Buitengebied, Zuideind 25 Drouwenerveen
Bestemmingsplan - Gemeente Borger-Odoorn
Vastgesteld op 27-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Buitengebied, Zuideind 25 Drouwenerveen met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BP0076-VG01 van de gemeente Borger-Odoorn;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan woning gebonden beroep of bedrijf:
het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief of kunstzinnig gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning of bijbehorend bouwwerk, waarbij de woonfunctie centraal staat.
Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus, makelaardij en reisbureaus, alsmede detailhandel en horeca worden niet begrepen onder een aan een woning gebonden beroep of bedrijf;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aardkundige waarden:
landvormen en aardlagen met een informatiewaarde (over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied), een belevingswaarde (omdat zij identiteit en variatie aan het landschap geven) en een ecologische waarde (als aiotische basis van de biodiversiteit);
1.7 afsluiterlocatie:
een (eventueel fysiek) afgebakend terrein waarop/waarin zich een voorziening bevindt waarmee, in geval van onderhoudswerkzaamheden en/of calamiteiten, een gastransportleiding kan worden afgesloten;
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven of aan groene en recreatieve functies in het buitengebied, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur, en agrarisch loonwerk, al dan niet in combinatie met onderhoud en/of reparatie van werktuigen of apparatuur;
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, inclusief een productiegebonden paardenhouderij;
1.10 agrarisch bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
1.11 agrarisch loonwerkbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening;
1.12 agrarische hobbyactiviteit:
het houden van dieren op een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige wijze, waarop het Activteitenbesluit niet van toepassing is;
1.13 akkerbouw:
de vorm van grondgebonden agrarisch bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met de grootschalige teelt van veldgewassen op of in de open grond;
1.14 ambacht:
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of het leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;
1.15 archeologisch deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
1.16 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;
1.17 archeologische verwachtingswaarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend op basis van de kans op het voorkomen van archeologische resten, ook wel archeologische verwachting genoemd. De archeologische verwachting zegt iets over de dichtheid waarin archeologische terreinen binnen een landschappelijke eenheid voorkomen of worden verwacht. Hoe hoger de archeologische verwachting, hoe groter de verwachte dichtheid aan archeologische resten. Hoe groter de dichtheid aan archeologische resten, hoe groter de (verwachte) archeologische waarde van een bepaalde landschappelijke eenheid. Met de termen hoge, middelhoge en lage verwachting wordt dit tot uitdrukking gebracht;
1.18 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarde zal telkens de Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Borger-Odoorn toetsingskader zijn;
1.19 bebouwde oppervlakte:
de som van de oppervlakte van alle gebouwen op een bouwperceel;
1.20 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.21 bed & breakfastvoorziening:
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt met maximaal 6 kamers en maximaal 10 personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en die geen zelfstandige eenheid mag zijn of kan verworden tot een zelfstandige eenheid;
1.22 bedrijf:
een inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;
1.23 bedrijfsbebouwing:
één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de uitoefening van een bedrijf, waaronder niet wordt begrepen een bedrijfswoning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
1.24 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.25 belemmeringenstrook:
een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen;
1.26 beperkt kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.27 bestaande:
- het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.28 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.29 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.30 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.31 biovergisting (co-vergisting)
het vergisten van dierlijke mest en andere organische (afval)stromen waardoor biogas wordt opgewekt, dat daarna wordt verwerkt tot groen gas of groene stroom;
1.32 bos:
vlakvormig element met bosbeplanting van minimaal 1 ha;
1.33 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, landschap, milieu en recreatie;
1.34 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.35 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.36 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.37 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.38 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.39 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.40 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie en een plaatsgebonden karakter, hiertoe worden gerekend chalets, trekkershutten, stacaravans en dergelijke;
1.41 chalet:
een demontabel bouwwerk, ten behoeve van recreatief verblijf, bestaande uit hout of kunststof en zonder vaste verankering in de grond;
1.42 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- of tuingronden (waaronder de houtteelt), met uitzondering van bos;
1.43 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.44 dagrecreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan; de inrichting van de gronden is beperkt tot voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.45 delfstof:
uit de aardkorst gewonnen nuttige stof waaronder fossiele brandstof, zout, zand, grind en klei;
1.46 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.47 dienstverlening:
inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet commerciële diensten;
1.48 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.49 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.50 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden en het bieden van (pension)stalruimte voor paarden; maneges zijn hierin niet begrepen;
1.51 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.52 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld.
1.53 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
1.54 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.55 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, hieronder niet begrepen discotheken en dancings;
1.56 horeca, categorie I:
horeca die wat betreft exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en daarmee qua openingstijden nagenoeg spoort en waar naast kleinere etenswaren alcoholvrije dranken worden verstrekt, zoals een lunchroom, koffiehuis, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie, patisserie en crêperie, cafetaria, snackbar en shoarmazaak;
1.57 horeca, categorie II:
horeca die wat betreft de exploitatievorm behoort bij en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van een bestemming, zoals een kantine;
1.58 horeca, categorie III:
horeca waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die (deels) ter plaatse worden geconsumeerd, zoals een restaurant, bistro, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis, hotel-restaurant, pension, pizzeria, Chinese restaurants;
1.59 houtteelt:
het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf;
1.60 huishouden:
een zelfstandig persoon dan wel een samenwonend persoon of groep van personen met een mate van verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een complex van ruimte gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.61 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en die gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij en het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet;
1.62 mobiel kampeermiddel:
een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter; hiertoe worden gerekend tenten, toercaravans en campers; onder 'zonder een plaatsgebonden karakter' wordt verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein voor niet langer dan het zomerseizoen;
1.63 kampeerplaats:
een afgeschermd terrein van circa 100 m2, waarop één tot ten hoogste drie kampeermiddelen voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;
1.64 kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.65 kleinschalig kampeerterrein:
een verblijfsrecreatieterrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 25 kampeerplaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, hieronder niet begrepen chalets, trekkershutten en stacaravans;
1.66 kantoor:
een inrichting voor het op commerciële basis verlenen van diensten, zonder een baliefunctie;
1.67 karakteristieke gebouwen:
gebouwen die behoren tot het cultureel erfgoed vanwege hun cultuurhistorische waarde, architectonische en/of kunsthistorische waarde, situationele en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid;
1.68 kil- of zakgoot:
de schuin aflopende goten die zich bevinden in de overgang (kil) tussen twee naar binnen gerichte dakvlakken;
1.69 kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.70 landgoed:
een openbaar toegankelijk (bos)complex, al dan niet met overige gronden, met daarin een woongebouw 'van allure' met maximaal twee à drie wooneenheden en een minimale omvang van de bebossing van minimaal 5 hectares; bovendien vormt het woonhuis een architectonische eenheid met het omringende grond;
1.71 landschappelijk inpassingsplan
plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van de opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;
1.72 landschappelijke waarden:
de essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard, zoals beschreven in het 'kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn';
1.73 LOFAR-radiotelescoop
een over het plangebied verspreide ontvangstinrichting, hoofdzakelijk gericht op de ontvangst van signalen uit de ruimte en daarnaast te gebruiken voor ander wetenschappelijk onderzoek, bestaande uit diverse antenne- en sensorgroepen, die door middel van glasvezelkabels zijn verbonden met een centrale computer;
1.74 logies:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf bieden aan een recreant of tijdelijke werknemer, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;
1.75 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen op het gebied van educatie, waaronder begrepen peuterspeelzaal, kinderopvang en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, religieuze, museale, sociaal-culturele en sociaal-medische en publieksgerichte voorzieningen;
1.76 manege:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, gericht op het bieden van gelegenheid voor het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen, alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze activiteiten;
1.77 mestbassin:
een voorziening, niet zijnde een opslagtank of verpakking, die bestemd en geschikt is voor het bewaren van drijfmest;
1.78 mestsilo:
een opslagplaats voor dierlijke mest, niet zijnde mestbassin, mestzak of mestkelder en geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein;
1.79 monovergisting:
het kleinschalig vergisten van uitsluitend dierlijke meststoffen tot een hoeveelheid van maximaal 25.000 m3 per jaar;
1.80 Natura 2000-gebied:
een natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van het Europese netwerk van natuurgebieden ‘Natura 2000’;
1.81 natuurlijke waarden:
biotische en abiotische waarden van een gebied;
1.82 nevenactiviteiten:
activiteiten die ruimtelijk in aard en omvang ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie ter plekke;
1.83 neventak agrarisch bedrijf:
activiteiten die niet rechtstreeks tot de bedrijfsvoering van de agrarische hoofdactiviteit behoren en die op basis van de standaardopbrengst (SO) norm daaraan ondergeschikt zijn, hierbij kan worden gedacht aan glastuinbouw, intensieve veehouderij of biovergisting (co-vergisting);
1.84 ondergeschikte horeca:
horeca die ondergeschikt en in hoofdzaak ten dienste staat van en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken;
1.85 normaal onderhoud:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden;
1.86 oorspronkelijk agrarisch gebouw:
bebouwing die de afgelopen 15 jaar nog feitelijk agrarisch is gebruikt of die in het vorige bestemmingsplan een agrarische bestemming had en waarvan het hoofdgebouw het uiterlijk van een boerderij heeft;
1.87 openbaar toegankelijk gebied:
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.88 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en dat met een of twee wanden is omgeven; hieronder wordt in elk geval een carport verstaan;
1.89 peil:
- peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
- peil ander bouwwerk:de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
1.90 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
1.91 plattelandswoning:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf; de bedrijfswoning blijft juridisch-planologisch deel uitmaken van het agrarisch bedrijf (zie Wet Plattelandswoningen);
1.92 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden; hiertoe behoren onder andere hengstenstations, KI-stations, opfokbedrijven en stoeterijen;
1.93 publieksgerichte dienstverlening:
het al dan niet op commerciële basis verlenen van publieksgerichte diensten in de vorm van technische, administratieve en persoonlijke dienstverlening met een publieksgericht karakter, inclusief (sociaal-) culturele, medische en maatschappelijke dienstverlening met of zonder baliefunctie en de daarbij ondersteunende voorzieningen;
1.94 recreatiewoning:
een woonverblijf bestemd voor recreatief gebruik door gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.95 rijstrook:
het deel van een rijbaan dat de breedte heeft van een voertuig, plus enige speling aan beide zijden;
1.96 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.97 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.98 sierteelt:
de teelt van siergewassen, zoals bloemen en struiken, in de volle grond (open teelt);
1.99 stacaravan:
een caravan, die als een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dient te worden aangemerkt;
1.100 stalvloeroppervlakte:
de gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden op de wijze van een intensieve veehouderij, alsmede de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden;
1.101 stikstofdepositie:
het neerslaan van stikstof uit de lucht op een oppervlakte; de depositie wordt uitgedrukt in mol per hectare per jaar (mol/ha/jaar);
1.102 trekkershut:
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf van eenvoudige (houten) constructie met slaap- en kookgelegenheid, maar zonder verwarming of sanitaire voorzieningen, dat dienst doet in plaats van een zelf meegenomen tent of caravan;
1.103 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
1.104 verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter:
het houden van een kampeerterrein van kleinschalige omvang waarop mobiele kampeermiddelen kunnen worden geplaatst;
1.105 volwaardig agrarisch bedrijf:
een duurzaam agrarisch bedrijf waarvan het aannemelijk is dat het aan ten minste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid biedt of op termijn zal bieden;
1.106 voorgevel:
de naar de weg, het voetpad of andere openbare ontsluiting toegekeerde gevel van een gebouw, met dien verstande dat slechts één gevel als zodanig kan worden aangemerkt;
1.107 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.108 vrijkomende agrarische bebouwing:
bebouwing op een bestaand agrarisch bouwperceel dat door (gedeeltelijke) beëindiging van het agrarisch bedrijf vrijkomt voor invulling met een niet-agrarische functie, dan wel gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een voormalige overeenkomstige bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn geweest, maar inmiddels een niet-agrarische functie hebben;
1.109 windturbine:
een door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van electriciteit;
1.110 wonen:
het verblijf houden of gehuisvest zijn in een woning;
1.111 woning:
een complex van ruimten in een gebouw, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één persoon of meerdere personen of een gezin;
1.112 zomerseizoen:
de periode van 1 maart tot 1 november;
1.113 zorgboerderij:
een voorziening waar mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, psychiatrische cliënten of zorgbehoevende ouderen met een zorg- of hulpvraag terechtkunnen voor dagbesteding, dagopvang of arbeidstraining.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 perceelgrensafstand:
de afstand van de perceelgrens tot het zijgevelvlak van een gebouw, daaronder niet begrepen bouwonderdelen, voor zover deze minder dan 0,5 m buiten het zijgevelvlak uitsteken en mits bedoeld onderdeel geen grotere lengte verkrijgt dan een derde van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw, gemeten daar waar de afstand het kleinst is.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
en tevens voor:
- sport- en speelvoorzieningen;
met de bijbehorende:
- openbare nutsvoorzieningen;
- voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:
- er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
3.2.2 Overige bouwwerken, geen bouwwerken en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- een groepsaccommodatie voor de verblijfsrecreatie;
- een kampeerboerderij met ondergeschikte horeca van categorie I;
- een gebouw voor dagrecreatieve activiteiten;
- een sanitairgebouw;
- Een receptiegebouw;
- overnachtingsplaatsen voor maximaal 3 campers;
- maximaal 15 natuurhuisjes ter plaatse van de aanduiding ‘camping’;
en tevens voor:
- groenvoorzieningen;
- sport- en speelvoorzieningen;
- een belevingsvijver;
met de daarbij behorende:
- openbare nutsvoorzieningen;
- voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- verkeersdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, paden en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- de goot- en bouwhoogte van de gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3,5 m;
4.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
- per bestemmingsvlak mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd;
- de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn;
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
- de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 150 m²;
- ingeval zowel een goot- als een bouwhoogte wordt toegepast, bedragen de hoogtematen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, mits wat betreft de bouwhoogte een verschil van 25% ten opzichte van de bedrijfswoning in acht wordt genomen. Bij het toepassen van uitsluitend een bouwhoogte bedraagt de hoogtemaat ten hoogste 3 m;
- de bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde ervan te worden gebouwd;
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van een perceel- en erfscheiding bedraagt ten hoogste 2 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 8 m.
4.2.5 Gebouwen voor de dagrecreatie, sanitairvoorzieningen en receptiegebouw
Voor het bouwen van de genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
- de gebouwen worden binnen een bouwvlak gebouwd;
- de goot- en bouwhoogte van deze gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,0 m en 5,0 m;
- de gezamenlijke oppervlakte van deze gebouwen bedraagt maximaal 250 m2
4.2.6 Natuurhuisjes
Voor het bouwen van de natuurhuisjes gelden de volgende regels:
- het aantal natuurhuisjes bedraagt maximaal 15;
- de gezamenlijke oppervlakte van de natuurhuisjes bedraagt maximaal 600 m2.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van de gebouwen voor verblijfsrecreatie voor permanente bewoning.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen plan ‘Landschappelijke inpassing 25 Graden Noord’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen plan ‘Landschappelijke inpassing 25 Graden Noord’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van archeologische waarden, voor zover het gronden betreft met een een hoge of middelhoge verwachtingswaarde (stuifzandgebieden en beekdalen).
5.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
5.2.1 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de in lid 5.1 genoemde gronden, legt een (onderzoeks)rapport over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.2.2 Afwegingskader
- Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 5.2.1 genoegzaam blijkt dat de schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
- In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provincie om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
5.2.3 Voorwaarden
- Burgemeester en wethouders kunnen de volgende voorschriften aan de in lid 5.2.2 onder a genoemde omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerd archeologisch bureau dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
- Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.2.4 Uitzondering onderzoeksplicht
De leden 5.2.1 , 5.2.2 en 5.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk dat een oppervlakte beslaat van ten hoogste 1.000 m2;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
- een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 5.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen van de bodem;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verbreden of dempen van watergangen, vijvers en andere wateren;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- het diepploegen, mengwoelen of afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, het egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, en het aanleggen of rooien van bos en boomgaard waarbij stobben worden verwijderd.
5.3.2 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning, legt een (onderzoeks)rapport over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.3.3 Afwegingskader
- Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 5.3.2 genoegzaam blijkt dat de schade door de werken of werkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
- In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provincie om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
5.3.4 Voorwaarden
- Burgemeester en wethouders kunnen de volgende voorschriften aan de in lid 5.3.3, onder a genoemde omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerd archeologisch bureau dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
- Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.3.5 Uitzonderingen vergunningplicht c.q. onderzoeksplicht
Het in lid 5.3.1 tot en met lid 5.3.4 is niet van toepassing op de volgende werken of werkzaamheden:
- normaal onderhoud;
- werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning;
- werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen wordt uitgevoerd, mits vericht door een daartoe bevoegde instantie;
- niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor (bouwvoordikte 0,3 m);
- het aanbrengen van drainage;
- een bodemingreep die een oppervlakte beslaat van ten hoogste 1.000 m2.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Landschap En Cultuurhistorie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Landschap en cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de randveenontginningslinten van het Hunzedal, alsmede de bescherming van de aardkundige waarden.
De waarden en kenmerken van het landschap zijn:
- Hunzedal als open en weids beekdal ingeklemd tussen de hoger liggende en beplante Hondsrug en lange licht slingerende randveenontginningslint Drouwenerveen-Exloërveen;
- slingerend verloop van de Hunze met haaks slotenpatroon;
- ruimtelijke samenhang tussen esdorpen op de Hondsrug en bijbehorend randveenontginningsdorp, wat zich uit in dwarsverbindingen tussen beide (voorbeeld Buinen-Buinerveen);
- klinkerweg en laanbeplanting geeft het lint beslotenheid en eigenheid;
- lintbebouwing variërend in dichtheid met doorzichten.
De waarden en kenmerken van de erven zijn:
- variatie aan erven in bouwstijl en oriëntatie;
- duidelijk verschil tussen het voorerf waar wordt gewoond en het achtererf waar de schuren en bijgebouwen staan;
- boerderijen of woningen volgen het verloop van de weg en staan op de kop van de kavel;
- rond het voorerf vaak een beukenhaag, op het achtererf boomsingels.
De waarden van het landschap en de erven zijn beschreven in het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'.
6.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het egaliseren of afvlakken van natuurlijk reliëf;
- het ophogen van de bodem;
- het diepploegen, mengwoelen of afgraven, dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en het ontginnen;
- het afvoeren van keien groter dan 50 cm doorsnede;
- het verharden van zandpaden;
- het vervangen van klinkerwegen door andersoortige bestrating (zoals asfalt of beton).
6.3 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in lid 6.1 genoemde waarden, worden afgeweken van het bepaalde in:
- lid 6.2, sub e, indien dit nodig is ter voorkoming van onevenredige hinder voor het landbouwverkeer;
- lid 6.2, sub f, indien dit nodig is voor een veilige verkeersafwikkeling.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken en geen werkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
- het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen van gronden;
- het beplanten en/of bebossen van gronden met houtopstanden, erfbeplanting uitgezonderd;
- het kappen en rooien van houtwallen en -singels;
- het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen;
- het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
- het aanleggen van lijnvormige beplantingen;
- het dempen, graven en verleggen van sloten;
- het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek);
- het inplanten van de gronden ten behoeve van boom- en fruitteelt.
- Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op:
- werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen.
- Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichting)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
- De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan de in lid 6.1 omschreven waarden.
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemmingsomschrijving.
Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:
- het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning;
- het gebruik van verblijfsrecreatieve voorzieningen voor permanente bewoning;
- het gebruik van (een deel van) de (agrarische) (bedrijfs)woning voor een bed & breakfastvoorziening, met uitzondering van bed & breakfastvoorzieningen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
- het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als recreatieappartement, met uitzondering van recreatieappartementen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
- het gebruik van gronden voor kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van de kleinschalige kampeerterreinen die met een omgevingsvergunning zijn vergund.
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval niet gerekend:
- het gebruik van gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van grondgebonden actieve zonnesystemen, zoals zonnepanelen en zonneboilers.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Overige zone - radiotelescoop 2
9.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - radiotelescoop 2' zijn aangewezen voor de LOFAR radiotelescoop.
9.1.2 bouwregels
Voor het bouwen geldt de volgende regel:
- er mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de LOFAR-radiotelescoop, met uitzondering van de bestaande antennelocaties met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.1.3 specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt verstaan:
- bedrijfsvestiging, -uitbreiding, intensivering van verkeer en andere activiteiten als hierbij elektromagnetische straling ontstaat die een storend effect heeft op de waarnemingen van de LOFAR-radiotelescoop.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Maatvoering
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- de gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, daaronder niet begrepen de oppervlakte voor bijgebouwen en aan- en/of uitbouwen;
- het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat een geringe verschuiving van de in het plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en indelingslijnen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht;
- het bepaalde in het plan voor het houden van kortdurende evenementen.
10.2 Bed & breakfastvoorziening
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat in de woning of (agrarische) bedrijfswoning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken logies worden verstrekt in de vorm van een bed and breakfast. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
- gebruik dient te worden gemaakt van de hoofdentree en andere voorzieningen van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
- de bed and breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige eenheid;
- de omvang van het verstrekken van logies dient ten opzichte van de huidige bestaande functie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning van ondergeschikte betekenis te zijn tot maximaal 50% van het vloeroppervlak van de woning of bedrijfswoning met een maximale oppervlakte van 75 m²;
- de bed and breakfastvoorziening biedt ruimte aan maximaal zes personen in maximaal twee slaapkamers;
- er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
- het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
- er mag geen extra inrit worden gemaakt als gevolg van de realisatie van een bed and breakfastvoorziening;
- een bed and breakfastvoorziening is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
- de initiatiefnemer van de bed and breakfastvoorziening dient zelf de hoofdbewoner van de woning of bedrijfswoning te zijn.
10.3 Recreatieappartementen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat een recreatieappartement wordt gerealiseerd in een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
- de oppervlakte van het recreatieappartement bedraagt niet meer dan 50 m2;
- er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
- het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
- er mag geen extra inrit worden gemaakt voor het recreatieappartement;
- een recreatieappartement is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
- de initiatiefnemer van het recreatieappartement dient zelf de hoofdbewoner van de woning of bedrijfswoning te zijn.
10.4 Gereguleerde overnachtingsplaats voor campers
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor de realisatie van een gereguleerde overnachtingsplaats voor campers.
Voor de situering, inrichting en het gebruik zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
- de overnachtingsplaats mag uitsluitend worden gebruikt voor campers;
- het totaal aantal camperplaatsen in de gemeente mag niet meer dan 50 bedragen;
- er worden voorzieningen aangelegd voor drinkwater, afval(water) en elektriciteit;
- de bouw van nieuwe gebouwen voor voorzieningen is niet toegestaan;
- de afstand van de overnachtingsplaats tot woningen van derden en/of andere geluidgevoelige bebouwing bedraagt minimaal 50 m;
- de overnachtingsplaats is zodanig gesitueerd dat er sprake is van een goede sociale veiligheid, zoals nabijheid van en zichtbaarheid vanaf bebouwing en wegen;
- er wordt voorzien in een goede openbare verlichting;
- het gebruik van de overnachtingsplaats is gedurende het hele jaar toegestaan;
- de aanvraag voor een omgevingsvergunning gaat gepaard met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de gereguleerde overnachtingsplaats; het gebruik van het terrein is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan.
10.5 Voorwaarden
De in lid 10.1 tot en met 10.4 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven;
- de verkeersveiligheid;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- natuur en landschap.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichting die als zodanig is bestemd en aangeduid.
11.2 Afstemming Wet natuurbescherming
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat vrijstelling, dan wel ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.
11.3 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
- Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 381 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening of het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van deze beheersverordening of dit bestemmingsplan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening of het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van deze beheersverordening of dit bestemmingsplan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Zuideind 25 Drouwenerveen.