KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Natuur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 7 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing
1.3 Huidige Planologische Regelingen
1.4 Overzicht Onderzoeken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusies Beleidskader
Hoofdstuk 3 Planuitgangspunten
3.1 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
3.2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Flora- En Fauna
4.3 Bodem
4.4 Water
4.5 Verkeer, Geluid, Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid - Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Plantoelichting, Verbeelding En Regels
5.3 Planregels
5.4 Verbeelding
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 1 Compensatieovereenkomst
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Reacties Vooroverleg

Compensatiegronden zandwinning Gasselterveld

Bestemmingsplan - gemeente Aa en Hunze

Vastgesteld op 24-10-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Compensatiegronden zandwinning Gasselterveld' van de gemeente Aa en Hunze;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01 met de bijbehorende regels;

1.3 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.4 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.5 landschapswaarden

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 peil:

het peil overeenkomstig de Bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de Bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de aanleg en het behoud van bos;
  2. b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden;
  3. c. behoud, herstel en bescherming van houtopstanden;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    2. 2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    3. 3. het aanbrengen van drainage;
    4. 4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport -, energie - en/of communicatieleidingen;
    5. 5. het dempen en/of graven van watergangen.
  2. b. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. c. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in a. kan slechts worden verleend, indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende en aantoonbaar archeologisch en ecologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of natuurlijke en landschappelijke waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden;
  2. b. waterhuishoudkundige doeleinden.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    2. 2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    3. 3. het aanbrengen van drainage;
    4. 4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport -, energie - en/of communicatieleidingen;
    5. 5. het dempen en/of graven van watergangen.
  2. b. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. c. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in a. kan slechts worden verleend, indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende en aantoonbaar archeologisch en ecologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of natuurlijke en landschappelijke waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht Bouwwerken

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

6.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 6.1voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 6.1 met maximaal 10%.

6.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 6.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 7 Overgangsrecht Gebruik

7.1 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 7.1is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanCompensatiegronden zandwinning Gasselterveld.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op verzoek van Zandzuigbedrijf Gasselte BV is in 2006 het bestemmingsplan ''Zandwinning Gasselterveld' vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van de zandwinlocatie Gasselterveld planologisch mogelijk.

De uitbreiding van de zandwinlocatie is gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Daarom is een compensatie verplicht van twee hectare voor iedere hectare nieuw te ontzanden bosgebied. Dit is vastgelegd in de overeenkomst 'natuurcompensatie in verband met uitbreiding zandwinning Gasselterveld'. Voor de 16 hectare te ontgronden gebied moet 32 hectare bos en natuur terugkomen. De helft hiervan zal worden aangeplant met nieuw bos. De andere helft wordt ingericht als natuurgebied. Het inrichten van deze compensatiegronden is grotendeels in dit bestemmingsplan planologisch geregeld. Twee percelen worden met een wijzigingsplan bestemd.

1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0001.png"

1.3 Huidige Planologische Regelingen

Binnen de grenzen van het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen vigerend:

  • Bestemmingsplan 'Buitengebied Rolde', vastgesteld d.d. 16-12-1997 en goedgekeurd d.d. 30-06-1998;
  • Bestemmingsplan 'Buitengebied Gasselte', vastgesteld d.d. 22-11-1993 en goedgekeurd d.d. 28-06-1994;
  • Bestemmingsplan 'Buitengebied Anloo', vastgesteld d.d. 29-10-1998 en goedgekeurd d.d. 18-05-1999.

Het plangebied beslaat 18 percelen grond. In het geval van 14 percelen past de toekomstige ontwikkeling niet binnen de huidige bestemming. In 2 gevallen is de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. In de overige 2 gevallen is de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft de volgende percelen zoals aangegeven in onderstaande tabel en overzichtskaartjes.

Volgnr. Vml. Gem. Sectie Nummer Bestemmingsplan Best. nieuw (opp. = m2) Opmerkingen
1. Rolde T 2769 BG Rolde 'agrarisch gebied' N 51080
2. Rolde T 2209 BG Rolde 'agr. gebied met hoge l. en n. waarden' N 4000
B 12560
3. Rolde T 1925 BG Rolde 'agr. gebied met hoge l. en n. waarden' N 39110
4. Rolde T 160 (ged.) BG Rolde 'agr. gebied met hoge l. en n. waarden' B 20000
5. Rolde X 338 BG Rolde 'agr. gebied met l. en n. waarden' N 14078
6. Rolde X 335 BG Rolde 'agr. gebied met l. en n. waarden' N 37101
7. Rolde X 454 BG Rolde 'agr. gebied met l. en n. waarden' N 16029
8. Rolde X 453 BG Rolde 'agr. gebied met l. en n. waarden' N 11922
9. Rolde X 452 BG Rolde 'agr. gebied met l. en n. waarden' N 7791
10. Rolde (RDE) X 331 BG Rolde 'agr. gebied met l. en n. waarden' N 6245
11. Rolde X 690 BG Rolde 'agr. gebied met l. en n. waarden' N 35873
12. Gasselte I 925 BG Gasselte 'agr. gebied met l. waarde, kleinschalig landschap' N 2267
13. Gasselte (GST) I 638 BG Gasselte 'agr. gebied met l. waarde, kleinschalig landschap' N 17651
14. Rolde X 300 BG Rolde 'agr. gebied met l. en n. waarden' - Wijziging naar 'bos' mogelijk B 68285 wijzigings-
bevoegdheid
15. Rolde X 301 BG Rolde 'agr. gebied met l. en n. waarden' - Wijziging naar 'bos' mogelijk B 28751 wijzigings-
bevoegdheid
16. Anloo (ALO) X 57 en 58 (ged.) BG Anloo 'agr. gebied met l. en n. waarden' B 20000
17. Rolde T 163 (ged.) BG Rolde 'bos' B 12000 al bestemd als bos
18. Gasselte E 816 en 830 (ged.) BG Gasselte 'bos' B 7000 al bestemd als bos

Het bestemmingsplan wijzigt de bestemming van onderstaande percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0003.png"

1.4 Overzicht Onderzoeken

Voor de totstandkoming van het plan 'Compensatiegronden zandwinning Gasselterveld' zijn onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan zijn verwoord. Dit betreft de volgende rapportages:

  • Archeologisch bureauonderzoek, Grontmij d.d. 26 april 2010;
  • Archeologisch veldonderzoek, Grontmij d.d. 26 april 2010;
  • Flora- en fauna, Buro Bakker d.d. 6 april 2010.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is aandacht besteed aan het voor dit bestemmingsplan relevante rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is vervolgens een beschrijving van het plan gegeven. In hoofdstuk 4 is aandacht besteed aan de milieuaspecten en de daaraan verbonden onderzoeken. In hoofdstuk 5 is ingegaan op de juridische vormgeving waarna in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid aan de orde komt. Tot slot is hoofdstuk 7 gewijd aan de inspraak en het overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid opgenomen.

2.2 Rijksbeleid

Nota ruimte

In de Nota Ruimte, die in april 2004 is verschenen, zijn door de ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. In de Nota Ruimte zijn het beleid uit de Structuurvisie Groene Ruimte 2 en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid uit de Vijfde Nota over de ruimtelijke ordening meegenomen.

De Nota ruimte benoemd de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De rol van het rijk is het aangeven van het planologisch regime binnen de EHS en de mogelijkheden voor ontwikkelingen. Het Rijk legt de verantwoordelijkheid voor de begrenzing en het realiseren van de EHS bij de provincies.

EHS

In het Natuurbeleidsplan (Ministerie van LNV, 1990) is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) voor het eerst geïntroduceerd als een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. De EHS moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen.

De EHS, de Vogel- en habitatrichtlijngebieden en de gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet, zijn in de Nota Ruimte aangeduid als beschermde gebieden. Voor deze beschermde gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden en een 'nee-tenzij'-regime. Het ruimtelijk beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van deze wezenlijke kenmerken en waarden, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de medebelangen die in het gebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0004.png"

2.3 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie, die in juni 2010 is vastgesteld, is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe.De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma’s en plannen.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode ná 2020.

Natuur neemt in deze omgevingsvisie een dubbelrol in. Natuur is zowel een kernkwaliteit als een te ontwikkelen functie. De bestaande natuur binnen de Ecologisch Hoofdstrctuur (EHS) wordt beschouwd als een kernkwaliteit. Binnen gebieden met de functie Natuur staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie Natuur voorop. Daarbij gaat het om het behouden, herstellen en ontwikkelen van natuurwaarden.

De beekdalen zijn belangrijke verbindingen in de EHS. In een aantal beekdalen is in een langjarig proces een omslag gemaakt van landbouw naar natuur of zijn landbouw en natuur verweven. In andere beekdalen is landbouw de primaire functie, zoals in de Oude Vaart, het Schoonebeekerdiep en benedenstroomse delen van Loo- en Drostendiep en Wold Aa.

Daarnaast zijn er enkele locaties in de beekdalen waar kansen worden gezien voor een versterkte inzet op natuur, zoals Groote Diep, Amerdiep, Drentsche Aa en de bovenloop van het Deurzerdiep. In de komende periode wordt nader onderzocht wat de mogelijkheden zijn. Dit geldt ook voor het ‘Hart van Drenthe’, waar verschillende bovenlopen van beken samenkomen (globaal het gebied Nieuw Balinge, Schoonloo en Odoorn).

Natuurbeheerplan Drenthe, versie 2012

Het Natuurbeheerplan is vastgesteld op 20 september 2011 op basis van art. 2.1 van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer. Het natuurbeheerplan is tevens vastgesteld op basis van art. 13 van de Subsidieregeling Natuurbeheer Drenthe (SND) voor de nieuw begrensde gebieden “nieuwe natuur”. Het natuurbeheerplan is in deze te beschouwen als Gebiedsplan.

De basis voor het natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Dit is een nieuwe, uniforme en sterk vereenvoudigde “natuurtaal” die in gemeenschappelijk overleg tussen beheerders en de overheid (Interprovinciaal Overleg en het ministerie van LNV) tot stand is gekomen. De Index Natuur en Landschap bestaat uit de onderdelen natuur, agrarische natuur en landschapselementen. In de Index worden verder drie niveaus onderscheiden: doelen voor de sturing op natuur en natuurkwaliteit, beheertypen voor de begrenzing op kaart en de subsidieverlening en beheervoorschriften als instrument om de doelen te bereiken.

De Index Natuur en Landschap is het instrument voor de sturing van natuurdoelen door de overheid, voor de financiering van het natuur- en landschapsbeheer en voor monitoring. De index is daarnaast van groot belang voor een goede afstemming tussen beheerders onderling en tussen beheerders en overheden.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie 2020, Aa en Hunze Buitengewoon!

Deze toekomstvisie zet de strategische koers uit voor de gemeente Aa en Hunze voor de komende tien jaar. De Toekomstvisie 2020 geeft richting aan het handelen van de gemeente. De visie vormt de basis voor het verder vormgeven aan de ontwikkeling van Aa en Hunze, samen met bewoners, bedrijven en maatschappelijke instanties. Op 16 december 2009 is de Toekomstvisie 2020 raadsbreed door de gemeenteraad vastgesteld.

Leidend beginsel voor de verdere ontwikkeling van het buitengebied van Aa en Hunze is de landschappelijke kwaliteit. Behoud van wat er is, is essentieel. Door nieuw landschap wordt het er mooier en robuuster op. Robuuste landschappen kunnen tegen een stootje en bieden ruimte voor ontwikkeling zonder dat het de ruimtelijke kwaliteit teniet doet. De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk nieuw project – klein of groot – bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.

2.5 Conclusies Beleidskader

Zowel op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau is het inrichten van de compensatiegronden beleidsmatig verankerd.

Hoofdstuk 3 Planuitgangspunten

3.1 Randvoorwaarden En Uitgangspunten

In 2006 is de uitbreiding van de zandwinlocatie Gasselterveld planologisch mogelijk gemaakt. Aangezien deze locatie is gelegen in de EHS dient de ontgronding gecompenseerd te worden. Dit is vastgelegd in de overeenkomst 'natuurcompensatie in verband met uitbreiding zandwinning Gasselterveld' op basis van compensatieafspraken die in de werkgroep zijn gemaakt. Het te ontgronden gebied dient gecompenseerd te worden met een factor 2, waarvan 50% inheems bos en 50% nader te bepalen natuurontwikkeling .Tot op heden is in totaal 16 ha ontgrond. De oppervlakte natuurcompensatie komt op een totaal van 32 ha. Nieuw bosgebied wordt bij voorkeur aansluitend aan de bestaande boswachterij aan de westzijde gerealiseerd of op locaties die zijn aangegeven in het Integraal Gebiedsplan Natuur- en Landschapsdoelen in Drenthe. De te realiseren natuurlijke waarden komen overeen met de doelen die door de provincie Drenthe zijn gesteld.

3.2 Planbeschrijving

Zeldenrust Bos en Natuur B.V. heeft 14 percelen aangekocht ten behoeve van de natuurcompensatie. Op onderstaande kaart is de ligging van de percelen te zien. De gezamenlijke oppervlakte van deze percelen bedraagt ruim 35 hectare. De overige percelen zijn in bezit van Staatsbosbeheer en beslaan zo'n 6 hectare.

In het beekdal van het Andersche Diep worden graslanden en akkers, die tot voor kort in agrarisch gebruik waren, omgevormd tot natuurgebied. Ook worden enkele verspreid gelegen percelen, die in de aangrenzend aan het beekdal gelegen boswachterij liggen, bebost. Bos of natuurgrasland is mogelijk vanwege de bodemgeschiktheid en de ligging in het landschap. De nieuwe functie past beter in het landschapsecologische systeem dan een agrarische functie. Voor goed functionerende landschapsecologische relaties in het beeksysteem is het nodig dat infiltratie- en kwelgebieden ruimtelijk verbonden zijn en vrij van ongewenste voedingsstoffen, zowel in de lengte- als in de dwarsgradiënt.

In deze paragraaf is beschreven hoe de beoogde toekomstige functie van de percelen, en de beoogde natuurdoeltypen (Provincie Drenthe 2010) aansluiten op het landschap en de natuurwaarden (Gebiedsvisie Natuur, Bos en Landschap Drentsche Aa 1995). Alleen de percelen die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan worden behandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0005.png"
Compensatiegronden en natuurdoeltypen

Andersche Diep - middenloop

In de oostelijke zijarm van het Andersche Diep, globaal tussen de weg Minhaar en de beek, worden negen percelen (zie onderstaand kaartje) ingericht met het oog op de ontwikkeling van natuurdoeltype 'bloemrijk grasland' (multifunctioneel type). De percelen grenzen aan agrarische gronden en een drietal bospercelen. Deze percelen waren van oudsher (al voor 1850) een zijarm van het Andersche Diep, die bestonden uit hooilanden/graslanden. In de percelen is een hoogte-, bodem- en vochtgradiënt aanwezig die de flank van het zijdal omvat. Dit is een zeer gunstige uitgangssituatie voor de ontwikkeling van verschillende vegetaties en overgangen hiertussen. De aanwezige kansen kunnen benut worden omdat door het nemen van aanvullende inrichtingsmaatregelen de hydrologische omstandigheden optimaler gemaakt kunnen worden voor dit natuurdoeltype. De voorgenomen ontwikkeling past in het gewenste landschapsbeeld van het Andersche Diep: een mozaïek van bossen, graslanden en heide. (Gebiedsvisie Natuur, Bos, Landschap Drentsche Aa 1995)

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0006.png"

Andersche Diep – bovenloop (deelgebied Koelanden)

Ten zuidwesten van de weg Rolde-Schoonloo worden drie percelen (zie onderstaand kaartje) ingericht. Van de twee percelen ten westen van het Andersche Diep wordt het kleine perceel deels omgevormd tot bos en het grote perceel tot natuurdoeltype 'bloemrijk grasland' (multifunctioneel type). Beide percelen lagen van oudsher (voor 1850) op de rand van het beekdal in een gebied met vochtige heide. In beide percelen is een hoogte-, vocht- en bodemgradiënt aanwezig vanwege een vroeger aanwezige zijgeul. De hoogte verloopt van circa NAP + 16 m naar NAP + 15 m in het beekdal zelf. Het bosperceel grenst aan twee zijden aan bos en het graslandperceel maakt deel uit van het hoger gelegen deel van de flank van de zijgeul. In het noorden, westen en oosten grenzen deze percelen aan agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0007.png"

Het perceel aan de oostzijde van het Andersche Diep wordt ingericht als bos. Voor dit gebied wordt gestreefd naar natuurdoeltype 'eiken- en beukenbos van lemige zandgronden'. Van oudsher was hier sprake van natte en vochtige heide. Het perceel wordt aan drie zijden begrensd door bos en aan de westzijde vormt het de overgang naar het beekdal met graslanden.

Door de aanplant met een inheemse loofbeplanting blijft de infiltratiefunctie intact en zal de grondwaterkwaliteit in de loop der tijd in het beekdal verbeteren, gezien ten opzichte van het bestaande agrarische gebruik. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de milieuomstandigheden voor natuurlijke vegetaties op de beekdalflank.

De ontwikkelingsrichting van de drie percelen past binnen de landschappelijke doelstelling van 'mozaïek van bossen en graslanden'.

Verspreid gelegen bospercelen

In het noorden van de boswachterij Gieten-Borger, deel Gietenerveld (bij Diepenveen) wordt een perceel akkerland (zie onderstaand kaartje) tussen de weg en een bos/heideperceel bebost. Daarmee wordt meer samenhang verkregen tussen de bospercelen ter weerszijden van het fietspad. Deze ontwikkeling is passend in het landschap van grote boscomplexen en grootschalige heideontginningen, en versterkt de ecologische samenhang tussen de bospercelen en de (relatief jonge aanplant) van het aangrenzende landgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0008.png"

Ten oosten van de zandwinplas wordt een zeer kleine oppervlakte grasland bebost. Het wordt daarmee één geheel met de omringende boswachterij. De bebossing is passend in het gebied en draagt bij aan een gevarieerd bos in leeftijd en bosplanten.

In het zuiden ligt centraal in het bos, ten westen van de weg Rolde – Schoonloo, een perceel dat bebost wordt. Het is nu een graslandperceel met verspreid staande bomen, omgeven door eiken- en beukenbossen van de lemige zandgronden en naaldbossen. Door in te planten met inheemse loofhoutsoorten, natuurdoeltype eiken- en beukenbos van de lemige zandgronden, ontstaat er een gevarieerd bosmilieu met afwisselend naald- en loofbospercelen. Voor veel soorten dieren, zoals bosvogels en boommarter, is dit interessant.

Heidegebied Koelanden en oorsprong beken

Aan de zuidzijde van de boswachterij, in het oorspronggebied van zowel Drentsche Aa als Hunze, wordt tussen het bos en het heidegebied een perceel grasland (zie onderstaand kaartje) omgevormd tot natuurgebied. Deze locatie is ecohydrologisch gezien bijzonder interessant als oorspronggebied van beide beken. Voor deze locatie wordt gestreefd naar natuurdoeltype 'dotterbloemgrasland beekdal/bloemrijk grasland' (halfnatuurlijk type). Het gebied wordt vooral door neerslag beïnvloed en mogelijk door lokaal toestromend licht aangerijkt grondwater. Deze milieuomstandigheden zijn, indien er ook passende inrichtingsmaatregelen worden getroffen, geschikt voor de ontwikkeling van vegetaties van de voedselarme omstandigheden. Het in te richten perceel ligt op de hoogtegradiënt vanuit het bos, naar de zuidelijke gelegen oorsprong van zowel Andersche Diep als Voorste Diep/Hunze.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0009.png"

De ontwikkeling naar een oorspronggebied is passend in het landschap en versterkt de hydrologische en ecologische kwaliteit van beekdal, natte heide en omliggende eiken- en beukenbos van lemige zandgronden.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

De bodemingrepen die gepaard gaan met de geplande realisatie kunnen eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Derhalve dienen de archeologische waarden binnen het plangebied in kaart te worden gebracht. In bijlage 2 en 3 zijn een archeologisch bureau- en veldonderzoek opgenomen, waarin de de archeologische waarde van het plangebied is onderzocht (Grontmij, 2010). De resultaten en conclusies van deze onderzoeken zijn beschreven in deze paragraaf.

Bureauonderzoek

Archeologische verwachting

Het plangebied ligt op de flanken van de Hondsrug en in het beekdal van het Andersche Diep en is opgedeeld in 6 deellocaties. Deze zijn weergegeven op onderstaande kaart. Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op deellocatie 2.

Deellocaties 1 en 5 zijn hooggelegen locaties, die gunstig waren voor bewoning vanaf de Steentijd. Deellocaties 3, 4 en 6 liggen in het beekdal van het Andersche Diep, een van de hoofdtakken van de Drentsche Aa. Alhoewel beekdalen vanwege de lage ligging en vaak natte omstandigheden van de IKAW een lage archeologische verwachting krijgen, is het beekdal en de directe omgeving daarvan toch rijk aan archeologische vondsten.

Voor de beekdallocaties 3,4 en 6 geldt een provinciaal archeologie belang. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen in beekdalen (zoals natuurontwikkeling) in een vroeg stadium moeten worden afgestemd met de provincie i.c. provinciaal archeoloog.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0010.png"
Deellocaties archeologisch onderzoek

Paleolithicum & Mesolithicum

De randen van de beekdalen waren bij uitstek geschikt voor steentijdbewoning. Vooral in het Paleolithicum en Mesolithicum, toen er jagers-verzamelaars in het gebied frequenteerden. Tijdens koude periodes trok er wild door het beekdal en tijdens warmere periodes en in het Holoceen waren de omstandigheden gunstig voor jacht en visserij. Vooral in het Mesolithicum stichtten mensen kampementen op de flanken van ruggen en dekzandkoppen, in de nabijheid van water. In de omgeving van het plangebied zal niet alleen de Drentse Aa een rol hebben gespeeld, ook de vele dobbes en pingo-ruïnes droegen bij aan de geschiktheid van het gebied voor bewoning. Voor met name het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum, bestaat er voor alle deellocaties een hoge archeologische verwachting.

Neolithicum & Bronstijd

Relicten uit het Neolithicum en (Vroege) Bronstijd zijn in de omgeving van de verschillende deelgebieden aangetroffen, vooral in de vorm van hunebedden en grafheuvels. In de hoger gelegen delen (deellocaties 1, 5 en 6) kunnen nederzettingssporen uit deze periodes worden aangetroffen. Het beekdal zal te nat zijn geweest voor permanente bewoning. Wel kunnen sporen worden aangetroffen van bijvoorbeeld jacht en visserij. De archeologische verwachting voor deellocaties 1 en 5 is hoog, voor deellocaties 3, 4 en 6 is de archeologische verwachting middelhoog.

IJzertijd – Vroege Middeleeuwen

Nabij deellocatie 6, de meest zuidelijke locatie, zijn resten van Celtic Fields, oftewel akkertjes uit de IJzertijd aangetroffen. Deellocatie 6 ligt in een beekdal en was dus ongeschikt voor bewoning, maar gezien de nabijheid van de Celtic Fields, kunnen mogelijk sporen van andere activiteiten, zoals jacht en visserij worden aangetroffen. Mogelijk is het in de Bronstijd tot en met de vroege Middeleeuwen in het grootste deel van het plangebied te onherbergzaam geweest voor permanente bewoning. Het plangebied kan mogelijk wel bezocht zijn, al dan niet seizoensgebonden, bijvoorbeeld in het kader van jacht en/of visserij. Vanaf het eind van de vroege Middeleeuwen zijn de mensen begonnen met het exploiteren van het gebied. De aanwezige begroeiing werd verwijderd en de wind had vrij spel. Zo zijn er stuifzandafzettingen ontstaan, waarop plaatselijk nog heide groeide. Voor de mens was deze hei alleen geschikt voor het laten grazen van schapen. Voor het beekdal geldt dat het ongeschikt was voor bewoning, omdat de bodem te nat was. Vanaf de Middeleeuwen werden deze gronden als weide gebruikt. De archeologische verwachting voor deze periodes is laag, tot middelhoog in deellocatie 6.

Late Middeleeuwen & Nieuwe Tijd

Rond 1650 werden de zandgronden rondom Gasselte ontgonnen en vanaf het eind van de 18e eeuw is men begonnen met de aanplant van bos om het zand weer vast te leggen. Sporen uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd kunnen worden aangetroffen in de vorm van ontginningssporen. Nederzettingssporen zullen zeer waarschijnlijk niet worden aangetroffen. Er bestaat een lage archeologische verwachting voor deze periodes.

Er bestaat een kans op het aantreffen van depotvondsten in het veen. Depotvondsten zijn voorwerpen, voornamelijk uit de Steen- en Bronstijd, die met opzet in het veen, dan wel water gedeponeerd zijn. Het deponeren van deze vondsten heeft waarschijnlijk een rituele betekenis. De kans op dergelijke depotvondsten is het grootst in deellocaties 3, 4 en 6.

Resultaten bureauonderzoek

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het gebied kan worden onderverdeeld in beekdalgronden en hoger gelegen gronden. Vanaf de Steentijd is het gebied bewoond/bezocht geweest. Er kunnen archeologische resten verwacht worden die dateren vanaf het Midden-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Vooral voor het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum bestaat een hoge archeologische verwachting.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is voor het plangebied, afhankelijk van de bodemingreep, vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek om de intactheid en de gelaagdheid van de bodem in kaart te brengen. Het archeologisch vervolgonderzoek is in eerste instantie alleen noodzakelijk zijn in de percelen waar de bestemming verandert in bos (deellocaties 1, 5 en delen van 4). Echter, indien er in de percelen die zijn gemarkeerd als natuur tevens gravende werkzaamheden zullen plaatsvinden, zoals het verwijderen van de bouwvoor ten behoeve van verschraling, of het gebruik van de natuurpercelen als bosopslag, zal ook op deze locaties vervolgonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Veldonderzoek

Het veldwerk voor het inventariserende veldonderzoek is verricht op 31 maart en 1, 6 en 7 april 2010 door een KNA-archeoloog en een archeoloog. Het onderzoek is uitgevoerd in 2 fasen. Fase 1 is de verkennende fase, waarbij 98 handmatige grondboringen verricht zijn met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 10 cm. In fase 2, de waarderende fase, zijn 13 boringen uitgevoerd, met behulp van een edelmanboor met een diameter van 15 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot 0,3 m in de C-horizont en tot een maximale diepte van 1,20 m beneden maaiveld.

De opgeboorde grond is onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals verbrand of bewerkt vuursteen, houtskool, verbrand bot, aardewerk. Verder is gekeken naar bodemverkleuringen die zouden kunnen wijzen op mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen. Relevante lagen zijn gezeefd op een 4 mm zeef. De boorprofielen zijn beschreven conform NEN5104 en de STIBOKA legenda. De boorpunten zijn ingemeten met behulp van DGPS.

Conclusies veldonderzoek

De bodems in het plangebied kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën: bodems die verband houden met het beekdal, en bodems die verband houden met het dekzandlandschap van de Hondsrug. In deellocaties 1 en 5 komen bodems voor die verband houden met het hooggelegen dekzand-op-keileemlandschap van de Hondsrug. Een groot deel van deze bodems bleek verstoord te zijn, waarschijnlijk door egalisatiewerkzaamheden. Wel is in deellocatie 1 een zone aangetroffen waarbinnen de podzolbodems nog intact bleken te zijn.

In deellocatie 4 komen bodems voor die verband houden met een beekdallandschap. Er zijn lagen gevonden die door het water zijn afgezet en er zijn lagen gevonden die door veenvorming zijn ontstaan. Dergelijke locaties waren door hun natte kenmerken ongeschikt voor bewoning. Wel kan op zulke plekken jacht of visserij hebben plaatsgevonden, of kunnen er voordes of bruggen hebben gelegen. Tevens bestaat er altijd een kans op het aantreffen van depotvondsten in de beekdalen. Dit zijn vondsten die met opzet, onder een rituele context zijn achtergelaten in de beek of het moeras.

Advies

Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit beekgronden en zandgronden. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren waargenomen.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Echter, indien er in de percelen die zijn gemarkeerd als natuur tevens gravende werkzaamheden zullen plaatsvinden, zoals het verwijderen van de bouwvoor ten behoeve van verschraling, of het gebruik van de natuurpercelen als bosopslag, zal ook op deze locaties vervolgonderzoek moeten worden uitgevoerd.

4.2 Flora- En Fauna

Sinds 2002 moeten alle ruimtelijk ontwikkelingen worden getoetst aan bepalingen uit het natuurbeschermingsrecht: de Flora- en faunawet (soortbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). De natuurwetgeving in Nederland heeft als belangrijkste component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende beschermde soorten planten en dieren en hun leefomgeving.

Vanuit deze wet- en regelgeving vloeit voort dat bij de planontwikkeling dient te worden na gegaan of ruimtelijke ingrepen een negatieve invloed hebben op beschermde planten- en diersoorten. Is dat aan de orde, dan is een ontheffing van de Flora- en faunawet en vereist. In hoeverre die afgegeven kan worden hangt af van de beschermingsstatus van de betreffende soort, de aard van de effecten, de mogelijkheden voor compensatie en mitigatie, en het belang van de ruimtelijke ontwikkeling.Op basis van een natuurtoets zijn de werkzaamheden ten behoeve van de natuurcompensatie Gasselterveld getoetst aan de Flora- en faunawet.

Op 18 en 19 maart 2010 is een ecologische verkenning in het gebied uitgevoerd door Buro Bakker.

Gevolgen van de ingreep

Wanneer de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen deze mogelijk leiden tot de vernietiging van nesten van vogels die in het plangebied broeden. Dit geldt alleen voor de vogels in het open gebied van weilanden en akkers (zoals de Kieviten en Veldleeuweriken) omdat er geen kap van bomen plaatsvindt. Maar ook de vogels die broeden in de omringende bomenrijen kunnen worden verstoord door de werkzaamheden. De blijvende effecten zullen, na afronding van de ontwikkeling van de bloemrijke hooilanden mogelijk een positief effect hebben op weidevogels zoals bijvoorbeeld Kievit en Tureluur.

Het foerageergebied van de Das zal (deels tijdelijk) verdwijnen als gevolg van de ingrepen. Een deel van het foerageergebied zal nadat de natuurontwikkeling is afgerond, weer in gebruik kunnen worden genomen. De Das foerageert echter ook veel op (afgevallen) maïs op de maïsakkers. Hoewel dit type foerageergebied voornamelijk in deelgebieden 3, 4 en 5 zal verdwijnen, blijft er in de directe omgeving voldoende maïsakkers over. De verdwijning van enkele akkers zal geen negatieve effecten op de (lokale) populatie hebben.

Het is mogelijk dat het foerageergebied van een aantal soorten vleermuizen (tijdelijk) in kwaliteit achteruit zal gaan. Dit heeft te maken met het feit dat de begroeiing tijdens de werkzaamheden zal worden verwijderd en er hierdoor minder insecten boven de open gebieden zullen vliegen. Er blijft in de directe omgeving ruim voldoende foerageergebied over. Het is tevens mogelijk dat nadat de ontwikkeling van bloemrijke hooilanden is afgerond de kwaliteit van het foerageergebied zal verbeteren. De verhoogde hoeveelheid van variatie in vegetatie zal meer insecten aantrekken. Hier profiteren de vleermuizen van. Hoewel er een tijdelijke verslechtering van enkele deelgebieden kan plaatsvinden, zal het eindresultaat mogelijk positief uitpakken. De delen die omgevormd zullen worden tot bos gaan verloren voor soorten die gebruik maken van open gebieden, zoals Gewone dwergvleermuis en Rosse vleermuis. Deze delen zullen mogelijk een positief effect hebben op soorten van dichtere structuren, zoals de Gewone grootoorvleermuis. Voor de soorten waarvan het open foerageergebied verloren zal gaan, is er ruim voldoende alternatief in de directe omgeving voorhanden, om de huidige verblijfplaatsen in stand te houden.

De aanleg van de nieuwe natuur zal daarnaast tijdelijk leiden tot het verdwijnen van leefgebied en verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten (tabel 1 van de Flora- en faunawet). De negatieve effecten zullen echter niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. Het betreft allemaal algemene soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Bovendien zal het blijvende effect waarschijnlijk positief zijn, aangezien de kwaliteit van het leefgebied zal verbeteren door de natuurontwikkeling.

Mogelijkheden voor mitigerende en compenserende maatregelen

Mitigerende maatregelen zijn alleen aan de orde bij broedvogels. Broedende vogels worden het jaarrond beschermd. Vanwege het voorkomen van broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen loopt van half maart tot eind juli. Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden zal vastgesteld worden of er sprake is van de aanwezigheid van broedende vogels. Als voor aanvang van de werkzaamheden de aanwezigheid van broedende vogels wordt vastgesteld dienen de werkzaamheden eerst aangevangen worden nadat de vogels zijn uitgevlogen. Indien de werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen zijn begonnen, mogen deze in het broedseizoen doorlopen, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er in de tussentijd geen vogels zich in het plangebied hebben gevestigd.

Voor schade aan soorten waarvoor een vrijstelling geldt voor de Flora- en faunawet (tabel 1 soorten) hoeft niet te worden gecompenseerd. Op deze soorten is de zorgplicht wel van kracht (artikel 2 Flora- en faunawet). De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade dient te berokkenen. Hieraan kan invulling worden gegeven door de vegetatie in het plangebied enkele dagen voor de werkzaamheden kort af te maaien. Zo worden grondgebonden kleine zoogdieren gestimuleerd elders een locatie met meer beschutting te zoeken.

Conclusies en consequenties

Vanwege het voorkomen van broedvogels in het plangebied moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. De werkzaamheden kunnen wel gewoon doorgaan in het broedseizoen als voorkomen wordt dat broedvogels zich in het plangebied vestigen.Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden moet worden vastgesteld of er sprake is van de aanwezigheid van broedende vogels. De werkzaamheden kunnen eerst aangevangen worden nadat de vogels zijn uitgevlogen.

De Das en de vleermuizen hebben geen vaste verblijfplaatsen in het gebied zelf. Negatieve effecten op de (lokale) populaties worden uitgesloten vanwege de ruime hoeveelheid aan alternatief foerageergebied in de directe omgeving.

Alle overige gevonden en te verwachten soorten in het plangebied zijn licht beschermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht.

Het is waarschijnlijk dat het plangebied, nadat de natuurontwikkeling is afgerond, in kwaliteit zal verbeteren voor bepaalde soorten broedvogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.

4.3 Bodem

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Daarom is historisch bodemonderzoek uitgevoerd naar van bodemverontreiniging verdachte locaties. Dit gebeurt door het nagaan of bodemonderzoeken zijn uitgevoerd en/of er sprake is van, ten aanzien van bodemverontreiniging, verdachte historische activiteiten ter plaatse van de compensatiegronden. Hierbij is gebruik gemaakt van de bodeminformatiekaart van de provincie Drenthe.

Het plangebied betreft een landelijk gelegen locatie ten westen van Gasselte. Op basis van de bodeminformatiekaart is circa 200 meter ten westen van één van de compensatiegronden (RDE00T 01925G) een stortplaats aanwezig (stortplaats Grolloo). Mogelijk zou deze stortplaats invloed kunnen hebben op de grondwaterkwaliteit van het genoemde perceel. Voor de beoogde bestemming van de compensatiegronden is de grondwaterkwaliteit niet van belang.

Rondom de overige locaties zijn op wisselende afstanden (minimaal 65 m) dempingen of erfverhardingen aanwezig. De invloed van deze dempingen op de grond- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van de demping is onbekend. In de meeste gevallen handelt het bij dempingen om gebiedseigen materiaal of puinachtige materialen en dit zal geen invloed hebben op de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de compensatiegronden. Dit kan niet 100% uitgesloten worden. De kans op negatieve effecten als gevolg van de dempingen is door de afstand tussen de percelen en de dempingen zeer gering. Bij erfverhardingen is geen sprake van beïnvloeding van de bodemkwaliteit ter plaatse van de compensatiegronden.

Op basis van het historisch bodemonderzoek worden de compensatiegronden beschouwd als onverdachte locaties. Bodemonderzoek in het kader van de compensatie is niet nodig. De bodemkwaliteit zal niet afwijken van overige landbouwgronden en natuur- en bospercelen in de omgeving en is daarmee geschikt voor het beoogde gebruik als natuur en bosgebied.

4.4 Water

In het kader van de watertoets is waterschap Hunze en Aa's ingelicht over het voorgenomen initiatief. Met behulp van de Digitale Watertoets is informatie ontvangen ten aanzien van uitgangspunten en randvoorwaarden. Aanvullend heeft waterschap Hunze en Aa's vragen gesteld over het initiatief en de gevolgen van het initiatief op het waterbeheer.

Om te waarborgen dat bij de totstandkoming van het inrichtingsplan, en later bij de uitvoering, voldoende rekening wordt gehouden met alle relevante waterhuishoudkundige belangen is een watertoets uitgevoerd. De watertoets is vertaald in onderstaande waterparagraaf, waarin is aangegeven welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt of nog moeten worden gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van het thema water transparant.

De gevolgde werkwijze in deze waterparagraaf is gericht op het formuleren van de natuurdoelen en de hydrologische randvoorwaarden voor de compensatiegronden. Zodra alle gronden definitief zijn verworven is de vervolgfase dat in overleg met het Waterschap inrichtingsplannen worden opgesteld. In deze vervolgfase wordt meer in detail rekening gehouden met aangrenzende functies, gebiedskenmerken (o.a. hoogteligging, bodem, grondwater, flora, fauna) en actuele en potentiële landschapsecologische processen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0011.png"
Overzicht percelen geclusterd in deelgebieden

Hydrologische situatie plangebied

Huidige situatie

De compensatiegronden bevinden zich in het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's en specifiek binnen het watersysteem van Drentsche Aa en Hunze. De percelen die een nieuwe inrichting krijgen, maken deel uit van de boswachterij en beekdal Andersche Diep (Drentsche Aa-systeem) en Streng Koelanden (zijloop Voorste Diep, Hunze-systeem). In de volgende figuur is de ligging van de deelgebieden weergegeven. Deelgebied 4 maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan maar wordt geregeld in een wijzigingsplan en wordt in deze waterparagraaf verder buiten beschouwing gelaten. In tabel 1 is per deelgebied aangegeven hoe de ligging is in het gebied.

Tabel 1 Kenmerken van de deelgebieden waar compensatie zal plaats vinden.

Nummer deelgebied Kenmerk van de ligging Bijzonderheid
1, 2 en 7 Boswachterij Rondom is bos aanwezig
3 TOP-gebied Andersche Diep;
nu landbouwgrond; deelgebied 3 is gebied Lange Veen
Doel voor deze percelen is tegengaan verdroging (Werkgroep TOP verdroging Drentsche Aa, 2009)
5 en 6 Landbouwgronden Er wordt voor deze percelen geen aanspraak gemaakt op extra EHS-hectares met het oog op tegengaan verdroging.
8 Onderdeel stroomgebied Voorste Diep Nog geen concrete plannen voor inrichting. Wel kansrijke gradiënt van heide met overgang naar beekdal

Het TOP-gebied Drentsche Aa maakt onderdeel uit van een TOP-lijst van verdroogde gebieden in Drenthe. Voor percelen die binnen het TOP-gebied liggen heeft bestrijding van verdroging prioriteit. De herinrichting van deze percelen biedt kansen om maatregelen te treffen die verdere verdroging tegengaan.

De functieverandering van de percelen in deelgebied 3 biedt kansen voor het opheffen van verdroging en realisatie van de beoogde nieuwe natuur.

Grondgebruik en ontwatering

In de huidige situatie hebben de meeste percelen een agrarische functie. Het grondgebruik is veelal akkerbouw. Enkele percelen bestaan uit extensief beheerd grasland. Alleen percelen 2 en 7 hebben geen agrarische functie.

Langs de randen of in de meeste deelgebieden liggen perceelssloten, kavelsloten (met schouwplicht) en soms een hoofdwatergang. Deze meeste van deze watergangen zijn afgestemd op de functie landbouw en zorgen voor de afwatering binnen de deelgebieden. In de meeste deelgebieden voeren de watergangen het overtollige water af op het beekdalsysteem 'Andersche Diep'.

Bodem en Hydrologie

De boswachterij dient als infiltratiegebied waar hemelwater kan infiltreren in de bodem. Het geïnfiltreerde hemelwater gaat vervolgens via het grondwater richting het beekdal waar het in sloten als kwel omhoog komt.

De deelgebieden 1, 2, 6, 7 en het zuidelijke deel van gebied 5 bevinden zich voornamelijk op de zandgronden. Deze deelgebieden hebben over het algemeen een lage grondwaterstand die overeenkomt met de grondwatertrappen IV, V, VII en VIII. Deelgebied 1 betreft een gedeelte van een pingoruïne.

Deelgebied 3 en het zuidelijke deel van gebied 5 hebben een bodemopbouw bestaand uit voornamelijk veen en/of moerig materiaal. Deze percelen langs het Andersche Diep kennen hoge grondwaterstanden overeenkomend met grondwatertrappen I, II en III.

Toekomstige situatie

In het beekdal van het Andersche Diep worden graslanden en akkers, die tot voor kort in agrarisch gebruik waren, omgevormd tot natuurgebied (deelgebieden 1, 3, 5, 6 en 8). Enkele verspreid gelegen percelen in de boswachterij worden bebost (deelgebieden 1, 2 en 7). Deze percelen zullen in de toekomstige situatie opgaan in de boswachterij.

De gebieden 3, 5, 6 en 8 worden in de huidige situatie ontwaterd door middel van kavelsloten en perceelsloten. Om in de toekomstige situatie de voorgenomen natuurdoeltypen te kunnen realiseren is het nodig om een grondwatersituatie te realiseren die bij het natuurdoeltype past.

Door de gewenste grondwatersituatie met de huidige te vergelijken is te bepalen of er maatregelen nodig zijn. Verschillende maatregelen kunnen inhoudelijk op hun hydrologische effectiviteit beoordeeld worden. Omgevingsfactoren zoals onder andere het omliggende agrarische gebruik en de bestaande waterhuishoudkundige situatie bepalen of de benodigde maatregelen (op korte termijn) uit te voeren zijn.

Binnen de deelgebieden 3 en 5 zijn in de huidige situatie hoofdwatergangen aanwezig of grenzen hieraan. Deze situatie vergt bij aanpassing van de waterhuishouding extra aandacht. In onderstaande figuren zijn deze situaties gepresenteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0013.png"
Overzicht deelgebied 3 (links) en deelgebied 5 (rechts)

Voor deelgebied 3 en de ruime omgeving zijn in het kader van de verkenning van de TOP-gebieden hydrologische varianten met verschillende afvoerniveaus van de voormalige beek/slenk van het Lange Veen in relatie tot de waterstanden op het Andersche Diep globaal onderzocht en beschreven. De verworven percelen in deelgebied 3 brengen de herinrichting van het Lange Veen dichterbij.

In onderstaande figuur is de huidige situatie in deelgebied 6 en 8 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0015.png"
Overzicht deelgebied 6 (links) en deelgebied 8 (rechts)

Uitgangspunten en randvoorwaarden voor inrichting

Standplaatseisen natuurdoeltypen

In het plangebied worden, afhankelijk van de deelgebieden, drie natuurdoeltypen nagestreefd, namelijk bloemrijk grasland, bos van arme zandgrond en dotterbloemgrasland van beekdal. Omdat deelgebied 8 op de overgang ligt van heide naar beekdal is natuurdoeltype vochtige heide wellicht ook een optie.

In onderstaande tabel zijn de standplaatseisen aangegeven voor deze typen.

Natuurdoeltype Gemiddelde hoogste grondwaterstand (in cm beneden maaiveld) Gemiddelde laagste grondwaterstand (in cm beneden maaiveld)
Bloemrijk grasland (0) 10 tot 40 80 tot 120
Bos van arme zandgrond 40 tot 60 > 120
Dotterbloemgrasland beekdal 0 35 tot 40
Facultatief:
Vochtige heide op minerale grond (een mogelijkheid in deelgebied 4 en 8) 30 60 tot 80

De standplaatseisen zijn de streefsituatie voor de inrichting. Deze eisen vormen ook de basis voor de toetsing van de huidige waterhuishouding.

Bos en waterbeheer

Zoals in de inleiding is genoemd, is er een verplichting tot herplant van een gedeelte bos. Voor deze percelen is het uitgangspunt: een bostype aanbrengen dat aansluit op de potentieel natuurlijke vegetatie (PNV), en streven naar een bostype met een zo gering mogelijke verdamping.

Er zal daarom ingeplant worden met loofbossoorten van autochtone herkomst. De jaarlijkse verdamping van gemengd loofbos is van alle bostypen het geringst, namelijk circa 555 ± 20 mm. Dit ligt een fractie hoger dan de verdamping van grasland (535 mm) en akkerland (515 mm). De verdamping van natte heide is 500 – 520 mm (bron: Massop et al 2005).

Waterhuishouding

Uitgangspunt voor de waterhuishouding is dat de waterhuishouding afgestemd wordt op de beoogde natuurdoelen. Daarnaast mag de aanpassing van de waterhuishouding niet leiden tot overlast op omliggende percelen met een agrarische functie of tot verdroging van natuur in de omgeving.

Uitgangspunten per deelgebied

Deelgebieden 1,2 en 7

Deze deelgebieden worden in de nieuwe situatie ingericht met loofbos. De mate van verdamping blijft daarmee beperkt. Eventueel aanwezige sloten zijn vermoedelijk al gericht op de functie bos.

Deelgebied 3

Dit deelgebied krijgt in de toekomstige situatie het natuurdoeltype 'bloemrijke grasland'. Er is een verloop in hoogteligging van het maaiveld richting de zijarm van het Andersche Diep. Een hoofdwatergang doorsnijdt het gebied en de sloten stromen af op de zijarm van het Andersche Diep. Deze zijarm vormt de noordelijke begrenzing van de percelen. De aanwezige waterhuishouding is afgestemd op de huidig aanwezige agrarische functie. Uitgaande van de standplaatseisen voor bloemrijk grasland zullen de hoofdwatergangen en overige sloten een drainerende werking kunnen hebben. Doel voor dit gebied is het opheffen van verdroging. Omdat de in te richten percelen niet aaneengesloten liggen is het nodig na te gaan of de gewenste grondwatersituatie op korte termijn gerealiseerd kan worden. De percelen maken deel uit van het TOP-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0016.png" Foto deelgebied 3: Hoofdwatergang, gezien vanaf de weg De Minhaar. Het verloop in maaiveldhoogte is zichtbaar. Op de achtergrond vaag de zijarm van het Andersche diep. In de hoofdwatergang is sprake van kwelinvloed.

Deelgebied 5 en 6

Deze gebieden zullen gedeeltelijk ingericht worden met loofbos en deels gericht op bloemrijk grasland. Deelgebied 6 en de hogere delen van deelgebied 5 zullen in de nieuwe situatie kunnen dienen als infiltratiegebied op de flank van het beekdal nu is de waterhuishouding in beide gebieden afgestemd op de huidige agrarische functie. In deelgebied 5 is een hoofdwatergang aanwezig. Nagegaan moet worden in hoeverre drainerende watergangen kunnen worden opgeheven of verlegd. De percelen maken geen deel uit van de TOP-gebieden met prioriteit om verdroging tegen te gaan. Ze kunnen echter wel een bijdrage leveren in het robuuster maken van het beekdalsysteem.

Deelgebied 8

Dit deelgebied, de streng Koelanden ligt in de oorsprong van het Voorste Diep, als onderdeel van het Hunze-systeem. De huidige waterhuishouding is afgestemd op de agrarische functie van het gebied. Het perceel is belangrijk omdat het de gradiënt vormt tussen bos en heide naar het beekdal. Realisatie van het beoogde natuurdoeltype 'dotterbloemgrasland beekdal/bloemrijk grasland' is mogelijk als drainerende watergangen worden opgeheven.

Natuur en verdroging

Een deel van de percelen bevindt zich binnen het TOP-gebied Drentsche Aa. Binnen de TOP-gebieden zijn maatregelen vastgesteld om verdroging binnen deze gebieden tegen te gaan. Deze maatregelen worden omschreven in het rapport 'plan van aanpak verdroging TOP-gebieden Drenthe' (DLG 2009).

In het kader van het verhelpen van de verdroging, zijn voor het beekdal Andersche Diep inrichtingsmaatregelen vastgesteld. De volgende maatregelen worden genoemd in het rapport 'plan van aanpak verdroging TOP-gebieden Drenthe' en worden toegepast bij de herinrichting van de percelen:

Voor het Andersche Diep zijn de doelen:

  1. 1. Verbeteren van het beekmilieu over circa 2 km,
  2. 2. Oplossen van verdroging voor circa 300 ha,
  3. 3. Vasthouden van water (wateropgave Waterschap),
  4. 4. Inrichten van 78 ha nieuwe natuur.

Dit betekent concreet het uitvoeren van vernattingsmaatregelen in de te verwerven gebieden, het dempen van sloten en greppels op de flanken van het beekdal en vernattingsmaatregelen uitvoeren in de grote aangrenzende boswachterijen, zoals het dempen sloten en bosomvorming naar een minder verdampend bostype of natuurtype.

Om deze maatregelen uit te kunnen voeren is onderzoek nodig naar het oppervlaktewater- en grondwatersysteem, de gebiedsfuncties en hun droogleggingseisen, en welke maatregelen geschikt zijn om de doelen te kunnen bereiken. Uitgangspunt is dat voor elk gebied op basis van de gebiedsfunctie de vereiste drooglegging en afvoer wordt gewaarborgd en dat negatieve effecten in de omgeving als gevolg van te nemen maatregelen worden voorkomen.

Planning, beheer en onderhoud

Binnen de deelgebieden zijn kavelsloten, perceelsloten en soms ook hoofdwatergangen aanwezig. Zodra voor de verworven percelen de functieverandering planologisch is geregeld, is het nodig om op basis van gebiedsonderzoek te bepalen welke maatregelen op korte en lange termijn zijn uit te voeren.

Fasering van inrichting is nodig omdat niet alle verworven percelen aan elkaar grenzen of omdat de hoofdwatergang vooralsnog voor natuur en landbouw een functie moet blijven vervullen, zoals in deelgebied 3. Hierdoor is er in deze deelgebieden op perceelsniveau sprake van verschillende gebiedsfuncties met soms tegengestelde hydrologische eisen. In andere deelgebieden is wel sprake van overeenkomstige gebiedsfuncties zodat hier de gewenste hydrologische situatie gerealiseerd kan worden.

Het benodigde gebiedsonderzoek kan voor een deel aansluiten op het proces en onderzoek zoals dat voor de TOP-gebieden is/wordt uitgevoerd.

Belangrijk is om op korte termijn geen maatregelen te nemen die de lange termijn doelen kunnen frustreren. Als dit dreigt is het belangrijk om voor de korte termijn een overgangsbeheer te voeren ten aanzien van het water- en perceels/vegetatiebeheer.

In de toekomstige situatie geldt voor schouwsloten dat het onderhoud van watergangen komt te liggen bij de nieuwe eigenaar van de aanliggende percelen. Rondom hoofdwatergangen moet een beschermingszone van 5 meter gevrijwaard blijven van obstakels. Obstakels kunnen bijvoorbeeld zijn: heggen, afrastering, bomen, verharde paden.

Voor het bepalen van de uiteindelijke maatregelen is het nodig overleg met het waterschap te voeren. Voor alle wijzigingen in de waterstructuur en werken binnen de beschermingszone van 5 meter langs de hoofdwatergangen dient een watervergunning in het kader van Keur van het waterschap aangevraagd te worden.

4.5 Verkeer, Geluid, Luchtkwaliteit

De omvorming van landbouwgrond naar natuurgebied of bos heeft geen extra (permanente) verkeersaantrekkende werking. Er wordt geen verslechtering van de luchtkwaliteit verwacht in de omgeving van het plangebied. Luchtkwaliteitonderzoek wordt niet nodig geacht.

4.6 Externe Veiligheid - Kabels En Leidingen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat 27 oktober 2004 van kracht is geworden. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, die op 4 augustus 2004 in de staatscourant is gepubliceerd.

Er worden geen risicogevoelige objecten mogelijk maakt met dit bestemmingsplan. Evenmin worden er risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. Vanuit het externe veiligheidsbeleid zijn er geen belemmeringen voor de realisering van het project. Wel moet er rekening worden gehouden met de ligging van transportleidingen voor gevaarlijke stoffen bij de inrichting van de gebieden. Op onderstaande kaart is de ligging van de hoofdtransportleidingen weergegeven. Uit het kaartbeeld blijkt dat de hoofdtransportleidingen net buiten de compensatiegronden zijn gelegen. Er is geen sprake van verhoging van het groepsrisico vanwege de aanwezigheid van de leidingen, omdat de gronden worden ingericht als natuur- en bosgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01_0017.png"

Voordat de gronden worden ingericht zal met behulp van een Klic-melding onderzocht worden of zich overige kabels en leidingen in het plangebied bevinden.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

De verdere ontwikkeling van 'Compensatiegronden Gasselterveld', zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, is vastgelegd in de regels en verbeelding. Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van voorliggend bestemmingsplan.

5.2 Plantoelichting, Verbeelding En Regels

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) gebruikt. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie gehanteerd. De GBKN wordt aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing.

Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om deze zo beperkt mogelijk te houden, door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft geleid tot een tot een bestemmingsplanregeling met 7 artikelen.

5.3 Planregels

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1: Begripsbepaling

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2: Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven. De bestemmingsregels zijn opgenomen in artikel 3 en 4. De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Limitatief worden de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

Artikel 3: Bos

Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor de aanleg en het behoud van bos, natuur- en landschapswaarden, alsmede natuur- en landschapsbeheer en behoud, herstel en bescherming van houtopstanden.

Binnen de bestemming is een verbod opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, zoals het aanbrengen en verwijderen van houtopstanden, het afgraven van gronden en het aanleggen of dempen van watergangen. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van dit verbod een omgevingsvergunning verlenen voor het uitvoeren van dergelijke werkzaamheden, mits voldoende is aangetoond dat er geen archeologische, landschappelijke en natuurlijke waarden worden verstoord.

Artikel 4: Natuur

Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden en waterhuishoudkundige doeleinden. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan.

Binnen de bestemming is een verbod opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, zoals het aanbrengen en verwijderen van houtopstanden, het afgraven van gronden en het aanleggen of dempen van watergangen. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van dit verbod een omgevingsvergunning verlenen voor het uitvoeren van dergelijke werkzaamheden, mits voldoende is aangetoond dat er geen archeologische, landschappelijke en natuurlijke waarden worden verstoord.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling en de algemene procedureregels.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is verplicht opgenomen in elk bestemmingsplan om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

In hoofdstuk 4 zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 6. Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Artikel 7. Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

5.4 Verbeelding

Tot dit bestemmingsplan behoort de verbeelding met nummer NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-VB01.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Tussen Zandzuigbedrijf Gasselte B.V., de gemeente Aa en Hunze en de provincie Drenthe is de overeenkomst 'natuurcompensatie in verband met uitbreiding zandwinning Gasselterveld' opgesteld. Hierin is vastgelegd dat Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. voldoende compensatiegronden zal aankopen en dat de inrichting van de gronden voor rekening komt van Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. De kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Vooroverleg

Over het voorontwerp van een bestemmingsplan vindt overeenkomstig artikel 3.1.1 Bro met de diensten van het Rijk en Provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties overleg plaats. De resultaten van het overleg zullen in het ontwerp bestemmingsplan worden verwerkt. Het ontwerp bestemmingsplan wordt vervolgens 6 weken ter visie gelegd. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen ingediend worden. Eventuele zienswijzen zullen bij de definitieve besluitvorming rondom het bestemmingsplan betrokken worden.

Bijlage 1 Compensatieovereenkomst

Bijlage 1 Compensatieovereenkomst

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 4 Ecologisch onderzoek

Bijlage 5 Reacties Vooroverleg

Bijlage 5 Reacties vooroverleg