KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Plan Van Aanpak
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke En Functionele Aspecten
3.1 Algemeen
3.2 Stedenbouwkundige Opbouw
3.3 Natuur En Landschap
3.4 Cultuurhistorie, Monumenten En Archeologie
3.5 Verkeer En Parkeren
3.6 Groenstructuur
3.7 Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Ecologie
4.2 Geluidhinder
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Bodem
4.6 Waterhuishouding
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Geur
4.9 Straalpaden, Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Artikelgewijze Toelichting
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Vooroverleg
7.3 Inspraakprocedure
7.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Inspraaknota
Bijlage 2 Nota Zienswijzen

Vedische Universiteit

Bestemmingsplan - Gemeente Roerdalen

Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze planregels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplanVedische Universiteit van de gemeente Roerdalen.

1.2 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.3 bestemmingsgrens;

de grens van een bestemmingsvlak;

1.4 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.5 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.6 bevoegd gezag:

het bestuursorgaan zoals bedoeld in artikel 1.1, lid 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dat artikellid, burgemeester en wethouders.

1.7 bosbeheer

het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bosgebieden.

1.8 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of het veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.9 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.10 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.11 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.12 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten.

1.13 erfafscheiding:

een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een aangrenzend erf van buren of van de openbare weg.

1.14 evenement:

een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak.

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 houtgewas

laag groeiende struiken en andere lage begroeiing;

1.17 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen op het gebied van onderwijs, cultuur en lichamelijke en geestelijke gezondheid.

1.18 monument:

een bouwwerk of terrein dat van algemeen belang is vanwege de schoonheid, de betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde.

1.19 natuurbeheer

het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bosgebieden.

1.20 peil:

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de wegzijde grenst: maximaal 30 cm boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: maximaal 30 cm boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

1.21 verticale bouwdiepte:

de diepte van een gebouw onder de grond of deels onder de grond (half verdiept).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Meetregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  2. b. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  3. c. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  4. d. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  5. e. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  6. f. de verticale bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot aan de bovenkant van de onderste afgewerkte vloer;
  7. g. de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
  8. h. ondergeschikte bouwdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, ondergeschikte dakkapellen en gevelopbouwen, gevelen kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, onder voorwaarde dat de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt, en de totale oppervlakte van de overschrijding niet meer dan 6 m²;
  9. i. afstand: de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij niet meegenomen;
  10. j. bouwhoogte van een antenne-installatie:
    1. 1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
    2. 2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  11. k. breedte, lengte en diepte van een gebouw: tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.2 Aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

  1. a. het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de wegzijde grenst: dient te zijn gesitueerd op maximaal 30 cm boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. het peil in andere gevallen: dient te zijn gesitueerd op maximaal 30 cm boven de gemiddelde hoogte van het rondom.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, alsmede de daaraan verbonden woonfunctie;
  2. b. een (expositie)toren met een maximale bouwhoogte van 35 meter ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - toren';
  3. c. evenementen;

met de daarbij behorende:

  1. d. voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen, erven en water.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Cultuurhistorie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende cultuurhistorische elementen en/of objecten als rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, beeldbepalende en beeldondersteunende panden.

4.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande en afwijkende maatvoering

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. b. Het bepaalde in artikel 6.1 onder a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  3. c. In geval van herbouw is het bepaalde in artikel 6.1 onder a, uitsluitend van toepassing indien herbouw op dezelfde plaats geschiedt.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met dit bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
  2. b. het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen of het laten storten daarvan;
  3. c. het gebruik of laten gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;
  4. d. (raam)prostitutie;
  5. e. andere doeleinden dan waarvoor burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning zijn afgeweken.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van deze regels voor:

  1. a. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 2 meter worden overschreden;
  2. b. voor het toestaan van evenementen langer dan 7 dagen in de bestemming 'Maatschappelijk', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. er vindt geen horeca plaats ter plaatse, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;
    2. 2. er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
    3. 3. er treden geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap op;
    4. 4. de belangen van de betreffende bestemming wordt niet onevenredig aangetast;
    5. 5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    6. 6. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
    7. 7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden;
    8. 8. de belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemming voor het evenement;
  3. c. voor het oprichten van schuilgelegenheden voor recreatief medegebruik, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 16 m² en de hoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3,5 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanVedische Universiteit

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Roerdalen heeft de bestemmingsplannen voor haar grondgebied herzien. Het gaat hierbij om de kernen, de bedrijventerreinen en het buitengebied. Deze nieuwe bestemmingsplannen vervangen de huidige bestemmingsplannen, die vaak verouderd zijn en van systematiek verschillen. Alle vigerende bestemmingsplannen zijn aan een scan onderworpen vanuit het oogpunt van deregulering om deze zodoende te kunnen ontdoen van 'overtollige, overbodige, onwerkbare en niet-handhaafbare' voorschriften en voorwaarden.

Door alle nieuwe bestemmingsplannen volgens een uniforme systematiek op te stellen binnen de kaders van het handboek bestemmingsplannen, is uniformiteit bewerkstelligd in de verbeelding en de regels. Hierdoor is de rechtszekerheid en praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen vergroot.

De opgestelde bestemmingsplannen zijn conserverend van aard. Dit betekent dat de huidige situatie wordt vastgelegd, zonder grootschalige ontwikkelingen. Daar waar mogelijk en gewenst is ruimtelijke en functionele ontwikkelruimte gegeven met het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit van de gebieden behouden blijft of versterkt wordt.

Dit bestemmingsplan betreft de "Vedische Universiteit".

1.2 Doel

Het doel is het actualiseren en digitaliseren van de bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Roerdalen. Dit bestemmingsplan betreft er een uit de reeks van meerdere geactualiseerde bestemmingsplannen voor de gemeente Roerdalen. Dit resulteert in geactualiseerde plannen met een uniforme systematiek voor het totale grondgebied van de gemeente.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Op basis van de vigerende plannen is de plangrens bepaald. Het plangebied voor Vedische Universiteit is op onderstaande afbeelding aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0001.jpg"

Plangrens Vedische Universiteit

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Het plangebied komt overeen met het vigerende bestemmingsplan "Vedische Universiteit Vlodrop" en is vastgesteld op 26 maart 1998 en goedgekeurd op 13 oktober 1998. Het gehele plangebied heeft daarin de bestemming "Bijzondere doeleinden".

Naast het vigerende bestemmingsplan is voor het plangebied van de "Vedische Universiteit", op grond van de Provinciale Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg d.d. oktober 2005, opgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg, op 5 september 2006 een vrijstelling verleend tot maximaal 20% van de maatvoering (m²'s), overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan "Vedische Universiteit Vlodrop". Als gevolg van onderhavige actualisering is ook deze vrijstelling meegenomen in het nu voorliggende bestemmingsplan. Hetgeen ook nog nader zal worden toegelicht in paragraaf 5.4.

1.5 Plan Van Aanpak

Het opstellen van bestemmingsplannen vraagt om een gestructureerde aanpak. De feitelijke werkzaamheden beginnen bij de inventarisatie en analyse van het plangebied. Alle informatie over de gebieden is geïnventariseerd en door middel van een veldinventarisatie zijn bestaande bebouwing en functies vastgesteld.

De conclusies voortvloeiend uit de analyse en inventarisatie van de kernen, bedrijventerrein en Vedische Universiteit is verwerkt in een Nota van Uitgangspunten.

De beleidskeuzes die in de Nota van uitgangspunten zijn vastgelegd, vormen de basis van dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 5 Juridische aspecten wordt nader ingegaan op de systematiek die is gehanteerd voor het bestemmingsplan.

Methode functionele analyse en inventarisatie

De functionele inventarisatie heeft plaatsgevonden op het terrein. Aan de voorzijde van de panden op het terrein is gekeken welke functies zichtbaar zijn. Daarnaast is er gekeken naar de vigerende bestemming en andere beschikbare databestanden van de gemeente Roerdalen.

1.6 Leeswijzer

Deze toelichting gaat nader in op de volgende aspecten:

  • Beleidskader (Hoofdstuk 2)
  • Ruimtelijke en functionele aspecten (Hoofdstuk 3)
  • Milieuaspecten (Hoofdstuk 4)
  • Juridische aspecten (Hoofdstuk 5)
  • Economische uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6)
  • Maatschappelijke uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 7)

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De SVIR vervangt o.a.de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Deze Structuurvisie is vastgesteld op 13 maart 2012. Het voorliggende plan is, voor zover mogelijk, getoetst aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In deze structuurvisie is de toekomstvisie van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening uiteen gezet.

De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.

In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:

  1. 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
  2. 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
  3. 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar worden gestreefd om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.

Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn. Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld:

  1. 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal;
  2. 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  3. 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleiddoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.

Het Rijk heeft in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het voorgestane Rijksbeleid.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)

Op 22 september 2006 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) vastgesteld. Dit plan is een streekplan, provinciaal waterhuishoudingsplan en provinciaal milieubeleidsplan in één. Daarnaast bevat het POL 2006 hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersplan, hoofdlijnen van het economisch beleidskader voor zover het fysieke elementen daarvan betreft en hoofdlijnen van het welzijnsplan voor wat betreft de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling. In het POL 2006 zijn verschillende perspectieven per zone of deelgebied aangegeven.

Het POL-stelsel onderscheidt de volgende typen documenten:

  • POL2006
  • POL-aanvullingen
  • Beleidsnota's, beleidsregels en Programma's

Daarnaast zijn de volgende instrumenten van belang voor de doorwerking van beleid:

  • Verordeningen, Aanwijzingen en Provinciale inpassingplannen.

POL 2006 en de bijbehorende POL-aanvullingen vormen samen de huidige provinciale structuurvisie. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio. Onder de kwaliteitsregio Limburg verstaat de provincie een regio waar het goed en gezond leven, wonen, leren, werken en recreëren is. Een regio die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. En een regio die stevig is ingebed in internationaal verband. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Perspectieven

Inspelend op de aanwezige kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden maakt het POL onderscheid tussen tien perspectieven. Elke zone in Limburg hoort, qua kenmerken en ontwikkelingsrichting, tot één van die perspectieven. Sommige perspectieven komen alleen voor in stedelijk of landelijk gebied.

Uit de uitsnede van de POL-kaart valt op te maken dat voor het plangebied perspectief P1: “Ecologische hoofdstructuur” van toepassing is (zie volgende afbeelding). Het maakt namelijk onderdeel uit van het nationaal park de Meinweg (zie 3.3 Natuur enlandschap). De zogenaamde "Groene waardenkaart" geeft nadere invulling aan dit aspect. Uit de Groene waardenkaart blijkt dat het plangebied is aangeduid als "overige functies in de EHS". Zie "Groene waarden" verderop in deze paragraaf.

Het plangebied is namelijk zelf géén EHS.

Het voormalig College St. Ludwig is in het POL als rijksmonument aangewezen. De doorvertaling in het bestemmingsplan (regels en verbeelding) heeft plaatsgevonden middels de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0004.png"

Uitsnede kaart 1: Perspectieven (actualisatie januari 2011), Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Kristallen waarden

Op de kaart 'kristallen waarden' zijn de te beschermen kwaliteiten van lucht, bodem en water weergegeven. Het plangebied is gelegen in een stiltegebied. Op de relevante aspecten wordt ingegaan in Hoofdstuk 4 Milieuaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0006.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0007.png"

Uitsnede kaart 4a: Kristallen waarden (actualisatie januari 2011), Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Groene waarden

Op de kaart 'Groene waarden' van de provincie is voor de perspectieven P1 en P2 aangegeven wat voor categorieën binnen deze perspectieven voorkomen. Hieruit blijkt dat het plangebied is aangeduid als "overige functies binnen EHS". Het gaat hierbij om gebieden die niet bestaan uit bos- en natuurgebied, nieuwe natuurgebied of beheersgebied maar wel ecologisch kwetsbaar gelegen zijn.

Het plangebied maakt geen deel uit van de EHS en zal conform het vigerende bestemmingsplan worden gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0009.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0010.png"

Uitsnede kaart 4b: Groene waarden (actualisatie januari 2011), Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Blauwe waarden

Op de kaart ‘Blauwe waarden’ zijn de te beschermen specifieke kwaliteiten van het waterhuishoudkundig systeem weergegeven. Het plangebied is gelegen in een "hydrologisch gevoelige VHR-gebied". Het betreft een Vogel- en Habitatrichtlijn gebied met hydrologisch gevoelige natuurwaarden. Dit zijn de natte natuurparels die voorrang hebben bij herstel van natuurwaarden en zijn van (inter)nationaal belang.

Zie ook paragraaf 4.6 Waterhuishouding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0012.png"

Uitsnede kaart 4c: Blauwe waarden (actualisatie januari 2011), Provinciaal Omgevingsplan Limburg

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie

De gemeente is begonnen met het opstellen van een 'Nota van bouwstenen en voorkeurscenario Dynamisch Roerdalen'. Deze is opgesteld op basis van de ruimtelijke inventarisatie en de inventarisatie van bestaand beleid en toekomstige wensen.

De volgende stap is geweest het opstellen van een conceptueel ruimtelijk raamwerk. Het ruimtelijk raamwerk biedt een kader waarbinnen (nieuwe) ontwikkelingen kunnen plaatshebben en vormt een belangrijke basis voor de structuurvisie.

Tenslotte is het ruimtelijk raamwerk verder uitgewerkt tot de eigenlijke structuurvisie.

In de Structuurvisie wordt de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente vastgelegd en onderbouwd. Hierbij is ten doel gesteld de gemeente op de lange termijn aantrekkelijk, karakteristiek en levendig te houden.

De veranderende bevolkingssamenstelling van Roerdalen (vergrijzing, ontgroening etc.) heeft, samen met de gevolgen van de recente economische crisis, ertoe geleid dat ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld woningbouw en natuurontwikkeling beperkt zijn. Het creëren van een prettige woon- en leefomgeving voor inwoners van Roerdalen in een aantrekkelijk landschap blijft echter een belangrijke opgave.

Daarbinnen moet ruimte worden gegeven aan (nieuwe) economische ontwikkelingen en initiatieven om de gemeente ook vanuit economisch perspectief aantrekkelijk te houden voor de huidige bewoners en potentiële nieuwe investeerders. Het accent ligt daarbij op de ontwikkeling van duurzame agrarische bedrijven en steeds meer op recreatie en toerisme en zorg.

Vanwege de grote gevolgen van de demografische ontwikkelingen in Roerdalen voor bijna alle aspecten binnen de kernen, is de gekozen ‘krimp-strategie’ van groot belang.

Naast de krimpstrategie is de bepaling van de identiteit en het imago van de gemeente een belangrijke opgave. Deze bepaling kan handen en voeten geven aan beleid en kan als vertrekpunt dienen voor te maken keuzes.

Zoals uit onderstaande uitsnede van de structuurvisiekaart blijkt, wordt de Vedische Universiteit aangeduid als "bezinningstoerisme en educatie". Recreatie en toerisme zijn een belangrijke pijler van de plaatselijke economie. Roerdalen biedt rust, ruimte, natuur en landschapsschoon. Bezinningstoerisme heeft een duidelijke plaats verworven in het toeristische aanbod. Deze blijft in de huidige vorm dus behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0014.png"

Structuurvisiekaart

2.3.2 Strategische visie Roerdalen 2025

In 2008 heeft de gemeente Roerdalen de toekomstvisie Roerdalen 2020 opgesteld. Deze is tot stand gekomen met hulp van betrokken burgers en verenigingen. Begin 2011 was er behoefte aan het herijken van deze toekomstvisie, hetgeen heeft geleid tot de 'Strategische visie Roerdalen 2025'.

De strategische visie Roerdalen 2025 is gebaseerd op de vraag wat voor een gemeente Roerdalen wil zijn in het licht van de huidige ontwikkelingen. De navolgende punten die in de strategische visie zijn opgenomen zijn relevant voor onderliggend plangebied:

  1. a. er is een prachtig buitengebied waarbij cultuurlandschap, bos en natuurgebieden elkaar in harmonieuze afwisseling versterken;
  2. b. het cultureel erfgoed heeft een vaste plaats in ons beleid gekregen en wordt ingezet bij de toeristische taak van de gemeente;
  3. c. bezinningstoerisme heeft een duidelijke plaats verworven in het toeristische aanbod.

Roerdalen '25 bestaat uit drie delen. In het eerste deel worden enkele belangrijke ontwikkelingen aangegeven die gevolgen hebben voor de gewenste identiteit van Roerdalen. In het tweede deel wordt het strategisch beleid behandeld. In feite is dit een beschreven foto van Roerdalen in 2025 zoals we dat wensen met de kennis van nu. Het derde deel is een tabel waarin de diverse taakvelden zijn opgenomen met precies dezelfde beschrijving van het gewenste strategische beleid (wat willen we bereiken?), maar nu ook met een doorkijkje naar de realisatie, het tactische beleid (hoe gaan we dat doen?).

Het strategisch beleid is opgesteld vanuit drie thema's: wonen, werken en leven.

2.3.3 Klimaatbeleid 2009-2012

De gemeente Roerdalen heeft klimaatbeleid opgesteld waarbij de doelstellingen voor de periode 2009-2012 worden beschreven met betrekking tot klimaat en duurzaamheid. Bij de bouw van woningen, bedrijven en infrastructuur heeft de gemeente een belangrijke sleutelrol. Door in een vroeg stadium de mogelijkheden in kaart te brengen, kan een optimaal resultaat worden bereikt. Tevens is de gemeente een belangrijke aanjager als het gaat om klimaat en duurzaamheid.

In het uitvoeringsprogramma wordt een aantal uitgangspunten genoemd die van belang zijn voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente. Omdat voorliggend bestemmingsplan een beheerplan betreft en er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, heeft dit beleid geen invloed op dit bestemmingsplan. Mochten er in de toekomst ontwikkelingen plaatsvinden in de kern zal hier aandacht aan moeten worden besteed.

2.3.4 Groenstructuurplan Roerdalen

Het groenstructuurplan geeft een lange termijnvisie (15-20 jaar) op de gewenste ontwikkeling van het (semi)openbaar groen van de gemeente Roerdalen, zowel binnen de kernen als in het buitengebied. Hoofddoelstelling is het behouden en ontwikkelen van een groene gemeente waar het goed wonen en verblijven is voor nu en in de toekomst.

In het kader van de Groenstructuurplan is de huidige groenstructuur in de gemeente in kaart gebracht. Daarbij zijn ook de landschappelijke en cultuurhistorische waarden geïnventariseerd.

In het groenstructuurplan zijn de te beschermen landschapselementen aangegeven. Voor de nadere uiteenzetting van de relatie tussen het groenstructuurplan en het plangebied voor de "Vedische Universiteit wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke En Functionele Aspecten

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan Vedische Universiteit maakt deel uit van de gemeente Roerdalen. Deze paragraaf bevat een omschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.

Aan de orde komen 'Stedenbouwkundige opbouw', 'Natuur en landschap', 'Cultuurhistorie, monumenten en archeologie', 'Verkeer en parkeren' en 'Groenstructuur'.

3.2 Stedenbouwkundige Opbouw

In de bossen bij Vlodrop ligt het campusgebied van Maharishi Vedische Universiteit.Het terrein ligt dicht bij de Duitse grens en wordt omsloten door het Nationaal park De Meinweg. De bebouwing op de campus betreffen recent gebouwde gebouwen, die op basis van richtlijnen voor Vedische architectuur allemaal op het oosten zijn georiënteerd, en het voormalige College St. Ludwig dat op het zuidoosten is gericht.

Door de verschillen in oriëntatie, bouwstijl en bouwvolume tussen de nieuwe gebouwen en het voormalige College St. Ludwig is sprake een opmerkelijke stedenbouwkundige opzet op het terrein. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft op 17 november 2009 de beleidsuitspraak gedaan dat voor de toetsing van nieuwbouw op welstand de architectuur van het Masterplan van de Maharishi Vedische Universiteit leidend dient te zijn. Aldus streven zowel gemeente als MERU de realisatie van het Masterplan na. Van belang is dat het Masterplan als zelfstandig stedenbouwkundig ruimtelijk plan reeds voor een aanzienlijk deel is uitgevoerd, met respect voor omliggende ruimtelijke waarden. De landschapswaarden binnen het MERU-complex worden primair bepaald door het sterke contrast dat is ontstaan tussen de dichte bossen en het midden in de bossen gelegen open terrein van de MERU. Binnen dit terrein is de MERU reeds jaren gefaseerd het Masterplan aan het realiseren. De nieuwbouw maakt zich door de beperkte bouwhoogte en omvang per gebouw, de overeenkomstige oriëntatie en architectuurstijl en de inrichting van de omliggende tuinen en wegen los van het voormalig College St. Ludwig en de strakke, rechte bosranden met hoog opgaande bomen.

Ten opzichte van de huidige situatie blijft de bosrand de ruimtebeleving bepalen. De verharding is daarbij de ruimtelijke afronding van de vergevorderde bouwplannen. Deze verharding en bebouwing doet op geen enkele wijze afbreuk aan de landschappelijke inbedding van het MERU-complex; het is een autonome vormentaal binnen een verder ongewijzigde bosomgeving. De buitenruimte (waaronder de verharding) en bebouwing zijn gebaseerd op de architectuurregels van Maharishi Sthapatya Veda. Elk gebouw staat in zijn eigen "vastu". De term Vastu wordt wanneer het om een gebouw gaat gebruikt om het aspect van orde en intelligentie aan te geven van een bouwplaats. Voordat een gebouw wordt opgericht, moet de Vastu worden uitgezet als een vierkant of een rechthoek, perfect genivelleerd en met de begrenzingen in de oost-west en noordzuid richting. De grootte van de Vastu staat in relatie tot de oppervlakte van het gebouw en moet omgeven worden door een muur, een hek of een haag en slechts een ingang hebben, zeer gunstig gelegen aan de oostkant. Daarom worden alle gebouwen via paden aan de oostzijde ontsloten, wat leidt tot de padenstructuur en dichtheid zoals nu is gerealiseerd en wordt vervolmaakt.

Door het radiale stelsel van paden, dat zo is ontstaan, is altijd vanuit ieder pad in minstens een richting zicht naar de bosrand. Hierdoor is vanuit het gehele complex het landschap zichtbaar en voelbaar aanwezig. Het landschap is hierdoor mede bepalend voor de sfeer en kwaliteit van de open ruimte binnen het complex. Door het gerealiseerde en nog af te ronden Masterplan blijven bestaande cultuurhistorische waarden onaangetast. Door de afwijkende oriëntatie van het stratenpatroon (als onderdeel van het Masterplan), zal de differentiatie tussen de historisch bepaalde vrijwel vierkante uitsparing in het bos en het recente oostgerichte MERU complex herkenbaar en behouden blijven. De lokale cultuurhistorische waarden zijn af te leiden uit de "Basiskaarten van de Limburgse Cultuurhistorie" van de provincie Limburg. De kenmerkende strakke bosranden en het omliggende boslandschap met een rasterpatroon in de bosverkaveling en bospaden blijft ongewijzigd. Doordat verharding op voldoende afstand van de bosrand is gerealiseerd, blijft deze ook als eigen structuur herkenbaar.

Het voormalig College St. Ludwig heeft in dit alles een beperkte betekenis. Uitsluitend het gebouw is om redenen als rijksmonument aangewezen, maar het draagt niet bij aan het Masterplan. Met het eventueel verwijderen van dit rijksmonument, gaan geen andere cultuurhistorische waarden of structuren verloren. De aanvraag voor een sloopvergunning van het college is reeds in een vergevorderd stadium. Het voormalige college St. Ludwig is ontworpen door de Franciscaner architect Quintilian Borren in een bouwstijl die zowel verband houdt met de functionele "Grossbauten" als met de neogotiek. Het hoofdgebouw wordt gekenmerkt door een uit baksteen opgetrokken carre-vorm van drie bouwlagen hoog alsmede een aantal torens.

Door de gemeente is vergunning verleend om een expositietoren te realiseren. Deze toren is vergund tot een hoogte van 30 meter. De wens bestaat echter een toren te realiseren tot een hoogte van 35 meter. De toren is gesitueerd op circa 40 meter van de gevel van het beschermde voormalige College . Er zijn vanuit cultuurhistorische waarden geen zwaarwegende bezwaren tegen het realiseren van de tentoonstellingstoren. Gelet hierop zijn de gemeente en de provincie bereid mee te werken aan dit verzoek. Voor de tentoonstellingstoren is een aanduiding in het bestemmingsplan opgenomen met een maximale bouwhoogte van 35m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0015.jpg"

3.3 Natuur En Landschap

Het terrein van Maharishi Vedische Universiteit ligt in de uitgestrekte bossen van het Meinweggebied, ongeveer 6 kilometer ten oosten van het dorp Vlodrop en nabij het buurtschap Vlodrop-Station. Delen van het terrein zijn verhard. Daarnaast komen boomgroepen voor, deels bestaand uit naaldhout, deels uit loofhout.

Het plangebied is gelegen in het Natura2000-gebied "Meinweg". In 1990 is het aangewezen als natuurgebied en vanaf 1995 is het een nationaal park. Geologisch is de Meinweg van grote betekenis door de aanwezigheid van het terrassenlandschap. Kenmerkend voor de Meinweg is de afwisseling tussen beekdalen, vennetjes, uitgestrekte bossen en heidevelden.

Het plangebied zelf maakt echter géén onderdeel uit van het nationaal park en betreft ook géén Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Indien er bouwwerkzaamheden plaatsvinden op het MERU terrein, welke mogelijk effect hebben op het Natura2000 gebied, dan is een voortoets nodig op grond van de Nb-wet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0016.png"

Ecologische structuur (Bron: Groenstructuurplan Roerdalen DEEL I inventarisatie en analyse, december 2009)

3.4 Cultuurhistorie, Monumenten En Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologisch erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europees Verdrag van Valletta (Malta, 1992). Nederland heeft dit verdrag ondertekend en de Eerste en Tweede Kamer hebben het verdrag goedgekeurd in 1998. Het doel van de regelgeving is het intact houden van het bodemarchief en het zo min mogelijk beschadigen of opgraven van dit bodemarchief. Dit kan door zo vroeg mogelijk rekening te houden met de archeologische sporen. Op 1 september 2007 is het verdrag geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door het van kracht worden van de Wet op archeologische monumentenzorg (Wamz). Hierdoor heeft de bescherming van het archeologische erfgoed een wettelijke basis gekregen, als onderdeel van de Monumentenwet 1988. De wet op de archeologische monumentenzorg verplicht ontwikkelaars en gemeenten om archeologisch onderzoek uit te laten voeren bij bodemverstorende activiteiten. Deze verplichting geldt o.a. voor bouwen en het anderszins uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestemmingsplannen of in het kader van vrijstellingen. De wet verplicht daarnaast gemeenten, indien deze een bestemmingsplan opstellen, rekening te houden met de in hun bodem aanwezige archeologische waarden. Hierdoor is archeologisch bodemonderzoek ook verplicht voor kleinere bodemverstoringen.

Archeologieverordening 2010

De gemeente Roerdalen heeft een archeologische beleidskaart opgesteld voor het totale grondgebied. Het archeologisch beleid zoals geregeld in de archeologieverordening 2010 van de gemeente Roerdalen (vastgesteld op 16 december 2010) is gekoppeld aan de archeologische verwachtingskaart. In deze verordening is opgenomen dat er een instandhoudingsbepaling/ onderzoeksplicht is opgenomen voor gebieden met een archeologische verwachting, zoals weergegeven op de archeologische verwachtingswaardenkaart, wanneer de bodem verstoord wordt door werkzaamheden. Door middel van een tabel is aangegeven welke 'ondergrenzen' gelden (beiden dienen aan de orde te zijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0017.jpg"

Tabel behorende bij de archeologische verwachtingskaart

Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidskaart. Er is sprake van een lage verwachtingswaarde in het plangebied. Deze is derhalve niet opgenomen als dubbelbestemming in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0018.png"

Archeologische verwachtingswaarde

Cultuurhistorie en monumenten

Op grond van de Monumentenwet 1988 kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) panden aanwijzen als beschermd rijksmonument.

Het voormalige College St. Ludwig te Vlodrop heeft van status als Rijksmonument.

Op het terrein zelf ligt het ca 90 jaar oude St. Ludwigcollege en de daarbij behorende bouwwerken. Dit terrein bevat ook één gemeentelijk monument, te weten het oude bijenhuisje.

Het voormalig college St. Ludwig is van oorsprong een Duits gymnasium met een jongensinternaat, destijds opgezet en gerund door de franciscanen tot 1979. In 1984 is er de Maharishi Vedische Universiteit gevestigd. In het kader van de nieuwbouw volgens het MERU masterplan is het voormalig college St. Ludwig sinds 2001 niet meer in gebruik.

Kenmerkend eigenschappen zijn:

  • het plangebied heeft een kenmerkende begrenzing onstaan door het voormalig college St. Ludwig;
  • De situering van het hoofdgebouw van het voormalig colleg St. Ludwig volgt dezelfde lijnen als de direct omlliggende grodnstucturen;
  • De overige gebouwen sluiten niet aan op de belijning van het voormalig colleg St. Ludwig en zijn oost-west en nood-zuid gericht;
  • De bij het rijksmonument St. Ludwig horende kaarsrechte oprijlaan;
  • De van het rijksmonument St. Ludwig naar het noord-oosten lopende 100 jaar oude laan.

Ten noorden van het voormalige College St. Ludwig en hier direct aangrenzend ligt een (deel van een) speelplaats. In 1931 zijn de twee middenvleugels van het college met twee bouwlagen verhoogd onder het bewind van rector en praeses P. Didymus Hildebrand. Het college toont op enkele plaatsen oorlogsschade. De omgeving van St. Ludwig bestaat uit akkers en landerijen, dicht geboomte en weiden. Een kaarsrechte oprijlaan loopt in oostelijke richting naar de Duitse grens.

Het college heeft als hoofdopzet een rechthoekige plattegrond waarin vier binnenhoven en diverse vleugels met klooster-, internaat-, en economiegebouwen, kapel en een boerderij zijn gesitueerd. De centraal gelegen kapel ligt in het verlengde van de hoofdingang, met links de kloostervleugel en rechts het internaat c.q. instituutsvleugel. Het gebouw telt inclusief het souterrain vier bouwlagen onder een zolderverdieping met zadeldaken terwijl (in totaal) vijf torens de hoeken, langszijden en de symmetrische ingangspartij accentueren. Gepleisterde plint, metselwerk in kruisverband. De torenlichamen hebben een vierkante onderbouw en een achtzijdige tweede geleding met dito spits; de toren van de ingangspartij is met een lantaarn uitgevoerd - en is bij gevolg hoger - heeft tussen de spitsboogvensters een beeldnis onder baldakijn en een uurwerk boven een tekstplaquette. De vleugels die met de torens worden geleed zijn rijker gedetailleerd dan de overige en (gedeeltelijk) uitgevoerd met o.a. tandlijsten, opgehaalde geveltoppen, friesjes, dakkapellen. Zadeldaken met muldenpannen op de vleugels, leien op de torens. De buitengevels alsook de gevels aan de binnenhoven zijn op repeterende wijze met de oorspronkelijke vensters en deuren ingedeeld; segmentboogvormige, rechthoekige gelede vensters en bovenlichten met houten kozijnen en dito indelingen - de torens met spitsboogvensters en glas-in-lood. De neogotische kapel bevat spitsboogvensters met glas-in-lood, zijgevels met steunberen en een leien dak met dakruiter op de nok terwijl het interieur is voorzien van eiken paneeldeuren met smeedijzeren beslag en spitsboogvormige bovenlichten met glas-in-lood; de zijbeuken ingedeeld met telkens acht spitsboognissen, de vensters met glas-in-lood vervaardigd door Glasmalerei W. Derix te Goch en Kevelaer; in het schip een polychrome tegelvloer, kruisribgewelven op zuilen in Naamse steen, spitsboogvensters met glas-in-lood in de kruisarm links van het altaar. Het interieur van het voormalige college bevat grotendeels de originele structuur met vertrekken en ruimten als o.a. de ingangshal met kruisribgewelven op zuilen, gangen, authentieke eiken paneeldeuren met smeedijzeren beslag, vensters en spitsboogvormige bovenlichten met glas-in-lood, trappenhuizen (met smeedijzeren balustrade en houten handlijsten), tegelvloeren met decoratieve patronen, waterreservoirs in de torens.

Het voormalige college St. Ludwig uit 1904-1908 vertegenwoordigt algemeen cultuurhistorisch belang omdat het op duidelijke wijze inzicht verschaft in de historische functie van een monumentaal religieus bouwwerk waarin stichtingsmotieven als devotie, studie en zelfvoorziening herkenbaar aanwezig zijn gebleven. De interne structuur van het college met de tussen klooster- en internaatvleugel geplaatste kapel, de lange gangen met aangrenzende vertrekken en trappenhuizen bleef grotendeels in tact; deze gaafheid houdt architectuur- en cultuurhistorische waarden in. - In de traditie van de "Kulturkampfklöstster" vertegenwoordigt St. Ludwig in nationaal en internationaal verband belangwekkende cultuurhistorische waarden door de reusachtige fortachtige verschijningsvorm, door het markante silhouet, door de ligging in afzondering, door de nadrukkelijke oriëntatie op Duitsland met een honderden meters lange, kaarsrechte oprijlaan terwijl spoorlijn en station met verbinding naar Duitsland op loopafstand van St. Ludwig zijn gelegen: deze factoren bewerkstelligen opmerkelijke historische belevings- en herinneringswaarden omdat de functionele, visuele, ruimtelijke en structurele onderlinge betrokkenheid tussen college en de natuurlijke c.q. aangelegde omgeving in tact is. - In cultuurhistorisch verband biedt St. Ludwig een bijzonder monumentale en late proeve van het verschijnsel "Kulturkampfklöster": de gememoreerde hoedanigheden zijn zeldzaam omdat in ons land weliswaar enkele tientallen "Kulturkampfklöster" zijn gesticht maar slechts een beperkt aantal behouden bleef. - Het college wordt gekenmerkt door een hoge mate van geslotenheid vanwege de carré met verschillende binnenhoven en de hoog oprijzende gevels; binnen het concept van 19de-eeuwse "Grossbauten" biedt St. Ludwig een 20ste-eeuwse "Nachwuchs", vormt het een kenmerkende representant van deze typologie en bezit het architectuurhistorische waarde. - De zich tot (in hoofdzaak) de oostgevel beperkende architectonische representativiteit symboliseert in combinatie met de enorme afmetingen van het bouwwerk de ambivalente verhouding van de stichters tot Duitsland: enerzijds wilden noch konden zij het thuisland verloochenen, anderzijds richtte men een onvermijdbaar college op waarin zowel verbondenheid als provocatieve elementen jegens het moederland tot uitdrukking zijn gebracht: symboliek en stichtingsmotieven zijn tot architectuur verheven en verlenen St. Ludwig het belang van een algemeen cultuurhistorisch en met name kerkhistorisch document.

3.5 Verkeer En Parkeren

Het terrein wordt ontsloten door een semi-verharde weg die aansluit op het Station, vanaf welke de Herkenbosserweg te bereiken is. Parkeren geschiedt op eigen terrein. Er is voldoende parkeergelegenheid aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0019.png"

Verkeersstructuur

3.6 Groenstructuur

Het terrein van het voormalige college St. Ludwig ligt in de uitgestrekte bossen van het Nationaal Park de Meinweg. In paragraaf 3.3 is reeds ingegaan op natuur en landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0020.png"

Groenstructuur (Bron: Groenstructuurplan Roerdalen DEEL I inventarisatie en analyse, december 2009)

3.7 Functionele Structuur

In het bestemmingsplan is het huidige en het gewenste gebruik vastgelegd. Het vastleggen van het huidige gebruik is nodig om een adequate bestemmingsregeling op te stellen.

Sinds 1984 is de hoofdvestiging van de Vedische Universiteit gevestigd in het voormalige college St. Ludwig. Vanuit de Vedische Universiteit worden wereldwijd omvangrijke projecten ontwikkeld, georganiseerd, gecoördineerd en geleid op het gebied van bewustzijnsontwikkeling, vrede, onderwijs, natuurlijke gezondheid, biologische landbouw, armoedebestrijding en architectuur. Ondersteunend voor deze activieteiten vinden daartoe op de locatie cursussen, research, meditatie en wonen plaats. In de gebouwen zijn derhalve ruimten en voorzieningen aanwezig voor langere en kortere verblijven van gasten. Overigens zijn de aantallen cursisten alsmede de daarbij behorende verkeersbewegingen laag. Op het terrein buiten de gebouwen vinden behalve wandelactiviteiten, kleinschalige groenteteelt en parkeren, geen activiteiten plaats.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Ecologie

Voor het onderhavige bestemmingsplan geldt dat dit plan het karakter heeft van een beheerplan. Dit betekent dat de bestaande bestemmingen, bebouwing en functies, in het gebied gehandhaafd worden en overeenkomstig de huidige situatie geregeld worden in het bestemmingsplan. Om deze redenen is er geen noodzaak om ecologisch onderzoek uit te voeren. In de paragraaf 3.3 Natuur en landschap zijn de bestaande natuurwaarden nader beschreven. Het plangebied zelf maakt géén onderdeel uit van de EHS.

Indien er bouwwerkzaamheden plaatsvinden op het MERU terrein, welke mogelijk effect hebben op het Natura2000 gebied, dan is een voortoets nodig op grond van de Nb-wet.

4.2 Geluidhinder

Algemeen

Bij het aspect geluid in het bestemmingsplan gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van aan de ene kant bronnen van geluid (zoals industrie, spoor- en wegverkeer) en aan de andere kant bestemmingen die een zekere mate van rust behoeven (zoals woningen en ziekenhuizen).

In het kader van de Wgh is voor het beheersgerichte deel van het bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek noodzakelijk omdat er geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt.

Railverkeerslawaai

In de directe omgeving is een spoorlijn gelegen, de zogenaamde IJzeren Rijn. Dit (historisch) railtraject valt onder de zogenaamde "dunne spoorlijnen". Dit houdt in dat binnen een afstand van 75 meter geluidsgevoelige bestemmingen die niet worden afgeschermd een (fictieve) geluidsbelasting hebben van meer dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB(A). Binnen een afstand van 75 meter van deze spoorlijn is het bestemmingsplantechnisch dus niet mogelijk nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te realiseren.

Het plangebied is op meer dan 75 meter afstand gelegen.

Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan maakt nu geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve wordt in het kader van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Nieuwe ontwikkelingen binnen de geluidszone(s) van zoneplichtige wegen dienen, indien van toepassing, getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.

Industrielawaai

Er zijn geen bedrijventerrein of andere geluidproducerende objecten in de nabijheid van het plangebied gelegen. Het bestemmingsplan maakt nu geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve wordt in het kader van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Het plangebied is midden in een stiltegebied gelegen.

4.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkeling spelen luchtkwaliteit en het begrip goede ruimtelijke ordening een grote rol. Door een project mogen de normen voor luchtkwaliteit niet overschreden worden of, in geval van een bestaande overschrijding, niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Voor consoliderende plannen geldt dat er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk worden gemaakt, die leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderzoek naar luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

Nieuwe Wet luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als "Wet luchtkwaliteit". Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende "Besluit luchtkwaliteit 2005" ingetrokken. In de "Wet luchtkwaliteit" zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: "Niet in betekenende mate" (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling "Beoordeling luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In de NSL is de nibm ("niet in betekende mate") 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Momenteel zijn er met betrekking tot luchtkwaliteit geen knelpunten. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve behoeft in het kader van de nieuwe bestemmingsplannen geen onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient, indien van toepassing, een onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.

4.4 Externe Veiligheid

Beleid

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor stationaire bronnen zijn vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen. De richtlijnen voor transport zijn vastgelegd in de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen en de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen. In de hiervoor genoemde besluiten worden normwaarden gegeven voor twee verschillende typen risico's; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de hoeveelheid en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico is een kans van één op de miljoen per jaar (10-6 per jaar). Binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn kwetsbare objecten niet toegestaan.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt zowel bepaald door de mogelijke ongevallen en de bijbehorende ongeval-frequentie als het aantal aanwezigen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde. Het bevoegd gezag bepaalt zelf of zij een groepsrisico in een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

De Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen geeft aan dat bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een toename van het groepsrisico, de verantwoordingsplicht moet worden doorlopen. De officiële tekst uit de Circulaire luidt:

'Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. Het betrokken bestuursorgaan (het bevoegd gezag) moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen.'

In het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen is het volgende opgenomen over de verantwoordingsplicht:

'Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord.'

Tot slot schrijft het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen dat bij elk ruimtelijk besluit binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van een stationaire risicobron, de verantwoordingsplicht moet worden doorlopen.

Risico-inventarisatie

In de omgeving van het plangebied zijn géén risicovolle objecten aanwezig. Het ruimtelijk besluit laat geen risicovolle inrichting toe. Externe veiligheid levert daarom geen belemmeringen op voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0021.jpg"

Uitsnede Risicokaart (risicokaart.nl)

4.4.1 Elementen verantwoordingsplicht groepsrisico

Verschillende stappen

Voor de vaststelling van het bestemmingsplan moeten de stappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico worden doorlopen. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en richt zich op het behoud van de al gerealiseerde functies. De verantwoording heeft daardoor een ander karakter dan bij de realisatie van nieuwe functies of de uitbreiding van bestaande functies.

Personendichtheid in invloedsgebied

Er zijn geen risicobronnen gelegen in en nabij het plangebied. Het aantal personen in het plangebied neemt op basis van deze actualisatie van het bestemmingsplan niet toe.

Mogelijkheden voor hulpverlening

Voor de beschouwing van de mogelijkheden voor hulpverlening is een onderscheid gemaakt tussen de bereikbaarheid van het plangebied, in het plangebied en de bereikbaarheid van de risicobron.

De bereikbaarheid van het plangebied is voldoende en zal niet wijzigen naar aanleiding van dit bestemmingsplan. De bereikbaarheid rondom de risicobron moet ook tweezijdig zijn. Dit is voornamelijk voor de ontvluchting van de personen in dat gebied. De vluchtwegen dienen een andere route aanrijdroute voor brandweervoertuigen. In de huidige situatie zijn er voldoende vluchtwegen voorhanden zonder dat de hulpdiensten worden gehinderd.

De bereikbaarheid van de risicobron is voor de bronbestrijding essentieel. Zonder deze bereikbaarheid kan de brandweer niet optreden bij een risicobron. Deze is niet aan de orde en zal ook niet veranderen naar aanleiding van dit bestemmingsplan.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van aanwezigen

Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:

  • De mate waarin de gebiedsinrichting de zelfredzaamheid bevordert.
  • De mogelijkheid om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario.

In het plangebied bevinden zich vooral zelfredzame personen. Het gebied is verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen.

Mogelijke risicoverlagende maatregelen

Het treffen van bronmaatregelen is niet aan de orde.

Brandweeradvisering en verantwoording

Het brandweeradvies maakt onderdeel uit van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Voor de verantwoording worden daarnaast nut en noodzaak en overige belangen afgewogen. De brandweer hanteert voor het advies een effectbenadering waarbij zij ervan uitgaat dat een calamiteit plaatsvindt.

Dit bestemmingsplan zal in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) worden voorgelegd aan de brandweer.

4.5 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie.

Op het moment dat een functiewijziging plaatsvindt (van een minder gevoelige naar een gevoelige functie zoals wonen), moet altijd een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Afhankelijk van de zwaarte van de ingreep kan mogelijk volstaan worden met een Vooronderzoek ingevolge de NEN 5725.

Omdat het een consoliderend bestemmingsplan betreft, is er geen sprake van grootschalige functieverandering. Tevens maakt het bestemmingsplan geen extra bouwmogelijkheden ten opzichte van het bestaande bestemmingsplan mogelijk. Een bodemonderzoek is daarom niet nodig.

4.6 Waterhuishouding

4.6.1 Algemeen

In artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat in de toelichting op een bestemmingsplan wordt beschreven hoe in een plan wordt omgegaan met de waterhuishouding. In het bestemmingsplan moet een verantwoording komen te staan hoe het onderwerp water is verwerkt in het bestemmingsplan. Het is verplicht om in het bestemmingsplan de watertoets op te nemen.

4.6.2 Beleidsuitgangspunten

In onderstaande paragraaf wordt het huidige provinciaal, waterschaps en gemeentelijk waterbeleid beschreven.

Provincie

Provinciaal ontwikkelingsplan

Veranderingen in het stedelijk gebied worden zover mogelijk ingevuld, met inachtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering, en ecologisch water. Waar nodig wordt hier, door herstructurering, de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd.

Ter bescherming van de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening zijn op grond van de bevoegdheid van de provincie vanuit de Wet Milieubeheer beschermingsgebieden (waterwingebieden, grondwater-beschermingsgebieden, boringsvrije zone) aangewezen. Als wijzigingen in deze gebieden plaatsvinden moet er rekening gehouden worden met extra regelgeving. In de beschrijving van de huidige situatie worden deze gebieden meegenomen.

Waterschap Roer en Overmaas

Watertoets

De watertoets is een procesinstrument dat inhoudt dat de waterbeheerders van begin af aan betrokken zijn bij het ruimtelijk proces. Ingrepen moeten conform de eisen van de waterbeheerders ontworpen worden. Afwijkingen hierop dienen te worden beargumenteerd en mitigerende maatregelen kunnen noodzakelijk zijn. Aangezien dit een beheerplan betreft, hoeft dit plan niet ter toetsing te worden voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap Roer en Overmaas. Gezien de onlangs opgestelde notitie "Water in ruimtelijke plannen", worden de bestemmingsplannen in het kader van het vooroverleg wel naar het Waterschap gestuurd ter controle van de manier waarop waterhuishoudkundige objecten zijn opgenomen.

Notitie taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas

Waterschap Roer en Overmaas heeft in december 2009 een notitie bestuurlijk vastgesteld, waarin staat onderbouwd hoe het waterschap haar taakinvulling voor het watersysteem ziet. Hierbij heeft het waterschap nieuwe normen voor de compensatie voor de toename van het verharde oppervlak benoemd. De compensatie voor de toename van het verharde oppervlak heeft als doel dat nieuwe ontwikkelingen geen (water)problemen veroorzaken in andere tijden of op andere plaatsen. Het hemelwater wordt opgevangen in buffers waar het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.

Bij nieuwe ontwikkelingen heeft het waterschap als doel om 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om dit te bereiken zonder te vaak overlast te veroorzaken dient voldoende opvangcapaciteit aanwezig te zijn voor een neerslaggebeurtenis van eens per 25 jaar (T=25). Dit is in het beheersgebied van waterschap Roer en Overmaas 35 mm in 45 minuten. Daarnaast wordt getoetst of een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100) geen wateroverlast veroorzaakt. T=100 komt overeen met 45 mm in 30 minuten. Voor de leegloop van de buffers wordt de regel gehanteerd dat ze in principe binnen 24 uur geledigd zijn en weer beschikbaar zijn voor een volgende neerslaggebeurtenis. Wanneer de buffer voorzien is van een afvoer naar oppervlaktewater, dient de afvoercapaciteit te zijn afgestemd op de afvoercapaciteit van het ontvangende oppervlaktewater.

Gemeente

Gemeentelijk rioleringsplan (GRP)

Bij de inzameling en het transport van afvalwater van nieuwe bebouwing wordt in eerste instantie alleen het huishoudelijk afvalwater ingezameld. Het ambitieniveau voor niet aankoppelen bij nieuwbouw is hoog. Binnen de gemeente Roerdalen wordt bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw het hemelwater alleen in het uiterste geval via de riolering afgevoerd. Schoon- en vuilwaterstromen worden volledig gescheiden.

Al het vuile afvalwater zal aangeboden worden aan de RWZI ter zuivering. Gestreefd wordt het schoon regenwater in het watersysteem te behouden en niet af te voeren via de keten (het riool).

Te allen tijde streeft de gemeente ernaar om het schone regenwater in het plangebied vast te houden (retentievoorziening) of vertraagd af te voeren naar open water.

In het GRP zijn voorwaarden voor het afkoppelen en infiltreren van hemelwater opgenomen.

Deze worden middels dit GRP als beleidsuitgangspunten vastgelegd:

  • Bij uitbreidingen zal te allen tijden overleg worden gepleegd met gemeente, waterbeheerder en initiatiefnemer via de watertoets, waarbij gestreefd wordt geen overstorting op het gemengde stelsel te laten plaatsvinden. Voor projecten met een bestemmingsplanwijziging is de watertoets zelfs een wettelijke verplichting.
  • In nieuwbouwwijken is afkoppelen verplicht. Dit zal moeten worden vastgelegd in de waterparagraaf van het bestemmingsplan. Gestreefd wordt dit te realiseren binnen hetzelfde stroomgebied.
  • Bij herinrichting van de openbare ruimte wordt de afweging gemaakt of afkoppelen mogelijk is op basis van activiteiten in de ruimte, bodemgesteldheid, et cetera.
  • Bij het verlenen van bouwvergunningen wordt nieuw dakoppervlak niet op de (gemengde) riolering aangesloten, conform de bouwverordening.
  • Infiltratievoorzieningen/afkoppelriolen worden zodanig gedimensioneerd dat woningen in de toekomst kunnen aansluiten.
  • Bewoners worden vooralsnog niet verplicht tot afkoppelen van bestaande verharding.
  • Een infiltratievoorziening dient te voldoen aan T=25 jaar (31 mm in 45 minuten) bij een uitbreiding groter dan 1.000 m2, waarna overstorting mag plaatsvinden naar het gemeentelijke riool of voorziening. Betreft het echter een plan van minder dan 1.000 m2 verhard oppervlak, dan kan worden volstaan met een infiltratieberging van 30 mm zonder een vooronderzoek, waarna naar het gemeentelijk riool kan worden overgestort.
  • Bij een overstort op oppervlaktewater wordt geconformeerd aan de uitgangspunten van Waterschap Roer en Overmaas inzake de infiltratievoorzieningen, zoals opgenomen in de notitie "Regenwater schoon naar beek en bodem:" van de gezamenlijke Limburgse waterbeheerders.

4.6.3 Huidige situatie

Door middel van het rapport Water in ruimtelijke plannen versie 2.0 (14 juli 2010) dat is opgesteld door waterschap Roer en Overmaas, is in deze paragraaf geïnventariseerd of het plangebied binnen voor het bestemmingsplan relevante zones liggen.

Hierna volgt een omschrijving waarbij wordt ingegaan op de onderdelen 'oppervlaktewater', 'grondwater' en 'riolering'.

Middels het digitale watertoetsloket is een toets gedaan naar relevante invloedszone binnen het plangebied. In de volgende afbeelding is de kaartanalyse weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01_0022.jpg"

Oppervlaktewater

In het plangebied is sprake van beperkt oppervlaktewater in de vorm van een vijver. Deze is in particulier eigendom en behoort bij het complex.

het plangebied maakt onderdeel uit van een kwetsbaar watersysteem. Het betreft een Vogel- en Habitatrichtlijn gebied met hydrologisch gevoelige natuurwaarden ("hydrologisch gevoelige VHR-gebied" ). Dit zijn de natte natuurparels die voorrang hebben bij herstel van natuurwaarden en zijn van (inter)nationaal belang.

voor het overige is het plangebied niet gelegen binnen invloedszones van erosie, drinkwater, zuiveringstechnische werken, primaire wateren of waterkeringen.

Grondwater

Het plangebied is niet gelegen binnen een boringsvrijezone of ander grondwaterbeschermingsgebied.

Riolering

Voor bestaande bebouwing geldt dat al het afvalwater aan de grens van het perceel aangeboden wordt waar het aangesloten is op de gemeentelijke persriolering. In de directe nabijheid zijn geen rioolwater transportleiding gelegen.

4.6.4 Toekomstige situatie

Er vinden geen grootschalige ontwikkelingen plaats in het kader van dit bestemmingsplan, daarmee is de toekomstige situatie gelijk aan de huidige situatie.

Omgang met hemelwater in de toekomst

Het plangebied bestaat uit een bestaand bebouwd en gerioleerd gebied. Hieraan zijn geen grootschalige wijzigingen voorzien. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getracht zoveel mogelijk de uitgangspunten van een duurzaam stedelijk waterbeheer te volgen. Daarbij wordt voorkomen dat de nieuwe ontwikkeling problemen veroorzaakt in andere tijden, op andere plaatsen en in andere compartimenten. Dit geldt zowel voor waterkwaliteit als waterkwantiteit. Daarbij is de gebruikelijke voorkeursvolgorde gevolgd: hergebruik –infiltratie in de bodem – bergen en vertraagd afvoeren – afvoeren naar oppervlaktewater dan wel riolering. Hergebruik van hemelwater kan op kleinschalig niveau door bijvoorbeeld het gebruik van regentonnen. Voor grootschaligere projecten kan gedacht worden aan een grijswatersysteem. Per project dient bekeken te worden of hergebruik zinvol, haalbaar en wenselijk is.

Nieuwe ontwikkelingen dienen voorzien te zijn van een hemelwatervoorziening die voldoet aan de eisen van waterschap Roer en Overmaas. Deze zijn vastgelegd in de “Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas” van 24 november 2009. Cornform de eisen van waterschap Roer en Overmaas dient het water tot een neerslaggebeurtenis van eens per 25 jaar (T=25, 35 mm in 45 minuten) gecompenseerd te worden. Een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100, 45 mm in 30 minuten) mag geen wateroverlast veroorzaken ter plaatse van bebouwing. Het waterpeil in de hemelwatervoorziening mag stijgen tot aan maaiveld. De hemelwatervoorziening dient binnen 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een volgende regenbui.

Wateroverlast

Wateroverlast dient voorkomen te worden door de hemelwatervoorzieningen zo in te richten dat hier ruimte is om T=100 op te vangen. De hemelwatervoorziening is altijd voorzien van een vertraagde leegloop en een noodoverloop naar oppervlaktewater of de riolering. Daarnaast worden de vloeren van de bouwblokken minimaal 0,2 m hoger aangelegd dan het omliggend maaiveld. Zo wordt wateroverlast ter plaatse van de bebouwing door afstromend hemelwater tijdens intensieve neerslaggebeurtenissen voorkomen.

Waterkwaliteit

Het water dat van daken af stroomt, is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is dan ook niet noodzakelijk. Hemelwater dat afstroomt van parkeervoorzieningen en toegangswegen kan vervuild zijn met olie, PAK of zware metalen. Dit water dient dan ook via een zuiverende voorziening, bijvoorbeeld een bermpassage, te worden geleid voordat het water afgevoerd wordt naar oppervlaktewater of riolering.

Het gebruik van uitloogbare materialen (lood, koper, zink) is echter niet toegestaan om de waterkwaliteit te bewaken. Daarnaast worden strooizout en chemische onkruidbestrijding niet of met mate gebruikt.

4.6.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit betekent dat de huidige situatie wordt vastgelegd, zonder grootschalige ontwikkelingen. Daar waar mogelijk en gewenst zal ruimtelijke en functionele ontwikkelruimte worden gegeven voor zover de ruimtelijke kwaliteit van de gebieden behouden blijft of versterkt wordt.

Daarbij dient bij een dergelijk mogelijk inititatief opnieuw geinventariseerd worden wat dit betekent voor de waterhuishouding ter plaatse op basis van de uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 4.6.4 Toekomstige situatie.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

In het bestemmingsplan zijn regels gesteld met betrekking tot bestaande bedrijvigheid en nieuwe bedrijvigheid welke zich, ter plaatse van deze bestaande bedrijvigheid, mag vestigen. In beide gevallen dient bezien te worden of deze bedrijvigheid geen belemmerende werking heeft op de bestaande woningen in en buiten het plangebied. Om te bepalen of bepaalde nieuwe bedrijven in het plangebied vanuit het oogpunt van milieuhinder toelaatbaar zijn, is voor de eerste toetsing in het bestemmingsplan en voor de zonering van het terrein, gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze Staat is gebaseerd op de "lijst van bedrijfstypen" uit de herziene uitgave 2009 van de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" van de VNG. Het vormt een eerste toets of vestiging van een bedrijf van een bepaald bedrijfstype toelaatbaar is.

De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of de milieuvergunningen bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en derhalve al dan niet toelaatbaar is. Voor een consoliderend plan geldt dat er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk worden gemaakt. Bestaande bedrijven worden opgenomen met een passende bestemming (eventueel met milieucategorieën).

4.8 Geur

In september 2008 is voor de gemeenten Echt-Susteren, Roerdalen en Maasgouw een gebiedsvisie in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij opgesteld. Deze is op 17 december 2009 vastgesteld. Daarin is onderzocht in hoeverre er in de gemeenten aanleiding is om de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij aangepast vast te stellen.

Er is geen sprake geurcontouren in of rondom het plangebied. Het aspect geur is derhalve niet van toepassing.

4.9 Straalpaden, Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied zijn geen kabels, leidingen of straalpaden gelegen.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Algemeen

Alle bestaande functies en bebouwing worden zoveel mogelijk als zodanig bestemd. Uitgangspunt voor de regeling is enerzijds de bestaande rechten uit de vigerende plannen en anderzijds de feitelijke situatie.

De wijze van bestemmen volgt uit het gemeentelijke handboek en de standaardregels. Dit is vastgelegd in de nota van uitgangspunten die is opgesteld in het kader van (oa) dit bestemmingsplan. Zie 5.4 Artikelgewijze toelichting voor de plansystematiek.

De uit de beleidsbeschrijving (Hoofdstuk 2 Beleidskader) en gebiedsanalyse (Hoofdstuk3 Ruimtelijke en functionele aspecten en Hoofdstuk 4 Milieuaspecten) voortvloeiende gegevens vormen belangrijke randvoorwaarden van het gemeentelijke ruimtelijke ordeningsbeleid met betrekking tot het plangebied "Vedische Universiteit".

Het op te stellen bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling die in het gebruik door burgers en door de gemeente voldoende flexibiliteit biedt, maar binnen duidelijke juridische kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het geding komt. Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, verbeelding en toelichting. Op de juridische regeling wordt in paragraaf 5.4 Artikelgewijze toelichting dieper ingegaan.

In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan. De juridische regeling bestaat uit een Verbeelding en de Planregels. Deze onderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd gezamenlijk geraadpleegd en gelezen te worden.

5.2 Verbeelding

Op de (zowel analoge als digitale) verbeelding, met IMRO-ID: NL.IMRO.1669.BPVeduni-VG01 is de bestemmingen van het plangebied weergegeven. Deze bestemming is gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling. Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2008) als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2008 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan. Voor het rijksmonument St. Ludwig is de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie opgenomen.

5.3 Planregels

Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven. In het Bro zijn standaarden opgenomen voor de planregels van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling, naast deze regelingen beschikt de gemeente Roerdalen over een handboek bestemmingsplannen, dat voorziet in een set standaardregels.

Alvorens te starten met het opstellen van de planregels is een analyse van het handboek gemaakt, waarin de uitgangspunten zijn vastgelegd. Daarnaast heeft er een inventarisatie en analyse van het plangebied plaatsgevonden en zijn er beleidskeuzes gemaakt. Dit heeft geresulteerd in een Nota van uitganspunten, die de basis vormt voor het op te stellen bestemmingsplan.

In paragraaf 5.4 is een artikelgewijze toelichting opgenomen.

5.4 Artikelgewijze Toelichting

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en slotregels.

Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.

Inleidende regels

Begrippen, hierin worden de in de planregels gebezigde begrippen gedefinieerd verklaard om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

Wijze van meten, dit artikel geeft aan op welke manier het meten moet plaatsvinden.

Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan bestaat uit een bestemming, namelijk de bestemming 'Maatschappelijk' dit artikel is opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving waarin is weergegeven waarvoor de gronden zijn bestemd;
  • bouwregels waarin regels zijn gesteld ten aanzien van bestaande en nieuwe bouwwerken;
  • specifieke gebruiksregels, waarin een aantal verboden gebruiken is opgenomen;
  • omgevingsvergunning, in verband met de gedeeltelijke ligging in de EHS.

Zoals ook reeds opgemerkt in paragraaf 1.4 wordt als gevolg van onderhavige actualisatie van het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied van de "Vedische Universiteit" ook de op 5 september 2006 verleende vrijstelling tot maximaal 20% van de maatvoering (m²'s), overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan "Vedische Universiteit Vlodrop" ook meegenomen in het nu voorliggende bestemmingsplan en wel in artikel 3.2.1 van de regels.

Waar het vigerende bestemmingsplan "Vedische Universiteit" uit gaat van een maximale bebouwingsoppervlakte van 17.000 m², waarvan 4.000 m² met een maximale bouwhoogte van 30 meter en 2.600 m² met een maximale bouwhoogte van 25 meter, is, als gevolg van de vrijstelling in het voorliggende bestemmingsplan in artikel 3.2.1 van de regels de volgende maatvoering opgenomen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. b. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte', met dien verstande dat voor een bebouwde oppervlakte van maximaal:
    1. 1. 4.800 m² een bouwhoogte van maximaal 30 meter is toegestaan;
    2. 2. 3.120 m² een bouwhoogte van maximaal 25 meter is toegestaan;
    3. 3. 125 m² een bouwhoogte van maximaal 35 meter is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - toren';
  3. c. de maximale bebouwingsoppervlakte bedraagt 20.400 m².

Naast de bestemming 'Maatschappelijk' kent het bestemmingsplan ook een dubbelbestemming, namelijk 'Waarde - Cultuurhistorie', die toeziet op het aanwezige rijksmonument, het voormalige College. Voor de expositietoren is een aanduiding opgenomen met een maximale hoogte van 35 meter. De toren is gesitueerd op circa 40 meter van de gevel van het beschermde voormalige College St. Ludwig.


Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling zorgt ervoor dat oprichting van bouwwerken niet mogelijk is indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het bijbehorende perceel niet meer zal voldoen c.q. in grotere mate zal gaan afwijken van het bestemmingsplan.

Algemene bouwregels

In deze regels worden aanvullende bepalingen gesteld ten aanzien van zowel bestaande maatvoering als maatvoering die afwijkt.

Algemene gebruiksregels

Algemene gebruiksregels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken; bepalingen omtrent strijdig gebruik.

Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsregels voor Burgemeester en Wethouders om afwijkingen te verlenen ten aanzien van:

  • een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen, mits de grens of grenzen met niet meer dan 2 meter worden overschreden;
  • het organiseren van evenementen, die voldoen aan de in het gemeentelijk beleid vastgelegde uitgangspunten en waarvoor door het bevoegde gezag de vereiste vergunning is afgegeven.

Overgangs- en slotregels


Overgangsrecht

Dit artikel omvat het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en het gebruik van de gronden.

Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels aan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een beheerplan. Het plan heeft in hoofdzaak tot doel een actueel, uitvoerbaar en handhaafbaar planologisch-juridisch kader te bieden voor de Maharishi Vedische Universiteit.

Er worden geen nieuwe ontwikkelingen geregeld, die financieel onderbouwd moeten worden. Daar waar in de toekomst bouwplannen zullen worden gerealiseerd, zal door middel van een economische paragraaf moeten worden onderbouwd of het plan uitvoerbaar is en hoe dit wordt gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

7.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:

  • Provincie Limburg
  • Waterschap Roer en Overmaas
  • VROM
  • Regionale brandweer

7.3 Inspraakprocedure

Van 10 april tot 22 mei 2012 heeft het voorontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken ter inzage gelegen bij de gemeente Roerdalen. Er zijn 2 schriftelijke vooroverlegreacties en 3 schriftelijke inspraakreacties binnengekomen op het voorontwerp bestemmingsplan. De inspraaknota is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

7.4 Zienswijzen

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage ligt, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar kan maken.

Het ontwerp bestemmingsplan "Vedische Universiteit" heeft van 23 oktober t/m 3 december 2012 gelegen. Er zijn vier zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en van commentaar voorzien in de nota zienswijzen die als bijlage 2 is bijgevoegd. De resultaten van de zienswijzen zijn in het vastgestelde bestemmingsplan verwerkt.

Bijlage 1 Inspraaknota

Bijlage 1 Inspraaknota

Bijlage 2 Nota Zienswijzen

Bijlage 2 Nota zienswijzen