KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen – Buitengebied
Artikel 4 Waarde – Archeologie - 4
Artikel 5 Waarde – Archeologie - 5
Artikel 6 Waterstaat – Inundatiezone En Meanderzone
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel

Tussen de Bruggen 16 Vlodrop

Wijzigingsplan - Gemeente Roerdalen

Vastgesteld op 19-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen zoals opgenomen in artikel 1 van het bestemmingsplan "Buitengebied Roerdalen – 2e herziening", vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Roerdalen op 21 april 2016 met identificatienummer NL.IMRO.1669.BPBG2eherziening-VG04 en het facetbestemmingsplan ‘Vervallen bestemmingsplanregeling huisvesting (buitenlandse) werknemers’, met identificatienummer NL.IMRO.1669.BPALL2019FACETBPAB-VG01 van de gemeente Roerdalen zijn van toepassing op dit plan, met dien verstande dat in deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan “Tussen de Bruggen 16 Vlodrop” met identificatienummer NL.IMRO.1669.BPVDP2023TUSSEND16-VG01 gemeente Roerdalen.
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1669.BPVDP2023TUSSEND16-VG01 met de bijbehorende regels (en bijlagen).

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Meetregels
De meetregels, zoals opgenomen in artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied Roerdalen – 2e herziening", vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Roerdalen op 21 april 2016 met identificatienummer NL.IMRO.1669.BPBG2eherziening-VG04, zijn van toepassing op dit plan.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen – Buitengebied

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen – Buitengebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. ter plaatse van de aanduiding “'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsgebouwen” is sprake van voormalige bedrijfsbebouwing;
Met de daarbij behorende
  1. voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, recreatieve paden en toegangswegen;
  2. de in tabel 3.1 vermelde toegestane nevenfuncties.
Tabel 3.1
nevenfunctie
maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie
bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
beroep-aan-huis
-
max. 1/3 van de woning en bijbehorende bouwwerken
bed & breakfast
-
max. 8 slaapplaatsen verdeeld over max. 3 kamers
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat erf- of terreinafscheidingen ook buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden;
  3. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste 1;
  4. tevens geldt het bepaalde in tabel 3.2
max. oppervlak
max. inhoud
max. goothoogte
max. bouwhoogte
woning
1.000 m³
6 m
9 m
bijbehorende bouwwerken
100 m² *
-
3,5 m
6,5 m
erf- of terreinafscheidingen binnen het bouwvlak: - voor de voorgevelrooilijn - overige plaatsen
-
-
-
1 m 2 m
erf- en terreinafscheidingen buiten bouwvlak
-
-
-
1,2 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
-
-
-
3 m
* tenzij anders is aangegeven door middel van de maatvoeringaanduiding 'maximum oppervlakte bijbehorende bouwwerken'
- = niet van toepassing
met dien verstande dat:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalige bedrijfsgebouwen' geldt het volgende: 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing, niet zijnde de woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken, is in geen geval toegestaan; 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken is toegestaan mits 50% van de bebouwing wordt gesloopt conform bijlage 1 en met een maximum oppervlakte van 350 m².
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de aan het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    1. de bewoners van het bijbehorende bouwwerk voor hun mantelzorg afhankelijk zijn van de bewoners van het hoofdgebouw of de bewoners van het bijbehorende bouwwerk voor het geven van mantelzorg afhankelijk zijn van de bewoners van het hoofdgebouw;
    2. op het bouwvlak geen tweede zelfstandige woning ontstaat;
3.3.1 Voorwaardelijke gebruiksbepaling
Het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming is uitsluitend toegestaan als de landschappelijke inpassing, conform het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels, is uitgevoerd binnen 3 jaar na de start van de sloopwerkzaamheden en dit landschapsplan kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting ecologie
Het slopen van de bebouwing volgens bijlage 1 van deze regels en het bebouwen en gebruiken van de gronden, ter plaatse van de te slopen bebouwing, overeenkomstig het bepaalde in 3.1 is uitsluitend toegestaan, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden naar het voorkomen van de huismus, steenuil en gebouwbewonende vleermuizen en dit vervolgonderzoek geaccordeerd is door het bevoegd gezag;
  2. eventueel te nemen noodzakelijke mitigerende en/of compenserende maatregelen met het oog op de gunstige staat van instandhouding van de onder a bedoelde soorten, zijn genomen en/of;
  3. uit de verrichte natuuronderzoeken blijkt dat het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Ten behoeve van nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder d ten behoeve van het toestaan van een of meer nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 3.3 met inachtneming van het volgende:
  1. nevenfuncties die niet in bebouwing plaatsvinden mogen buiten de bebouwing maar binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  2. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  3. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  4. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  5. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties mag niet onevenredig groot zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  6. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  7. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  8. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  9. ten aanzien van de nevenfunctie kleinschalig kamperen geldt tevens het volgende:
    1. in uitzondering op het gestelde onder a is kleinschalig kamperen buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, toegestaan met dien verstande dat indien is aangetoond dat dit niet mogelijk is, kleinschalig kamperen binnen een zone van 25 m vanaf de grens van het bouwvlak is toegestaan;
    2. kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
    3. het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen bedraagt ten hoogste 10;
    4. de onderlinge afstand tussen kampeermiddelen bedraagt ten minste 5 m, met dien verstande dat deze afstand niet van toepassing is voor kampeermiddelen die aaneengeschakeld zijn;
    5. er dient voldaan te worden aan de eisen die zijn gesteld in de opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu.
Tabel 3.3
nevenfunctie
maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie
bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
bedrijf-aan-huis
-
max. 1/3 woning en bijbehorende bouwwerken
kleinschalig kamperen
-
-
inpandige stalling van ABC-goederen voor particulieren
-
max. 500 m²
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Ten behoeve van vervolgfuncties
Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van gronden met de bestemming Wonen - Buitengebied zodanig wijzigen dat de in tabel 3.4 genoemde vervolgfuncties zijn toegestaan, met inachtneming van het volgende:
  1. de bestemming wordt gewijzigd in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming;
  2. na de bestemmingswijziging dient een aanduiding te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat het voormalige bedrijfsbebouwing betreft;
  3. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient zoveel mogelijk overtollige bebouwing gesloopt te worden;
  4. buitenopslag is niet toegestaan;
  5. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties mag niet onevenredig groot zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  6. parkeren dient landschappelijk te worden ingepast en binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  7. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe hoofdbestemming;
  8. een camping is toegestaan tot ten hoogste 10 standplaatsen voor kampeermiddelen;
  9. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  10. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  11. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden zoals genoemd in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1, Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 2 of Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden mits grenzend aan deze bestemming(en);
  12. er dient voldaan te worden aan de eisen die zijn gesteld in de bijlage 2A van de opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu (LKM+ per ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied/buiten de rode contour).
Tabel 3.4
gronden grenzend aan de bestemming
vervolgfuncties
A-LOG
geen
AW-L1
- recreatie
- toerisme
- zorg
AW-L2
geen
AW-NL
- recreatie
- toerisme
- zorg

Artikel 4 Waarde – Archeologie - 4

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een terrein met archeologische waarde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een besluit om van de bouwregels af te wijken, te bouwen of te laten bouwen op de voor Waarde - Archeologie - 4 mede bestemde gronden.
4.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing:
  1. op bebouwing die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) indien voldaan wordt aan één van de volgende twee voorwaarden:
    1. de oppervlakte van de bebouwing maximaal 250 m² bedraagt;
    2. de ondergrondse bouwdiepte max. 40 cm bedraagt;
  2. op de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 4.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd door middel van het verbinden van voorschriften aan het besluit om af te wijken.
4.3.2 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan het besluit om af te wijken onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan het besluit verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
4.3.3 Advies
Alvorens het bevoegd gezag besluiten om af te wijken kan zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een besluit om af te wijken archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan het besluit moeten worden verbonden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden om op de voor Waarde - Archeologie - 4 aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een 'omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden':
  1. de bodem met meer dan 1 m op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  2. het verwijderen van funderingen op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
  3. het graven, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  4. de aanleg van drainage op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
  5. de aanleg van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
  6. het planten en/of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  7. andere grondbewerkingen op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld.
4.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het in lid 4.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:
  1. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 250 m², en
  2. het werken of werkzaamheden betreft waarbij de bodem tot ten hoogste 40 cm onder het bestaande maaiveld wordt geroerd; of
  3. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud betreffen; of
  4. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan; of
  5. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; of
  6. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen.
4.4.3 Toetsingscriteria
De vergunning wordt verleend, indien de in 4.4.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
4.4.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan de vergunning onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
4.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning kan zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige, omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Waarde - Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde – Archeologie - 5

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een terrein met archeologische waarde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een besluit om van de bouwregels af te wijken, te bouwen of te laten bouwen op de voor Waarde - Archeologie - 5 mede bestemde gronden.
5.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing:
  1. op bebouwing die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) indien voldaan wordt aan één van de volgende twee voorwaarden:
    1. de maximum oppervlakte van de bebouwing bedraagt ten hoogste 1.000 m2;
    2. de maximum ondergrondse bouwdiepte bedraagt ten hoogste 40 cm;
  2. op de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) indien voldaan wordt aan de volgende twee voorwaarden: 1. de bestaande fundering wordt gebruikt; 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 5.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd door middel van het verbinden van voorschriften aan het besluit om af te wijken.
5.3.2 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan het besluit om af te wijken onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan het besluit verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.3 Advies
Alvorens het bevoegd gezag besluiten om af te wijken kan zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een besluit om af te wijken archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan het besluit moeten worden verbonden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden om op de voor Waarde - Archeologie - 5 aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een 'omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden':
  1. de bodem met meer dan 1 m op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  2. het verwijderen van funderingen op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
  3. het graven, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  4. de aanleg van drainage op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
  5. de aanleg van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
  6. het planten en/of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  7. andere grondbewerkingen op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld.
5.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het in lid 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:
  1. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 1.000 m²;
  2. of het werken of werkzaamheden betreft waarbij de bodem tot ten hoogste 40 cm onder het bestaande maaiveld wordt geroerd; of
  3. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud betreffen; of
  4. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan; of
  5. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; of
  6. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen.
5.4.3 Toetsingscriteria
De vergunning wordt verleend, indien de in 5.4.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
5.4.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan de vergunning onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning kan zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige, omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Waarde - Archeologie - 5 geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 6 Waterstaat – Inundatiezone En Meanderzone

6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Inundatiezone en meanderzone' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor:
  1. het op natuurlijke wijze meanderen van de Roer en de daarvoor benodigde herinrichting;
  2. het onder water zetten bij hoge waterstanden en de daarvoor benodigde herinrichting.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en geldt de volgende regel:
  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en rekening wordt gehouden met eventuele bezwaren van de natuur- en waterbeheerder.

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  1. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
8.2 Afstand van bebouwing tot verharde wegen
  1. Binnen het bouwvlak moet de bebouwing op een afstand van ten minste 10 m van de as van een verharde weg met een breedte van 10 m of minder worden gebouwd of op een afstand van ten minste 15 m van de as van een verharde weg breder dan 10 m.
  2. Met dien verstande dat:
    1. voor bebouwing, dat bij of krachtens de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan gevolgde de bestemming is toegelaten, maar waarvan de afstand tot de as van de weg kleiner is dan onder a genoemd, geldt dat de bestaande afstand als ten hoogste toelaatbaar wordt aangehouden.
8.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
8.3.1 Parkeernormen
In, op of onder gebouwen dan wel het daarbij behorende terrein dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeernormen van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels (die zijn neergelegd in CROW publicatie 317, dan wel de opvolger dan die regel) worden nageleefd.
8.3.2 Afmetingen parkeerruimte
De in artikel 8.3.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 m bij 5,00 m bedragen.
8.3.3 Laad- en losruimte
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
8.3.4 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.1 en 8.3.3 indien aangetoond is door initiatiefnemer dat in de directe omgeving (een straal van circa 100 meter) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en de openbare ruimte niet onevenredig wordt belast.
8.3.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

  1. Het gebruik of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  2. Het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning is niet toegestaan.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Milieuzone - roerdalslenk III
10.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - roerdalslenk III' gelden voor die gronden in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald de navolgende aanvullende regels.
10.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - roerdalslenk III' is het niet toegestaan om:
  1. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 30 meter beneden het maaiveld;
  2. de grond te roeren dieper dan 30 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten.
10.1.3 Uitzonderingen
De in artikel 10.1.2. gestelde verboden gelden niet voor:
  1. het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Waterwet;
  2. het verrichten van bodemonderzoeken die bij of krachtens wet zijn voorgeschreven.
Indien er bij de werkzaamheden als bedoeld in dit artikel sprake is van een boorput, dienen de doorboorde weerstandbiedende lagen en het boorgat, van 0 tot 3 meter beneden het maaiveld, te worden afgedicht met klei of bentoniet.
10.1.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van de verboden in dit artikel.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.2 Hogere erf- en terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 teneinde hogere erf- en terreinafscheidingen toe te staan, met inachtneming van het volgende:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  2. hogere erf- en terreinafscheidingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

De regels worden aangehaald als:
Regels van het Wijzigingsplan “Tussen de Bruggen 16 Vlodrop”