KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos - Landgoed
Artikel 4 Maatschappelijk - Landgoed
Artikel 5 Natuur - Landgoed
Artikel 6 Verkeer - Verblijf
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
Artikel 11 Waarde - Archeologie 4
Artikel 12 Waarde - Archeologie 6
Artikel 13 Leiding - Gas
3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Procedureregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Artikel 20 Slotregel

Buitengebied Anloo, Landgoed Heidehof

Bestemmingsplan - Gemeente Aa en Hunze

Vastgesteld op 11-09-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Buitengebied Anloo, Landgoed Heidehof te Eext’ van de gemeente Aa & Hunze;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1680.BUIHEIDEHOF-VB02 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologisch onderzoek:
het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, en/of aan de hand van veldonderzoek;
1.6 archeologische verwachting:
het vermoeden over het voorkomen van archeologische waarden in een gebied;
1.7 archeologische waarden:
waarden die aan een terrein en/of gebied zijn toegekend vanwege de kennis en weten-schap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor logiesverstrekking;
1.10 bestaande:
1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergro-ten van een bouwwerk;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwvoor:
de bovenste, veel bewerkte en vaak met humeus materiaal verrijkte laag van de grond;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.22 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelf-de bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.23 aan-, uitbouw:
een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw;
1.24 overige bouwwerken:
bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.25 bouwlaag:
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte;
1.26 Logiesverstrekking:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot re-creatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. De kamers zijn niet voorzien van een eigen keukenblok;
1.27 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen;
1.28 peil:
voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;
1.29 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een ge-deelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.30 natuurbegraafplaats
Terrein dat deel uitmaakt van een bos- en/of natuurgebied waar lichamen worden begraven en/of urnen worden bewaard, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van onbehandel-de/onbewerkte natuurlijke materialen;
1.31 kampeermiddel:
een tent(huisje), tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of
opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.32 normaal agrarisch gebruik
het regulier gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agra-risch gebruik van de gronden, waartoe in ieder geval wordt gerekend grondbewerkingen tot een diepte van 30 cm onder maaiveld en niet bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
1.33 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed be-heer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
1.34 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van ero-tisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in
combinatie met elkaar;
1.35 bed and breakfast / logiesverstrekking:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot re-creatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. De kamers zijn niet voorzien van een eigen keukenblok;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen ge-bouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Indien van toepassing, vanaf N.A.P. tot het hoogste, respectievelijk diepste punt van een bouwwerk;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwde-len als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de over-schrijding van de buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen wordt de afstand gemeten als kortste afstand tussen de buitengevels van de hoofdgebouwen en/of (bedrijfs)woningen.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos - Landgoed

Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos - Landgoed’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur, landschap en houtteelt;
  2. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan ei-gen natuurwaarden, ecologische waarden, landschappelijke waarden en cultuurhis-torische waarden (lanen);
  3. on- en halfverharde paden en watergangen en -plassen;
  4. een hoogzit en overige voorzieningen ten behoeve van de faunaobservatie en –beheer;
  5. dagrecreatie; Het doel "dagrecreatie" is beperkt tot het gebruik van de bestaande dagrecreatieve voor-zieningen in de vorm van voet-, fiets-, en ruiterpaden, picknickplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen en de inrichting van voet- en fietspaden;
  6. gebouwen ten behoeve van:
    • opslag, beheer en onderhoud, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag 1 en opslag 2’;
    • boswachterverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘boswachterverblijf’;
    • landgoedwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘landgoedwoning’;
    • recreatieve overnachtingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘lo’.
  7. waterlopen en waterpartijen;
  8. natuurbegraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘Natuurbegraaf-plaats’
  9. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘Parkeerterrein’;
  10. belvedère, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘belvedère toegestaan’;
Met de daarbij behorende:
  • groenvoorzieningen;
  • nutsvoorzieningen;
  • tuinen, erven en terreinen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwregels
  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van opslag, beheer en onderhoud gelden de volgende regels:
    1. de bedrijfsgebouwen dienen binnen een bouwvlak, met aanduiding ‘opslag 1’ te worden gebouwd;
    2. de goot- en nokhoogte alsmede de dakhelling mogen niet meer bedragen dan de bestaande afmetingen;
    3. er mogen maximaal 3 vrijstaande bedrijfsgebouwen worden opgericht;
    4. het oppervlak per bedrijfsgebouw mag maximaal de bestaande oppervlakte bedragen.
  2. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van opslag, beheer en onderhoud gelden de volgende regels:
    1. het bedrijfsgebouw dient binnen een bouwvlak, met aanduiding ‘opslag 2’ te worden gebouwd;
    2. de goot- en nokhoogte alsmede de dakhelling mag niet meer bedragen dan de bestaande afmetingen;
    3. er mag maximaal 1 vrijstaand bedrijfsgebouw worden opgericht.
  3. Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van een landgoedwoning gelden de volgende regels:
    1. de landgoedwoning dient binnen een bouwvlak, met aanduiding ‘landgoed-woning’ te worden gebouwd;
    2. binnen het bouwvlak met aanduiding ‘landgoedwoning’ mag ten hoogste één landgoedwoning worden gebouwd;
    3. de totale oppervlakte aan hoofd- en bijgebouwen van een landgoedwoning mag maximaal 300 m² bedragen;
    4. de goot- en nokhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en 9 meter;
    5. Ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting’, de nokrichting aangehouden moet worden, zoals opgenomen op de verbeelding.
  4. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van recreatieve overnachtingen gelden de volgende regels:
    1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak, met de aanduiding ‘lo‘ te worden gebouwd;
    2. de oppervlakte, goot- en nokhoogte alsmede de dakhelling mogen niet meer bedragen dan de bestaande afmetingen;
    3. er mag maximaal 1 vrijstaand bedrijfsgebouw worden opgericht.
  5. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. De bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, dienen bin-nen de aanduiding ‘belvedère toegestaan‘ te worden gebouwd;
    2. de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5 m2 bedragen;
    3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 2,5 m. bedragen.
  6. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van vlaggenmasten zijn toege-staan tot een hoogte van 10m.
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het be-paalde in lid 3.2 voor zover het betreft de maximum bouwhoogte en de maximum goothoog-te, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%.
Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  • het gebruik van gebouwen voor (recreatieve) bewoning, met uitzondering van:
  • gebouwen met de aanduiding ‘lo’;
  • gebouwen met de aanduiding ‘landgoedwoning’.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het be-voegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamhe-den uit te voeren:
    1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of andere oppervlaktever-hardingen;
    2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas;
    3. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het ophogen, egaliseren, ontginnen of afgraven van gronden;
    5. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
    6. het aanleggen en dempen van waterlopen en waterpartijen.
  2. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. zijnde het delven en sluiten van graven uitsluitend ter plaatse van de aan-duiding 'natuurbegraafplaats';
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

Artikel 4 Maatschappelijk - Landgoed

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk - Landgoed’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. levensbeschouwelijke doeleinden
  2. uitvaartcentra;
  3. sociaal-culturele doeleinden;
  4. educatieve en informatieve doeleinden;
  5. religieuze doeleinden;
  6. museale doeleinden;
  7. recreatieve overnachtingsdoeleinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘logiesverstrekking’; Met de daarbij behorende:
  8. groenvoorzieningen;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. on- en halfverharde wegen en paden;
  11. water;
  12. terreinen, tuinen en erven;
  13. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
    2. de gebouwen uitsluitend vrijstaand mogen worden gebouwd;
    3. per bouwvlak mag maximaal 1 gebouw worden gebouwd;
    4. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 3,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van een gebouw indien deze meer bedraagt;
    5. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 6 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte van een gebouw indien deze meer be-draagt;
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van 3 m en vlaggenmasten tot 10 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het be-paalde in lid 2 voor zover het betreft de maximum bouwhoogte en de maximum goothoogte, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  • het gebruik van gebouwen voor (recreatieve) bewoning, met uitzondering van ge-bouwen met de aanduiding ‘logiesverstrekking’, mits:
    1. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van logiesverstrekking niet meer be-draagt dan 50 m²;
    2. er maximaal twee kamers ten behoeve van logiesverstrekking zijn;
    3. de kamers voor maximaal vier personen tegelijk ten behoeve van logiesver-strekking zijn.

Artikel 5 Natuur - Landgoed

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur - Landgoed’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende landschappelijke, eco-logische en natuurwaarden;
  2. het herstel of behoud van de op de gronden voorkomende terreintypen, zoals heide, heideschraalgrasland en bloemrijkgrasland
  3. on- en halfverharde paden;
  4. dagrecreatie; Het doel "dagrecreatie" is beperkt tot het gebruik van de bestaande dagrecreatieve voor-zieningen in de vorm van voet-, fiets-, en ruiterpaden, picknickplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen en de inrichting van voet- en fietspaden;
5.2 Bouwregels
Op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden mag niet worden gebouwd.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het be-voegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of andere oppervlakteverhardin-gen;
    2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas;
    3. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport, energie- of tele-communicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installa-ties of apparatuur;
    4. het ophogen, egaliseren, ontginnen of afgraven van gronden;
    5. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
    6. het aanleggen en dempen van waterlopen en waterpartijen.
  2. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

Artikel 6 Verkeer - Verblijf

6.1 Bestemmingsomschrijving
De als Verkeer - Verblijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, met een functie voor intern en doorgaand verkeer;
  2. Voet- en fietspaden; Met de daarbij behorende:
  3. Water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. Paden;
  5. Nutsvoorzieningen;
  6. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  • de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het ver-keer, niet meer mag bedragen dan 5 meter.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving
De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Voet- en fietspaden; Met de daarbij behorende:
  2. Water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. Paden;
  4. Nutsvoorzieningen;
  5. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer mag bedragen dan 5 meter.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
het behoud en de bescherming van archeologische rijksmonumenten.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken is een Monumentenvergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Aa en Hun-ze te worden ingediend.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een Monu-mentenvergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Aa en Hunze te worden ingediend.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. het behoud en de bescherming van de terreinen van archeologische waarde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waar-in:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden ver-stoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeolo-gisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Pro-gramma van Eisen.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
    1. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
    2. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
    3. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouw-voor;
  2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  3. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
  4. het aanbrengen van drainage;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het grootschalig dan wel langdurig verlagen van het grondwaterpeil;
  7. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
9.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. het normale agrarische gebruik betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.3.3 Toetsingscriteria
De in lid 9.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in 3.3.1 moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
9.3.4 Onderzoeksplicht
De in lid 9.3.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 9.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeolo-gisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Pro-gramma van Eisen.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3

10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
het behoud en de bescherming van de terreinen van archeologische waarde.
10.2 Algemene regel
Indien er sprake is van de activiteit bouwen waarbij de bodem wordt geroerd over een op-pervlakte kleiner dan de in lid 10.3.1 genoemde uitzondering en er tevens sprake is van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 10.4.2 genoemde uitzondering, maar waarbij de bodem voor de activiteiten gezamenlijk wordt geroerd over een oppervlak-te groter dan de genoemde uitzondering, dan geldt alsnog dat alvorens een omgevingsver-gunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport dient te worden overgelegd, zoals genoemd in lid 10.3.1 en 10.4.3
10.3 Bouwregels
10.3.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van:
  1. bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor;
  2. bouwwerken waarbij ten behoeve van de activiteit bouwen de bodem over een op-pervlakte van minder dan 100 m² wordt geroerd;
moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvra-ger een rapport worden overgelegd waarin:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen wor-den verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden wor-den bewaard en/of gedocumenteerd.
10.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 10.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden ver-stoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologi-sche waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeo-logisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de ver-gunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goed-gekeurd Programma van Eisen.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
    1. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
    2. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt ge-roerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
    3. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
  2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  3. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
  4. het aanbrengen van drainage;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidin-gen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het grootschalig dan wel langdurig verlagen van het grondwaterpeil;
  7. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
10.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. waarbij de bodem over een oppervlakte van minder dan 100 m² wordt geroerd;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die het normale agrarische gebruik betreffen;
  4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 10.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredi-ge afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in
10.4.1 moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in ande-re beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
10.4.4 Onderzoeksplicht
De in lid 10.4.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen wor-den verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden wor-den bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.4.5 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 10.4.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologi-sche waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeo-logisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de ver-gunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goed-gekeurd Programma van Eisen.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 4

11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. het behoud en de bescherming van de gronden met een archeologische verwach-tingswaarde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waar-in:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen wor-den verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden wor-den bewaard en/of gedocumenteerd.
11.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden ver-stoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologi-sche waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeo-logisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de ver-gunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goed-gekeurd Programma van Eisen.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
  2. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
  3. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
  4. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
  5. het aanbrengen van drainage;
  6. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  7. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidin-gen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  9. het grootschalig dan wel langdurig verlagen van het grondwaterpeil;
  10. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
11.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 11.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. die het normale onderhoud betreffen;
  2. het normale agrarische gebruik betreffen;
  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
11.3.3 Toetsingscriteria
De in lid 11.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredi-ge afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in 11.3.1 moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in ande-re beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
11.3.4 Onderzoeksplicht
De in lid 11.3.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen wor-den verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden wor-den bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 11.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologi-sche waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeo-logisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de ver-gunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goed-gekeurd Programma van Eisen.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 6

12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. het behoud en de bescherming van de gronden met een archeologische verwach-tingswaarde.
12.2 Algemene regel
Indien er sprake is van de activiteit bouwen waarbij de bodem wordt geroerd over een op-pervlakte kleiner dan de in lid 7.3.1 genoemde uitzondering en er tevens sprake is van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 7.4.2 genoemde uitzondering, maar waarbij de bodem voor de activiteiten gezamenlijk wordt geroerd over een oppervlakte gro-ter dan de genoemde uitzondering, dan geldt alsnog dat alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport dient te worden overgelegd, zoals genoemd in lid 7.3.1 en 7.4.3.
12.3 Bouwregels
12.3.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van:
  1. bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor;
  2. bouwwerken waarbij ten behoeve van de activiteit bouwen de bodem over een op-pervlakte van minder dan 1000 m² wordt geroerd;
moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
12.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 12.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden ver-stoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologi-sche waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeo-logisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de ver-gunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goed-gekeurd Programma van Eisen.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
    1. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
    2. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
    3. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouw-voor;
    4. het aanbrengen van drainage;
  2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  3. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidin-gen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het grootschalig dan wel langdurig verlagen van het grondwaterpeil;
  6. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
12.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 12.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
waarbij de bodem over een oppervlakte van minder dan 1000 m² wordt geroerd;
  1. die het normale onderhoud betreffen;
  2. die het normale agrarische gebruik betreffen;
  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
12.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 12.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredi-ge afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in 12.4.1 moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in ande-re beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. .
12.4.4 Onderzoeksplicht
De in lid 12.4.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen wor-den verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden wor-den bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders
bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.4.5 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 12.4.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologi-sche waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgra-vingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Ei-sen;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeo-logisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de ver-gunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goed-gekeurd Programma van Eisen.

Artikel 13 Leiding - Gas

13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomen-de bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een onder-grondse hogedruk (hoofd)aardgastransportleiding in het plangebied.
13.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leidin-gen worden gebouwd.
De oppervlakte en de bouwhoogte van een bouwwerk mogen niet meer dan respectievelijk 10 m² en 3 m bedragen.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwer-ken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning (onder a) te beslissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de belangen in verband met de leiding niet onevenredig wor-den geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventu-ele schade.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de in lid 13.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken niet zijnde bouw-werken, of werkzaamheden uit te voeren:
    • het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
    • het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van riolerin-gen, kabels drainage, leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidin-gen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • diepploegen;
    • het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van be-staande waterlopen;
    • het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • het normale onderhoud betreffen;
    • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend voorzover dit niet strijdig is met de belangen van de leidingen.
  4. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning (onder a) te beslissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de lei-ding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden ge-steld ter voorkoming van eventuele schade.

3 Algemene Regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit bestemmingsplan uitsluitend worden overschre-den door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, helling-banen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrij-vingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmateria-len, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten be-hoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen ge-bouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen ge-bouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40 m;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toe-staan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verho-gingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
  5. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
  6. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte die ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

Artikel 18 Algemene Procedureregels

18.1 Procedure nadere eisen
Met betrekking tot de voorbereiding van het stellen van nadere eisen ingevolge artikel 3.6 lid onder d Wro door burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbe-reidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
18.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  1. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of ver-anderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ge-daan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder sub a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergun-ning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de over-gangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te verande-ren of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze veran-dering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
19.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwe-gende aard jegens een of meer personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestem-mingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Anloo, Landgoed Heidehof te Eext’.
Aldus vastgesteld door de Raad van de gemeente Aa en Hunze in de vergadering d.d.
Voorzitter,
Griffier,