VROM hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
- 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van VROM - wijzigingen aangebracht.
8.3 Beroep
Na vaststelling van het bestemmingsplan Weijererf kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan Weijererf.