KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Bestemmingsregels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Inleidende Regels
Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf
Artikel 4 Agrarisch - Cultuurgrond
Artikel 5 Bedrijf - 1
Artikel 6 Bedrijf - 2
Artikel 7 Bedrijf - Agrarisch Loonbedrijf
Artikel 8 Bedrijventerrein
Artikel 9 Bos
Artikel 10 Gemengd - 1
Artikel 11 Gemengd - 2
Artikel 12 Gemengd - Molen
Artikel 13 Groen
Artikel 14 Horeca
Artikel 15 Horeca - Hotel
Artikel 16 Horeca - Pension
Artikel 17 Kantoor
Artikel 18 Maatschappelijk - 1
Artikel 19 Maatschappelijk - 2
Artikel 20 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 21 Natuur
Artikel 22 Recreatie
Artikel 23 Recreatie - Recreatiewoningen
Artikel 24 Sport
Artikel 25 Verkeer
Artikel 26 Verkeer - Parkeerterrein
Artikel 27 Verkeer - Verblijf
Artikel 28 Water
Artikel 29 Wonen - 1
Artikel 30 Wonen - 2
Artikel 31 Wonen - 3
Artikel 32 Wonen - Woongebouw
Artikel 33 Leiding - Gas
Artikel 34 Leiding - Riool
Artikel 35 Waarde - Archeologie 1
Artikel 36 Waarde - Archeologie 2
Artikel 37 Waarde - Beschermwaardig Houtopstand
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 38 Anti-dubbeltelregel
Artikel 39 Algemene Bouwregels
Artikel 40 Algemene Gebruiksregels
Artikel 41 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 42 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 43 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 44 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 45 Overgangsrecht
Artikel 46 Slotregel
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Bedrijvenlijst Gasselternijveen
Bijlage 2 Lijst Van Karakteristieke Gebouwen
Bijlage 3 Karakteristieke Ensembles Van Bebouwing, Groenstructuren, Openbare En Private Ruimten In Gasselternijveen
Bijlage 4 Overzichtskaart Groen- En Waterelementen
Bijlage 5 Lijst Met Beschermwaardig Houtopstand
Bijlage 6 Wateradvies
Bijlage 7 Rekenblad Wegverkeerslawaai
Bijlage 8 Reactienota Inspraak En Overleg
Bijlage 9 Reactienota Zienswijzen

Bestemmingsplan Gasselternijveen Dorp

Bestemmingsplan - Gemeente Aa en Hunze

Vastgesteld op 16-03-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Hoofdstuk 1 Bestemmingsregels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.plan:

het bestemmingsplan Gasselternijveen dorp van de gemeente Aa en Hunze;

2.bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1680.GNV-VB01 met de bijbehorende regels en bijlage;

3.aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is aangebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdge­bouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

4.aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

5.aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

6.aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een beroep of bedrijf aan huis dat op kleine schaal in een wo­ning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende be­roeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt in geen geval verstaan het exploiteren van een seksinrichting in welke vorm dan ook;

7.agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

8.afhankelijke woonruimte:

een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw, aanbouw dan wel een vrijstaand bijgebouw bij dat hoofdgebouw, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woon­ruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw en gelegen is binnen een bestemming die wo­nen mogelijk maakt. Bedrijfsgebouwen of andere gebouwen die niet ten dienste staan van een woonfunctie, zijn hier niet onder begrepen;

9.archeologisch waardevol gebied:

een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

10.bar:

een horecabedrijf dan wel een onderdeel van een horecabe­drijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het al­gemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit verstrekt;

11.bar-/dancing:

een bar waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen, en naar de aard en invloed op de omgeving daarmee ge­lijk te stellen horecabedrijven, zoals discotheken en nacht­clubs;

12.bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

13.bebouwingspercentage:

een aangegeven percen­tage dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

14.bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. De kamers zijn niet voorzien van een eigen keukenblok;

15.bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of be­drijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

16.bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

17.bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

18.bestaand:

a.ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwe­zige bouwwerken en werkzaamheden:

-bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;

b.ten aanzien van het overige gebruik:

-bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;

19.bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

20.bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

21.bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofd­gebouw;

22.bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

23.bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

24.bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

25.bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegela­ten;

26.bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

27.bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aange­duid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouw­werken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

28.bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

29.cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

30.dagrecreatief medegebruik:

een dagrecreatief medegebruik van gronden, dat on­derge­schikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit re­creatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

31.dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

32.detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goede­ren aan personen die die goederen kopen voor gebruik, ver­bruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een be­roeps- of bedrijfsactiviteit;

33.dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke dien­sten aan derden;

34.eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

35.erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdge­bouw, bouwkundig bestaande uit een ‘lichte’ constructie met een overwegende transparante uitstraling;

36.erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvin­den van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

37.evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen be­doeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, brade­rieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeen­komsten, festivals, e.d.;

38.garagebox:

een gebouw dat bedoeld is voor de stalling van motorvoertui­gen, alsmede als opslagplaats c.q. berging ten behoeve van huishoudelijk gebruik;

39.gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

40.geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

41.geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsge­voelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluid­hinder en/of het Besluit geluidhinder;

42.geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluids­zone moet worden vastgesteld;

43.grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebou­wen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

44.hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objec­ten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

45.hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

46.horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

47.hotel:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;

48.kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

49.kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werk­zaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instel­lingen;

50.kap:

een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

51.karakteristiek gebouw:

een gebouw dat vanwege haar cultuurhistorie of architectuur opvalt en waarvan het beleid is om de verschijningsvorm te behouden bij verandering of uitbreiding;

52.kas:

een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoor­latend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruch­ten, bloemen of planten;

53.landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het land­schap;

54.maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbe­schouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

55.mantelzorg:

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch ver­band bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

56.mindervaliden en zorgbehoeftigen:

personen die als mindervalide of zorgbehoeftig kunnen wor­den aangemerkt op grond van een besluit ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning of na overlegging van een ver­klaring van de GGD;

57.neven- of hobbybedrijf:

de uitoefening van een kleinschalig agrarisch bedrijf, dienst­verlenend bedrijf of winkel, waarvan de activiteiten kennelijk het beoefenen van een hobby- of nevenactiviteit beogen. On­der een neven- of hobbybedrijf wordt in geen geval verstaan het exploiteren van een seksinrichting in welke vorm dan ook;

58.niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrari­sche gronden als productiemiddel;

59.overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

60.paardrijdbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voor­zien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omhei­ning;

61.peil:

het peil overeenkomstig de Bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de Bouwverordening is vast te stel­len, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

62.pension:

het tegen betaling bieden - in een door de hoofdbewoner zelf be­woonde woning - van logies- en ontbijtgelegenheid voor lan­gere of kortere tijd, één en ander zonder vermaaksfunctie;

63.permanente bewoning:

bewoning binnen de vaste woonplaats;

64.productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productie­functie;

65.prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

66.recreatieappartement:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. De kamers zijn voorzien van een eigen keukenblok;

67.recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve ge­bruik is toegestaan;

68.recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend en/of verblijfsrecreatie;

69.recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor re­creatieve bewoning;

70.risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit Externe Veilig­heid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

71.seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin be­drijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksu­ele handelingen worden verricht, of vertoningen van ero­tisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een pros­titutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massa­gesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een seksthe­ater of een parenclub, al dan niet in combinatie met el­kaar;

72.silo:

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

73.stacaravan:

een zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen met wielas, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, die gedurende meerdere jaren op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en als kampeermiddel valt aan te merken;

74.supermarkt:

een gebouw of een ruimte in een gebouw, dat door zijn inrich­ting kennelijk bedoeld is voor detailhandel in (hoofdzakelijk) een grote verscheidenheid aan levensmiddelen door middel van zelfbediening;

75.torensilo:

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

76.tunnelkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teel­ten;

77.uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in ar­chitectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

78.voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een (hoofd)gebouw;

79.voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objec­ten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

80.vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

81.weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande we­gen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegen­heden;

82.woning:

een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor de huis­vesting van één afzonderlijk huishouden;

83.woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of ge­deeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

84.woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

1.de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druip­lijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructie­deel;

3.de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buiten­zijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van on­dergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

5.de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemid­delde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

6.de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een gebouw tot de zij­delingse perceelgrens;

7.het bebouwde oppervlak:

de som van de oppervlakten van alle op het bouwperceel staande gebouwen en/of van zich op een bouwperceel bevin­dende gedeelten van gebouwen;

8.de hoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap dan wel de ashoogte van de molen.

Hoofdstuk 2 Inleidende Regels

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf

3. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.een agrarisch bedrijf met een grondgebon­den agrarische bedrijfsvoering;

2.bedrijfswoningen;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een be­drijfswoning;

c.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

waarbij, ter plaatse van de aan­duiding ‘karakteristiek’, de instand­houding van de bestaande ka­rakteristieke hoofdvorm wordt nage­streefd;

met daaraan ondergeschikt:

d.nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

e.parkeervoorzieningen;

f.groenvoorzieningen;

g.paden;

h.sloten, bermen en beplanting;

i.tuinen, erven en terreinen;

j.overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

3. 2.Bouwregels

3. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 3.1. sub a genoemde ge­bou­wen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.per agrarisch bedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning wor­den gebouwd;

c.in afwijking van het bepaalde in sub b. mag, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning worden gebouwd;

d.er mogen geen kassen, tunnelkassen en torensilo’s worden ge­bouwd;

e.ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

3. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 50 m² bedragen;

d.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

e.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak.

3. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.silo’s, platen en bassins zullen binnen het bouwvlak worden ge­bouwd;

b.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedra­gen.

3. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere ei­sen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 3.2.2. sub e. in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw en een niet aan de be­drijfswo­ning gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

b.het bepaalde in lid 3.2.2. sub f. in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt verlaagd of verhoogd.

3. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor opslag van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto’s, boten en caravans anders dan in gebouwen;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

3. 6.Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 3.5. sub c. in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefe­ning van produc­tiegebonden detailhandel.

3. 7.Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

3. 7. 1. Ter plaatse van de aandui­ding ‘karakteristiek’, is voor de vol­gende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

-het (gedeeltelijk) slopen van gebouwen.

3. 7. 2. Het bepaalde in lid 3.7.1. is niet van toepassing op wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

3. 7. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor­den verleend, indien:

a.geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden her­steld;

c.de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

d.het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zich­zelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

3. 8.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

a.de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt aangebracht, indien:

-door verbeteringswerkzaamheden dan wel veranderende in­zichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

b.de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt verwijderd, in­dien:

1.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

2.de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen;

c.de bestemming ‘Agrarisch - Bedrijf’ wordt gewijzigd in de be­stemming(en) ‘Bedrijf - 1’, ‘Horeca’, Maatschappelijk - 1’, ‘Maat­schappelijk - 2’ en/of ‘Wonen - 3’, mits:

1.de uiterlijke verschijningsvorm van de oorspronkelijke be­bouwing gehandhaafd blijft;

2.geen wijziging naar ‘Wonen - 3’ is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;

3.het aantal woningen bedraagt maximaal 1, indien het een wijziging naar de be­stemming ‘Wonen - 3’ betreft;

4.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dat de daarvoor gelden voorkeursgrenswaar­den of een vastgestelde hogere grenswaarde;

5.ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

6.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

7.de woonfunctie geen onevenredige afbreuk doet aan de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving, met name niet aan die van naburige (agrarische) bedrijven;

8.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de be­treffende gronden de regels van respectievelijk artikel 5, 14, 18, 19 en/of 31 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 4 Agrarisch - Cultuurgrond

4. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Cultuurgrond’ aangewezen gron­den zijn be­stemd voor:

a.cultuurgrond;

b.paden;

c.groenvoorzieningen;

d.sloten, bermen en beplanting;

e.een paardrijdbak, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardrijdbak’;

f.volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’;

g.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

h.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

waarbij het behoud, het herstel en de instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden wordt nagestreefd;

met de daarbijbehorende:

i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4. 2.Bouwregels

4. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden ge­bouwd.

4. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen;

b.de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardrijdbak zal ten hoogste 1,50 m bedra­gen;

c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

4. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de ver­keersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

4. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 4.2.2. sub a. in die zin dat de bouw­hoogte van erf- en terreinafscheidingen wordt verhoogd tot ten hoogste 2,00 m.

4. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agra­risch gebruik of ruiterpaden;

b.het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, hout­teelt of andere opgaande teeltvormen.

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval niet gerekend:

-het tijdelijk al dan niet periodiek gebruik van de gronden voor evenementen.

4. 6.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4. 6. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijn, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a.het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas, al dan niet aanwezig als erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgele­genheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas ­deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, voor zover de Boswet en/of de gemeentelijke kap- of bomen­veror­dening niet van toepassing is;

b.het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee;

c.het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen bui­ten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m;

d.het aanleggen van ruiterpaden buiten het bouwperceel;

e.het wijzigen van het verkavelings- en/of wijkenpatroon door het dempen en/of graven van (erf)sloten en/of andere water­gangen, en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen;

f.het verwijderen en/of het aanleggen van een houtwal en/of hout­singel, voor zover de Boswet en/of de gemeentelijke kap- of bomenverordening niet van toepassing is;

g.het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of leidingen.

4. 6. 2. Het bepaalde in lid 4.6.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.

4. 6. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor­den verleend, mits:

-geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappe­lijke en natuurlijke waarden van de gronden.

Artikel 5 Bedrijf - 1

5. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1 en 2;

2.een autoherstel- en spuitinrichting, ter plaatse van de aan­duiding ‘specifieke vorm van bedrijf - autoherstel- en spuitinrichting’;

3.een groothandel in diervoeders, ter plaatse van de aandui­ding ‘specifieke vorm van bedrijf - fouragehandel’;

met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, ri­sicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

4.bedrijfswoningen;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een be­drijfswoning;

c.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

met daaraan ondergeschikt:

d.nutsvoorzieningen;

e.groenvoorzieningen;

f.paden;

g.water;

met de daarbijbehorende:

h.parkeervoorzieningen;

i.tuinen, erven en terreinen;

j.bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

5. 2.Bouwregels

5. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 5.1. sub a. genoemde ge­bou­wen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.per bouwvlak zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;

c.in afwijking van het bepaalde in sub b. mag, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning worden gebouwd;

d.ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

5. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 50 m² bedragen;

d.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan de bedrijfswoning ge­bouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

e.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak.

5. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

5. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere ei­sen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

5. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 5.2.1. sub a. in die zin dat gebouwen ge­deeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak worden gebouwd;

3.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.het bepaalde in lid 5.2.2. sub e in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de be­drijfswo­ning gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

c.het bepaalde in lid 5.2.2. sub f in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt verlaagd of verhoogd.

5. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieu­categorieën 1 en 2, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘speci­fieke vorm van bedrijf - autoherstel- en spuitinrichting’, in welk geval een autoherstel- en spuitinrichting is toegestaan of ‘specifieke vorm van bedrijf - fouragehandel’, in welk geval een groothandel in diervoeders is toegestaan;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor buitenopslag van materiaal ten behoeve van de uitoefening van een be­drijfsmatige activiteit;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel.

5. 6.Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmoge­lijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 5.5. sub a. in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met be­drijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits:

1.het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de be­drijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;

2.het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle in­richtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;

b.het bepaalde in lid 5.5. sub c. in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefe­ning van produc­tiegebonden detailhandel, mits:

-het geen detailhandel in voedings- en genotmiddelen be­treft.

5. 7.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

a.de aanduiding(en) ‘specifieke vorm van bedrijf - autoherstel- en spuitinrichting’ en/of ‘specifieke vorm van bedrijf - fourage­handel’ word(t)(en) verwijderd, mits:

-de betreffende bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd;

b.de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt aangebracht, indien:

-door verbeteringswerkzaamheden dan wel veranderende in­zichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

c.binnen de bestemming ‘Bedrijf - 1’ een bouwvlak wordt gewijzigd dan wel wordt verplaatst in oostelijke richting, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 10’;

2.een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving;

3.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;

d.de bestemming ‘Bedrijf - 1’ wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen - 1’ en/of ‘Wonen - Woongebouw’, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsge­bied 2’;

2.de bestaande opslaglocatie in Oude Weer niet als zelfstandige locatie mag worden ontwikkeld, maar moet worden meegenomen in deze wijzigingsbevoegdheid in die zin dat de opslaglocatie moet worden gesaneerd en worden gewijzigd in agrarisch;

3.de ontwikkeling van de woning(en) past binnen de Woonvi­sie Gasselternijveen. Daarbij zal het aantal per locatie afgestemd moeten worden op het stedenbouwkundig karakter en de kwaliteit van de locatie in relatie tot de directe omgeving;

4.een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving;

5.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

6.er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de eventuele archeologische waarden van het gebied. Dit houdt in dat een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) dient te worden uitgevoerd waarbij, afhankelijk van de uit­komsten hiervan, een vervolgonderzoek moet plaatsvinden wat erop gericht is de behoudenswaardige vindplaatsen in de bodem te bewaren;

7.ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

8.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

9.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 29 en/of 32 van overeenkomstige toepassing zijn;

e.de bestemming ‘Bedrijf - 1’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Natuur’, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 2’ ten westen van de Boerdijk;

2.deze wijzigingsbevoegdheid pas wordt toegepast indien de wijzigingsbevoegdheid zoals genoemd in artikel 43 sub b. is toegepast;

3.de in artikel 43 sub b. genoemde voorwaarden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid van overeenkomstige toepassing zijn op deze wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 6 Bedrijf - 2

6. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1, 2, 3.1 en 3.2;

2.een zetmeel (-derivaten) fabriek met bijbehorende installaties, ter plaatse van de aandui­ding ‘specifieke vorm van bedrijf - zetmeel (-deri­vaten) fabriek’;

3.een warmtekrachtcentrale, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - warmtekrachtcentrale’;

met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, ri­sicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

4.een bedrijfswoning;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een be­drijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

c.nutsvoorzieningen;

d.groenvoorzieningen;

e.geluidwerende voorzieningen;

f.paden;

g.water;

met de daarbijbehorende:

h.parkeervoorzieningen;

i.tuinen, erven en terreinen;

j.bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

6. 2.Bouwregels

6. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 6.1. sub a. genoemde ge­bou­wen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.per bedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden ge­bouwd;

c.de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 5,50 m bedragen;

d.de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 10,00 m bedragen.

e.de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw zal ten hoogste 20,00 m bedragen.

6. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 50 m² bedragen;

d.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan de bedrijfswoning ge­bouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

e.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak.

6. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 35,00 m bedra­gen.

6. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere ei­sen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

6. 4.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieu­categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘specifieke vorm van bedrijf - zetmeel (-deriva­ten) fabriek’ of ‘specifieke vorm van bedrijf - warmtekrachtcentrale’, in welk geval de genoemde bedrijven zijn toegestaan;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 2’ voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘specifieke vorm van bedrijf - zetmeel (-deriva­ten) fabriek’ of ‘specifieke vorm van bedrijf - warmtekrachtcentrale’, in welk geval de genoemde bedrijven zijn toegestaan;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘specifieke vorm van bedrijf - zetmeel (-deriva­ten) fabriek’ of ‘specifieke vorm van bedrijf - warmtekrachtcentrale’, in welk geval de genoemde bedrijven zijn toegestaan;

d.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor buitenopslag van materiaal ten behoeve van de uitoefening van een be­drijfsmatige activiteit;

e.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel;

f.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor (recreatieve) bewoning.

6. 5.Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmoge­lijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 6.4. sub a. in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met be­drijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en/of 3.2, mits:

1.het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de be­drijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 3.2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;

2.het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle in­richtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.

6. 6.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

a.binnen de bestemming ‘Bedrijf - 2’ het bouwvlak wordt gewijzigd en/of vergroot, dan wel dat nieuwe bouwvlak­ken worden aangebracht, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsge­bied 3’;

2.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

3.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

b.de aanduiding ‘risicovolle inrichting’ wordt aange­bracht waardoor een risicovolle inrichting met de daarbijbeho­rende bouwwerken wordt toegestaan, mits:

1.de plaatsgebonden risicocontouren (PR 10-6) contouren bin­nen de eigen inrichtingsgrens blijven;

2.het invloedsgebied voor het groepsrisico zoveel mogelijk binnen de grenzen van het industrieterrein blijft;

3.de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden;

4.wordt voldaan aan de wettelijke normen voor externe veilig­heid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen;

c.de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - zetmeel (-deriva­ten) fabriek’ of ‘specifieke vorm van bedrijf - warmtekrachtcentrale’ wordt verwijderd, mits:

-de betreffende bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 7 Bedrijf - Agrarisch Loonbedrijf

7. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.een agrarisch dienstverlenend bedrijf;

2.een bedrijfswoning;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een be­drijfswoning;

c.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

met daaraan ondergeschikt:

d.nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

e.parkeervoorzieningen;

f.groenvoorzieningen;

g.paden;

h.sloten, bermen en beplanting;

i.tuinen, erven en terreinen;

j.bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

7. 2.Bouwregels

7. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 7.1. sub a. genoemde ge­bou­wen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.per agrarisch dienstverlenend bedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning wor­den gebouwd;

c.er mogen geen kassen, tunnelkassen en torensilo’s worden ge­bouwd;

d.ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

7. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 50 m² bedragen;

d.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

e.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak.

7. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.silo’s, platen en bassins zullen binnen het bouwvlak worden ge­bouwd;

b.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedra­gen.

7. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere ei­sen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

7. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 7.2.2. sub e. in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de be­drijfswo­ning gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

b.het bepaalde in lid 7.2.2. sub f. in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt verlaagd of verhoogd.

7. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor opslag van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto’s, boten en caravans anders dan in gebouwen;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

7. 6.Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 7.5. sub b. in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefe­ning van produc­tiegebonden detailhandel, mits:

-het geen detailhandel in voedings- en genotmiddelen be­treft.

7. 7.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

-de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt aangebracht, indien:

-door verbeteringswerkzaamheden dan wel veranderende in­zichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt.

Artikel 8 Bedrijventerrein

8. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 2’;

2.bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1, 2 en 3.1, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’;

3.een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG, ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt van motorbrand­stoffen zonder lpg’;

met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, ri­sicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

4.bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswo­ning’;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een be­drijfswoning;

c.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

met daaraan ondergeschikt:

d.nutsvoorzieningen;

e.groenvoorzieningen;

f.paden;

g.water;

met de daarbijbehorende:

h.parkeervoorzieningen;

i.tuinen, erven en terreinen;

j.bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

8. 2.Bouwregels

8. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 8.1. sub a genoemde ge­bou­wen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen op hetzelfde bouwperceel zal ten minste 3,00 m bedragen;

c.gebouwen zullen ten minste 5,00 m vanaf de zijdelingse per­ceelgrens worden gebouwd;

d.ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

8. 2. 2. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de vol­gende regels:

a.per gebied dat is voorzien van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;

b.de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 5,50 m bedragen;

c.de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9,00 m bedragen.

8. 2. 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 50 m² bedragen;

d.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan de bedrijfswoning ge­bouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

e.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak.

8. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 15,00 m bedra­gen.

8. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere ei­sen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

8. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 8.2.1. sub a. in die zin dat gebouwen ge­deeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak worden gebouwd;

3.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.het bepaalde in lid 8.2.1. sub c. in die zin dat de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot 3,00 m;

c.het bepaalde in lid 8.2.1. sub d. in die zin dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, met dien verstande dat deze afwijking uitsluitend wordt toegepast indien dit uit landschappelijke overwegingen acceptabel is;

d.het bepaalde in lid 8.2.1. sub d. in die zin dat de bouw­hoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, met dien verstande dat deze afwijking uitsluitend wordt toegepast indien dit uit landschappelijke overwegingen acceptabel is;

e.het bepaalde in lid 8.2.2. sub a. in die zin dat op gronden die ter plaatse niet zijn aangeduid als ‘bedrijfswoning’, een bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:

1.de noodzaak tot een bedrijfswoning door een bedrijfsplan wordt aangetoond;

2.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

f.het bepaalde in lid 8.2.3. sub e. in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de be­drijfswo­ning gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

g.het bepaalde in lid 8.2.3. sub f. in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt verlaagd of verhoogd;

h.het bepaald in lid 8.2.4. sub b. in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 20,00 m.

8. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse aange­duid als ‘bedrijf tot en met categorie 2’ ten behoeve van be­drijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieucate­gorieën 1 en 2;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse aange­duid als ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ ten behoeve van be­drijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieucate­gorieën 1, 2 en 3.1;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor buitenopslag van materiaal ten behoeve van de uitoefening van een be­drijfsmatige activiteit;

d.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel, tenzij het betreft productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genot­middelen.

8. 6.Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmoge­lijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 8.5. sub a in die zin dat, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 2’ tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met be­drijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits:

1.het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de be­drijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;

2.het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle in­richtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;

b.het bepaalde in lid 8.5. sub b in die zin dat, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ tevens bedrij­ven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de om­geving gelijk te stellen zijn met be­drijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, mits:

1.het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de be­drijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 3.1, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;

2.het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle in­richtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.

Artikel 9 Bos

9. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.bos en bebossing;

b.dagrecreatief medegebruik;

c.voet- en rijwielpaden;

d.speelvoorzieningen;

e.waterlopen;

f.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

g.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

waarbij het behoud, het herstel en de instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden wordt nagestreefd;

met de daarbijbehorende:

h.andere werken in de vorm van (verharde) doorsteken en inritten ten behoeve van de toegang naar terreinen en gebouwen;

i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9. 2.Bouwregels

9. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden ge­bouwd.

9. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

9. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de ver­keersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

9. 4.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9. 4. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamhe­den is een omgevingvergunning vereist:

a.het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas al dan niet aanwezig als erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgele­genheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas ­deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, voor zover de Boswet en/of de APV niet van toepassing is;

b.het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.

9. 4. 2. Het bepaalde in lid 9.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.

9. 4. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor­den verleend, mits:

-geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappe­lijke en natuurlijke waarden van de gronden.

9. 5.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

-de bestemming ‘Bos’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer - Verblijf’ voor de aanleg van een ontsluitingsweg ten behoeve van het naastgelegen bedrijventerrein, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 1’;

2.het naastgelegen bedrijventerrein voldoende blijft afgeschermd en de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein voldoende wordt gewaarborgd;

3.de breedte van de ontsluitingsweg ten hoogste 7,00 m zal bedragen;

4.wordt aangetoond dat het te kappen bos wordt gecompenseerd overeenkomstig de bepalingen van de ‘Compensatieverordening bos en natuur gemeente Aa en Hunze d.d. 30 januari 2008 (in werking getreden op 7 februari 2008);

5.ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

6.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap en overige instanties;

7.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 27 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 10 Gemengd - 1

10. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.detailhandel, met uitzondering van supermarkten;

2.detailhandel, met inbegrip van een supermarkt, ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’;

3.dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellin­gen;

4.een horecabedrijf, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;

5.een groepsaccommodatie, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie’;

6.sociaal-culturele doeleinden;

7.sociaal-medische doeleinden;

8.woningen;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

waarbij, ter plaatse van de aan­duiding ‘karakteristiek’, de instand­houding van de bestaande ka­rakteristieke hoofdvorm wordt nage­streefd;

met daaraan ondergeschikt:

c.groenvoorzieningen;

d.nutsvoorzieningen;

e.speelvoorzieningen;

f.wegen en paden;

g.water;

met de daarbijbehorende:

h.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10. 2.Bouwregels

10. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 10.1. sub a. genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.het aantal te bouwen woningen zal ten hoogste het bestaande aantal bedragen;

c.ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

10. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkap­pingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde ge­vel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden ge­bouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoog­ste 50 m² bedragen, met dien verstande dat:

-de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bij­gebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofd­gebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofd­gebouw, zal bedragen;

d.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

e.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak;

g.de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het dichtstbijzijnde punt van een hoofdgebouw zal ten hoogste 25,00 m bedragen.

10. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daar­van ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

10. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

10. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 10.2.1. sub a. in die zin dat gebouwen ge­deeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak worden gebouwd;

3.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

10. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

-het gebruik van de gronden en bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ ten behoeve van een bar of een bar-/dancing.

10. 6.Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

10. 6. 1. Ter plaatse van de aandui­ding ‘karakteristiek’, is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

-het (gedeeltelijk) slopen van gebouwen.

10. 6. 2. Het bepaalde in lid 10.6.1. is niet van toepassing op wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

10. 6. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor­den verleend, indien:

a.geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden her­steld;

c.de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

d.het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zich­zelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

10. 7.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

a.binnen de bestemming ‘Gemengd - 1’ nieuwe bouwvlakken worden aangebracht, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsge­bied 7’;

2.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien woningbouw noodzakelijk is om restauratie - het in oude glorie herstellen - van het hoofdgebouw / rijksmonument haalbaar te maken;

3.de ontwikkeling van de woning(en) past binnen de Woonvi­sie Gasselternijveen. Daarbij zal het aantal per locatie afgestemd moeten worden op het stedenbouwkundig karakter en de kwaliteit van de locatie in relatie tot de directe omgeving;

4.het aantal woningen ten hoogste 4 zal bedragen;

5.een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving;

6.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

7.er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de eventuele archeologische waarden van het gebied. Dit houdt in dat een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) dient te worden uitgevoerd waarbij, afhankelijk van de uit­komsten hiervan, een vervolgonderzoek moet plaatsvinden wat erop gericht is de behoudenswaardige vindplaatsen in de bodem te bewaren;

8.ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

9.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap.

Artikel 11 Gemengd - 2

11. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.sociaal-culturele voorzieningen, zoals een atelier, een galerie, en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

2.educatieve voorzieningen;

3.een lijstenmakerij;

4.een theeschenkerij;

5.verblijfsrecreatie, uitsluitend in combinatie met één van de in onder 1. tot en met 4. genoemde activiteiten;

6.een woning;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

waarbij, ter plaatse van de aan­duiding ‘karakteristiek’, de instand­houding van de bestaande ka­rakteristieke hoofdvorm wordt nage­streefd;

met daaraan ondergeschikt:

c.groenvoorzieningen;

d.nutsvoorzieningen;

e.speelvoorzieningen;

f.wegen en paden;

g.water;

met de daarbijbehorende:

h.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11. 2.Bouwregels

11. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 11.1. sub a genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.het aantal woningen zal ten hoogste 1 bedragen;

c.de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen;

d.de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9,00 m bedragen;

e.de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedra­gen;

f.de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedra­gen.

11. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkap­pingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde ge­vel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden ge­bouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoog­ste 50 m² bedragen, met dien verstande dat:

-de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bij­gebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofd­gebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofd­gebouw, zal bedragen;

d.in afwijking van het bepaalde in sub c. zal de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen indien de bestaande oppervlakte groter is dan 50 m² en niet meer bedraagt dan 100 m²;

e.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

f.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

g.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak;

h.de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het dichtstbijzijnde punt van een hoofdgebouw zal ten hoogste 25,00 m bedragen.

11. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daar­van ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

11. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

11. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 11.2.2. sub a in die zin dat aan- en uitbou­wen, bijgebouwen en overkappingen minder dan 3,00 m ach­ter, c.q. voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:

-de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.het bepaalde in lid 11.2.2. sub c. in die zin dat de gezamen­lijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:

-de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bij­gebouwen en overkappingen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, met uitzonde­ring van:

*een vergroting ten behoeve van de huisvesting van min­dervaliden en zorgbehoeftigen, waarbij op basis van een besluit van de Wet maatschappelijke ondersteuning of een verklaring van de GGD dient te worden aangetoond dat de gewenste uitbreiding noodzakelijk is;

c.het bepaalde in lid 11.2.2. sub c. in die zin dat de gezamen­lijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:

-de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefe­ning van een aan-huis-verbonden beroep, dan wel ten dienste staat van een neven- of hobbybedrijf;

d.het bepaalde in lid 11.2.2. sub c. in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:

-de bestaande oppervlakte zoals deze bestond op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan meer bedraagt dan 100 m², maar minder dan 200 m², in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;

e.het bepaalde in lid 11.2.2. sub c. in die zin dat, indien reeds 200 m² of meer aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is maar minder dan 500 m², een per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van aan- of uitbouwen of bijgebouwen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 200 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;

f.het bepaalde in lid 11.2.2. sub c. in die zin dat, indien reeds 500 m² of meer aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is een per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van aan- of uitbouwen of bijgebouwen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 20% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 500 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;

g.het bepaalde in lid 11.2.2. sub f. in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan het hoofdge­bouw gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

h.het bepaalde in lid 11.2.2. sub g. in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt verlaagd of verhoogd.

11. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor (recreatieve) be­woning;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:

1.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;

2.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;

3.degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen hoofd­bewoner van de woning is;

4.er detailhandel plaatsvindt;

5.de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;

6.de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn inge­volge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

11. 6.Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

11. 6. 1. Ter plaatse van de aandui­ding ‘karakteristiek’, is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

-het (gedeeltelijk) slopen van gebouwen.

11. 6. 2. Het bepaalde in lid 11.6.1. is niet van toepassing op wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

11. 6. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor­den verleend, indien:

a.geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden her­steld;

c.de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

d.het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zich­zelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

11. 7.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

a.de bestemming ‘Gemengd - 2’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen - 3’, mits:

1.de uiterlijke verschijningsvorm van de oorspronkelijke be­bouwing gehandhaafd blijft;

2.de ontwikkeling van de woning(en) past binnen de Woonvi­sie Gasselternijveen. Daarbij zal het aantal per locatie afgestemd moeten worden op het stedenbouwkundig karakter en de kwaliteit van de locatie in relatie tot de directe omgeving;

3.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dat de daarvoor gelden voorkeursgrenswaar­den of een vastgestelde hogere grenswaarde;

4.ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

5.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

6.de woonfunctie geen onevenredige afbreuk doet aan de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving, met name niet aan die van naburige (agrarische) bedrijven;

7.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de be­treffende gronden de regels van artikel 31 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 12 Gemengd - Molen

12. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd - Molen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.een molen, al dan niet in combinatie met:

1.culturele voorzieningen;

2.(dag)recreatieve voorzieningen;

3.een molenbedrijf;

b.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

met daaraan ondergeschikt:

c.groenvoorzieningen;

d.parkeervoorzieningen;

e.speelvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

f.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12. 2.Bouwregels

12. 2. 1. Voor het bouwen van de molen gelden de volgende re­gels:

a.de molen zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.de bouwhoogte van de molen zal ten hoogste de bestaande hoogte bedragen.

12. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

12. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

12. 4.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

-het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve voorzieningen.

Artikel 13 Groen

13. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.groenvoorzieningen;

b.bos en bebossing;

c.voet- en rijwielpaden;

d.speelvoorzieningen;

e.waterlopen;

f.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

g.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

waarbij het behoud en de bescherming van afschermende beplanting wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermende beplanting’;

met de daarbijbehorende:

h.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13. 2.Bouwregels

13. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden ge­bouwd.

13. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

13. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de ver­keersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

13. 4.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13. 4. 1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermende beplanting’ is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

-het verwijderen van beplanting.

13. 4. 2. Het bepaalde in lid is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a.het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

13. 4. 3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de afschermende functie van de beplanting.

13. 5.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

-de bestemming ‘Groen’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wo­nen - 1’, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 4’;

2.het aantal te bouwen woningen ten hoogste 4 bedraagt;

3.de ontwikkeling van de woning(en) past binnen de Woonvi­sie Gasselternijveen. Daarbij zal het aantal per locatie afgestemd moeten worden op het stedenbouwkundig karakter en de kwaliteit van de locatie in relatie tot de directe omgeving;

4.er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de eventuele archeologische waarden van het gebied. Dit houdt in dat een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) dient te worden uitgevoerd waarbij, afhankelijk van de uit­komsten hiervan, een vervolgonderzoek moet plaatsvinden wat erop gericht is de behoudenswaardige vindplaatsen in de bodem te bewaren;

5.ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

6.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

7.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

8.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 29 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 14 Horeca

14. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.horecabedrijven;

2.een bedrijfswoning;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een be­drijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

c.nutsvoorzieningen;

d.groenvoorzieningen;

e.paden;

f.water;

met de daarbijbehorende:

g.parkeervoorzieningen;

h.tuinen, erven en terreinen;

i.overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

14. 2.Bouwregels

14. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 14.1. sub a genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.per horecabedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden ge­bouwd;

c.ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

14. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 50 m² bedragen;

d.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

e.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak.

14. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

14. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

14. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 14.2.1. sub a. in die zin dat gebouwen ge­deeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak worden gebouwd;

3.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.het bepaalde in lid 14.2.2. sub e. in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw en een niet aan de be­drijfswoning gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

c.het bepaalde in lid 14.2.2. sub f. in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping bij een bedrijfswoning wordt verlaagd of verhoogd.

14. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor (recre­atieve) bewoning;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bar of bar-/dancing;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de in lid 14.1. ge­noemde doeleinden.

14. 6.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

-de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt aangebracht, indien:

-door verbeteringswerkzaamheden dan wel veranderende in­zichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt.

Artikel 15 Horeca - Hotel

15. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca - Hotel´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van een hotel;

b.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

met daaraan ondergeschikt:

c.nutsvoorzieningen;

d.groenvoorzieningen;

e.paden;

f.water;

met de daarbijbehorende:

g.parkeervoorzieningen;

h.tuinen, erven en terreinen;

i.overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

15. 2.Bouwregels

15. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 15.1. sub a genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen zal ten hoogste 2.000 m² bedragen;

c.de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 8,00 m bedragen.

15. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

15. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

15. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 15.2.1. sub a. in die zin dat gebouwen ge­deeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak worden gebouwd;

3.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

15. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor (recre­atieve) bewoning;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bar of een bar-/dancing;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de in lid 15.1. ge­noemde doeleinden.

Artikel 16 Horeca - Pension

16. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca - Pension´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.een pension;

2.een bedrijfswoning;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een be­drijfswoning;

waarbij, ter plaatse van de aan­duiding ‘karakteristiek’, de instand­houding van de bestaande ka­rakteristieke hoofdvorm wordt nage­streefd;

met daaraan ondergeschikt:

c.nutsvoorzieningen;

d.groenvoorzieningen;

e.paden;

f.water;

met de daarbijbehorende:

g.parkeervoorzieningen;

h.tuinen, erven en terreinen;

i.overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

16. 2.Bouwregels

16. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 16.1. sub a. genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.per horecabedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden ge­bouwd;

c.ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

16. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 50 m² bedragen;

d.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouw­laag van de bedrijfswoning plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkap­ping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

e.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak.

16. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

16. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

16. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 16.2.1. sub a in die zin dat gebouwen ge­deeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak worden gebouwd;

3.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.het bepaalde in lid 16.2.2. sub e in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de be­drijfswoning gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

c.het bepaalde in lid 16.2.2. sub f in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping bij een bedrijfswoning wordt verlaagd of verhoogd.

16. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor (recre­atieve) bewoning;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bar of een bar-/dancing;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de in lid 16.1. ge­noemde doeleinden.

16. 6.Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

16. 6. 1. Ter plaatse van de aandui­ding ‘karakteristiek’, is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

-het (gedeeltelijk) slopen van gebouwen.

16. 6. 2. Het bepaalde in lid 16.6.1. is niet van toepassing op wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

16. 6. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor­den verleend, indien:

a.geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden her­steld;

c.de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

d.het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zich­zelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

16. 7.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

-de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt verwijderd, in­dien:

1.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

2.de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.

Artikel 17 Kantoor

17. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van kantoren;

b.groenvoorzieningen;

c.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

met daaraan ondergeschikt:

d.nutsvoorzieningen;

e.paden;

f.water;

g.parkeervoorzieningen;

h.tuinen, erven en terreinen;

i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17. 2.Bouwregels

17. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 17.1. sub a. genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

17. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

17. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

17. 4.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

-de bestemming ‘Kantoor’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen - 1’ en/of ‘Wonen - 2’, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 5’;

2.de ontwikkeling van de woning(en) past binnen de Woonvi­sie Gasselternijveen. Daarbij zal het aantal per locatie afgestemd moeten worden op het stedenbouwkundig karakter en de kwaliteit van de locatie in relatie tot de directe omgeving;

3.een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving;

4.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

5.er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de eventuele archeologische waarden van het gebied. Dit houdt in dat een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) dient te worden uitgevoerd waarbij, afhankelijk van de uit­komsten hiervan, een vervolgonderzoek moet plaatsvinden wat erop gericht is de behoudenswaardige vindplaatsen in de bodem te bewaren;

6.ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

7.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

8.de woonfunctie geen onevenredige afbreuk doet aan de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving, met name niet aan die van naburige bedrijven;

9.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 29 en/of 30 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat:

-de oppervlakte van een hoofdgebouw ten hoogste 20% van het bouwperceel zal bedragen.

Artikel 18 Maatschappelijk - 1

18. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.museale doeleinden;

2.religieuze doeleinden;

3.sociaal-medische doeleinden;

met daaraan ondergeschikt:

b.nutsvoorzieningen;

c.groenvoorzieningen;

d.speelvoorzieningen;

e.paden;

f.water;

met de daarbijbehorende:

g.parkeervoorzieningen;

h.tuinen, erven en terreinen;

i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

18. 2.Bouwregels

18. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 18.1. sub a. genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

18. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

18. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

18. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 18.2.1. sub a. in die zin dat gebouwen ge­deeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak worden gebouwd;

3.er sprake is van een goede (landschappelijke) inpassing;

4.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

18. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

-het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de in lid 18.1. ge­noemde doeleinden.

18. 6.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

-de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt aangebracht, indien:

-door verbeteringswerkzaamheden dan wel veranderende in­zichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt.

Artikel 19 Maatschappelijk - 2

19. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ´Maatschappelijk - 2´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van:

1.educatieve en informatieve doeleinden;

2.museale doeleinden;

3.openbaar dienstverlenende instellingen;

4.religieuze doeleinden;

5.sociaal-culturele doeleinden;

6.sociaal-medische doeleinden;

met daaraan ondergeschikt:

b.nutsvoorzieningen;

c.groenvoorzieningen;

d.speelvoorzieningen;

e.paden;

f.water;

met de daarbijbehorende:

g.parkeervoorzieningen;

h.tuinen, erven en terreinen;

i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19. 2.Bouwregels

19. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 19.1. sub a. genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

19. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

19. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

19. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 19.2.1. sub a. in die zin dat gebouwen ge­deeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak worden gebouwd;

3.er sprake is van een goede (landschappelijke) inpassing;

4.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

19. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

-het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de in lid 19.1. ge­noemde doeleinden.

19. 6.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

-de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt aangebracht, indien:

-door verbeteringswerkzaamheden dan wel veranderende in­zichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt.

Artikel 20 Maatschappelijk - Begraafplaats

20. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - Begraafplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.begraafplaatsen;

b.gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer;

c.groenvoorzieningen;

d.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

met de daarbijbehorende:

e.verhardingen;

f.erven en terreinen;

g.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20. 2.Bouwregels

20. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 20.1. sub b. genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.het bebouwingspercentage van het bestemmingsplan zal ten hoogste 5% van de opper­vlakte van het bestemmingsvlak bedragen;

b.de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 3,00 m bedra­gen;

c.de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 6,00 m bedra­gen;

d.de dakhelling van een gebouw zal ten hoogste 25° bedragen.

20. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

20. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 21 Natuur

21. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de natuurgebieden;

b.sloten, vaarten, poelen, meren en daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen, mede bestemd voor waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

c.agrarisch medegebruik;

d.dagrecreatief medegebruik;

e.wegen en paden;

f.openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

g.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

21. 2.Bouwregels

21. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

21. 2. 2. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

-de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

21. 3.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;

c.het aanleggen van nieuwe verharde wegen en paden.

21. 4.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21. 4. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a.het ontgronden, af- en/of vergraven, egaliseren, diepploegen en/of ophogen van gronden;

b.het aanplanten en/of verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;

c.het graven en/of dempen, verdiepen en/of verbreden van sloten, vaarten, poelen, en daarmee gelijk te stellen waterlopen en/of -partijen;

d.het verharden en/of het verbreden van bestaande wegen en/of paden en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen anders dan ten behoeve van het verharden en/of het verbreden van wegen en/of paden;

e.het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief medegebruik;

f.het aanleggen en/of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en/of aanlegplaatsen;

g.het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

21. 4. 2. Het bepaalde in lid 21.4.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a.het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

21. 4. 3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en de natuurlijke waarden. Voor de in 21.4.1. sub a tot en met c genoemde activiteiten zal uitsluitend een vergunning worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer.

Artikel 22 Recreatie

22. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.standplaatsen voor kampeermiddelen;

b.dagrecreatieve voorzieningen;

c.stacaravans;

d.trekkershutten;

e.gebouwen ten behoeve van:

1.een horecabedrijf, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;

2.een groepsaccommodatie c.q. een appartementenaccom­modatie, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie’;

3.een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

4.onderhoud en beheer;

5.sanitaire voorzieningen;

6.receptie/entree;

7.kampwinkel;

8.informatie/kantoor;

9.zwembad;

f.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

met daaraan ondergeschikt:

g.nutsvoorzieningen;

h.groenvoorzieningen;

i.speelvoorzieningen;

j.sportvoorzieningen;

k.paden;

l.water;

met de daarbijbehorende:

m.parkeervoorzieningen;

n.tuinen, erven en terreinen;

o.bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

22. 2.Bouwregels

22. 2. 1. Voor het plaatsen van stacaravans gelden de volgende re­gels:

a.stacaravans mogen niet worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten - stacaravan’;

b.de oppervlakte van een stacaravan zal ten hoogste 50 m² be­dragen;

c.de bouwhoogte van een stacaravan zal ten hoogste 3,50 m be­dragen.

22. 2. 2. Voor het bouwen van trekkershutten gelden de volgende regels:

a.de oppervlakte van een trekkershut zal ten hoogste 50 m² be­dragen;

b.de bouwhoogte van een trekkershut zal ten hoogste 3,50 m be­dragen.

22. 2. 3. Voor het bouwen van de in lid 22.1. sub f. genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c.het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste 1 bedragen;

d.de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 6,50 m bedra­gen;

e.in afwijking van het bepaalde in sub d. zal de bouwhoogte van groepsaccommodaties, ter plaatse aangeduid als ‘specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie’, ten hoogste 8,00 m bedragen;

f.in afwijking van het bepaalde in sub d. zal de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ aangegeven hoogte bedragen.

22. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen;

b.de bouwhoogte van speeltoestellen zal ten hoogste 8,00 m be­dragen;

c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

22. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

22. 4.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de in lid 22.1. ge­noemde doeleinden;

b.het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van per­manente bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken, ter plaatse aange­duid als ‘horeca’, ten behoeve van een bar of een bar-/dancing;

d.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 1 bedrijfswoning.

Artikel 23 Recreatie - Recreatiewoningen

23. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Recreatiewoningen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.recreatiewoningen;

b.een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

met daaraan ondergeschikt:

c.dagrecreatieve voorzieningen;

d.sport- en speelvoorzieningen;

e.wegen en paden;

f.groenvoorzieningen;

g.bebossing;

met de daarbijbehorende:

h.tuinen, erven en terreinen;

i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

23. 2.Bouwregels

23. 2. 1. Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de vol­gende regels:

a.het aantal recreatiewoningen zal ten hoogste 68 bedragen;

b.de oppervlakte van een recreatiewoning zal ten hoogste 100 m² bedragen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat de oppervlakte van een bijgebouw bij een recreatiewoning ten hoogste 9 m² zal bedragen;

c.de goothoogte van een recreatiewoning zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

d.de bouwhoogte van een recreatiewoning zal ten hoogste 6,50 m bedragen;

e.de dakhelling van een recreatiewoning zal ten minste 30° bedra­gen.

23. 2. 2. Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c.het aantal te bouwen bedrijfswoningen zal ten hoogste 1 bedragen;

d.de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 6,50 m bedra­gen.

23. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

23. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

23. 4.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

-het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning.

Artikel 24 Sport

24. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.sport- en speelterreinen;

b.gebouwen ten behoeve van:

1.kantines en/of kleedruimtes;

2.onderhoud en beheer;

3.sociaal-culturele doeleinden;

c.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

met daaraan ondergeschikt:

d.groenvoorzieningen;

e.nutsvoorzieningen;

f.sport- en speelvoorzieningen;

g.parkeervoorzieningen;

h.water;

met de daarbijbehorende:

i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten en ballenvangers.

24. 2.Bouwregels

24. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 24.1. sub b. genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.het bebouwingspercentage per bestemmingsvlak zal ten hoog­ste 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedra­gen;

b.de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 3,00 m bedra­gen;

c.de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 6,00 m bedra­gen.

24. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m be­dragen;

b.de bouwhoogte van lichtmasten en ballenvangers zal ten hoog­ste 10,00 m bedragen;

c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

24. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere ei­sen stellen aan de plaatse en de afmetingen van de bebouwing.

24. 4.Specifieke gebruiksregels

24. 4. 1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ie­der geval gerekend:

a.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de in lid 24.1. ge­noemde doeleinden;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van horeca, tenzij het horeca betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de in lid 24.1. genoemde doelein­den.

24. 4. 2. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ie­der geval niet gerekend:

-het tijdelijk als dan niet periodiek gebruik van de gronden voor evenementen.

Artikel 25 Verkeer

25. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.wegen en straten;

b.voet- en rijwielpaden;

c.parkeervoorzieningen;

d.groenvoorzieningen;

e.sloten, bermen en beplanting;

f.water;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;

g.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

h.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

met de daarbijbehorende:

i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

25. 2.Bouwregels

25. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden ge­bouwd.

25. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 6,00 m bedra­gen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

25. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de ver­keersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

25. 4.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

-het inrichten van het bestemmingsvlak in afwijking van het (de) aangegeven dwarsprofiel(en).

25. 5.Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 25.4. in die zin dat wordt afgeweken van het (de) aangegeven dwarsprofiel(en), mits

-hierdoor geen wezenlijke verslechtering in de geluidssitua­tie optreedt.

Artikel 26 Verkeer - Parkeerterrein

26. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Parkeerterrein’ aangewezen gronden zijn be­stemd voor:

a.parkeerterreinen;

b.wegen en straten;

c.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

met daaraan ondergeschikt:

d.groenvoorzieningen;

e.tuinen en erven;

met de daarbijbehorende:

f.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

26. 2.Bouwregels

26. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden ge­bouwd.

26. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 6,00 m bedra­gen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

26. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de ver­keersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

26. 4.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

-het gebruik van de gronden als verkooppunt van motorbrand­stoffen.

Artikel 27 Verkeer - Verblijf

27. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ´Verkeer - Verblijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.wegen en straten;

b.voet- en rijwielpaden;

c.parkeervoorzieningen;

d.groenvoorzieningen;

e.speelvoorzieningen;

f.water;

g.garageboxen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - garageboxen’;

h.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

i.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

met daaraan ondergeschikt:

j.tuinen en erven;

met de daarbijbehorende:

k.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

27. 2.Bouwregels

27. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende re­gels:

a.als gebouw mogen uitsluitend garageboxen worden gebouwd;

b.garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - garage­boxen’;

c.de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 3,50 m bedra­gen.

27. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 6,00 m bedra­gen;

b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

27. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de ver­keersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

27. 4.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

-het gebruik van de gronden als verkooppunt van motorbrand­stoffen.

Artikel 28 Water

28. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.waterlopen en waterpartijen;

b.bermen en beplanting;

c.oevers;

d.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

e.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

met daaraan ondergeschikt:

f.groenvoorzieningen;

g.gebouwen ten behoeve van een hotel;

met de daarbijbehorende:

h.bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dam­men en/of duikers.

28. 2.Bouwregels

28. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.als gebouwen mogen uitsluitend de in lid 28.1. sub g. genoemde gebouwen worden gebouwd;

b.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

c.de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 8,50 m bedragen.

28. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

-de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

28. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 29 Wonen - 1

29. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, een bed & breakfast of een recreatieappartement;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

c.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

d.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

waarbij, ter plaatse van de aan­duiding ‘karakteristiek’, de instand­houding van de bestaande ka­rakteristieke hoofdvorm wordt nage­streefd;

met daaraan ondergeschikt:

e.groenvoorzieningen;

f.speelvoorzieningen;

g.paden;

h.water;

met de daarbijbehorende:

i.tuinen en erven;

j.overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

29. 2.Bouwregels

29. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de vol­gende regels:

a.als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden ge­bouwd;

b.een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

c.het aantal hoofdgebouwen binnen een bouwvlak zal ten hoogste 1 bedragen;

d.in afwijking van het bepaalde in sub c. zal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ het aantal hoofdgebouwen binnen een bouwvlak ten hoogste het aangegeven aantal bedragen;

e.het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen zal ten hoogste 2 bedragen;

f.in afwijking van het bepaalde in sub e. zal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’ het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen ten hoogste het aange­geven aantal bedragen;

g.de breedte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande breedte groter is, in welk geval de bestaande breedte als maximale breedte geldt;

h.de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de bestaande goothoogte als maximale hoogte geldt;

i.de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 8,00 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximale hoogte geldt;

j.in afwijking van het bepaalde in sublid i. zal de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de ter plaatse van de aandui­ding ‘maximale bouwhoogte (m)’ aangegeven bouwhoogte bedragen;

k.de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedra­gen;

l.de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedra­gen.

29. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkap­pingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde ge­vel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoog­ste 50 m² bedragen, met dien verstande dat:

-de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bij­gebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofd­gebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofd­gebouw, zal bedragen;

d.in afwijking van het bepaalde in sub c. zal de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen indien de bestaande oppervlakte groter is dan 50 m² en niet meer bedraagt dan 100 m²;

e.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

f.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

g.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak;

h.de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het dichtstbijzijnde punt van een hoofdgebouw zal ten hoogste 25,00 m bedragen.

29. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daar­van ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen en geen over­kappingen zijnde, zal ten hoogste 1 m² bedragen;

c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

29. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, na­dere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebou­wing.

29. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 29.2.1. sub b in die zin dat een hoofdge­bouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:

1.deze afwijking uitsluitend wordt toegepast indien uitbrei­ding van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak niet meer mogelijk is;

2.het een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw betreft;

3.geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.het bepaalde in lid 29.2.2. sub a in die zin dat aan- en uitbou­wen, bijgebouwen en overkappingen minder dan 3,00 m ach­ter c.q. voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:

-de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;

c.het bepaalde in lid 29.2.2. sub c in die zin dat de gezamen­lijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:

-de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bij­gebouwen en overkappingen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, met uitzonde­ring van:

*een vergroting ten behoeve van de huisvesting van min­dervaliden en zorgbehoeftigen, waarbij op basis van een besluit van de Wet maatschappelijke ondersteuning of een verklaring van de GGD dient te worden aangetoond dat de gewenste uitbreiding noodzakelijk is;

d.het bepaalde in lid 29.2.2. sub c in die zin dat de gezamen­lijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:

-de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefe­ning van een aan-huis-verbonden beroep, dan wel ten dienste staat van een neven- of hobbybedrijf;

e.het bepaalde in lid 29.2.2. sub c. in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:

-de bestaande oppervlakte zoals deze bestond op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan meer bedraagt dan 100 m², maar minder dan 200 m², in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;

f.het bepaalde in lid 29.2.2. sub c. in die zin dat, indien reeds 200 m² of meer aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is maar minder dan 500 m², een per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van aan- of uitbouwen of bijgebouwen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 200 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;

g.het bepaalde in lid 29.2.2. sub c. in die zin dat, indien reeds 500 m² of meer aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is een per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van aan- of uitbouwen of bijgebouwen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 20% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 500 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;

h.het bepaalde in lid 29.2.2. sub f. in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan het hoofdge­bouw gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

i.het bepaalde in lid 29.2.2. sub g. in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt verlaagd of verhoogd.

29. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor (recreatieve) be­woning;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:

1.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;

2.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;

3.degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen hoofd­bewoner van de woning is;

4.er detailhandel plaatsvindt;

5.de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;

6.de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn inge­volge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, dienstverlenende bedrijven en/of dienst­verlenende instellingen, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen;

d.het gebruik van het hoofdgebouw ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van een bed & breakfast of recreatieappartement, zodanig dat:

1.meer dan twee kamers van het hoofdgebouw ten behoeve van verblijfsrecreatie worden gebruikt;

2.de kamers voor meer dan 4 personen die hun hoofdverblijf elders hebben wordt gebruikt.

29. 6.Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 29.5. sub a in die zin dat bijgebouwen worden gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1.een verzoek om toepassing van deze afwijking schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;

2.de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte ten hoog­ste 80 m² bedraagt;

3.er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in ge­ding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

b.het bepaalde in lid 29.5. sub b in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf anders dan ge­noemd in lid 29.5. sub b, mits:

1.het gebruik ten behoeve van een aan-huis-verbonden be­roep of bedrijf ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;

2.er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een be­perkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in ver­band met de aan-huis-verbonden activiteiten;

3.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf ten hoogste één derde deel van het gebruiksvloeroppervlak van de gebouwen op een bouw­perceel bedraagt;

4.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf ten hoogste 100 m² bedraagt;

c.het bepaalde in lid 29.5. sub c in die zin dat gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor de uitoefening van:

1.bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplich­tige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbe­drijven;

2.dienstverlenende bedrijven;

3.detailhandel, met uitzondering van supermarkten; en:

4.maatschappelijke voorzieningen;

mits:

-het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de onder 1 tot en met 4 genoemde functies ten hoogste één derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op het bouwperceel bedraagt;

-het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de onder 1 tot en met 4 genoemde functies ten hoogste 100 m² bedraagt;

-deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij woonhui­zen die zijn gelegen aan de Hoofdstraat (het deel ten zuiden van de W.I.C. van Veelenweg), De Vaart en de Havenkade.

29. 7.Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

29. 7. 1. Ter plaatse van de aandui­ding ‘karakteristiek’, is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

-het (gedeeltelijk) slopen van gebouwen.

29. 7. 2. Het bepaalde in lid 29.7.1. is niet van toepassing op wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

29. 7. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor­den verleend, mits:

a.geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden her­steld;

c.de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

d.het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zich­zelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

29. 8.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

a.de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt aangebracht, indien:

-door verbeteringswerkzaamheden dan wel veranderende in­zichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

b.de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt verwijderd, in­dien:

1.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

2.de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.

Artikel 30 Wonen - 2

30. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, een bed & breakfast of een recreatieappartement;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

c.het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

d.de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

waarbij, ter plaatse van de aan­duiding ‘karakteristiek’, de instand­houding van de bestaande ka­rakteristieke hoofdvorm wordt nage­streefd;

met daaraan ondergeschikt:

e.groenvoorzieningen;

f.speelvoorzieningen;

g.paden;

h.water;

met de daarbijbehorende:

i.tuinen en erven;

j.overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

30. 2.Bouwregels

30. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de vol­gende regels:

a.als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden ge­bouwd;

b.een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

c.het aantal hoofdgebouwen binnen een bouwvlak zal ten hoogste 1 bedragen;

d.in afwijking van het bepaalde in sub c. zal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ het aantal hoofdgebouwen binnen een bouwvlak ten hoogste het aangegeven aantal bedragen;

e.het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen zal ten hoogste 2 bedragen;

f.in afwijking van het bepaalde in sub e. zal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’ het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen ten hoogste het aange­geven aantal bedragen;

g.de breedte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande breedte groter is, in welk geval de bestaande breedte als maximale breedte geldt;

h.de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneenge­bouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand klei­ner is, in welk geval de bestaande afstand als minimale af­stand geldt;

i.de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de bestaande goothoogte als maximale hoogte geldt;

j.de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 10,00 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximale hoogte geldt;

k.de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedra­gen;

l.de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedra­gen.

30. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkap­pingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde ge­vel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden ge­bouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoog­ste 50 m² bedragen, met dien verstande dat:

-de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bij­gebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofd­gebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofd­gebouw, zal bedragen;

d.in afwijking van het bepaalde in sub c. zal de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen indien de bestaande oppervlakte groter is dan 50 m² en niet meer bedraagt dan 100 m²;

e.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

f.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

g.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak;

h.de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het dichtstbijzijnde punt van een hoofdgebouw zal ten hoogste 25,00 m bedragen.

30. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daar­van ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen en geen over­kappingen zijnde, zal ten hoogste 1 m² bedragen;

c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

30. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, na­dere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebou­wing.

30. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 30.2.2. sub a in die zin dat aan- en uitbou­wen, bijgebouwen en overkappingen minder dan 3,00 m ach­ter, c.q. voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:

-de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.het bepaalde in lid 30.2.2. sub c in die zin dat de gezamen­lijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:

-de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bij­gebouwen en overkappingen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, met uitzonde­ring van:

*een vergroting ten behoeve van de huisvesting van min­dervaliden en zorgbehoeftigen, waarbij op basis van een besluit van de Wet maatschappelijke ondersteuning of een verklaring van de GGD dient te worden aangetoond dat de gewenste uitbreiding noodzakelijk is;

c.het bepaalde in lid 30.2.2. sub c in die zin dat de gezamen­lijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:

-de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefe­ning van een aan-huis-verbonden beroep, dan wel ten dienste staat van een neven- of hobbybedrijf;

d.het bepaalde in lid 30.2.2. sub c. in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:

-de bestaande oppervlakte zoals deze bestond op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan meer bedraagt dan 100 m², maar minder dan 200 m², in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;

e.het bepaalde in lid 30.2.2. sub c. in die zin dat, indien reeds 200 m² of meer aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is maar minder dan 500 m², een per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van aan- of uitbouwen of bijgebouwen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 200 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;

f.het bepaalde in lid 30.2.2. sub c. in die zin dat, indien reeds 500 m² of meer aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is een per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van aan- of uitbouwen of bijgebouwen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 20% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 500 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;

g.het bepaalde in lid 30.2.2. sub f. in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan het hoofdge­bouw gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

h.het bepaalde in lid 30.2.2. sub g. in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt verlaagd of verhoogd.

30. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor (recreatieve) be­woning;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:

1.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;

2.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;

3.degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen hoofd­bewoner van de woning is;

4.er detailhandel plaatsvindt;

5.de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;

6.de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn inge­volge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, dienstverlenende bedrijven en/of dienst­verlenende instellingen, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen;

d.het gebruik van het hoofdgebouw ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van een bed & breakfast of recreatieappartement, zodanig dat:

1.meer dan twee kamers van het hoofdgebouw ten behoeve van verblijfsrecreatie worden gebruikt;

2.de kamers voor meer dan 4 personen die hun hoofdverblijf elders hebben wordt gebruikt.

30. 6.Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 30.5. sub a in die zin dat bijgebouwen worden gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1.een verzoek om toepassing van deze afwijking schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;

2.de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte ten hoog­ste 80 m² bedraagt;

3.er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in ge­ding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

b.het bepaalde in lid 30.5. sub b in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf anders dan ge­noemd in lid 30.5. sub b, mits:

1.het gebruik ten behoeve van een aan-huis-verbonden be­roep of bedrijf ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;

2.er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een be­perkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in ver­band met de aan-huis-verbonden activiteiten;

3.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf ten hoogste één derde deel van het gebruiksvloeroppervlak van de gebouwen op een bouw­perceel bedraagt;

4.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf ten hoogste 100 m² bedraagt;

c.het bepaalde in lid 30.5. sub c in die zin dat gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor de uitoefening van:

1.bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplich­tige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbe­drijven;

2.dienstverlenende bedrijven;

3.detailhandel, met uitzondering van supermarkten; en:

4.maatschappelijke voorzieningen;

mits:

-het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de onder 1 tot en met 4 genoemde functies ten hoogste één derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op het bouwperceel bedraagt;

-het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de onder 1 tot en met 4 genoemde functies ten hoogste 100 m² bedraagt;

-deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij woonhui­zen die zijn gelegen aan de Hoofdstraat (het deel ten zuiden van de W.I.C. van Veelenweg), De Vaart en de Havenkade.

30. 7.Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

30. 7. 1. Ter plaatse van de aandui­ding ‘karakteristiek’, is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

-het (gedeeltelijk) slopen van gebouwen.

30. 7. 2. Het bepaalde in lid 30.7.1. is niet van toepassing op wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

30. 7. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor­den verleend, mits:

a.geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden her­steld;

c.de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

d.het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zich­zelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

30. 8.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

a.de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt aangebracht, indien:

-door verbeteringswerkzaamheden dan wel veranderende in­zichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

b.de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt verwijderd, in­dien:

1.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

2.de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.

Artikel 31 Wonen - 3

31. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, een bed & breakfast of recreatieappartement;

b.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

waarbij, ter plaatse van de aan­duiding ‘karakteristiek’, de instand­houding van de bestaande ka­rakteristieke hoofdvorm wordt nage­streefd;

met daaraan ondergeschikt:

c.een paardrijdbak, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardrijdbak’;

d.groenvoorzieningen;

e.speelvoorzieningen;

f.paden;

g.water;

met de daarbijbehorende:

h.tuinen en erven;

i.overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

31. 2.Bouwregels

31. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de vol­gende regels:

a.als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden ge­bouwd;

b.een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

c.het aantal hoofdgebouwen binnen een bouwvlak zal ten hoogste 1 bedragen;

d.een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd;

e.de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand klei­ner is, in welk geval de bestaande afstand als minimale af­stand geldt;

f.de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen;

g.de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

h.in afwijking van het bepaalde in sublid f. en g. zal de goot- en/of bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de ter plaatse van de aandui­ding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;

i.in afwijking van het bepaalde in sublid g. zal de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de ter plaatse van de aandui­ding ‘maximale bouwhoogte (m)’ aangegeven bouwhoogte bedragen;

j.de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedra­gen;

k.de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedra­gen.

31. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkap­pingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde ge­vel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden ge­bouwd;

b.de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoog­ste 50 m² bedragen, met dien verstande dat:

-de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bij­gebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofd­gebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofd­gebouw, zal bedragen;

d.in afwijking van het bepaalde in sub c. zal de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen indien de bestaande oppervlakte groter is dan 50 m² en niet meer bedraagt dan 100 m²;

e.de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

f.de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

g.de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak;

h.de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het dichtstbijzijnde punt van een hoofdgebouw zal ten hoogste 25,00 m bedragen.

31. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daar­van ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen en geen over­kappingen zijnde, zal ten hoogste 1 m² bedragen;

c.de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardrijdbakken, zal ten hoogste 1,50 m bedra­gen;

d.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

31. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, na­dere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebou­wing.

31. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 31.2.2. sub a. in die zin dat aan- en uitbou­wen, bijgebouwen en overkappingen minder dan 3,00 m ach­ter, c.q. voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:

-de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.het bepaalde in lid 31.2.2. sub c. in die zin dat de gezamen­lijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:

-de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bij­gebouwen en overkappingen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, met uitzonde­ring van:

*een vergroting ten behoeve van de huisvesting van min­dervaliden en zorgbehoeftigen, waarbij op basis van een besluit van de Wet maatschappelijke ondersteuning of een verklaring van de GGD dient te worden aangetoond dat de gewenste uitbreiding noodzakelijk is;

c.het bepaalde in lid 31.2.2. sub c. in die zin dat de gezamen­lijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:

-de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefe­ning van een aan-huis-verbonden beroep, dan wel ten dienste staat van een neven- of hobbybedrijf;

d.het bepaalde in lid 31.2.2. sub c. in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:

-de bestaande oppervlakte zoals deze bestond op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan meer bedraagt dan 100 m², maar minder dan 200 m², in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;

e.het bepaalde in lid 31.2.2. sub c. in die zin dat, indien reeds 200 m² of meer aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is maar minder dan 500 m², een per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van aan- of uitbouwen of bijgebouwen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 200 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;

f.het bepaalde in lid 31.2.2. sub c. in die zin dat, indien reeds 500 m² of meer aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is een per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van aan- of uitbouwen of bijgebouwen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 20% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 500 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;

g.het bepaalde in lid 31.2.2. sub f. in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan het hoofdge­bouw gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

h.het bepaalde in lid 31.2.2. sub g. in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt verlaagd of verhoogd.

31. 5.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor (recreatieve) be­woning;

b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:

1.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;

2.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;

3.degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen hoofd­bewoner van de woning is;

4.er detailhandel plaatsvindt;

5.de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;

6.de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn inge­volge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, dienstverlenende bedrijven en/of dienst­verlenende instellingen, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen;

d.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een neven- of hobbybedrijf;

e.het gebruik van het hoofdgebouw ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van een bed & breakfast of recreatieappartement, zodanig dat:

1.meer dan twee kamers van het hoofdgebouw ten behoeve van verblijfsrecreatie worden gebruikt;

2.de kamers voor meer dan 4 personen die hun hoofdverblijf elders hebben wordt gebruikt.

31. 6.Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.het bepaalde in lid 31.5. sub a in die zin dat bijgebouwen worden gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1.een verzoek om toepassing van deze afwijking schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;

2.de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte ten hoog­ste 80 m² bedraagt;

3.er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in ge­ding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

b.het bepaalde in lid 31.5. sub b in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf anders dan ge­noemd in lid 31.5. sub b, mits:

1.het gebruik ten behoeve van een aan-huis-verbonden be­roep of bedrijf ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;

2.er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een be­perkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in ver­band met de aan-huis-verbonden activiteiten;

3.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf ten hoogste één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouw­perceel bedraagt;

4.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf ten hoogste 100 m² bedraagt;

c.het bepaalde in lid 31.5. sub c in die zin dat gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor de uitoefening van:

1.bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplich­tige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbe­drijven;

2.dienstverlenende bedrijven;

3.detailhandel, met uitzondering van supermarkten;

4.maatschappelijke voorzieningen; en:

mits:

-het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de onder 1 tot en met 4 genoemde functies ten hoogste één derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op het bouwperceel bedraagt;

-het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de onder 1 tot en met 4 genoemde functies ten hoogste 100 m² bedraagt;

-deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij woonhui­zen die zijn gelegen aan de Hoofdstraat (het deel ten zuiden van de W.I.C. van Veelenweg), De Vaart en de Havenkade.

d.het bepaalde in lid 31.5. sub d. in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een neven- of hobbybedrijf met de daarbijbehorende voorzieningen.

31. 7.Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

31. 7. 1. Ter plaatse van de aandui­ding ‘karakteristiek’, is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

-het (gedeeltelijk) slopen van gebouwen.

31. 7. 2. Het bepaalde in lid 31.7.1. is niet van toepassing op wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

31. 7. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor­den verleend, mits:

a.geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden her­steld;

c.de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

d.het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zich­zelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

31. 8.Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

a.de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt aangebracht, indien:

-door verbeteringswerkzaamheden dan wel veranderende in­zichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

b.de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt verwijderd, in­dien:

1.de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

2.de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen;

c.de bestemming ‘Wonen - 3’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Gemengd - 1’, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 6’;

2.de uiterlijke verschijningsvorm van de oorspronkelijke be­bouwing gehandhaafd blijft;

3.de ontwikkeling van de woning(en) past binnen de Woonvi­sie Gasselternijveen;

4.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

5.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

6.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 10 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 32 Wonen - Woongebouw

32. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Woongebouw’ aangewezen gronden zijn be­stemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combina­tie met ruimte voor maatschappelijke voorzieningen in de eer­ste bouwlaag, ter plaatse van de aanduiding ‘gezondheids­zorg’;

b.bijgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

c.groenvoorzieningen;

d.nutsvoorzieningen;

e.speelvoorzieningen;

f.paden;

g.water;

met de daarbijbehorende:

h.parkeervoorzieningen;

i.tuinen, erven en terreinen;

j.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

32. 2.Bouwregels

32. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende re­gels:

a.een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.het aantal woningen zal ten hoogste 19 bedragen;

c.de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 10,00 m be­dragen.

32. 2. 2. Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

a.de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen zal ten hoogste 150 m² bedragen;

b.de bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen.

32. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 1 m² bedragen;

b.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen;

c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

32. 3.Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, na­dere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebou­wing.

32. 4.Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon­situatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiks­mogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 32.2.1. sub a. in die zin dat gebouwen ge­deeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak worden gebouwd;

3.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 33 Leiding - Gas

33. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.een strook ten behoeve van een hoofdgasleiding;

met de daarbijbehorende:

b.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

33. 2.Bouwregels

33. 2. 1. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorko­mende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen ge­bouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ge­bouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

33. 2. 2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden ge­bouwd.

33. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

-de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

33. 3.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

33. 3. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden is, ongeacht het bepaalde in de re­gels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:

a.het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

b.het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;

c.het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;

d.het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

e.het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplan­tingen, die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.

33. 3. 2. Het bepaalde in lid 33.3.1. is niet van toepassing op wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

33. 3. 3. De omgevingsvergunning zal slechts wor­den verleend, indien geen onevenredige afbreuk zal worden ge­daan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

33. 4.Wijzigingsbevoegdheid

33. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

-de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegela­ten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wor­den gebouwd, mits:

1.vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;

2.geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

33. 4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 33.4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hier­door geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de leiding.

Artikel 34 Leiding - Riool

34. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.een strook ten behoeve van een rioolpersleiding;

met de daarbijbehorende:

b.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

34. 2.Bouwregels

34. 2. 1. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorko­mende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen ge­bouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden ge­bouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

34. 2. 2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden ge­bouwd.

34. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

-de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

34. 3.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

34. 3. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden is, ongeacht het bepaalde in de re­gels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:

a.het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

b.het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;

c.het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;

d.het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

e.het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplan­tingen, die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.

34. 3. 2. Het bepaalde in lid 34.3.1. is niet van toepassing op wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

34. 3. 3. De omgevingsvergunning zal slechts wor­den verleend, indien geen onevenredige afbreuk zal worden ge­daan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

34. 4.Wijzigingsbevoegdheid

34. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

a.de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegela­ten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wor­den gebouwd, mits:

1.vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;

2.geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

34. 4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 34.4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hier­door geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de leiding.

Artikel 35 Waarde - Archeologie 1

35. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, be­halve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede be­stemd voor het behoud van de archeologische waarden.

35. 2.Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd, met uitzondering van:

a.bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waar­bij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 70 m² wordt uitgebreid;

b.bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 70 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen.

35. 3.Afwijken van de bouwregels

35. 3. 1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 35.2. in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegestane bouwwerken worden gebouwd, mits:

a.op basis van een Inventariserend Veldonderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

b.op basis van een Inventariserend Veldonderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;

c.één of meer van de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

1.een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;

3.een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

35. 3. 2. Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

35. 4.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

35. 4. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a.het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 70 m²;

b.het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 70 m² en dieper dan 30 cm;

c.het graven of dempen van watergangen;

d.het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;

e.het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.het permanent verlagen van het waterpeil.

35. 4. 2. Het bepaalde in lid 35.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, welke:

a.het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;

b.mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

c.op archeologisch onderzoek zijn gericht;

d.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

35. 4. 3. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

a.op basis van een Inventariserend Veldonderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

b.op basis van een Inventariserend Veldonderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;

c.één of meer van de volgende voorwaarden in acht worden genomen wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:

1.een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;

3.een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

35. 4. 4. Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in lid 35.4.3. sub c. wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

Artikel 36 Waarde - Archeologie 2

36. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden (IKAW-terreinen).

36. 2.Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd, met uitzondering van:

a.bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waar­bij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 500 m² wordt uitgebreid, tenzij binnen een afstand van 50 m een AMK-terrein aanwezig is;

b.bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 500 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen.

36. 3.Afwijken van de bouwregels

36. 3. 1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 36.2. in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegestane bouwwerken worden gebouwd, mits:

a.op basis van een Inventariserend Veldonderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

b.op basis van een Inventariserend Veldonderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;

c.één of meer van de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

1.een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;

3.een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

36. 3. 2. Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

36. 4.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

36. 4. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a.het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m²;

b.het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm;

c.het graven of dempen van watergangen;

d.het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;

e.het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.het permanent verlagen van het waterpeil.

36. 4. 2. Het bepaalde in lid 36.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, welke:

a.het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;

b.mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

c.op archeologisch onderzoek zijn gericht;

d.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

36. 4. 3. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

a.op basis van een Inventariserend Veldonderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

b.op basis van een Inventariserend Veldonderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;

c.één of meer van de volgende voorwaarden in acht worden genomen wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:

1.een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;

3.een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

36. 4. 4. Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in lid 36.4.3. sub c. wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Artikel 37 Waarde - Beschermwaardig Houtopstand

37. 1.Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Beschermwaardig houtopstand’ aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestem­ming(en), mede bestemd voor beschermwaar­dig houtopstand.

37. 2.Bouwregels

37. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

-een op grond van de andere daar voorkomende bestem­ming(en) toelaatbaar nieuw ge­bouw, of de uitbreiding van een bestaand gebouw, mag niet worden gebouwd.

37. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

-een op grond van de andere daar voorkomende bestem­ming(en) toelaatbaar nieuw bouwwerk, geen gebouw zijnde, of de uitbreiding van een be­staand bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet worden ge­bouwd.

37. 3.Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.het bevestigen van voorwerpen aan of in de boom;

b.het plaatsen van schaftketens, toiletten, betonmolens of an­dere voertuigen, machines, bouwsels of (bouw)materialen in de directe nabijheid van de waardevolle boombeplanting.

37. 4.Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen oneven­redige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige be­schermwaardige bo­men, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 37.3. sub a. en b. in die zin dat het ge­bruik van de gronden en bouwwerken overeenkomstig deze regels wordt toegestaan, mits:

1.vooraf een boomdeskundig advies wordt ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken;

2.deze werken geen ernstige gevolgen hebben voor de le­vensvatbaarheid, de ruimtelijke, ecologische en monu­mentale betekenis van de beschermwaardige bomen.

37. 5.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

37. 5. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden is, ongeacht het bepaalde in de re­gels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde be­stemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

a.het ophogen en afgraven van gronden;

b.het aanbrengen van verhardingen;

c.het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee ver­band houdende constructies, installaties of apparatuur;

d.het snoeien van takken en wortels.

37. 5. 2. Het bepaalde in lid 37.5.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

a.het normale onderhoud betreffen;

b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

37. 5. 3. De omgevingsvergun­ning kan slechts worden verleend indien:

-geen onevenredige aantasting van de beschermwaardige bo­men plaatsvindt, mits:

*vooraf een boomdeskundig advies wordt ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 38 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 39 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door:

a.tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trap­pen­(hui­zen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, er­kers, serres, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;

b.andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de over­schrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 40 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;

b.het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, af­braak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin, voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en wer­ken en werkzaamheden;

c.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

d.het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermid­delen.

Artikel 41 Algemene Aanduidingsregels

41. 1.Geluidzone - industrie

41. 1. 1. Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestem­ming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - indu­strie’, de volgende regel:

-een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toe­laatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts wor­den gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het indu­strieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

41. 1. 2. Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ie­der geval gerekend:

-het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsge­voelig object.

41. 1. 3. Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzi­gen in die zin dat:

-het bepaalde in lid 41.1.1. en 41.1.2. buiten toepassing blijft, teneinde de ingevolge de daar voorkomende bestemming(en) toegelaten geluidsgevoelige objecten te kunnen bouwen of gebruiken, mits:

1.geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met deze gebiedsaanduiding gereserveerde ruimte voor het in­dustrieterrein;

2.de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de ge­vels van geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde.

41. 2.Vrijwaringszone - molenbiotoop

41. 2. 1. Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ dat voor het bouwwerken van bouwwerken de volgende regel in acht moet worden genomen:

-de maximale bouwhoogte van bouwwerken wordt bepaald aan de hand van de volgende formule: H = x/n + c.z

H = hoogte obstakel

X = afstand obstakel tot molen

N = omgevingsfactor 50 voor gesloten gebied

C = de constante = 0,2 (windreductie)

Z = askophoogte (stellinghoogte + 0,5 gevlucht)

Tot 150,00 m rond de molen mag de bouwhoogte van een bouwwerk maximaal de hoogte van de stelling bedragen: 6,20 m. Buiten deze afstand mag de bouwhoogte van een bouwwerk toenemen met 1/50 m voor elke meter dat het bouwwerk verder van de molen af komt te staan.

Deze regel geldt niet voor bestaande bouwwerken.

41. 2. 2. Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

-het bepaalde in lid 41.2.1. sub a. in die zin dat ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ de in de daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

-vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.

Artikel 42 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeers­veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen wor­den overschreden, indien een meetverschil daartoe aan­leiding geeft;

b.het bepaalde in de artikelen 4 en 31 ten aan­zien van het toelaten van bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, in die zin dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardrijdbakken worden gebouwd, mits:

-de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten be­hoeve van paardrijdbakken ten hoogste 1,50 m zal bedragen, indien:

1.het uitsluitend gaat om een hobbymatige functie bij het wonen;

2.een paardrijdbak achter de (bedrijfs-/dienst)woning wordt gesitueerd;

3.de afstand van een paardrijdbak tot de zijdelingse per­ceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;

4.er een minimale afstand van 50 meter tussen de paard­rijdbak en woningen van derden wordt aange­houden;

5.wanneer er verlichting wordt gebruikt, er sprake dient te zijn van objectgerichte verlichting, die niet tot buiten de paardrijdbak reikt. Dit dient te worden aangetoond door middel van een verlichtingsrapport;

6.de oppervlakte van een paardrijdbak maximaal 1.000 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van het bouwper­ceel dat tot de (bedrijfs-/dienst)woning moet worden gerekend;

7.de landschappelijke inpassing gestalte krijgt in een in­richtingsplan (uitgaande van inheemse beplanting);

c.het bepaalde in de artikelen 3, 29, 30 en 31 ten aanzien van het gebruik ten behoeve van verblijfsrecreatie, in die zin dat de realisering van een functie voor verblijfsrecreatie wordt toegestaan, mits:

1.de capaciteit van deze verblijfsrecreatieve functie ten hoogste 10 personen bedraagt;

2.de verblijfsrecreatie is gericht op bed & breakfast of recreatieappartementen;

3.het gebruik ten behoeve van verblijfsrecreatie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;

4.het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste een derde deel van het bedrijfsvloeroppervlak van de gebouwen op het bouwperceel bedraagt;

5.het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van verblijfsrecreatie ten hoogste 100 m² bedraagt;

6.de ontwikkeling van de verblijfsrecreatie past binnen de ‘Notitie Recreatieve ontwikkeling in bestaande gebouwen’;

d.de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;

e.de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten be­hoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten be­hoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m;

f.het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van ge­bouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorste­nen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

1.de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

2.de bouwhoogte leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende ge­bouw zal bedragen.

Artikel 43 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de soci­ale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

a.de bestemmingen ‘Groen’ en ‘Wonen - 1’ worden gewijzigd in de bestemming ‘Maatschappelijk - 2’ en binnen de bestemming ‘Maatschappelijk - 2’ nieuwe bouwvlakken worden toegevoegd, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsge­bied 8’;

2.een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving;

3.de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

4.er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de eventuele archeologische waarden van het gebied. Dit houdt in dat een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) dient te worden uitgevoerd waarbij, afhankelijk van de uit­komsten hiervan, een vervolgonderzoek moet plaatsvinden wat erop gericht is de behoudenswaardige vindplaatsen in de bodem te bewaren;

5.ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

6.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

7.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 19 van overeenkomstige toepassing zijn;

b.de bestemmingen ‘Agrarisch - Cultuurgrond’ en ‘Water’ wor­den gewijzigd in de bestemming ‘Natuur’, mits:

1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsge­bied 9’;

2.het de realisatie van een natuurgebied betreft zoals die in het Natuurbeheerplan Drenthe 2008 is opgenomen;

3.deze wijzigingsbevoegdheid pas kan worden toegepast na­dat burgemeester en wethouders instemmen met een landschapsplan voor het gebied;

4.er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de eventuele archeologische waarden van het gebied. Dit houdt in dat een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) dient te worden uitgevoerd waarbij, afhankelijk van de uit­komsten hiervan, een vervolgonderzoek moet plaatsvinden wat erop gericht is de behoudenswaardige vindplaatsen in de bodem te bewaren;

5.ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

6.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

7.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 21 van overeenkom­stige toepassing zijn;

c.de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ of ‘Leiding - Riool’ wordt verwijderd;

d.de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ of ‘Leiding - Riool’ wordt aangebracht;

e.de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ of ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt verwij­derd, indien:

1.uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen arche­ologische waarden aanwezig zijn;

2.het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestem­mingsplan voorziet in bescherming van deze waarden;

f.de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ of ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt aange­bracht, indien uit nader onderzoek is ge­bleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn;

g.de dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermwaardig houtop­stand’ wordt verwijderd, mits:

-deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast in­dien de beschermwaardige houtopstand niet meer aanwe­zig is.

Artikel 44 Overige Regels

44. 1.Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van on­derwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a.de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

b.de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

c.het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofd­transportleidingen;

d.de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en

e.de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 45 Overgangsrecht

45. 1.Overgangsrecht bouwwerken

a.Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel ge­bouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.

c.Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

45. 2.Overgangsrecht gebruik

a.Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijd­stip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hier­mee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige ge­bruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt ver­kleind.

c.Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwer­kingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 46 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

Bestemmingsplan Gasselternijveen dorp

van de gemeente Aa en Hunze.

Behorend bij het besluit van 16 maart 2011.

===

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst Gasselternijveen

Bijlage 1 Bedrijvenlijst Gasselternijveen

Bijlage 2 Lijst Van Karakteristieke Gebouwen

Bijlage 2 Lijst van karakteristieke gebouwen

Bijlage 3 Karakteristieke Ensembles Van Bebouwing, Groenstructuren, Openbare En Private Ruimten In Gasselternijveen

Bijlage 3 Karakteristieke ensembles van bebouwing, groenstructuren, openbare en private ruimten in Gasselternijveen

Bijlage 4 Overzichtskaart Groen- En Waterelementen

Bijlage 4 Overzichtskaart groen- en waterelementen

Bijlage 5 Lijst Met Beschermwaardig Houtopstand

Bijlage 5 Lijst met beschermwaardig houtopstand

Bijlage 6 Wateradvies

Bijlage 6 Wateradvies

Bijlage 7 Rekenblad Wegverkeerslawaai

Bijlage 7 Rekenblad wegverkeerslawaai

Bijlage 8 Reactienota Inspraak En Overleg

Bijlage 8 Reactienota Inspraak en Overleg

Bijlage 9 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 9 Reactienota Zienswijzen