Windturbinepark Noord-Beveland
Bestemmingsplan - Gemeente Noord-Beveland
Vastgesteld op 11-09-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Windturbinepark Noord-Beveland met identificatienummer NL.IMRO.1695.BPWindparkRippldr-VA01.
1.2 bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aan- en uitbouw een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door de indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt overeenkomstig de functie van het hoofdgebouw.
1.5 afwijking een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan.
1.6 archeologisch onderzoek onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.7 archeologische verwachting de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.
1.8 archeologisch vooronderzoek archeologisch vooronderzoek kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning kan worden verleend.
1.9 archeologische waarde de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
1.10 Awb de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
1.11 bebouwing één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage een op de kaart of in de regels aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.13 bedrijfsgebouw een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.14 bedrijfswoning Een woning in of nabij een gebouw of op een terrein, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.
1.15 bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, zoals een kapsalon of een nagelstudio, waarbij de woning in overwegende mate zijn oorspronkelijke woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang van de activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op basis van het Bor geldt.
1.16 beroepsmatige activiteiten in of bij een woning het gebruik van (een beperkt gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de hoofdbewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.17 bestaand Ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
1.18 bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 Bevi-inrichting een inrichting die die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
1.21 bevoegd gezag het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo.
1.22 boogkas een halfronde of min of meer halfronde constructie overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor de bescherming van gewassen tegen neerslag.
1.23 bodemingrepen werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.
1.24 Bor Besluit omgevingsrecht, zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
1.25 bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.26 bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelgrens een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 cultuurhistorische waarde de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt in verband met ouderdom en gaafheid.
1.31 dagrecreatie activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme, wellness en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten.
1.32 dagrecreatieve voorziening speciaal aangelegde accommodatie, al dan niet overdekt, ten behoeve van dagrecreatie.
1.33 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg een door het bevoegd gezag aan te wijzen ambtenaar met deskundigheid op het gebied van archeologische monumentenzorg.
1.34 dunne mest mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van landbouwhuisdieren, al dan niet vermengd met mors-, spoel-, reinigings- of regenwater.
1.35 erkende partij Een dienst, bedrijf of instelling, erkend door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.36 extensieve dagrecreatie die vormen van dagrecreatie die zijn gericht op de beleving van en/of kennismaking met natuur, landschap en cultuur van het platteland, wandelend, per fiets, of te paard.
1.37 gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 gevoelig object een (deel van een) gebouw dat bedoeld is voor het verblijf van personen of een object, gebouw of terrein dat is bedoeld voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kampeerterrein.
1.39 kampeermiddel tent, tentwagen, tenthuisje, kampeerauto of (sta)caravan, al dan niet een bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de wet geen omgevingsvergunning tot bouwen vereist is, één en ander mits deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of gebouwd dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.40 kampeerterrein terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.41 kassen bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen.
1.42 kleinschalig kamperen een kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen.
1.43 kweektunnel een halfronde of min of meer halfronde constructie overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor het voortrekken van gewassen of het opkweken van plantmateriaal en/of voorkomen van vogelvraat.
1.44 landschap- en natuurbeschermingsdeskundige een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake landschap en natuur.
1.45 landschappelijke waarde de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
1.46 maatvoeringsvlak een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt.
1.47 mestbassin een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal, bijvoorbeeld een foliebassin of mestzak.
1.48 mestplaat een vloeistofdichte plaat bestemd en geschikt voor het bewaren van vaste meststoffen.
1.49 natuurwaarde de in het kader van dit plan aaneen gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.50 omgevingsvergunning vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wabo.
1.51 opgraving de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het bepalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.52 opstelplaats plaats waar een kraan ten behoeven van de bouw of onderhoud van de windturbines geplaatst kan worden.
1.53 peil de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt, en in de andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.
1.54 prostitutie het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.55 raamprostitutie de prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg wordt aangeboden.
1.56 regenkap niet door wanden omsloten bouwwerk overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor de bescherming van gewassen tegen neerslag.
1.57 rotor de drie bladen van een windturbine vormen samen de rotor.
1.58 schakelkasten en transformatoren object waarin de spanning van de windturbines wordt omgezet naar de gewenste spanning voor het elektriciteitsnet.
1.59 stacaravan een permanent kampeermiddel met een oppervlakte van maximaal 70 m² inclusief aan- of bijgebouw en een hoogte van maximaal 3,4 meter.
1.60 standplaats een ruimte voor het plaatsen van een kampeermiddel.
1.61 tijdelijke kweektunnel kweektunnel die slechts gedurende één seizoen op de landbouwgronden aanwezig zijn.
1.62 toetsingskader defensieradar het Toetsingskader defensieradar van het Ministerie van Defensie waarmee wordt bepaald of de verstoring van het radarbeeld als gevolg van de oprichting van windturbines aanvaardbaar is of niet.
1.63 vaste meststoffen dierlijke meststoffen en andere meststoffen van organische oorsprong en samenstelling, mits de meststoffen niet verpompbaar zijn.
1.64 verblijfsrecreatie recreatie in ruimten welke zijn bestemd of gebouwd voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/ logeergebouw, pension, hotel of bed & breakfast door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.65 wabo de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
1.66 waterbassin een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van het agrarische bedrijf.
1.67 weg weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994.
1.68 wegenverkeerswet de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
1.69 windturbine een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.70 Wro Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk, geen windturbine zijnde vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 bouwhoogte van een windturbine vanaf het peil tot aan de rotoras van de windturbine.
2.4 rotordiameter de diameter van het cirkeloppervlak gevormd door de drie bladen van de windturbine.
2.5 tiphoogte vanaf peil tot aan het uiteinde van het bovenste verticaal staande rotorblad.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven
alsmede voor:
- glastuinbouw als neventak bij agrarische bedrijven;
- kleinschalig kamperen;
- het behoud van landschappelijke waarden;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- het overdraaien van de rotor van de windturbines ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone windturbines’.
3.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- mestplaten voor tijdelijke mestopslag, mits deze op tenminste 5 meter uit de insteek van het oppervlaktewater worden gesitueerd;
- waterbassins met een inhoud van maximaal 200 m3;
- hagelnetten en regenkappen, mits deze landschappelijk worden ingepast met een windsingel;
- bouwwerken van geringe afmetingen ten behoeve van de waterhuishouding;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
- 20 meter voor een windturbine, gerekend vanaf het peil tot aan de tip van de rotor in de hoogste stand (tiphoogte);
- 4 meter voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde;
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- lid 3.2.1, voor het bouwen van schuurtjes, melkstallen of schuilgelegenheden voor vee met een oppervlakte van maximaal 50 m2, mits voldaan wordt aan de toetsingscriteria ‘noodzaak’ en ‘landschappelijke inpassing’ conform bijlage 1;
- lid 3.2.1, voor het plaatsen van boogkassen met een hoogte van maximaal 2,50 meter, tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 1 hectare per bedrijf, mits voldaan wordt aan het toetsingscriterium ‘landschappelijke inpassing’ conform bijlage 1;
- lid 3.2.1, sub b voor een groter waterbassin, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter;
- lid 3.2.2, voor het bouwen van mestbassins tot een gezamenlijke inhoud van maximaal 2.500 m3 per bedrijf, maximaal 4.000 m3 ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ of maximaal 5.000 m3 bij opslag voor meerdere bedrijven, mits wordt voldaan aan de toetsingscriteria ‘noodzaak’, ‘landschappelijke inpassing’, ‘milieutoets’ en ‘ontsluitingsmogelijkheden’ conform bijlage 1;
3.4.1 Verboden gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- de opslag van bagger en grondspecie;
- het boren of proefboren naar gas, waaronder schaliegas.
3.4.2 Toelaatbaar gebruik
Tot een gebruik niet strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van tijdelijke kweektunnels met een hoogte van minder dan 1,5 meter;
- het hobbymatig houden van dieren;
- het hobbymatig telen van gewassen.
3.4.3 Kleinschalig kamperen
Met betrekking tot het gebruik als bedoeld in lid 3.1.1 sub c (kleinschalig kamperen) gelden de volgende regels:
- kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de kampeerterreinen zoals vermeld in bijlage 2;
- het aantal kampeermiddelen per kampeerterrein bedraagt maximaal het aantal zoals vermeld in bijlage 2;
- stacaravans zijn niet toegestaan;
3.4.3 Bereikbaarheid en toegankelijkheid windturbines
Met betrekking tot de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten geldt dat dit gebruik niet mag leiden tot een verminderde bereikbaarheid en toegankelijkheid van de windturbines.
3.5 Afwijking van de gebruiksregels
3.5.1 Overloopparkeerterrein
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 voor het gebruik van landbouwgronden als overloopparkeerterrein, mits dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
3.5.9 Nieuw kleinschalig kampeerterrein
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.4 sub a voor een nieuw kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen, met dien verstande dat:
- het kampeerterrein moet worden aangesloten op de riolering;
- voldaan moet worden aan de toetsingscriteria ‘geen ernstige beperking agrarische functie’, ‘landschappelijke inpassing’ en ‘watertoets’ conform bijlage 1;
- bij meer dan 15 standplaatsen voldaan moet worden aan het toetsingscriterium ‘verevening’ conform bijlage 1;
- ter plaatse van de aanduiding ‘Milieuzone – geur’ geen nieuwe geurgevoelige objecten zijn toegestaan.
3.5.10 Uitbreiding kleinschalige kampeerterreinen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.4 sub b voor het uitbreiden tot maximaal 25 standplaatsen, mits wordt voldaan aan de toetsingscriteria ‘geen ernstige beperking agrarische functie’, ‘landschappelijke inpassing’, ‘watertoets’ en ‘verevening’ conform bijlage 1.
3.5.11 Stacaravans
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.4 sub c voor het plaatsen van stacaravans, chalets of trekkershutten, mits:
- per kampeerterrein maximaal 20 procent van de standplaatsen wordt gebruikt voor stacaravans, chalets of trekkershutten;
- wordt voldaan aan het toetsingscriterium ‘landschappelijke inpassing’ conform bijlage 1.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
3.6.1 Vergunningsvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen van een boomgaard binnen een afstand van 50 meter uit een gevoelig object;
- het aanleggen van een waterbassin buiten de rechthoek als bedoeld in lid 3.2.1 sub a;
- ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische waarde’:
- het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
- het omzetten van grasland in bouwland;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het graven en dempen van sloten.
3.6.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
- werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer;
- werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.
3.6.3 Voorwaarden
De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
- deze verband houden met de doeleinden die aan de bestemming zijn toegekend;
- ingeval van de aanleg van een boomgaard er geen nadelige gevolgen zijn voor de volksgezondheid;
- ingeval van de aanleg van een waterbassin er geen negatieve landschappelijke gevolgen zijn.
- ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische waarde’ de ecologische en landschappelijke waarden niet worden aangetast.
3.7.1 Regionale mestopslag
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten behoeve van een regionale mestopslagplaats, met dien verstande dat:
- voldaan moet worden aan de geldende provinciale Handreiking Verevening;
- voldaan moet worden aan de volgende toetsingscriteria (conform bijlage 1):
- landschappelijke inpassing;
- milieutoets;
- ontsluitingsmogelijkheden;
- watertoets.
Artikel 4 Bedrijf - Windturbine
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemming
De voor 'Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het opwekken van elektrische energie door middel van windturbines;
- kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
- ter plaatse van de aanduiding 'verkeer': tevens voor wegen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder in elk geval worden begrepen: schakelkasten en transformatoren, telecomapparatuur, kabels en leidingen en onderhoudswegen.
4.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:
- windturbines;
- schakelkasten en transformatoren;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- de minimale bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten minste de met de aanduiding 'minimale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- de maximale bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- per bestemmingsvlak is één windturbine toegestaan;
- de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten hoogste 117 meter;
- de ashoogte van een windturbine bedraagt maximaal 94 meter;
- de tiphoogte van een windturbine bedraagt maximaal 150 meter;
- het gezamenlijk opgesteld vermogen binnen het plangebied bedraagt minder dan 15 MW;
- een windturbine heeft drie rotorbladen;
- de bouwhoogte, rotordiameter en vormgeving van de windturbines dienen hetzelfde te zijn;
- het aantal schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 1 per windturbine;
- de oppervlakte van een schakelkast en transformator bedraagt ten hoogste 25 m²;
- de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 meter;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen windturbines zijnde, bedraagt maximaal 4 meter.
4.2.1 Toetsingskader defensieradar
De bouw van windturbines met een tiphoogte van meer dan 113 meter boven NAP is niet toegestaan, tenzij de Minister van Defensie daaraan op basis van een toetsing aan het toetsingskader defensieradar, verzorgd door de initiatiefnemer, goedkeuring heeft verleend.
4.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen van windturbines met inachtneming van de volgende regels:
- aangetoond is dat door het betreffende type windturbine op basis van het Toetsingskader defensieradar geen onaanvaardbare radarverstoring plaatsvindt of is op overige wijze is zeker gesteld dat onaanvaardbare verstoring is uitgesloten;
- alvorens omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies over radarverstoring in bij de Minister van Defensie, waarna eventuele voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning;
- voor de vergunningverlening van de windturbines dient te zijn aangetoond dat aan het toetsingskader Defensieradar is voldaan.
4.4.1 Te saneren windturbines
Het bouwen van windturbines is niet toegestaan, voordat de vijf bestaande windturbines, aanwezig op de gronden met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – te saneren windturbines’, geheel zijn verwijderd.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemming
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, parkeerterreinen met de bijbehorende kunstwerken;
- groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, water, geluidwerende voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Bestemming
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- primaire waterlopen,
alsmede voor:
- andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
6.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Bestemming
De voor ‘Waarde-Archeologie-4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming Waarde-Archeologie-4 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.
7.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 genoemde bestemming;
- bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 7.2.2 en 7.3.
7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.
7.2.2 Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)
Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:
- reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
- er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 2.500 m2 of de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:
- het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of
- op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
7.3.2 Procedureregel
Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 7.3.1, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
7.3.3 Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning
Voor zover het bouwen van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 7.3.1, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 7.3.1 indien aan de vergunning één of meer van de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4.1 Vergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het afgraven van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- het aanbrengen van transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het graven van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
7.4.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
- werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
- werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
- werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 2.500 m2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.
7.4.3 Voorwaarden
De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
- door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
- vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
- het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
7.4.4 Procedureregel
Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 7.4.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.
7.4.5 Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning
Voor zover de in artikel 7.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of meer van de volgende regels verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of
- de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.5.1 Wijzigen archeologische waardering gronden
Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 4’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 1’, ‘Waarde – Archeologie – 2’ of ‘Waarde – Archeologie – 3’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.
7.5.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak
Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde-Archeologie-4’ geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
7.5.3 Procedureregel
Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 7.5.1 en 7.5.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
Artikel 8 Waarde - Waardevolle Dijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Bestemming
De voor 'Waarde – Waardevolle dijk' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van cultuurhistorische, landschaps- en natuurwaarden van het dijklichaam.
8.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden zijn ten behoeve van de in lid 8.1.1 genoemde bestemming en ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) bouwwerken niet toegelaten, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.
8.2 Afwijken van de bouwregels 8.2.1 Schuilgelegenheid voor dieren
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1.2 voor het bouwen van een schuilgelegenheid voor dieren, met een oppervlakte van maximaal 20 m2 en een hoogte van maximaal 3 meter, mits de cultuurhistorische, landschaps- en/of natuurwaarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
8.2.2 Bouwen voor andere bestemmingen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1.2 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), mits de cultuurhistorische, landschaps- en/of natuurwaarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
8.2.3 Procedureregel
Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 8.2.2 schriftelijk advies in bij een deskundige met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de cultuurhistorische, landschaps- en/of natuurwaarden voldoende worden ontzien en de eventueel te stellen voorwaarden.
8.3 Specifieke gebruiksregel Tot een gebruik niet strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- extensief agrarisch gebruik;
- het hobbymatig houden van dieren.
8.4.1 Vergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/ of werkzaamheden uit te voeren:
- het vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;
- het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- het planten of verwijderen van houtgewas;
- het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie;
- het aanleggen van drainage;
- het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
8.4.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
- werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;
- werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.
8.4.3 Voorwaarden
De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht aan de cultuurhistorische, landschaps- en/of natuurwaarden.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Bestemming
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het waterstaatswerk van de waterkering, met dien verstande dat de bestemming Waterstaat-Waterkering prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.
9.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming woden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte bedraagt maximaal 2,00 meter.
9.3.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1.2 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en), mits de waterstaatkundige functie hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
9.3.2 Advies
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld lid 9.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door het verlenen van een vergunning de waterstaatkundige belangen niet onevenredig worden geschaad.
3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Veiligheidszone - windturbine
Op gronden met de aanduiding ‘veiligheidszone - windturbine’ is overdraai van de rotor toegestaan.
11.2 Vrijwaringszone – dijk 11.2.1 Ter plaatse van de aanduiding ‘Vrijwaringszone-dijk’ mogen geen nieuwe gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
11.2.2 Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.6.1 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende bestemming(en), mits de waterstaatkundige functie van de dijk hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Hieromtrent wordt de dijkbeheerder gehoord.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Windturbinepark Noord-Beveland' (NL.IMRO.1695.BPWindparkRippldr-VA01).