KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden
Artikel 5 Bedrijf
Artikel 6 Bos
Artikel 7 Gemengd-1
Artikel 8 Gemengd-2
Artikel 9 Groen
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Recreatie
Artikel 12 Sport
Artikel 13 Tuin
Artikel 14 Verkeer
Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 16 Water
Artikel 17 Wonen
Artikel 18 Leiding - Gas
Artikel 19 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 20 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 21 Waarde - Archeologie - 5
Artikel 22 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 23 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 24 Antidubbeltelregel
Artikel 25 Overschrijding Bouwgrenzen
Artikel 26 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 27 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 28 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 29 Bestaande Maten
Artikel 30 Werking Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 31 Overgangsrecht
Artikel 32 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Herziene Versie Na Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad Van State
1.2 Inleiding
1.3 Het Plangebied
1.4 De Planningsopgave
1.5 De Vigerende Bestemmingsplannen
1.6 Planproces En Procedure
1.7 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Conclusies Beleidskader
2.2 Samenvatting Ruimtelijke En Functionele Bouwstenen
2.3 De Ruimtelijk-functionele Visie Op Het Gebied
2.4 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Planvorm
3.2 Verbeelding
3.3 Regels
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Analyse
5.1 Ligging Plangebied
5.2 Ontstaansgeschiedenis
5.3 Cultuurhistorie En Archeologie
5.4 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 6 Functionele Analyse
Hoofdstuk 7 Ecologie
Hoofdstuk 8 Water
8.1 Beleid
8.2 Waterhuishouding
Hoofdstuk 9 Milieuaspecten
9.1 Industrielawaai
9.2 Bedrijven En Milieuzonering
9.3 Horeca
9.4 Externe Veiligheid
9.5 Luchtkwaliteit
9.6 Bodemkwaliteit
9.7 Kabels En Leidingen
9.8 Wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid
10.1 Economische Uitvoerbaarheid
10.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 11 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Monumenten
Bijlage 2 Bureauonderzoek Ecologisch
Bijlage 3 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 4 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 6 Horeca-inventarisatie
Bijlage 7 Besluit En Beschrijving Beschermd Dorpsgezicht
Bijlage 8 Kappenkaart
Bijlage 9 Nota Inspraak & Overleg
Bijlage 10 Ro Recreatieknooppunt Gooi En Vechtstreek
Bijlage 11 Ro Zuidereinde 109-111
Bijlage 12 Ro Zuidereinde 250-252
Bijlage 13 Srm1 Noordereinde 327
Bijlage 14 Raadsbesluit 01-11-2012

Wijdemeren, Kern 's Graveland en landgoederen

Bestemmingsplan - gemeente Wijdemeren

Vastgesteld op 28-05-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Kern 's-Graveland en Landgoederen van de gemeente Wijdemeren.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-va02 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

Dit plan vormt een herziene versie van de volgende besluiten/uitspraken:

- bestemmingsplan Kern 's Graveland en landgoederen, vastgesteld d.d. 1-11-2012 (imrocode: NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-va01);
- uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, d.d. 5-03-2014, zaaknummer 201211026/1/R1.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 afhaalzaak

een detailhandelsbedrijf waar in hoofdzaak kant-en-klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie elders.

1.9 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  4. d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  6. f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  8. h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  9. i. een paardenfokkerij.

1.11 agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd

een agrarisch bedrijf in de omvang van minder dan een halve arbeidskracht.

1.12 agrarische activiteiten bij wijze van hobby

agrarische bezigheden, voornamelijk bij wijze van liefhebberij.

1.13 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.

1.14 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren van goederen, die verband houden met het ambacht als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming.

1.15 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.16 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.17 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.18 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.19 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.20 bed & breakfast

logies met ontbijt voor maximaal 4 personen.

1.21 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.22 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.23 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.24 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.25 bestaand gebruik

het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

1.26 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.27 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.28 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.29 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.30 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.31 boom

  1. a. een houtachtig, opgaand gewas, zowel vitaal als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 cm op 1,3 m hoogte boven het maaiveld; ingeval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam; in afwijking van het hiervoor gestelde kan de dwarsdoorsnede kleiner zijn dan 20 cm op 1,3 m boven het maaiveld, indien sprake is van:
    1. 1. een monumentale boom of bijzondere beschermwaardige houtopstand;
    2. 2. een houtopstand onderdeel uitmakend van de hoofdbomenstructuur;
    3. 3. een houtopstand in het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht;
  2. b. houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, met de onder sub a genoemde minimale dwarsdoorsnede;
  3. c. monumentale boom: bijzondere beschermwaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving.

1.32 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.33 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.34 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van kelderlagen, onderbouw en kapverdiepingen, en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.35 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.36 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.37 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.38 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.39 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.40 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.41 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.42 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.43 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.44 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.45 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. c. tuincentra;
  4. d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  5. e. bouwmarkten.

1.46 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.47 follie

dagrecreatieve voorzieningen zoals een schelpengrot, observatiehut en speelobjecten.

1.48 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.49 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.50 hobbykas

een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.

1.51 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.52 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.53 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en die naar aard en inrichting niet bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te verblijven.

1.54 kantoor met baliefunctie

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.55 kantoor zonder baliefunctie

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.56 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.57 kappenkaart

de bij dit plan behorende bijlage.

1.58 kinderboerderij

een voorziening waar ter wille van kinderen dieren worden gehouden.

1.59 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.60 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.61 kwekerij

een bedrijf gericht op de teelt van gewassen.

1.62 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.63 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele, sporteducatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.64 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.65 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.66 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.67 niet-permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.

1.68 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.69 opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.70 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.71 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.72 perceel

bij het Kadaster geregistreerd stuk grond, inclusief alle bebouwing.

1.73 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.74 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.75 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

1.76 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.77 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.78 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze planregels deel uitmaakt.

1.79 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze planregels deel uitmaakt.

1.80 stacaravan

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen (en derhalve zonder vaste fundering) met een maximale oppervlakte van 48 m² dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen en bestemd is voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.81 stoep

een cultuurhistorisch waardevol gedeelte van een perceel waarop zich een hoofdgebouw bevindt dat gelegen is tussen de voorgevel van dat hoofdgebouw en gronden die voor 'Verblijfsgebied' zijn bestemd en die dienen als eigen voorterrein met de daarbij behorende bebouwing zoals stoeppalen, ingangspartijen en hardstenen plaveisel.

1.82 toegangshek

hek dat toegang geeft tot een buitenplaats.

1.83 tuinmeubilair

voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, beelden, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.84 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

1.85 verkoopvloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

1.86 verkoop streekeigen producten bij agrarische bedrijven

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.

1.87 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.88 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.89 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat die door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.90 woonschip

  1. a. elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd, als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd, tot dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen;
  2. b. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder eerste punt in aanbouw;
  3. c. een casco dat tot vaar- of drijftuig als bedoeld onder eerste punt kan worden opgebouwd;
  4. d. elk vaar- of drijftuig, waarin of waarop bedrijfsmatige of soortgelijke activiteiten worden uitgeoefend of dat daartoe is ingericht;
  5. e. een vaar- of drijftuig als bedoeld onder bovenstaande punten dat is ingegraven, aangeaard, op de wal getrokken of door andere oorzaak niet onmiddellijk kan varen of drijven;
  6. f. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig als bedoeld onder alle bovenstaande punten.

1.91 ijskelder

een losstaande kelder op een buitenplaats afgedekt met grond en vegetatie ten behoeve van bijvoorbeeld de opslag van ijs en verblijfplaats voor vleermuizen.

1.92 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.93 zomerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten.

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, (balkon) hekwerken en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 bouwhoogte van een woonschip

vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.

2.9 goothoogte van een woonschip

vanaf het waterpeil tot de goot of boeiboord van het woonschip.

2.10 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 oppervlakte van een woonschip

tussen de buitenzijde van het woonschip inclusief woonranden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.

2.13 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een grondgebonden veehouderijbedrijf;
  2. b. het behoud en het beheer van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-1': een kwekerij;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-2': een kwekerij met de daarbij behorende en ondergeschikte kleinschalige detalhandel;
  5. e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ten hoogste één bedrijfswoning;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'kas': een kas;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens ten behoeve van parkeren;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. de volgende niet-agrarische nevenfuncties met een oppervlak van maximaal 300 m² per bouwvlak:
    1. 1. verkoop 'streekeigen' producten;
    2. 2. logies met ontbijt voor maximaal 4 personen is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
      • de activiteiten mogen uitsluitend binnen de bedrijfswoning plaatsvinden;
      • parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
      • de woning dient eveneens door de hoofdgebruiker te worden bewoond;
  2. i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een grondgebonden veehouderijbedrijf;
  2. b. het behoud en het beheer van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': een evenemententerrein;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'sport': medegebruik als sportterrein;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': tevens al overloopparkeerterrein;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt dat:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor opslag niet is toegestaan;
  2. b. het evenemententerrein ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' mag ten hoogste 1 x maal per jaar worden gebruikt gedurende een periode van 10 aaneengesloten dagen;
  3. c. het overloopparkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1' mag ten hoogste 20 x per jaar gebruikt worden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie B1': bedrijven tot en met categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie B2': bedrijven tot en met categorie B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': nutsvoorzieningen;

alsmede voor:

  1. d. de uitoefening van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel vormt van de bedrijfsuitoefening, zoals in het voorafgaande is toegestaan;
  2. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bosgebied;
  2. b. behoud, herstel en ontwikkeling van de actuele en potentiële landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  3. c. extensieve en kleinschalige dagrecreatie;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw': gebouwen ten behoeve van onderhoud;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - 1': een speelbos ten behoeve van het naastgelegen recreatieknooppunt;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, ijskelders, waterhuishoudkundige voorzieningen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater en bijbehorende bruggen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Gemengd-1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. kantoren zonder baliefunctie;
  5. e. maatschappelijke voorzieningen;
  6. f. detailhandel;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens bedrijven tot en met categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horecabedrijven, met de daarbij behorende terrassen, tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3': tevens horeca tot ten hoogste categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' uitsluitend kantoor zonder baliefunctie;
  11. k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater;

waarbij geldt dat:

  1. l. de onder b tot en met i genoemde functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 8 Gemengd-2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en het beheer van de cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken in de vorm van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. de instandhouding en het beheer van de landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden in de vorm van waterpartijen, tuinen, parken, bossen, paden, lanen en weilanden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens voor wonen met aan-huis-verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens voor kantoren zonder baliefunctie;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens voor culturele en maatschappelijke voorzieningen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast': tevens een hotel uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' tevens een zorginstelling met medische faciliteiten;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd-1' tevens een bezoekerscentrum met de daarbij ondersteunende horeca met terras, tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd-2' uitsluitend een theekoepel;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd-3': uitsluitend een tuinmuur;
  11. k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, moestuinen, (ontsluitings)wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, ijskelders, waterhuishoudkundige voorzieningen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater en bijbehorende bruggen.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

8.3 Specifieke gebruiksregels

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden die zijn voorzien van de aanduidingen wonen, kantoor en maatschappelijk, wijzigen om deze drie functies onderling uit te wisselen, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. er vindt geen onevenredige afbreuk plaats van:
    1. 1. de instandhouding en het beheer van de cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken in de vorm van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    2. 2. de instandhouding en het beheer van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de vorm van waterpartijen, tuinen, parken, bossen, lanen en weilanden;
  2. b. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  3. c. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen;
  2. b. bermen, bermsloten en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. speel- en recreatieve voorzieningen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  6. f. particuliere tuinen;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. het behoud en het beheer van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  9. i. de daaraan ondergeschikte verhardingen en parkeervoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

9.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt dat het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor opslag is niet toegestaan.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': uitsluitend een begraafplaats met aula;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': ten hoogste één bedrijfswoning;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

10.3 Specifieke gebruiksregels

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 11 Recreatie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin': een speeltuin;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': een volkstuin;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

11.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor opslag is niet toegestaan.

Artikel 12 Sport

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen;
  2. b. aan de bestemming ondergeschikte horeca;
  3. c. ondergeschikt medegebruik als kinderdagverblijf;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor opslag is niet toegestaan.

Artikel 13 Tuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en stoepen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. al dan niet verharde paden en erfontsluitingswegen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' tevens een parkeerterrein;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - 1': tevens een moestuin met waterput;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - 2': tevens een paddenpoel;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - 3': tevens een beeldentuin en een zwaluwenhotel.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

13.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt dat het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor opslag is niet toegestaan.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1 en 13.2.2 voor het bouwen van een bijenschans of vleermuiskelder met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de gebouwen en bouwwerken zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. b. de hoogte van de bijenschans bedraagt ten hoogste 1,5 m en de oppervlakte bedraagt ten hoogste 201 m²;
  3. c. de hoogte van de vleermuiskelder bedraagt ten hoogste 1,5 m en de oppervlakte bedraagt ten hoogste 44 m²;
  4. d. de afstand van een bijenschans tot woningen en de openbare weg bedraagt minimaal 30 m; deze afstandseis geldt niet wanneer voldoende beschermingsmaatregelen worden genomen door middel van een afscheiding van 2 m hoog, of zoveel hoger als nodig is om het laag uit- en invliegen van bijen te voorkomen, en indien de omliggende gebouwen eigendom zijn van de bijenhouder.

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, bestaande uit ten hoogste 2x1 rijstrook;
  2. b. fiets- en voetpaden en andere verhardingen;
  3. c. bermen;
  4. d. picknickplaatsen;
  5. e. fietsenstallingen en abri's;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': een parkeerterrein;
  7. g. groen;
  8. h. parkeren.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied, met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling;
  3. c. de bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, wegen, fiets- en voetpaden, speel- en recreatieve voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De op voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishouding;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterlopen;
  4. d. recreatievaart;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een brug;
  6. f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'steiger': een steiger of terras;
  7. g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water-1': één botenafdak;
  8. h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats': een ligplaats voor woonschepen, voor ten hoogste het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;

met daaraan ondergeschikt:

  1. i. kruisingen met het wegverkeer;

met de daarbij behorende:

  1. j. de bij deze bestemming behorende kunstwerken, waaronder begrepen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen met aan-huis-verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend voor de stalling van vervoermiddelen en de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens voor kantoren zonder baliefunctie;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1', uitsluitend voor éénpersoonshuishoudens;
  5. e. erven, tuinen en paden.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

17.3 Specifieke gebruiksregels

17.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 18 Leiding - Gas

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding – Gas' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 40 bar.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende bouwregels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.2 onder b., indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leidingen(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Waarde - Archeologie - 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 4

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Waarde - Archeologie - 5

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

21.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 22 Waarde - Cultuurhistorie

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor behoud, herstel en versterking van de aanwezige landschappelijke, ruimtelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het gebied en zijn bebouwing, zoals aangegeven in bijlage 7 van de toelichting.

22.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. de voorgevel van hoofdgebouwen dient in de bestemmingsgrens, die grenst aan het openbaar gebied of de bestemming Tuinen, te worden gebouwd;
  2. b. lid a geldt niet voor de gronden die aangewezen zijn voor Gemengd-2;
  3. c. indien de gebouwen bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voorzien zijn van een kap, dan dienen de gebouwen te worden uitgevoerd met een kap waarbij de bestaande kapvorm, dakhelling en nokrichting zoals weergegeven op de kappenkaart behouden dienen te blijven;
  4. d. de voorgevelbreedte zoals op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan dient behouden te blijven;
  5. e. de goot- of het boeibord dient voor ten minste 75% te worden gebouwd op de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  6. f. samenvoeging van hoofdgebouwen is niet toegestaan.

22.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 sub e voor zover het betrokken bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan en mede strekt tot behoud of versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van het beschermd dorpsgezicht;
  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 sub f om samenvoegen van hoofdgebouwen toe te staan voor zover geen onevenredige afbreuk doet aan en mede strekt tot behoud of versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van het beschermd dorpsgezicht;
  2. b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag advies in bij de Monumentencommissie omtrent de vraag of het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan en mede strekt tot behoud of versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van het beschermd dorpsgezicht.

22.4 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, gebouwen te slopen.

Artikel 23 Waterstaat - Waterkering

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de waterkering.

23.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 onder b. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;

  1. d. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van de andere bestemmingen te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken waterbeheerder(s).

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 24 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Overschrijding Bouwgrenzen

De bouwgrenzen en/of voorgevellijn mogen, voor zover deze niet samenvallen met bestemmingsgrenzen, in afwijking van de kaart en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, liften, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Artikel 26 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 27 Algemene Afwijkingsregels

27.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, indien het betreft:

  1. a. het oprichten van bouwwerken, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalinginrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 50 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 m;
  2. b. het overschrijden van de bepalingen inzake goothoogte, bouwhoogte, percentage en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  3. c. het overschrijden van de bepalingen inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. d. het overschrijden van de in de regels genoemde maximumbouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, antennes, lichtkappen en schoorstenen van gebouwen, mits de maximale toegestane bouwhoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
  5. e. geringe afwijkingen van de bepalingen opgenomen in deze regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover zulks in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen omgevingsvergunning voor het afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
  6. f. geringe overschrijdingen van bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft en de overschrijding ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer bedraagt dan 2 m;
  7. g. het plaatsen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast met een bouwhoogte van ten hoogste 15 m.

27.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt alleen verleend, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 28 Algemene Wijzigingsregels

28.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 2 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

28.2 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Burgemeester en wethouders kunnen de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wijzigen, door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf in de categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

28.3 Verwijdering dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen van een of meer bestemmingsvlakken de bestemming Waarde - Archeologie - 3 t/m 5 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 29 Bestaande Maten

  1. a. Indien maten van bestaande bouwwerken meer bedragen dan ingevolge de bepalingen van hoofdstuk 2 toelaatbaar is, mogen deze maten als maximaal toelaatbaar worden aangehouden, maar niet verder worden vergroot.
  2. b. In het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien sprake is van (her)bouw op dezelfde plaats.

Artikel 30 Werking Wettelijke Regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 31 Overgangsrecht

31.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. eenmalig kan omgevingsvergunning voor het afwijken worden verleend van het bepaalde in dit lid onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

31.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 32 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kern 's-Graveland en Landgoederen.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Wijdemeren op ..-..-.... .

de griffier, de voorzitter,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Herziene Versie Na Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad Van State

In dit plan is, conform de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtpsraak Raad van State een nieuw besluit genomen ten aanzien van:

  • de gronden nabij de kruising van de Corverslaan en het verharde deel van de Leeuwenlaan;
  • de kadastrale percelen 's-Graveland A727 en A993 (Noordereinde 46 en 48);
  • de gronden van het perceel Oude Meentweg 8.

Daarnaast is in dit plan de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtpsraak Raad van State verwerkt ten aanzien van:

  • bestemmingsplan Kern 's Graveland en landgoederen, vastgesteld d.d. 1-11-2012 (imrocode: NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-va01);
  • uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, d.d. 5-03-2014, zaaknummer 201211026/1/R1.

Ten opzichte van het bestemmingsplan Kern 's Graveland en landgoederen, zijn op grond van de uitspraak wijzigingen doorgevoerd in de regels:

  • artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c is komen te vervallen voorzover het de volgende zinsnede betreft: 'met daarbij behorende en ondergeschikte kleinschalige detailhandel, een kookschool en een restaurant zijn toegestaan';
  • artikel 28.4 (regeling voor de gronden met de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied'.

Op de verbeelding zijn de volgende aanduidingen komen te vervallen:

  • de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied';
  • de aanduiding 'bedrijfswoning die is toegekend aan het westelijke bouwvlak binnen het plandeel met de bestemming 'Agrarisch' voor de gronden achter appartementencomplex Wilgenhof;

De volgende plandelen maken geen deel meer uit van het bestemmingsplan:

  • het plandeel met de bestemming 'Wonen' voor de 'vierde woning' naast de Leeuwenlaan nr. 48.

1.2 Inleiding

Voor u ligt het ontwerpbestemmingsplan Kern 's-Graveland en Landgoederen, dat door de gemeente Wijdemeren is opgesteld. Dit bestemmingsplan is opgesteld in het kader van de actualisering en uniformering van de bestemmingsplannen in de gemeente Wijdemeren. Nadat het bestemmingplan onherroepelijk is geworden, zal deze de thans vigerende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.3) vervangen.

In deze inleiding wordt kort ingegaan op de ligging van het plangebied en worden de motieven die aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggen benoemd. Aangegeven wordt welke vigerende bestemmingsplannen door het voorliggende bestemmingsplan worden vervangen en welke planvorm gekozen wordt.

1.3 Het Plangebied

Het plangebied ligt ten westen van Hilversum en ten noordoosten van het plassengebied aan de rand van het Groene Hart. 's-Graveland maakt sinds 1 januari 2002 deel uit van de gemeente Wijdemeren. Deze gemeente ligt in het zuidoosten van de provincie Noord-Holland, tussen de rivier de Vecht en het Gooi. Het lint 's-Graveland is gelegen op de rand van het veenweidegebied, te midden van natuur- en recreatiegebied. Aan de oostzijde liggen de landgoederen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-va02_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.4 De Planningsopgave

Herziening van de vigerende bestemmingsplannen is gewenst en noodzakelijk in het kader van de periodieke herziening van bestemmingsplannen. Het doel van de herziening is dat een samenhangend en op actuele beleidsinzichten, recente wijzigingen in de wetgeving, actueel welstandsbeleid en op gebruikerswensen afgestemd bestemmingsplan ontstaat.

De gemeente Wijdemeren is gestart met de actualisering en uniformering van de bestemmingsplannen voor het totale gemeentelijke grondgebied. Het bestemmingsplan Kern 's-Graveland en Landgoederen is één van de vier plannen voor de kernen in deze actualiseringsoperatie.

Het ruimtelijk beleid voor het plangebied moet richting geven aan eventuele gewenste kleinschalige ontwikkelingen en randvoorwaarden formuleren waarbinnen veranderingen kunnen plaatsvinden. Deze ruimtelijke beleidsvisie moet gestoeld zijn op een heldere analyse van de ruimtelijke en functionele structuur en ontwikkelingen die zich daarin voordoen, rekening houdend met relevante beleidskaders.

Gegeven het karakter van het gebied, vervult het bestemmingsplan een beheers- en gebruiksfunctie (consolidatie). De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is aanwezige functies en kwaliteiten te behouden en plannen voor nieuwe ontwikkelingen te kunnen realiseren. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de kern, wordt gekozen voor een gedetailleerde bestemmingsregeling waarin iedere functie van een eigen toegesneden bestemming wordt voorzien, waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

1.5 De Vigerende Bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan vervangt de volgende bestemmingsplannen die van toepassing zijn op het plangebied:

plan vastgesteld
bestemmingsplan Oud 's-Graveland en Oud 's-Graveland herziening 1987 14-06-1988
bestemmingsplan Noorder- en Zuidereinde 31-10-1995
bestemmingsplan Boekesteijn 26-10-1996
partiële herziening bestemmingsplan Noorder- en Zuidereinde 14-06-1999

De vigerende bestemmingsplannen kennen in overwegende mate een gedetailleerde planvorm waarin iedere functie van een specifieke bestemming en bouwregels is voorzien.

1.6 Planproces En Procedure

In de voorontwerpbestemmingsplanfase worden belanghebbenden door middel van inspraak in de gelegenheid gesteld om hun mening over het bestemmingsplan te geven. Ook worden zogenoemde overleginstanties aangeschreven en in de gelegenheid gesteld om te reageren op het bestemmingsplan.

Na de inspraak en het overleg zijn de inspraak- en overlegreacties in overweging genomen en waar van toepassing, meegenomen in de aanpassing van het bestemmingsplan. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan aangeboden aan burgemeester en wethouders en vervolgens de raadscommissie. Op het ontwerpbestemmingsplan kan eenieder zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad. Na deze fase zal het bestemmingsplan worden vastgesteld door de gemeenteraad.

Na vaststelling van het bestemmingsplan is het voor belanghebbenden mogelijk om beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voor zover zij zienswijzen hebben ingediend met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan.

1.7 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Er wordt ingegaan op de conclusies van het beleidskader. Ook wordt een samenvatting gegeven van de ruimtelijke en functionele bouwstenen voor het plan. Deze twee tezamen leiden tot de ruimtelijk-functionele gebiedsvisie voor het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4, 5 en 6 dieper ingegaan op de achtergronden van het beleidskader, de ruimtelijke en de functionele analyse. Daarna komt het thema ecologie aan de orde. Het thema water wordt in hoofdstuk 8 belicht en in hoofdstuk 9 komen de milieuaspecten, waaronder luchtkwaliteit, geluid, bedrijven en bodem, aan bod. Tot slot wordt in hoofdstuk 10 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt in hoofdstuk 11 ingegaan op de reacties van de overleginstanties.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

Op basis van de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied, die in de volgende hoofdstukken worden weergegeven, zijn de voor het plangebied gewenste ontwikkelingen en de sectorale bouwstenen voor beleid beschreven. Deze gewenste ontwikkelingen en sectorale bouwstenen zijn, met inachtneming van het vigerende beleidskader, geïntegreerd tot een samenhangende gebiedsvisie voor het plangebied, die als basis dient voor de bestemmingsregeling (plankaart en -regels).

Voorafgaand aan de beschrijving van de gebiedsvisie, worden het beleidskader en de ruimtelijke en functionele bouwstenen samengevat.

2.1 Conclusies Beleidskader

Rijksbeleid

In het Barro wordt onder andere als doel gesteld om de ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden te waarborgen. Voor Wijdemeren zijn geen specifieke eisen opgenomen.

Provinciaal beleid

In de provinciale structuurvisie is het plangebied grotendeels aangeduid als natuurgebied. Het zuidelijk deel van het plangebied is recreatiegebied.

Het Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland geeft aan dat het geheel van landgoederen en buitenplaatsen inclusief lanen, zichtassen en zanderijstructuur behouden dienen te blijven.

Gemeentelijk beleid

Het speerpunt in het gemeentelijk beleid is gelegen in het versterken van de toeristisch-recreatieve positie van Wijdemeren in het Groene Hart. Dit beleidsuitgangspunt is ingegeven door de beperkingen die door het rijks- en provinciaal beleid zijn opgelegd.

2.2 Samenvatting Ruimtelijke En Functionele Bouwstenen

Ruimtelijke bouwstenen

Uit de ruimtelijke analyse komen de volgende bouwstenen voor het plan voort.

Cultuurhistorie en archeologie

De lintbebouwing ter hoogte van Kortenhoef heeft een hoge archeologische waarde. Het overige plangebied heeft een lage archeologische waarde. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zonder noemenswaardige ontwikkelingen is derhalve geen noodzaak voor een verkennend archeologisch onderzoek. Wel zijn er dubbelbestemmingen opgenomen die regelen dat onderzoek naar archeologische waarde vereist is bij nieuwe ontwikkeling.

De cultuurhistorische waarde wordt bepaald door de buitenplaatsen waar het gebied om bekend is. Het beleid is gericht op bescherming van deze buitenplaatsen door middel van het verankeren van de aanwijzing beschermd stads- en dorpsgezicht in de regels en het grote aantal in het plangebied aanwezige rijks- en gemeentelijke monumenten.

Ruimtelijke hoofdstructuur

Samenvattend zijn structuurbepalende elementen:

  • de strakke geometrie van het gebied;
  • de geografische en landschappelijke eenheid;
  • de reeks van buitenplaatsen naast elkaar;
  • het Noorder- en Zuidereinde met de bomenrijen als ruggengraat;
  • het specifieke ruimtegebruik: direct aan die ruggengraat de dorpsbuurt en aan de oostzijde de buitenplaatsen;
  • gevarieerde dorpslintbebouwing van direct aan de weg gesitueerde individuele panden met wisselende goothoogte en nokrichting; een bijzonderheid zijn de vele privéstoepen die de overgang van openbaar naar privé markeren;
  • buitenplaatsen: de regelmatige afwisseling van ruimte en massa, namelijk weiden en bos, met veelal eigen boomsoorten per buitenplaats;
  • de bestaande verhouding tussen bebouwde en onbebouwde ruimte; op de afzonderlijke buitenplaatsen is die verhouding tussen bebouwde en onbebouwde ruimte zeer belangrijk voor het specifieke karakter van een buitenplaats;
  • vele lanen;
  • de vaart en vele sloten.

Functionele bouwstenen

Uit de functionele analyse komen de volgende bouwstenen voor het plan voort.

Wonen

De bebouwing bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen; slechts op enkele plekken komen gestapelde woningen voor.

Maatschappelijke voorzieningen

De bestaande maatschappelijke voorzieningen blijven gehandhaafd.

Detailhandel en dienstverlening

Detailhandel komt verspreid langs het lint voor. Verspreid aanwezige gemengde functies kunnen gehandhaafd blijven. Verdere uitbreiding van de detailhandelsfunctie binnen het lint is niet gewenst in verband met de parkeerproblematiek.

Horeca

Verspreid in het gebied is een aantal horecavestigingen aanwezig. De wens bestaat om kleinschalige lichte horeca, zoals een bed & breakfast, toe te staan. Het beleid is gericht op behoud en versterking van (lichte) horeca, met inachtneming van het woon- en leefklimaat.

Bedrijven

De verspreid aanwezige bedrijvigheid kan gehandhaafd blijven.

Buitenplaatsen

De regelmatige afwisseling van ruimte en massa, namelijk weiden en bos, met veelal eigen boomsoorten per buitenplaats, dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden.

Groen en recreatie

Het beleid van de gemeente is gericht op behoud en versterking van bestaande groen- en recreatiegebieden. Bij de inrichting zal gezorgd worden voor de juiste boom op de juiste plaats.

2.3 De Ruimtelijk-functionele Visie Op Het Gebied

Het plangebied is grotendeels ontwikkeld op basis van de onderliggende landschappelijke verkavelingstructuur en bestaat voornamelijk uit woongebied, natuurgebied en recreatiegebied. De belangrijkste uitgangspunten voor het plangebied zijn behoud en zo mogelijk versterking van de ruimtelijke structuur, het woon- en leefklimaat en het - voornamelijk recreatieve - voorzieningenniveau.

Behoud van de ruimtelijke structuur

De in het plangebied aanwezige en duidelijk herkenbare structuur van de ruggengraat met aan de westzijde het aaneengesloten dorpslint en aan de oostzijde de buitenplaatsen en enkele woonclusters, dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Daarbij dient voldoende aandacht te zijn voor de aanwezige cultuurhistorische waarden en behoud en versterking van de groenstructuur, met name van de buitenplaatsen.

Afwisseling van functies is karakteristiek voor het dorpslint. De verschillende functies in dit gemengde gebied zijn voor een deel onderling uitwisselbaar, zodat dynamiek in het gebied mogelijk is en het gemengde karakter in stand blijft.

Handhaving van het woon- en leefklimaat

In het lint is wonen de belangrijkste functie.

Het beleid van de gemeente is gericht op behoud en versterking van bestaande groen- en recreatiegebieden. De gemeente streeft naar een verkeersveilige kern en er dient rekening te worden gehouden met de belemmeringen die door diverse milieuaspecten aanwezig zijn en met de aanwezige en potentiële natuurwaarden in en om het gebied.

Handhaving van het voorzieningenniveau

In het huidige maatschappelijke voorzieningenniveau worden geen veranderingen voorzien.

Detailhandel en dienstverlening zijn verspreid in het gebied aanwezig en kunnen behouden blijven.

Het beleid is gericht op behoud en versterking van (lichte) horeca die in de woonomgeving past. Mogelijkheden worden geboden voor bed & breakfast.

De bestaande bedrijven in het gebied worden bestemd volgens het huidige gebruik waarbij beperkte uitbreiding wordt toegestaan.

2.4 Ontwikkelingen

Alhoewel het bestemmingsplan voornamelijk consoliderend van aard is zijn er toch enkele ontwikkelingen in het plan meegenomen. De ontwikkelingen zijn grotendeels onderbouwd met een ruimtelijke onderbouwing. De onderbouwingen zijn als bijlage 10, 11 en 12 opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

Verder wordt er op basis van een zienswijze 4 nieuwe woningen mogelijk gemaakt ter hoogte van het Noordereinde 327. De onderbouwing hiervan is opgenomen in deze toelichting.

Bezoekerscentrum Natuurmonumenten

Vereniging Natuurmonumenten heeft het voornemen om het bestaande bezoekerscentrum te verbouwen tot een recreatieknooppunt. Dit houdt onder meer de bouw van een multifunctioneel gebouw in ten behoeve van horeca en opslag en het omvormen van de bestaande woning tot museum of kleinschalig hotel met 2 overnachtingsplekken.

Woningbouw Zuidereinde 109-111

Aan het Zuidereinde 109-111 zijn momenteel twee bedrijven gevestigd. De eigenaren van deze percelen hebben het initiatief opgevat om de bedrijfslocaties om te vormen tot woningbouw voor 8 woningen. Zo kan ontstaat tevens een betere overgang naar het landelijk gebied.

Woningbouw Zuidereinde 250-252

Het bedrijfsgebouw aan het Zuidereinde 250-252 staat al geruime tijd leeg. Een ontwikkelaar heeft het plan opgevat om de locatie te herontwikkelen ten behoeve van vijf woningen.

Woningen tussen Noordereinde 325 - 327

Tussen het Noordereinde 325 - 327 is een relatief groot stuk onbebouwd terrein. Naar aanleiding van een ingediende zienswijze wordt de bouw van 4 woningen mogelijk gemaakt in de vorm van twee, twee-onder-een kapwoningen.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

In het kader van de actualisering van de bestemmingsplannen in de gemeente Wijdemeren is de Nota Opzet Bestemmingsplannen (2004) opgesteld. Daarmee wordt gestreefd naar een uniformering van de juridisch-planologische regeling die in de bestemmingsplannen voor elk van de kernen in de gemeente wordt gehanteerd.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is per 1 juli 2008 in werking getreden. De Wro is van toepassing op bestemmingsplannen waarvan het ontwerp ter inzage wordt gelegd na deze datum van inwerkingtreding van de nieuwe Wro. Het bestemmingsplan is opgesteld conform SVBP2008 en wijkt hierdoor qua opzet af van de voorgaande bestemmingsplannen in de gemeente Wijdemeren.

Hieronder wordt ingegaan op de planvorm, de opbouw van de plankaart en de inhoud van de regels.

3.1 Planvorm

Het bestemmingsplan zal in dit gebied een beheers- en gebruiksfunctie vervullen.

Gezien de wens de bestaande structuur zo goed mogelijk te behouden, is gekozen voor een hoofdzakelijk gedetailleerde planvorm. Op deze manier is het mogelijk de reeds aanwezige functies te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

3.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn vrijwel alle functies apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels, en de gebruiksregels alsmede de ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

3.3 Regels

Bij het bepalen van de bestemmingslegging van de in het plangebied aanwezige functies zijn de vigerende bestemmingsregelingen, de bestaande situatie en de visie, zoals weergegeven in hoofdstuk 2 van de toelichting, uitgangspunt.

Het grootste deel van de aanwezige functies in het plangebied is overeenkomstig het huidige gebruik bestemd. De uitgangspunten voor de bestemmingsregelingen worden hieronder nader toegelicht.

Waarde - Cultuurhistorie

Het grootste deel van het plangebied is in 1986 aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van artikel 20 van de Monumentenwet. Alleen het gebied ten zuiden van de Gooise Vaart valt buiten deze bescherming.

In de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland wordt de buitenplaatsenzone gekenmerkt als zeer hoge cultuurhistorische waarde. De ruimtelijke samenhang van elementen en patronen en de concentratie van buitenplaatsen en landgoederen is zeldzaam in Nederland.

Vanwege de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht van de kern 's-Graveland en de landgoederen (zie bijlage 7), geldt dit bestemmingsplan als beschermend bestemmingsplan. Voor een belangrijk deel worden de aanwezige waarden in het plangebied al beschermd door de gedetailleerde bestemmingswijze (kaartbeeld). In de regeling zijn nadere regels opgenomen om de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in het beschermd dorpsgezicht te behouden en te versterken. Zo dienen bestaande kapvormen te worden gehandhaafd. De kappenkaart in bijlage 8 van deze toelichting dient hierbij als referentiekader. Enige flexibiliteit biedt de afwijkingsmogelijkheid om panden samen te voegen.

Wonen en Tuin

De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling die uit twee bestemmingen bestaat: Wonen en Tuin.

De regeling is het resultaat van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgaaf van het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden, welke voortvloeien uit de vigerende regeling, is het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt.

Er wordt uitgegaan van de volgende definities voor hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

bijgebouw

Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen kunnen in de bestemming Wonen worden gebouwd. Daarbij geldt binnen het bouwvlak dat de maximale goot- of bouwhoogte, zoals deze op de kaart is ingetekend, als maximale goot- of bouwhoogte van de aan- of uitbouw of het bijgebouw kan worden aangemerkt. Onbebouwde gronden binnen het bouwvlak van de bestemming Wonen mogen tevens worden gebruikt voor de uitbreiding van het hoofdgebouw.

Op enkele plaatsen zijn min of meer op zichzelf staande garages en/of bergplaatsen aanwezig. Deze zijn voorzien van de aanduiding 'garage'.

De gronden met de bestemming Tuin dienen onbebouwd te blijven. Hier zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Dit heeft tot doel de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te waarborgen.

De bestemming Wonen is toegekend aan de gronden waar de hoofdgebouwen zich bevinden. De tuinbestemming is gelegd op de bij een woning behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woning en - bij hoeksituaties - ook delen van het zijerf.

De ligging van de voorgevelrooilijn en die van het zij- en achtererf zijn in het kader van de Besluit omgevingsrecht bepalend voor de mogelijkheden van het oprichten van vergunningvrije bouwwerken zoals erfafscheidingen en van de erfbebouwing in de vorm van bijgebouwen en aan- of uitbouwen.

In gebieden waar de beeldkwaliteit geen bijzondere rol speelt en waar uit de ruimtelijke analyse niet is gebleken dat er speciale maatregelen hoeven te worden getroffen om het ruimtelijk beeld te behouden en of te versterken, wordt de grens van de bestemming Wonen in principe 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gelegd. Daar waar al voor deze lijn is gebouwd, is de grens tussen Tuin en Wonen op de voorgevel van deze bebouwing gelegd om te voorkomen dat de bestaande bebouwing voor deze grens onder het overgangsrecht valt.

Bouwregels

Voor de gronden met de bestemming Wonen geldt dat met betrekking tot de hoofdgebouwen de kaart zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de daarbij in acht te nemen verticale en horizontale maten.

Op die plaatsen waar zich momenteel gestapelde woningbouw bevindt, wordt dit gehandhaafd. Door middel van de aanduiding 'gestapeld' wordt aangegeven dat op die locatie tevens gestapeld mag worden gebouwd.

Op de gronden met de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en deels naast het hoofdgebouw te gebruiken voor uitbreiding aan het hoofdgebouw of voor de bouw van vrijstaande bijgebouwen. Het gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende gronden met de bestemming Wonen bedragen tot een maximum van 50 m². Ten minste 25 m² van de gronden die als Wonen zijn bestemd dient altijd onbebouwd en onoverdekt te blijven. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. De genoemde 50 m² mag worden vermeerderd tot 75 m² indien de oppervlakte van de bij het hoofdgebouw behorende gronden binnen de bestemming Wonen, maar buiten het bouwvlak, ten minste 250 m² bedraagt.

Hoogteregeling

De maatgevende hoogte voor de in het plangebied aanwezige hoofdgebouwen is doorgaans de goothoogte. De goothoogte kan worden overschreden door een kap. Het uitgangspunt voor het bepalen van de toelaatbare goothoogte van hoofdgebouwen is in eerste instantie de regeling uit de vigerende bestemmingsplannen.

Voor aan- en uitbouwen alsmede bijgebouwen op de gronden met de bestemming Wonen die buiten het bouwvlak liggen is de maximale goothoogte op 3 m bepaald. Dit komt overeen met de vigerende bouwmogelijkheden. Dit betekent dat op deze aan- en uitbouwen en bijgebouwen een kap mag worden geplaatst.

Aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteiten

Met betrekking tot de woonfunctie is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf toegestaan, mits de woonfunctie blijft prevaleren, geen hinder optreedt voor de woonomgeving en wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 30% van het vloeroppervlak worden benut ten behoeve van de kantoor-, bedrijfs- of praktijkruimte. Detailhandel en horeca wordt geheel uitgesloten in verband met overlast.

Bed en breakfast

Conform het beleid worden in het bestemmingsplan mogelijkheden geboden voor bed en breakfast (logies en ontbijt). Binnen de bestemmingen Agrarisch, Gemengd-2 en Wonen zijn hiertoe regels opgenomen. Belangrijk is dat de woning eveneens door de hoofdbewoner moet worden bewoond, dat voor ten hoogste vier personen het bed en breakfast kan worden aangeboden en dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden. Ter plaatse van het recreatieknooppunt aan Noordereinde 54 is een aanduiding voor 'bed en breakfast' opgenomen. Hiervoor geldt de regel niet dat de hoofdbewoner eveneens in het gebouw woont.

Monumenten

In het plangebied bevindt zich een groot aantal monumenten. De bescherming voor deze panden en buitenplaatsen is afdoende geregeld in de Monumentenwet 1988 en het gemeentelijk monumentenbeleid. In bijlage 1 van de toelichting is een monumentenlijst opgenomen waarop de details van het betreffende monument zijn aangegeven.

Agrarisch

De agrarische bedrijven in het plangebied hebben de bestemming Agrarisch gekregen. Ter plaatse is de uitoefening van een grondgebonden veehouderijbedrijf toegestaan. Een woning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak. Twee kwekerijen hebben een specifieke functieaanduiding gekregen. Er mag ondergeschikte detailhandel plaatsvinden.

De weidegronden hebben de bestemming Agrarisch met waarden gekregen. Bebouwing ter plaatse van deze gronden is uit oogpunt van de aanwezige waarden niet gewenst. Derhalve zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan binnen deze bestemming.

Bos

De bospercelen in het plangebied hebben de bestemming Bos gekregen. De gronden zijn bestemd voor bosgebied in het algemeen, het behoud, herstel en onderhoud van de actuele en potentiële landschaps- en natuurwaarden in het bijzonder en verder voor extensieve en kleinschalige dagrecreatie (bijvoorbeeld een picknickgelegenheid). Alleen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zoals afscheidingen, mogen hier worden gebouwd.

Bedrijf

De overige in het plangebied aanwezige bedrijven zijn voorzien van de bestemming Bedrijf.

In het plangebied komt het voor dat thans ook bedrijven uit een hogere categorie zijn gevestigd. Ter plaatse zullen zonder meer andere bedrijven zijn toegestaan voor zover deze behoren tot de categorie B1 en B2. Ervan uitgaande dat het in de huidige situatie noch (dringend) noodzakelijk (om redenen van milieuhinder) noch gewenst is (om reden van beschikbare middelen) om sanering dan wel verplaatsing van deze bedrijven na te streven en te realiseren, is het gewenst dat deze bedrijven de huidige bedrijfsactiviteiten op de huidige locatie kunnen voortzetten. Dit houdt in dat ter plaatse zonder meer bedrijven uit ten hoogste categorie B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' worden toegestaan alsmede het ter plaatse gevestigde bedrijf. Dit gebeurt door middel van het toekennen van een specifieke aanduiding.

Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Om inzicht te krijgen in de milieubelasting van de gevestigde bedrijven, wordt gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' geldt voor bedrijven in een gebied waar sprake is van een menging met de functie wonen (zie bijlage 3 voor een algemene toelichting).

Aanduidingen

Een verzorgd straatbeeld draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Uit oogpunt van die ruimtelijke kwaliteit is bouwen alleen binnen het bouwvlak toegestaan.

Omdat het in dit plan gaat om relatief lage categorieën bedrijvigheid en de terreinen in een min of meer gemengd gebied zijn gelegen, zijn bestaande bedrijfswoningen toegestaan. Deze bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan waar dit door middel van een aanduiding 'bedrijfswoning' is aangegeven.

Gemengd-1

Het lint kenmerkt zich als een gemengd gebied. De in het lint aanwezige gebouwen waar sprake is van een combinatie van functies zijn bestemd voor Gemengd-1. De verschillende functies zijn niet onlosmakelijk met elkaar verbonden en met elkaar uitwisselbaar. Derhalve is gekozen voor een gemengde bestemming.

Het gaat om de functies wonen, detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en kantoren. Daar waar bedrijven of horecabedrijven zijn gevestigd, is een aanduiding 'bedrijf' respectievelijk 'horeca' aangegeven. Uitsluitend hier zijn tevens bedrijven uit ten hoogste categorie B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' of horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Overeenkomstig het beleid van de gemeente worden geen nieuwe horecabestemmingen opgenomen.

Gemengd-2

Het plangebied omvat een groot aantal buitenplaatsen. Teneinde de instandhouding en het beheer van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in de vorm van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen te bevorderen, zijn deze buitenplaatsen voorzien van de bestemming Gemengd-2, waarbij de begrenzing is afgeleid van het vigerend bestemmingsplan Oud 's-Graveland. Op de buitenplaatsen vinden verschillende activiteiten plaats. Op de buitenplaatsen Schaep en Burgh en Boekesteijn zijn bijvoorbeeld de kantoren en het bezoekerscentrum van Natuurmonumenten gevestigd welke met een aanduiding zijn vastgelegd. Ook elders zijn kantoren gevestigd in buitenplaatsen. Verder worden de buitenplaatsen gebruikt voor wonen, culturele- en maatschappelijke activiteiten. Ook het zorghotel met bijbehorende medische faciliteiten en voorzieningen, gelegen aan de Leeuwenlaan 42, is door middel van deze bestemming mogelijk gemaakt. Het zorghotel is aangegeven met de nadere aanduiding 'zorginstelling'. Deze functies zijn door middel van een wijziging met elkaar uitwisselbaar, mits de aanwezige waarden van de buitenplaats niet worden aangetast.

Theekoepels zijn voorzien van een aanduiding. Grotere parkeerterreinen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding parkeerterrein. Buiten de bouwvlakken zijn in principe geen gebouwen toegestaan, maar voor ijskelders wordt een uitzondering gemaakt. Deze bouwwerken zijn van oudsher verbonden met buitenplaatsen.

Maatschappelijk

De begraafplaats in het plangebied is bestemd als Maatschappelijk, voorzien van een functieaanduiding.

Sport en Recreatie

Aan de zuidrand van het plangebied zijn sportvelden aanwezig. Deze hebben de bestemming Sport gekregen.

In het plangebied zijn eveneens recreatieve voorzieningen gevestigd. Het gaat hier om een volkstuincomplex en een speelterrein. Deze hebben de bestemming Recreatie gekregen.

Openbaar gebied

In het openbaar gebied wordt een aantal daarin passende functies toegestaan. In eerste instantie gaat het om de bestemmingen Verkeer, Verkeer - Verblijfsgebied en Groen. De bestemming Groen is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen. De bestemming Verkeer wordt toegekend aan de wegen met een gebiedsontsluitingsfunctie. De overige gebieden met een verkeers- of verblijfsfunctie worden tot Verkeer - Verblijfsgebied bestemd. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Waarde - Archeologie - 3 t/m 5

De aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden beschermd via de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 3 t/m 5. Op grond van deze dubbelbestemmingen is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning voor het afwijken of een omgevingsvergunning voor het aanleggen nodig. Het toepassen van de afwijking of het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk, indien is aangetoond dat de te verrichten activiteiten de archeologische waarden niet zullen schaden.

Waterstaat - Waterkering

De in het gebied aanwezige waterkering is aangemerkt als Waterstaat - Waterkering. De betrokken gronden hebben als zodanig een dubbelbestemming gekregen. Vanwege de belangen van waterkering, is op de betrokken gronden een bouw- en aanlegrestrictie van kracht. Onder voorwaarden kunnen werken en bouwwerken op deze gronden worden gerealiseerd.

Prostitutiebeleid

De gemeente Wijdemeren maakt deel uit van de regio het Gooi en de Vechtstreek. De in deze regio gelegen gemeenten hebben in samenwerking met de politie een gezamenlijk prostitutiebeleid opgesteld, dat handelt over vergunningverlening en limitering van het aantal seksinrichtingen in de regio, alsook de handhaving van de activiteiten die verband houden met seksinrichtingen.

Het regionaal college heeft het aantal prostitutiebedrijven in de negen gemeenten aan een maximum gebonden. Elders in de gemeente Wijdemeren is recent een vergunning voor één prostitutiebedrijf afgegeven. Op grond van het maximumaantal seksinrichtingen dat in het regionaal prostitutiebeleid is opgenomen, zal derhalve binnen het plangebied geen prostitutiebedrijf mogelijk worden gemaakt.

Leiding - Gas

De in het gebied aanwezige gasleiding wordt bestemd met de dubbelbestemming Leiding – Gas. Vanwege de belangen van de gasleiding, is op de betrokken gronden een bouw- en aanlegrestrictie van kracht. Onder voorwaarden kunnen werken en bouwwerken op deze gronden worden gerealiseerd. Verder is er een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden opgenomen voor diverse werkzaamheden in, op en aan de grond.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Barro 2011 (voorheen bekend als AMvB Ruimte)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in werking getreden. Het Barro is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte. In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ontwerp)

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo wordt in de Structuurvisie beschreven in welke infrastructuurprojecten de komende jaren wordt geïnvesteerd. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De Structuurvisie gaat diverse beleidsnota's vervangen zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.

Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald. Algemeen gaat de structuurvisie uit van het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS en Natura2000 gebieden. Dit heeft vooral betrekking op het buitengebied van de gemeente Wijdemeren en niet zozeer op de kernen.

Aanwijzing als beschermd dorpsgezicht (1986)

Het grootste deel van het plangebied is in 1986 aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van artikel 20 van de Monumentenwet. Alleen het gebied ten zuiden van de Gooise Vaart valt buiten de bescherming.

Het gebied is aangewezen om de volgende redenen:

  • het ruimtelijk karakter van 's-Graveland is uniek door het strakke 17e-eeuwse plan van aanleg langs de Trekvaart in combinatie met de concentratie van buitenplaatsen en de bijzondere ruimtelijke relatie tussen de buitenplaatsen en de lintbebouwing;
  • de ruimtelijke ontwikkeling heeft grotendeels binnen de ruimtelijke structuur van de 17e-eeuwse aanleg plaatsgevonden;
  • het bebouwingsbeeld en de beplanting van de dorpsbebouwing en de buitenplaatsen is samenhangend en waardevol;
  • het gebied levert om bovenstaande redenen een beeld op dat van algemeen belang is vanwege de schoonheid en het karakter.

De te beschermen waarden zijn aangegeven op de historische ruimtelijke waarderingskaart behorend bij het besluit tot aanwijzing. Het besluit en de beschrijving van het beschermd dorpsgebied zijn opgenomen in bijlage 8.

Een bestemmingsplan voor een beschermd dorpsgezicht dient gericht te zijn op:

  • het behoud en zo nodig verbeteren van de structuur van het dorpsgezicht;
  • het behoud van de functie (bescherming mag niet leiden tot alleen vormbehoud);
  • het begeleiden van verbouw en nieuwbouw ten behoeve van landschappelijke inpassing en het toetsen van veranderingen.

Nationaal Waterplan 2009 – 2015

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.

Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland (2008-2013)

Deze beleidsvisie formuleert het toervaartbeleid voor Nederland. Het beleid heeft tot doel om de vaarmogelijkheden in Nederland te vergroten en nieuwe routes te creëren en bestaande routes te verbeteren. De 's Gravelandse Vaart is onderdeel van een van deze routes en enige tijd geleden weer bevaarbaar gemaakt voor de toervaart. Aandachtspunt voor deze route is nog het verbeteren van de route als staandemastroute.

Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2011)

In het streekplan is het plangebied grotendeels aangeduid als metropolitaan landschap en bestaand stedelijk gebied in het buitengebied. Verstedelijking dient plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. De provincie zet in op verdergaande binnenstedelijke verdichting. Binnenstedelijke woningbouw en verdichting dienen echter niet ten koste te gaan van de kwaliteit van het woon- en leefmilieu in stedelijk gebied. Bij de bouw van nieuwe woningen moet ervoor worden gezorgd dat het bouwproject waar nodig bijdraagt aan de beschikbaarheid van voldoende betaalbare huur- en koopwoningen. Bij (her)inrichting van het stedelijk gebied wordt gestreefd naar beperking van negatieve invloeden op het grondwatersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een functieverandering of herinrichting mag niet leiden tot een grotere aan- en afvoer van water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-va02_0002.jpg"

Cultuurhistorische waarden

De Gooi en Vechtstreek is een regio met hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zowel in het landelijk als het stedelijk gebied (beschermde stads- en dorpsgezichten). Kenmerkend is onder andere de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Behoud van de cultuurhistorische waarden in de regio staat voorop. Dit sluit nieuwe ontwikkelingen niet uit. Functieveranderingen zijn mogelijk mits het nieuwe gebruik zich verdraagt met de omgeving.

Natuur

Het hoofddoel voor deze gebieden is het duurzaam in stand houden en/of veiligstellen van de natuurlijke verscheidenheid van het landschap. Deze gebieden kunnen een belangrijke nevenfunctie bezitten voor extensieve openluchtrecreatie, verblijfsrecreatie en/of land- en bosbouw. Ook kan sprake zijn van beperkt militair gebruik of waterwinning. Verdere bebouwing of wegenaanleg is uitgesloten, tenzij bedoeld voor toezicht en beheer of voor een nevenfunctie. De nevenfuncties moeten afgestemd zijn op de hoofdfunctie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (2010)

Bij besluit van 21 juli 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld.

De provinciale verordening is gebaseerd op artikel 4.1 van de Wro en is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. De verordening is gebaseerd op het nu geldende structuurvisiebeleid; nieuw beleid zal zo nodig worden vervat in een nieuwe ruimtelijke verordening.

Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland (2006)

Dit beleidskader vervangt verschillende provinciale beleidsnota's met betrekking tot cultuurhistorie en landschap en vormt het provinciaal toetsingskader op het gebied van beeldkwaliteit. Het beleid met betrekking tot het plangebied is gericht op het behoud van het gehele rijksbeschermde ensemble van landgoederen en buitenplaatsen inclusief lanen, zichtassen en zanderijstructuur.

Beleid Natuurmonumenten

Een groot deel van het plangebied is eigendom van de Vereniging Natuurmonumenten. Het beleid van de vereniging is gericht op het behouden, herstellen en ontwikkelen van natuurwaarden. Daarnaast is het beleid gericht op het behouden en herstellen van de cultuurhistorische waarden binnen de terreinen en het bieden van mogelijkheden tot beleving van cultuur en landschap.

Bij waardevolle cultuurlandschappen waar cultuur en natuur sterk verweven zijn wordt gestreefd naar behoud van samenhang tussen gebouw en landschap.

Het specifieke beheer per buitenplaats is uitgewerkt in afzonderlijke beheerplannen.

Herstelplan 's-Gravelandse buitenplaatsen 2008-2018

Om die rijke historie van de bijna vier eeuwen oude 's-Gravelandse buitenplaatsen voor de toekomst veilig te stellen, heeft Natuurmonumenten een omvangrijk herstelplan opgesteld voor de lanen en tuinen.

Het herstelplan voor tien buitenplaatsen omvat een periode van ten minste tien jaar. Elk jaar zal Natuurmonumenten op een aantal plaatsen verspreid over het gebied projecten uitvoeren. De herstelwerkzaamheden zijn onder meer:

  • verjonging van lanen, boomgroepen en solitairen;
  • renovatie en herstel van de structuur van de hoofdpaden;
  • herstel van deels oude wandelpaden (korte ommetjes vanuit de bebouwde kom);
  • facelift van tuinen en bijgebouwen (stallen, folies);
  • aanleg en renovatie van recreatieve voorzieningen;
  • herstel van waterlopen, vijverpartijen en bijbehorende kunstwerken.

Gemeentelijk beleid

Het speerpunt in het gemeentelijk beleid is gelegen in het versterken van de toeristisch-recreatieve positie van Wijdemeren in het Groene Hart. Dit beleidsuitgangspunt is ingegeven door de beperkingen die door het rijks- en provinciaal beleid zijn opgelegd vanwege het restrictieve beleid.

Het beleid van de gemeente is gericht op het versterken van de positie van Wijdemeren als toeristisch-recreatieve trekpleister in het Groene Hart. Aan deze beleidsvisie ligt een aantal ontwikkelingen ten grondslag:

  • het restrictieve beleid dat bedreigingen (beperking woningbouw en bedrijvigheid), maar ook kansen en uitdagingen biedt (stedelijke vernieuwing en ontwikkeling recreatie en toerisme);
  • de noodzaak een voldoende gedifferentieerd voorzieningenniveau in stand te houden;
  • de ontwikkelingen in de landbouw (onder andere schaalvergroting) in samenhang met een toename van het recreatief medegebruik van het landelijk gebied en landschapsbeheer.

Aan deze centrale beleidsvisie wordt via meerdere sporen inhoud gegeven. Belangrijk daarbij zijn het toeristisch-recreatief beleid, het voorzieningenbeleid en het beleid inzake natuur en landschap. Voor het ruimtelijk beleid voor het plangebied zijn de volgende beleidsdocumenten van bijzondere betekenis:

  • Nota Openbare Speelruimten (2002);
  • Welstandsnota (2004, herzien in 2009);
  • Woonvisie (2005);
  • Horecanota (2007);
  • Detailhandelstructuurvisie (2007);
  • Parkeernormbeleid (2006);
  • Beleidsplan Verkeer (2011).

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Analyse

5.1 Ligging Plangebied

's-Graveland en de landgoederen maken sinds 1 januari 2002 deel uit van de gemeente Wijdemeren. Deze gemeente ligt in het zuidoosten van de provincie Noord-Holland, tussen de rivier de Vecht en het Gooi. Het lint 's-Graveland ligt ten westen van Hilversum langs de 's-Gravelandse Vaart. Het gebied ligt op de grens van de Gooise zandgronden en het veenweidegebied van de Vechtstreek. Aan de oostzijde liggen de landgoederen van 's-Graveland en aan de westzijde van de vaart ligt het veenweidegebied en de kern Kortenhoef.

5.2 Ontstaansgeschiedenis

Ontwikkeling van de buitenplaatsen

Rond 1625 verwierven zes rijke Amsterdamse handelslieden westelijk van het Gooi een stuk grond, dat toentertijd als 'onlanden' bekend was. Zij zochten een waardevaste geldbelegging, zoals anderen in de gouden eeuw dat vonden in drooglegging of ontginning. Ontginning in dit 's-Graven Land betekende vooral zand afgraven, dat voor de toen al snelgroeiende stad Amsterdam goed bruikbaar was. Voor de afvoer van het zand werd een vaart gegraven naar de Vecht (de 's-Gravelandse Vaart), en een reeks sloten loodrecht hierop. Na de afgraving van het bruikbare zand werd vermoedelijk de bovenste laag zand met veen vermengd met als resultaat een redelijk vruchtbare grond.

In 1634 is de polder verkaveld in 27 rechthoekige, oost-westgelegen kavels en verdeeld onder de zes Amsterdammers. Allereerst stichtte men er een aantal boerenbedrijven. Daarna ontstonden (eerst bedoeld als zomerverblijf) de grote buitenplaatsen, zoals Schaep en Burgh, Boekesteijn, Spanderswoud, Hilverbeek en Gooilust. De buitenplaatsen, die rijkdom en aanzien van de bezitters moesten weerspiegelen, omvatten een monumentaal huis in een groot park, en een boerenbedrijf met weilanden en akkers. Tegenover de reeks buitenplaatsen groeide op het smalle stuk grond tussen vaart en laan (het Noorder- en Zuidereinde) langzaam de langgerekte dorpsbuurt. Hier woonden vooral de bedienden, tuinmannen, koks en wasvrouwen van de bezitters van de buitenplaatsen.

Zo ontstond een gebied met een bijzonder beeld. Tussen het heidelandschap van het Gooiland en het veenlandschap van het plassengebied werd een landschap gecreëerd met lanen, grote percelen bos, akkers en weilanden, in een geometrisch verband. Het bos van 's-Graveland is in die tijd het enige bos in de omgeving. Pas veel later, in de 19e eeuw, is het Gooi bebost.

In de 17e eeuw en in het begin van de 18e eeuw is het beeld van 's-Graveland gevormd. Sinds die tijd is het jonge bos gegroeid, oud geworden en vervangen; lanen zijn aangelegd en weer gekapt; een andere stijl van parkaanleg heeft zijn invloed gehad op het landschap. De landhuizen op de buitenplaatsen werden nog statiger, rijker en in de dorpsbuurt zijn meer huizen gebouwd. Enkele landhuizen zijn verdwenen en ook het aantal boerderijen is minder geworden, terwijl het bodemgebruik is verschoven naar vrijwel uitsluitend gebruik als weiland. De wegverharding van het Noorder- en Zuidereinde is uitgebreid en het verkeer is van soort en van intensiteit veranderd.

Gebruik en functie van het gebied zijn ten dele veranderd. Maar het eigenlijke beeld van
's-Graveland is nauwelijks gewijzigd. Het Noorder- en Zuidereinde is nog steeds een laan met hoogopgaande laanbeplanting. Oostelijk hiervan liggen nog steeds de buitenplaatsen met een monumentaal huis in een park, bos en weilanden. Westelijk liggen nog steeds de afwisselend lage en hoge kleine huizen van de dorpsbuurt tussen laan en vaart geklemd.

Het oorspronkelijke beeld is zeer gaaf gebleven. Het gebied heeft binnen de Nederlandse grenzen een zeer hoge cultuurhistorische waarde: het is uniek in ons land. Hoewel het gebied landschappelijk en natuurwetenschappelijk niet enig is in ons land, moet toch gesteld worden dat ook in die opzichten het gebied bijzonder waardevol is.

Ontwikkeling van de bebouwing langs het Noorder- en Zuidereinde

Uit de ontstaansgeschiedenis van 's-Graveland blijkt dat de infrastructuur en de bebouwing op een wetmatige wijze tot stand gekomen zijn. Dit is het gevolg van het feit dat in 1634 'Cavel Conditiën' waren opgesteld waarin precies stond vermeld hoe de structuur van 's-Graveland zou moeten worden. Het Noorder- en Zuidereinde vormen een lang recht lint van noord naar zuid. Parallel hieraan ligt aan de westzijde de 's-Gravelandse Vaart. De strook tussen de 's-Gravelandse Vaart en de weg is van oudsher bestemd geweest voor bebouwing, zij het dat de bewoners van de buitenplaatsen vooral op de situering van de bebouwing invloed hebben uitgeoefend. Er zijn bepaalde delen onbebouwd gebleven, omdat vanuit de landgoederen het zicht op de lager gelegen veengebieden bewust werd opengelaten. Tegenover Schaep en Burgh, Boekesteijn en Trompenburgh is dit duidelijk zichtbaar. De oostzijde van de weg moest overal gevrijwaard blijven van bebouwing om het zicht van en naar het buitenplaatsengebied te behouden.

Het buitenplaatsengebied is in één periode ontwikkeld. Het ontstaan van de dorpse bebouwing is een lang proces in de tijd geweest, tot de dag van vandaag toe.

Begin 18e eeuw stonden er circa 100 huizen langs het Noorder- en Zuidereinde. In 1843 spreekt de geschiedschrijving over 145 huizen. Momenteel is het Noorder- en Zuidereinde aan de westkant grotendeels dichtgegroeid. In de 20e eeuw zijn er - voornamelijk door geldgebrek van de buitenplaatseigenaren - toch bouwkavels aan de oostzijde van de weg verkocht, waardoor de visuele relatie tussen de buitenplaatsen en de dorpsbuurt op sommige plaatsen minder duidelijk is. Dit was in strijd met de 'Cavel Conditiën'.

De organische groei door de tijd van de bebouwing langs het Noorder- en Zuidereinde komt tot uitdrukking in de diverse stijlen. Uit de 17e eeuw zijn nog enkele panden bewaard gebleven. Fraaie topgevels en raampartijen met mooie roedenverdeling zijn typische kenmerken uit deze periode. De 18e-eeuwse dorpsbebouwing wijkt niet zoveel af van de 17e-eeuwse.

Ook in de 19e eeuw is een groot aantal woningen tot stand gekomen. Tevens worden er in die eeuw enkele bedrijfspanden gerealiseerd. Langs de 's-Gravelandse Vaart ontstonden wasserijen als dienstverlening aan de Amsterdamse buitenplaatsen. De goede kwaliteit van het van kwelwater afkomstige water droeg ertoe bij dat deze bedrijvigheid zich zo heeft ontwikkeld.

In de historisch gegroeide situatie, zoals die tot ongeveer het begin van deze eeuw nog bestond, was het gehele dorp 's-Graveland niet groter dan de huidige dorpsbuurt tussen weg en water. Bebouwing in Kortenhoef, maar ook aan de oostzijde van het Noorder- en Zuidereinde, was er in die tijd vrijwel niet. De dorpsbuurt vervulde dan ook alle functies die voor het dorp noodzakelijk waren. Vanouds waren er binnen de sterke beperking van de locatie tussen weg en water weinig belemmeringen voor het vestigen van allerlei functies. Zodoende konden zich hier diverse activiteiten ontwikkelen. Naast het wonen trof men er winkels, kerken, horeca, kleine (ambachtelijke) bedrijven en overheidsdiensten aan. Hiernaast hadden zich in 's-Graveland ten gevolge van de gunstige ligging aan de vaart, bedrijven ontwikkeld die hierop gericht waren. Enerzijds bijvoorbeeld restaurants en cafés, die afhankelijk waren van passanten, anderzijds bijvoorbeeld wasserijen.

Bijna iedere woning, iedere winkel of elk café was bouwkundig een zelfstandig onderdeel van dit geheel. De onderlinge verschillen komen vooral tot uitdrukking in de goothoogten, de dakvorm, de dakbedekking en de raampartijen. Pas in de 20e eeuw is men op sommige plaatsen overgegaan tot het bouwen van rijtjes. Naast de woning als kleinste element van het geheel, zoals dat tot dan toe in bijna alle gevallen gebouwd werd, werd het woonblok (vier tot zes woningen) toegevoegd aan de bestaande bebouwing. Vanwege de beperkte ruimtelijke mogelijkheden heeft dit niet al te grootschalige gevolgen gehad, hoewel van een zekere verschraling wel sprake is.

5.3 Cultuurhistorie En Archeologie

Cultuurhistorische regioprofielen

De gemeente Wijdemeren, waar het plangebied deel van uitmaakt, is onderdeel van de regio Gooi en Vechtstreek. Deze regio wordt in de nota 'Cultuurhistorische regioprofielen' van de provincie Noord-Holland aangemerkt als 'tuin van Amsterdam', bestaande uit vele buitenplaatsen en villaparken. Het gebied wordt een geringe transformatiecapaciteit toegekend; de nadruk ligt op behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden zoals de oude ontginningsassen en de buitenplaatsen. De buitenplaatsen en het Noorder- en Zuidereinde hebben een hoge cultuurhistorische waarde.

Archeologie

De Monumentenwet 1988, waarin het Verdrag van Malta is geïmplementeerd, heeft als doelstelling de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van deze wet wordt bij ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De Cultuurhistorische Waardenkaart voor Noord-Holland toont aan dat het dorpslint aan de westkant van het Noorder- en Zuidereinde een gebied is met een hoge archeologische waarde.

De begrenzing van dit gebied is bepaald op grond van de historische kaart uit 1849-1859. De archeologische waarde van historische kernen bestaat uit de reeds aangetroffen of te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen en voorwerpen. Samen bevatten zij een veelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling van de kern.

De landgoederenzone (geheel gebied) heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. De geografische structuur van de landgoederen is echter zeer kenmerkend voor de recreatieve functie van de landschapsgenese van het Gooi. Het gebied vertoont een grote onderlinge ruimtelijke en genetische samenhang en is redelijk gaaf. Het bijzondere is dat dit landschap is ontstaan op een gebied dat deels is afgezand. De ruimtelijke en genetische samenhang met elementen en patronen die met de zandwinning te maken hadden, is groot. Zo zijn de vroegere zanderijvaarten opgenomen in de parkaanleg en in de afwateringsroutes. Voor Noord-Holland en Nederland is een dergelijke concentratie buitenplaatsen en landgoederen cultuurhistorisch vrij zeldzaam.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-va02_0003.png"

De cultuurhistorische kaart Kennis Infrastructuur Cultuur Historie van Nederland (www.kich.nl) laat zien dat veel gebouwen in het bebouwingslint zijn aangewezen als provinciaal (MIP-object) of rijksmonument. Een groot deel van de gebouwen op de landgoederen is aangewezen als beschermd provinciaal of rijksmonument. Bovendien is het gebied 's-Graveland een beschermd dorpsgezicht.

Vanwege de hoge archeologische waarde van het lint en het beschermd dorpsgezicht, dient een verkennend archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd voorafgaand aan nieuwe bouwactiviteiten.

Monumenten

In het plangebied is een groot aantal gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten aanwezig. De buitenplaatsen Jagtlust, Schaep en Burgh, Boekesteijn, Sperwerhof, Hilverbeek, Schoonoord, Trompenburgh en Gooilust zijn integraal aangewezen als rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988.

Deze en de overige monumenten zijn weergegeven in de monumentenlijst in bijlage 1.

De gemeente richt zich op behoud en bescherming van individuele objecten. In januari 2004 is de gemeentelijke monumentenverordening vastgesteld.

Wat betreft de advisering over monumenten, heeft de gemeente aansluiting gezocht bij de centrale monumentenadviescommissie van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland. In deze commissie zijn alle relevante disciplines op het gebied van monumentenadvisering vertegenwoordigd.

5.4 Ruimtelijke Structuur

Dorpslint

's-Graveland omvat waardevolle dorpsbebouwing en buitenplaatsen en is grotendeels aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Centrale as van het beide is het lint Noordereinde-Zuidereinde. Tussen deze weg en de 's-Gravelandse Vaart aan de westzijde is dorpsbebouwing tot stand gekomen. Aan de oostzijde van de weg is een aantal woonclusters aanwezig. Deze bebouwing in het lint heeft een individueel karakter, is gevarieerd en kleinschalig. De gebouwen zijn georiënteerd op de weg en de rooilijn volgt de weg. De diversiteit komt tot uitdrukking in de goothoogten, de dakvormen en de breedte van de bebouwing.

Opvallend zijn langs het Noorder- en Zuidereinde de vele privéstoepen met hekjes en trappen, waardoor een geleidelijke overgang aanwezig is tussen openbaar en privé (straat-woning).

De nokrichting evenwijdig aan de weg domineert enigszins boven de nokrichting loodrecht op de weg, zeker aan de beide uiteinden van de lange as. Van beide typen nokrichtingen zijn zeer fraaie voorbeelden aanwezig.

Er is een sterk verschil tussen de gevels aan de voor- en achterkant (vaartkant). Aan de voorkant is de bebouwing consequent op één lijn geplaatst (rooilijn), aan de achterkant zijn er allerlei sprongen. Kleine tuintjes, dakterrasjes en binnenplaatsjes geven hier een levendig beeld aan het water.

Buitenplaatsen

Aan de oostzijde van het dorpslint ligt de 's-Gravelandsepolder met de buitenplaatsen. De hoofdgebouwen staan vrij in de ruimte en zijn zowel op de weg aan de voorzijde als op het omliggende park gericht.

Het landschap van de buitenplaatsen is van een bijzondere schoonheid. Deze waardering wordt in de eerste plaats opgeroepen door de volgroeidheid van de beplanting, die een weelderig en besloten beeld geeft. Daarnaast wordt hieraan bijgedragen door de afwisseling van omzoomde weiden, bossen en lanen waarin de landhuizen staan.

Bijzonder in het landschap is ook het ongewone en visueel aantrekkelijke contrast tussen de rij kleine huizen van de dorpsbuurt en de daartegenover liggende buitenplaatsen. Het grotere structurele geheel waarin de dorpsbuurt en de buitenplaatsen liggen zorgt ervoor dat er niet slechts contrast is, maar ook verbondenheid.

Het beperkte aantal elementen dat het landschap vormt komt in regelmatige afwisseling voor: bos, weilanden, lanen, landhuis met grasvelden en sierbeplanting en sloten. Alle elementen liggen in een eenvoudige geometrische structuur, waarbinnen de richtingen loodrecht op elkaar staan. De ruggengraat van het landschap wordt gevormd door het Noorder- en Zuidereinde. Aan één zijde van deze laan liggen tussen weg en vaart de vrijwel aaneengesloten afwisselend hoge en lage huizen van de dorpsbuurt en aan de andere zijde liggen de buitenplaatsen met hun weilanden en monumentale huizen, grasvelden, lanen en rododendrongroepen. De lanen van de buitenplaatsen versterken samen met de laan van het Noorder- en Zuidereinde de regelmatigheid van het landschap en vormen hierdoor het skelet van het landschap.

De laan van het Noorder- en Zuidereinde heeft niet alleen een ruggengraatfunctie in het landschap van de buitenplaatsen, maar ook in relatie met het aangrenzend open veenlandschap fungeert zij als een belangrijk element.

Ten opzichte van de open weidsheid van dat landschap vormt de laan een strakke hoge groene grens.

Tussen de vrijwel gesloten bebouwingswand van het Noorder- en Zuidereinde door is af en toe een glimp te zien van de uitgestrekte weilanden van het veenlandschap. Het lange Noorder- en Zuidereinde is door enkele bolle bruggetjes visueel in stukken verdeeld. Ondanks de regelmaat van de structuur is het beeld van de laan van plaats tot plaats verrassend afwisselend. Dan weer vernauwt het beeld zich waar aan beide zijden bebouwing is of het bos van een buitenplaats tot aan de weg nadert, dan weer verwijdt het zich waar een weiland aan de weg grenst. Ook de variatie in de bebouwing zelf en de erin gehuisveste functies dragen bij tot de aangename afwisseling in het beeld.

Openbare ruimte

Karakteristiek voor de openbare ruimte is de grote langgerektheid van de laan met de loodrechte verkaveling van landschapselementen en bebouwing in het evenwijdig aan de weg gelegen dorpslint, vooral aan de westzijde. De rooilijn vertoont aan deze westzijde nauwelijks verschuivingen. Er is overal één afgemeten breedte tussen de weg en de 's-Gravelandse Vaart. Aan de andere zijde is er een voortdurende afwisseling van voorgevelrooilijnen van bebouwing en individuele landhuizen en vooral open ruimten. Daarmee varieert ook het wegprofiel vaak van smal tot breed met veel wisselingen over de totale lengte van de weg.

Groenstructuur, bomenrijen

Het groen vormt een belangrijk onderdeel van het dorpsgezicht. Afgezien van de tuin- en landschapsinrichting van de landgoederen, levert het een bijdrage tot het dorpsgezicht door het openbaar groen langs de weg. Daarnaast is er nog veel waardevol privégroen in tuinen. De groenstructuur is het meest markant aanwezig aan de oostzijde van de rijweg. Er zijn veel volwassen, imposante bomen van de eerste grootte die de bebouwing in hoogte ver overtreffen en waarvan het bladerdak vaak de hele weg overschaduwt.

Aan het Zuidereinde komen, in noordelijk richting gaand, vanaf de Beresteinseweg waar mogelijk enkele en dubbele bomenrijen voor en soms nog bredere rijen. Het groene karakter wordt afwisselend versterkt door het groen van de landgoederen en geconfronteerd met open groene ruimten (weilanden). Ook langs het Noordereinde zijn enkele en dubbele bomenrijen.

Water

Naast het groen, is het water een belangrijk ruimtelijk element in het dorpsgezicht van Noorder- en Zuidereinde, in de eerste plaats in de vorm van de strakke 's-Gravelandse Vaart met aan de westzijde (buiten het plangebied) een weg en aan de zijde van het plangebied de informele achterkanten van de bebouwing aan het water. De vaart hoort bij het historische dorpsbeeld en is in het plan opgenomen. Daarnaast is het water belangrijk in de vorm van de dwarssloten loodrecht op de 's-Gravelandse Vaart, welke aanleiding zijn tot wegversmallingen en bruggetjes in het Noorder- en Zuidereinde. De opbouw van het landschap wordt er door verduidelijkt; zij zorgen voor een compartimentering van het lange lint.

Ten slotte zijn er sloten aan de oostzijde van de weg. Dit verloop is zeer wisselend. Soms is de sloot afwezig (buurtje tussen Beresteinseweg en J.H. Burgerlaan), soms loopt de sloot vóór de huizen (als die er zijn) en soms daarachter (begin Zuidereinde). De breedte en de afstand tot de weg variëren.

Hoofdstuk 6 Functionele Analyse

Functies in het plangebied

Wonen

De woonfunctie is vanouds de belangrijkste functie langs het hele lint van het Zuidereinde en Noordereinde. Ook de menging van functies is historisch. Er is een grote afwisseling tussen de functies (met name van wonen en werken), maar deze is heel regelmatig. Het beleid is gericht op handhaving van de woonfunctie en het creëren van condities voor een goed woonmilieu. Overlast van niet-woonfuncties dient beperkt te blijven. Overigens wil dit niet zeggen dat het beleid gericht is op verdringing van niet-woonfuncties, omdat de functiemenging karakteristiek en passend is in het dorpsbeeld.

Voor veel woningen is weinig uitbreidingsruimte aanwezig tussen weg en vaart, maar waar die wel aanwezig is moeten hiervoor mogelijkheden worden geboden, mits de karakteristiek van de bebouwing en open doorzichten behouden blijven.

Bedrijven

Bedrijven zijn vanouds aanwezig aan het Noorder- en Zuidereinde. Vestigingsplaatsfactoren waren de levering van goederen en diensten voor de buitenplaatsen en de aanwezigheid van schoon water voor de wasserijen. Zij waren, evenals de woningen, gevestigd in de smalle strook tussen weg en water. De wat grotere bedrijven vestigden zich aan het uiteinde van het Noordereinde.

De aard van de bedrijven is zeer divers. Van ambachtelijke bedrijven en bedrijven in de productie- en opslagsfeer (aannemers, drukkerijen, fabriekjes, wasserijen) is er een zekere verschuiving naar bedrijven in de dienstverlenende sectoren en vrije beroepen (architectenbureaus, reclamebureaus, administratiebedrijven). Aan het Noorder- en Zuidereinde is er de laatste jaren sprake van toename van het aantal galeries. Daarnaast is er een tendens om na het staken van de bedrijfsactiviteiten, de opstallen te wijzigen in woningen, al dan niet na sloop.

Detailhandel

Oorspronkelijk waren vrijwel alle winkels van 's-Graveland langs het Noorder- en Zuidereinde gevestigd. Hierin is verandering gekomen door de ontwikkeling van het winkelcentrum de Meenthof in de nieuwe woongebieden van Kortenhoef. Hier vindt de consument een concentratie van winkels met een volledig aanbod van goederen en diensten (voor een dorp), een rustige omgeving en parkeergelegenheid, terwijl aan Noorder- en Zuidereinde in toenemende mate sprake was van een excentrische ligging en een toegenomen verkeersdruk. Bovendien is er natuurlijk de zuigkracht van grotere winkelconcentraties in het Gooi, die door de toegenomen mobiliteit meer binnen het bereik zijn gekomen. De resterende winkels aan Noorder- en Zuidereinde vormen dan ook niet langer een samenhangend en compleet dorpswinkelcentrum. Het zijn met name winkels met een meer specialistisch karakter en een klantenkring tot buiten de gemeente, die het ten dele moeten hebben van de passanten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-va02_0004.png"

Horeca

In het plangebied is verspreid een aantal horecaondernemingen gevestigd. Er is nergens sprake van een concentratie, al is de horeca in de omgeving van de Smidsbrug iets sterker vertegenwoordigd dan elders. Het horecabestand bestaat uit een aantal cafés, restaurants en een snackbar. Deze hebben door hun ligging in de nabijheid van doorgaande (toeristische) routes naast hun lokale verzorgingsgebied ook een functie voor passanten, en werken zo ondersteunend voor recreatie en toerisme.

Het horecabeleid is gericht op behoud en versterking van de horeca, met inachtneming van de woon- en leefomgeving.

Sport en recreatie

Aan de zuidrand van het plangebied, nabij de gemeentegrens met Hilversum, zijn sportvelden gelegen. Bij de sportvelden is tevens een speeltuin aanwezig. Aan de Oude Meentweg is een volkstuinencomplex gelegen. Het beleid is gericht op behoud van deze recreatieve voorzieningen.

Verkeer

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt via het Noordereinde ontsloten vanaf de N236 (Bussum (A1)-Amsterdam) en het Zuidereinde vanaf de N201 (Hilversum (A27)-Aalsmeer (A4)).

De Leeuwenlaan verbindt evenals de N201 en de N236 de route Noordereinde-Zuidereinde met het hoofdwegennet van Hilversum. Het Noorder- en Zuidereinde zijn de wegen binnen het plangebied met een gebiedsontsluitende functie binnen de bebouwde kom en hebben een maximumsnelheid van 50 km/h. De N236 en de N201, plaatselijk bekend als respectievelijk de Franse Kampweg, de Loodijk en de Vreelandseweg, zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/h. De overige wegen hebben een erftoegangsfunctie buiten de bebouwde kom. De maximumsnelheid op deze wegen bedraagt 60 km/h. De wegen in het gebied tussen de Beresteinseweg en de J.H. Burgerlaan zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom en hebben een maximumsnelheid van 30 km/h.

Ontsluiting langzaam verkeer

Binnen het plangebied maakt het fietsverkeer op vrijwel alle wegen gebruik van vrijliggende fietspaden en parallelwegen. Voor nagenoeg de hele noord-zuidroute bevinden zich langs het Noorder- en Zuidereinde vrijliggende fietspaden. Aan de westzijde van het plangebied vindt de ontsluiting voor het fietsverkeer plaats via de Koninginneweg, de Emmaweg en de Cannenburgerweg (30 km/h), die in noordelijke, respectievelijk zuidelijke richting aansluiting geven op de N236 en N201. Centraal in het plangebied kan het fietsverkeer in oost-westrichting gebruikmaken van de Beresteinseweg, de Leeuwenlaan en het Ankeveensepad. Op de Beresteinseweg en een deel van het Ankeveensepad wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld. Dit is conform de inrichting van erftoegangswegen. Langs de Leeuwenlaan is een vrijliggend fietspad gelegen.

Aan de oostzijde van het plangebied kan gebruik worden gemaakt van de Oude Meentweg. Daarnaast kan het langzaam verkeer gebruikmaken van een aantal wegen in oost-westrichting, met een zodanig lage intensiteit (minder dan 100 mvt/etmaal), dat gescheiden afwikkeling met het autoverkeer niet noodzakelijk is. De weg naar Gooilust is alleen voor fietsers geschikt als oost-westverbinding.

Ontsluiting openbaar vervoer

Het plangebied wordt per openbaar vervoer ontsloten via een busverbinding tussen station Naarden-Bussum en station Hilversum via 's-Graveland en Kortenhoef. Er zijn haltes gelegen langs de Leeuwenlaan en het Noordereinde. In Hilversum en Bussum kan worden overgestapt op het NS-railnetwerk. De ontsluiting per openbaar vervoer kan derhalve redelijk worden genoemd.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Binnen het plangebied zijn geen ontwikkelingen van enige omvang voorzien die de verkeersafwikkeling ten opzichte van de bestaande situatie sterk veranderen. Onderhavig bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op de verkeersafwikkeling.

Hoofdstuk 7 Ecologie

Aanleiding en doel onderzoek

Het bestemmingsplan maakt enkele algemene kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in
's-Graveland en Landgoederen mogelijk. Bij een toekomstige ruimtelijke ingreep geldt er volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een onderzoeksplicht. Deze onderzoeksplicht geeft aan dat er voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling onderzoek verricht moet worden naar de bestaande toestand van het gebied en naar de mogelijke, wenselijke ontwikkelingen in dat gebied. Hieronder valt ook een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw). Deze wet beschermt aangewezen dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. Door een ruimtelijke ingreep in of nabij het plangebied, kunnen in het kader van de Flora- en faunawet negatieve effecten optreden, waardoor er verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen indien aan bepaalde ontheffingscriteria is voldaan. Het is daarom van belang om in deze ecologische paragraaf aan te geven of aan deze ontheffingscriteria kan worden voldaan en daarbij dient tevens te worden ingegaan op de vraag of de ontheffing zal worden verleend.

Naast soortenbescherming dient tevens onderzocht te worden of gebiedsbescherming van toepassing is. Daarbij is het onderzoek in het bijzonder gericht op een eventuele aanwezigheid van beschermde gebieden volgens de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet kent naast een interne ook een externe werking: ook indien een ruimtelijke ingreep in de nabijheid van zo'n gebied is voorgenomen, dient onderzocht te worden wat de effecten zijn binnen het beschermde gebied.

Samenvatting resultaten

Hieronder volgt een korte samenvatting van de resultaten van het bureauonderzoek in Bijlage 2.

Gebiedsbescherming

Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is en daarmee alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk maakt, kunnen negatieve effecten op Natura 2000 worden uitgesloten.

Het plangebied maakt verder deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Vanwege het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal ook de kwaliteit en het functioneren van deze EHS niet worden aangetast.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er zijn geen ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Binnen het bestemmingsplan zijn kleine ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of deze soorten aanwezig (kunnen) zijn. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Groenstructuren en tuinen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of de ingreep van invloed kan zijn op vleermuizen. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen.

Hoofdstuk 8 Water

8.1 Beleid

Europees en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn. Het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water is een gedeelde verantwoordelijkheid van alle overheden in Nederland. Plannen zijn op lokaal (gemeentelijk) niveau uitgewerkt en vervolgens gebundeld in het Stroomgebiedbeheersplan (SGBP) Rijn-West.

In de Vierde Nota Waterhuishouding (1999) worden de landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied van waterhuishouding aangegeven. Integraal waterbeheer vormt het uitgangspunt. Door middel van deze integrale benadering wordt nagestreefd dat het land veilig en bewoonbaar blijft met gezonde en duurzame watersystemen. Stedelijk waterbeheer is een van de speerpunten, waarbij men streeft naar een meer duurzame omgang met het water in de stad. Het is van belang onderzoek te doen naar de knelpunten in het stedelijk waterbeheer, een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders te ontwikkelen en meer aandacht te verkrijgen voor het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie in de bodem. De planperiode van de Vierde Nota Waterhuishouding loopt af op 22 december 2009. De Vierde Nota Waterhuishouding wordt opgevolgd door het Nationaal Waterplan, dit is het rijksplan voor het waterbeleid. Het Nationaal Waterplan bevat, naast een langetermijnvisie en een streefbeeld voor 2040, een concreet uitvoeringsprogramma 2009-2015.

In het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw (2000) heeft het Rijk het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) omarmd. Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben Rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten zich geconformeerd om het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt in de praktijk in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en waterkwaliteit en ecologie (KRW), en tot 2050 op orde gehouden moeten worden.

Provinciaal beleid

In het Provinciaal Waterplan Noord-Holland 2006-2010, Bewust omgaan met water wordt de provinciale visie weergegeven op het waterhuishoudingsbeleid. Het plan beschrijft op hoofdlijnen de functies van het oppervlaktewater en onderscheidt de grondgebruikcategorieën die de waterschappen moeten faciliteren. Door de ontwikkelingen in het nationale en Europese beleid, is de beleidsaanpak wezenlijk veranderd. Klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling hebben steeds meer invloed op het beheer van ons water. Veiligheid, wateroverlast en -tekort, waterkwaliteit, en grond- en drinkwater zijn de vier waterthema's.

Inwoners en bedrijven dienen te allen tijde optimaal beschermd te zijn tegen overstromingen en wateroverlast. Uiterlijk in 2015 moet het watersysteem op orde zijn zodat het in staat is om de neerslaghoeveelheden op te vangen. Daarnaast mag de waterkwaliteit zeker niet meer verslechteren. De waterkwaliteitsdoelen worden gesteld conform de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast worden kosteneffectieve 'altijd goed'-maatregelen uitgevoerd gericht op het voorkomen van verslechtering en het behalen van de waterkwaliteitsdoelen.

Beleid waterschap

Het Hoogheemraadschap streeft naar 'droge voeten en schoon water op peil', zoals is geconcretiseerd in het Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht 2006-2009. Het Hoogheemraadschap maakt in de betreffende periode een omschakeling naar een nieuwe manier van werken. Daarbij wordt de Europese Kaderrichtlijn Water geïmplementeerd, worden acties opgezet om klimaatverandering en de wateroverlastproblemen als gevolg daarvan het hoofd te kunnen bieden en wordt gestreefd naar kosteneffectieve maatregelen voor de afvalwaterketen.

In de Handleiding Watertoets & Vergunningverlening (2003) van het Hoogheemraadschap zijn de uitgangspunten aangegeven voor het afstemmen van ruimtelijke plannen op het watersysteem. Het Hoogheemraadschap gaat bij de ontwikkeling van nieuwe stedelijke functies uit van 10% open water of zoveel als uit een nadere berekening nodig blijkt. Richtlijn daarbij is een compensatieplicht bij een toename aan verhard oppervlak van 5.000 m² of meer, aangezien het landelijk gebied betreft.

8.2 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets

Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing, een wettelijke eis waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

In het plangebied wordt het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Waternet neemt daarbij de uitvoering van het waterbeheer voor zijn rekening. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Wijdemeren. In het kader van de verplichte watertoets is over dit bestemmingsplan overleg gevoerd met de waterbeheerder, waarna het wateradvies van de waterbeheerder is verwerkt in deze waterparagraaf.

Huidige situatie water

Het plangebied is gelegen in het Vechtplassengebied en bestaat uit zandgronden, in meer of mindere mate vermengd met leem. In het gebied ligt de kern 's-Graveland en 27 landgoederen die de functie natuur hebben gekregen. De maaiveldhoogte varieert globaal van circa NAP +0,8 m in het noorden tot circa NAP +0,1 m, in het zuiden liggen lagere percelen (lager dan NAP -0,35 m) en de beboste delen liggen veelal hoger (tot NAP +2 m).

Volgens de Bodemkaart van Nederland varieert de grondwatertrap in het plangebied tussen grondwatertrap II t/m VII. Grondwatertrap II komt overeen met een gemiddeld hoogste grondwaterstand die hier van nature minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt. Grondwatertrap VII duidt op een gemiddeld hoogste grondwaterstand die meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 m en 1,4 m beneden het maaiveld ligt. De overige grondwatertrappen zitten tussen deze twee in.

Het gebied ligt in een gebied waar kwel optreedt, maar het betreft wel een overgangszone naar infiltratiegebied. Voor het Zuidereinde is er sprake van een gemengd rioolstelsel. Voor het Noordereinde (vanaf het zuiden tot aan het Ankeveense pad) is eveneens sprak van een gemengd stelsel. Voor het overige deel van het plangebied is er sprake van een gemengd stelsel, waarbij het afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Horstermeer.

Het plangebied bestaat uit vrijwel de gehele 's-Gravelandse Polder, met jaarrond een vast peil van NAP -0,2 m. De Franse Kampweg, die de noordelijke grens van het plangebied vormt, is een secundaire waterkering. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door het Noordereinde die overgaat in het Zuidereinde, dit is een tertiaire waterkering. Ook de Beresteinseweg in het zuiden van het plangebied is een tertiaire waterkering. Het Luije Gat langs de Franse Kampweg, de Gooise Vaart langs de Beresteinseweg en de 's-Gravelandse Vaart functioneren als boezemwater en zijn daarom aangeduid als hoofdwatergangen. Naast de hoofdwatergangen ligt er verspreid door het plangebied nog meer oppervlaktewater. Er geldt overigens geen wateropgave voor de 's-Gravelandse Polder waarin het plangebied ligt.

De ecologische toestand van het plangebied wordt als matig aangemerkt en voldoet dan ook niet aan het ambitieniveau. Het plangebied maakt grotendeels deel uit van de PEHS. In de Stroomgebiedsvisie Amstelland (2002) maakt het plangebied onderdeel uit van een zoekgebied voor vernatting, waar natuurlijke peilfluctuaties mogelijk hersteld worden.

Duurzaam stedelijk waterbeheer in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen

In het bestemmingsplan worden enkele nieuwe ontwikkelingen opgenomen. De onderbouwing van deze ontwikkeling is opgenomen in de bijlagen 10,11 en 12. Verder is het van belang de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals geformuleerd door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht daar waar mogelijk toe te passen. De speerpunten zijn het verbeteren van de ecologische toestand van de oppervlaktewateren, het minimaliseren van wateroverlast met het oog op klimaatverandering en het optimaliseren van de afvalwaterketen. De afvalketen kan mogelijk kosteneffectief worden verbeterd door het afkoppelen van verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Daarnaast is het mogelijk schoon hemelwater langer vast te houden voor hergebruik door het op te vangen. Mocht er open water gedempt worden, dan dient dit een-op-een gecompenseerd te worden, zowel qua oppervlak als diepte. In het algemeen streeft het Waterschap naar meer natuurvriendelijke oevers. Natuurvriendelijke oevers verbeteren het zelfreinigend vermogen en verhogen de ecologische potenties van het water. Daarnaast kan water bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving en de ecologische potenties van de landgoederen als natuur. Verder is het van belang voldoende waterberging te realiseren en diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen.

Het is van belang om in het geval van toekomstige ontwikkelingen een overwogen keuze te maken ten aanzien van het peilbeheer. Voor consoliderende plannen zoals dit bestemmingsplan is het beleid van het Hoogheemraadschap dat het waterpeil wordt aangepast aan de actuele functie. Mochten er in de toekomst echter grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden, dan schrijft het beleid voor dat de nieuwe functie het geldende waterpeil volgt.

De Keur

Het plangebied maakt deel uit van de integrale Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Werkzaamheden op, in of aan waterstaatkundige werken, watergangen en -keringen, zijn in dat kader uitsluitend toegestaan na ontheffing van de waterbeheerder.

Hoofdstuk 9 Milieuaspecten

9.1 Industrielawaai

Normstelling

Op het industrieterreinen 'De Slenk' is een inrichting gevestigd zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder (Wgh) die in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken (zogenoemde grote lawaaimakers). Voor deze industrieterreinen zijn op grond van de Wet geluidhinder geluidszones industrielawaai vastgesteld.

Buiten geluidszones industrielawaai mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Binnen zones industrielawaai geldt een onderzoeksplicht en mogelijke beperkingen voor nieuwbouw van woningen en andere gevoelige bestemmingen, vanwege een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) die op de gevel geldt.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt deels binnen de invloedssfeer van het industrieterrein De Slenk, dat ten noorden van het plangebied is gelegen. Binnen het plangebied worden echter geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die binnen de invloedssfeer van het industrieterrein zijn gelegen. Derhalve wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

9.2 Bedrijven En Milieuzonering

Huidige situatie en beoogde ontwikkeling

Verspreid over het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd. De meeste van deze bedrijven zijn te vinden langs het Noordereinde en het Zuidereinde. Met dit bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op alle bedrijvenlocaties in overeenstemming gebracht met nieuwe regelgeving en inzichten. Ten behoeve daarvan is een milieuzonering uitgewerkt.

Toetsingskader

Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Beleid

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is overgenomen uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007).

Omdat in het plangebied diverse functies op korte afstand van elkaar voorkomen (onder andere wonen, bedrijven, natuur) wordt het gehele plangebied beschouwd als een gemengd gebied waar de mening van functies gewenst is. Derhalve wordt gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Om de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten te bepalen wordt in deze Staat niet uitgegaan van aan te houden richtafstanden maar van het al of niet toelaatbaar zijn van (bedrijfs)activiteiten naast of onmiddellijk onder/boven woonbebouwing. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt verwezen naar bijlage 3.

Omgevingstypen

Het plangebied bestaat geheel uit gebieden die beschouwd kunnen worden als gemengde gebieden. Binnen deze gebieden zijn, naast woningen nog andere functies (zoals bedrijven, kantoren en detailhandel) aanwezig. In deze gebieden wordt de SvB 'functiemenging' toegepast.

Onderzoek milieuzonering

Bij het opstellen van deze milieuzonering wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'. Zoals reeds eerder is aangegeven wordt bij de milieuzonering voor gebieden met functiemenging rekening gehouden met de bouwkundige situatie ten opzichte van milieugevoelige functies in het plangebied en de directe omgeving.

Uitgangspunten milieuzonering functiemenging

De huidige functies in de gemengde gebieden blijven gehandhaafd en er worden geen nieuwe functies (zoals horeca) mogelijk gemaakt. De activiteiten die in het gebied worden toegelaten zijn weergegeven in de SvB 'functiemenging' die is opgenomen in bijlage 1 van de regels. Voor al deze activiteiten is naar aanleiding van hun milieubelasting een categorie bepaald. Door middel van een aanduiding op de plankaart of het opnemen van de toelaatbare categorieën in de regels (categorie A, B1, B2 en C) worden de toegelaten activiteiten in het gebied met functiemenging bepaald. Lagere categorieën dan aangegeven zijn ook toegestaan.

Uitwerking milieuzonering

Voor de gebieden met functiemenging is op grond van de bovenstaande uitgangspunten de milieuzonering op de plankaart opgenomen. De reeds aanwezige bedrijven zijn niet in alle gevallen bouwkundig gescheiden van gevoelige functies, derhalve worden er ter plaatse bedrijven uit maximaal categorie B2 toelaatbaar geacht.

Bedrijven uit categorie C worden in dit plan niet toegestaan, dit zijn bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking.

Afwijking algemene toelaatbaarheid

In specifieke gevallen kunnen bedrijfsactiviteiten worden toegestaan die genoemd worden in 1 categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is. Daarvoor geldt dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar moeten zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.

Beoordeling bestaande bedrijven

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (zie bijlage 4). De aanwezige bedrijven zijn allemaal kleinschalig en zijn zodoende allemaal ingeschaald in categorie B1. Voor zover bekend leveren de bedrijven geen onaanvaardbare milieuhinder op voor de woonomgeving.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt aan de hand van de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

9.3 Horeca

Algemeen

Om de horecafunctie te reguleren wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende horeca-activiteiten zijn ingedeeld in verschillende categorieën. Voor een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 5.

Beoordeling bestaande horecabedrijven

Er is een aantal horecabedrijven in het plangebied aanwezig. Hierbij gaat het om een snackbar, twee cafés en drie restaurants (bijlage 6). Aangezien de horecabedrijven ook in de avonduren geopend zijn behoren de bedrijven tot categorie 3 van de Staat van Horecabedrijven. De horecabedrijven zijn met een aanduiding opgenomen op de plankaart. Bij de bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid tot categorie 2.

9.4 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR, voorheen individueel risico) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken1 en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Hierbij is de risicocontour van 10-6 maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen2.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

Bedrijvigheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid voor risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt. De grenswaarde en richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In 1996 is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in werking getreden. Deze wet geeft regels voor transport van aangewezen stoffen die gevaar kunnen opleveren en geeft de gemeenten de bevoegdheid om (delen van) wegen aan te wijzen waarover gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. In de raadsvergadering van 2 februari 2012 is besloten geen routering voor gevaarlijke stoffen meer aan te wijzen. Gebleken is dat het gebod de bebouwde kom te vermijden hier volstaat.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het groepsrisico in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het groepsrisico. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:

  1. a. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is, of;
  2. b. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of;
  3. c. het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn;
  • het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten is de regionale brandweer in staat gesteld om advies uit te brengen.

In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

Onderzoek en resultaten

In en nabij het plangebied is onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsaspecten. In de omgeving van het plangebied zijn de volgende mogelijke risicobronnen aanwezig:

  • het bedrijf Reymerink B.V.;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen vanaf N236 Loodijk, Noordereinde-Stichtse Kade-Cannenburgerweg;
  • hogedrukaardgasleidingen W-533-12-KR en W-533-09-KR die respeectievelijk zijn gelegen aan de oostrand van het plangebied en ter plaatse van het Ankeveensepad.

Bedrijvigheid

Ten westen van het plangebied, op een afstand van circa 150 m (Stichtse Kade 47a), ligt het bedrijf Reymerink B.V. Dit is een groothandel in farmaceutische (en andere) producten. Dit bedrijf heeft een aantal kluizen (CPR 15-1) en circa 10 buitenopslagplaatsen voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Daarnaast is er een tank (bovengronds, buiten) voor de opslag van 20 ton (geconcentreerd) natriumhypochloriet. Het bedrijf valt niet onder het Brzo en niet onder het Bevi, er is geen groepsrisico berekend. Er is wel onderzoek uitgevoerd naar de effectafstanden (Risico-inventarisatie Externe Veiligheid gemeente Wijdemeren, rapportnummer 3318005, Tebodin BV, 9 december 2005) in verband met de opslag van chloorbleekloog. Uit dit onderzoek blijkt dat Reymerink B.V. een effectafstand heeft van 235 m. Deze effectafstand reikt tot in het plangebied, binnen deze afstand zijn in het plangebied echter geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. Er wordt daarom niet nader ingegaan op de effectafafstand die behoort bij de inrichting Reymerink.

Ten Zuidoosten van het plangebied is het bedrijf TDG gelegen waar opslag van gevaarlijk stoffen plaatsvindt (geen Bevi inrichting). Het invloedsgebied voor het groepsrisico reikt tot in het plangebied, het groepsrisico is wel berekend en bedraagt minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde (zie Beleidsvisie externe veiligheid Gooi en Vechtstreek). Binnen het invloedsgebied zijn slechts enkele kwetsbare objecten gelegen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het bedrijf Reymerink B.V., maar ook andere bedrijven (waaronder het LPG tankstation aan de Franse Kampweg), worden bevoorraad via wegen die in of nabij het plangebied liggen. In de gemeente is geen specifieke routering van gevaarlijke stoffen (meer). Het gebod de bebouwde kom te vermijden volstaat hier, omdat er geen alternatieve locaties voor handen zijn.

Hogedrukaardgasleiding

Aan de oostrand van het plangebied en ter plaatse van het Ankeveensepad zijn de hogedrukaardgasleidingen W-533-12-KR en W-533-09-KR gelegen die worden beheerd door Gasunie NV. Beide leidingen hebben een ontwerpdruk van 40 bar en een diameter van 6 inch. Voor deze leiding geldt dat er geen PR10-6-contour aanwezig is. Het GR rond de leidingen is niet bepaald aangezien er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt binnen de inventarisatieafstand van 70 m die op de leidingen van toepassing is en er in de huidige situatie sprake is van een zeer lage personendichtheid. Naar verwachting ligt het GR ruimschoots beneden de oriënterende waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-va02_0005.png"

Figuur 9.1 Ligging hogedrukaardgasleidingen in en nabij het plangebied

Verantwoording groepsrisico

In de omgeving van het plangebied zijn enkele risicorelevante bedrijven aanwezig waarvan het invloedsgebied reikt tot in een deel van het plangebied. Tevens is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van een tweetal hogedrukaardgasleidingen. Binnen deze invloedsgebieden zijn slechts enkele (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig, het GR ligt ruimschoots beneden de oriënterende waarde. In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waardoor de hoogte van het GR verandert, het plan leidt niet tot een toename van de personendichtheid.

Ongevalscenario

Als gevolg van externe impact kan een gat in de leiding ontstaan of een breuk van de leiding worden veroorzaakt. Het uitstromende gas kan ontsteken met een fakkelbrandscenario tot gevolg. De 1% letaliteiteffectafstand (12,5 kW/m2) bij een volledige breuk van de leiding bedraagt 50 m.

Zelfredzaamheid

In het invloedsgebied van de relevante risicobronnen bevinden zich geen personen met een verminderde zelfredzaamheid (zoals de aanwezigen in een verzorgingstehuis ). Er is sprake van laagbouw, welke gemakkelijker is te ontvluchten dan hoogbouw. Vluchten van de bron af is in alle gevallen mogelijk.

Bestrijdbaarheid

De wegen rond de inrichtingen hebben voldoende capaciteit om het gebied te kunnen evacueren en om hulpdienstverlening het gebied in te laten komen. De bron (de inrichting) en de belaste omgeving (invloedsgebied) zijn goed bereikbaar vanaf de omliggende wegen. De brandweerkazerne ligt op relatief korte afstand van Reymerink B.V.

Ondanks het treffen van maatregelen bij bedrijven en de bescherming van de ongestoorde ligging van de hogedruk aardgasleiding is er sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt gezien de mate van zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

  1. 1. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
  2. 2. De norm van 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.

9.5 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer (Wm). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet luchtkwaliteit behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een project een bijdrage aan de luchtkwaliteit heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde.

Onderzoek en resultaten

In het voorliggend bestemmingsplan worden enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen zijn afzonderlijk onderbouwd (bijlage 10, 11 en 12). De uitvoering van het bestemmingsplan heeft geen gevolgen van 'betekenende mate' voor de luchtkwaliteit in de omgeving. Dit geldt ook voor de vier woningen die mogelijk worden gemaakt aan het Noordereinde 327. Een toetsing van de gevolgen aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de monitoringstool die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). Met deze tool wordt voor diverse prognosejaren inzicht gegeven in de luchtkwaliteit langs maatgevende wegen. Uit deze monitoringstool blijkt dat langs de maatgevende wegen in en om het plangebied, te weten de N201, N236, Noordereinde, Zuidereinde en de Leeuwenlaan in 2011 en de prognosejaren 2015 en 2020 ruimschoots aan de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 wordt voldaan.

Conclusie

De Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

9.6 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij bestemmingswijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende bestemmingswijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Voor alle bestemmingen waar een bestemmingswijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan maakt enkele ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, welke afzonderlijk zijn onderbouwd. Derhalve is verder bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Ter plaats van de vier nieuwe woningen aan het Noordereinde 327 geldt nu nog de bestemming Tuinen. Ter plaatse van de bestemming Tuinen wordt geacht dat de bodemkwaliteit ook geschikt is voor wonen. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen zal definitief moeten worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het wonen.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

9.7 Kabels En Leidingen

Aan de oostkant van het plangebied en ter plaatse van het Ankeveensepad is een hogedrukaardgasleding gelegen. Hier is op ingegaan in paragraaf 9.4. Er zijn in het plangebied en zijn directe omgeving verder geen planologisch relevante leidingen gelegen.

Op basis van informatie uit het streekplan Noord-Holland Zuid blijkt dat het plangebied wordt doorkruist door drie straalpaden, deze worden gebruikt voor telecommunicatieverbindingen met de televisietoren in Hilversum. In de gereserveerde zone voor straalpaden geldt een hoogtebeperking voor bouwwerken en andere obstakels.

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die vallen onder de hoogtebeperking, derhalve levert de aanwezigheid van de straalpaden geen belemmering voor dit plan.

9.8 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Geluidszones langs wegen

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg.

Normstelling

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevels. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor woningen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB en voor woningen langs bestaande wegen in buitenstedelijk gebied 53 dB.

30 km/h-wegen

Zoals uit het voorgaande kan worden geconcludeerd geldt voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie 3 dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.

Daarnaast is van belang dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt.

Onderzoek

Apart onderbouwde ontwikkelingen

Op grond van dit bestemmingsplan worden enkele nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen zijn afzonderlijk onderbouwd waarbij de onderbouwing is opgenomen als bijlagen 11 en 12 bij dit bestemmingsplan.

Noordereinde 327

Voor de vier nieuwe woningen aan het Noordereinde 327 is akoestisch onderzoek uitgevoerd op basis van de Standaard Rekenmethode I (SRM I) uit het RMG 2012, zie bijlage 13.

Voor het onderzoek zijn de verkeersgegevens van de omliggende wegen noodzakelijk. Voor het Noordereinde is gebruikgemaakt van een verkeerstelling van de gemeente uit 2011. Deze cijfers zijn met een autonome groei van 0,91% per jaar doorgerekend naar het prognosejaar 2024. Deze autonome groei is gebaseerd op onderzoek in diverse gemeenten (daling in groei; actualisatie van de verkeerskundige kencijfers; december 2009; RBOI-Rotterdam).

Tevens is aan deze telling de voertuig- en etmaalverdeling ontleend. Voor de Stichtse Kade is de intensiteit op basis van de te ontsluiten functies ingeschat op 2.000 mvt/etmaal voor het prognosejaar. De voertuig- en etmaalverdeling is ontleend aan een standaardvoertuigverdeling.

Resultaten gezoneerde wegen

Ten gevolge van het verkeer op het Noordereinde bedraagt de maximale geluidsbelasting 63 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde aan de gevels van de nieuwe woningen overschreden maar de uiterste grenswaarde niet.

Ten gevolge van het verkeer op de Stichtse Kade is de ligging van de 48 dB contour bepaald, deze ligt op een afstand van 31 m uit de as van de weg (op een maatgevende waarneemhoogte van 4,5 m). De nieuwe woningen zijn op grotere afstand gelegen zodat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden zal worden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Op de 4 nieuwe woningen wordt ten gevolge van het verkeer op het Noordereinde de voorkeursgrenswaarde overschreden. Bezien dient te worden of met maatregelen de geluidsbelasting gereduceerd kan worden. Hiervoor is een aantal maatregelen denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. Dit is niet mogelijk, aangezien de gebiedsontsluitende functie van het Noordereinde behouden dient te blijven. Andere maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen, zoals het toepassen van geluidsreducerend asfalt of geluidsschermen, zijn, gezien de beperkte ontwikkeling, financieel niet doelmatig. Het vergroten van de afstand tussen de bron en de nieuwe ontwikkeling is niet mogelijk, aangezien het bouwplan dan niet meer inpasbaar is.

Kavel tussen Zuidereinde 31 t/m 35 en 23 t/m 29

Tussen de woningen aan het Zuidereinde 31 t/m 35 en Zuidereinde 23 t/m 29 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van een woning. Formeel is akoestisch onderzoek ook bij een wijzigingsbevoegdheid noodzakelijk. De 48 dB contour van het Zuidereinde ligt op een afstand van 62 m van de as van de weg. De grens van het betreffende perceel ligt op precies 62 m van de as van het Zuidereinde. Op basis daarvan kan gesteld worden dat wanneer gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan aan een goed akoestisch klimaat omdat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de Stichtse Kade is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aan het Noordereinde 327. Ten gevolge van het verkeer op het Noordereinde wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan de gevels van de 4 nieuwe woningen overschreden.

Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk / doelmatig zijn om de geluidsbelasting hier te reduceren. Er dient dan ook een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden gedaan van 63 dB voor deze woningen.

Als gevolg van deze ontwikkeling en de apart onderbouwde ontwikkelingen (bijlage 11 en 12) dient voor in totaal 12 woningen een hogere waarde te worden vastgesteld.

  1. 3. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 3 september 2003, nummer: 200203751/1.

Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid

10.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is consoliderend. Voor de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt zijn met de betreffende initiatiefnemers anterieure overeenkomsten gesloten. Een en ander is verantwoord in de ruimtelijke onderbouwing die betrekking hebben de ontwikkelingen (bijlagen 10, 11 en 12). Daarom zijn er voor de gemeente geen financiële risico's. Op grond van deze gegevens oordeelt de gemeente dat het plan uitvoerbaar is.

10.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Conform de gemeentelijke inspraakverordening zijn belanghebbenden geïnformeerd en wordt een informatieavond gehouden. Daarnaast is het voorontwerpplan gedurende zes weken ter inzage gelegd en is eenieder in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie in te dienen.

Op het voorontwerpplan zijn 40 inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak & overleg. Deze nota is opgenomen als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan. Aanpassingen als gevolg van de inspraakreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 15 maart 2012 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder zienswijzen bij de raad indienen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen. De zienswijzen zijn, voor zover van toepassing, verwerkt in het bestemmingsplan. De Nota zienswijzen is een aparte bijlage bij het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 11 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 Bro zijn de volgende overlegpartners over de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan kern 's-Graveland en Landgoederen worden geïnformeerd en in staat worden gesteld hun reacties kenbaar te maken:

  1. 1. gemeente Hilversum;
  2. 2. VROM-Inspectie;
  3. 3. Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (RACM);
  4. 4. Rijkswaterstaat Noord-Holland, directie wegen en verkeer;
  5. 5. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
  6. 6. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, directie Noord-West;
  7. 7. Dienst landelijk gebied;
  8. 8. Commando Dienstencentra;
  9. 9. provincie Noord-Holland, directie Subsidies, Handhaving en Vergunningen;
  10. 10. Stichting welstandszorg Noord-Holland;
  11. 11. brandweer Gooi en Vechtstreek;
  12. 12. KPN, telecom LNO-UTN, afdeling straalverbindingen;
  13. 13. KPN, operator vaste net, leidingbeheer rayon Midden;
  14. 14. NUON;
  15. 15. LTO-Noord;
  16. 16. Waternet, watersysteem landelijk gebied;
  17. 17. Kamer van Koophandel Gooi en Eemland;
  18. 18. Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten;
  19. 19. vereniging Curtevenne;
  20. 20. historische kring Ankeveen, 's-Graveland, Kortenhoef In de Gloriosa;
  21. 21. Ondernemerscollectief Wijdemeren (OCW).

Op het voorontwerpplan zijn overlegreacties ingediend. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak & overleg. Deze nota is opgenomen als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan. Aanpassingen als gevolg van de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Monumenten

Bijlage 1 Monumenten

Bijlage 2 Bureauonderzoek Ecologisch

B2.1. Plangebied en voorgenomen ontwikkelingen

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit de cultuurhistorische landgoederenzone van 's-Graveland en wordt gekenmerkt door de volgende landschapselementen:

  • oude loofbossen;
  • boomgaarden;
  • vijvers en andere waterpartijen;
  • akkers en weilanden;
  • lanen;
  • tuinen;
  • bebouwing.

Beoogde situatie

Binnen het plangebied zijn, zelfs als er geen (grote) ontwikkelingen gepland zijn, altijd kleine ontwikkelingen mogelijk, zoals de uitbreiding van een woning of de plaatsing van een schuur of dakkapel. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Werkzaamheden die worden uitgevoerd om kleine ontwikkeling mogelijk te maken, kunnen mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren of aantasten. Om deze reden dient - in het kader van de Flora- en faunawet - een ecologische toets te worden uitgevoerd om het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk te kunnen maken.

De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het inzichtelijk maken van de effecten van de voorgenomen ontwikkelingen op de aanwezige natuurwaarden. Indien voorafgaand aan de werkzaamheden geen inzicht is verschaft in de ecologische effecten, loopt men het risico dat de werkzaamheden stilgelegd worden.

Algemene ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden uitgevoerd tijdens de looptijd van dit bestemmingsplan betreffen:

  • slopen bestaande bebouwing;
  • grondwerkzaamheden (voor bijvoorbeeld bouwrijp maken);
  • graven watergangen en waterpartijen;
  • bouwwerkzaamheden;
  • verwijderen en aanbrengen beplanting.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. d. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. e. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. f. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

B2.2. Huidige ecologische waarden

Gebiedsbescherming

Ecologische Hoofdstructuur

Het gehele plangebied, met uitzondering van de doorgaande wegen en een klein deel van de lintbebouwing langs het Zuidereinde, behoort tot de EHS. Ook de aangrenzende gebieden behoren tot de EHS. Ter plaatse is het gebied aangewezen als 'grote natuurgebieden, aaneengesloten'. Er zijn geen ecologische verbindingszones aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-va02_0006.png"

Figuur B2.1 Beschermde natuurgebieden (bron: provincie Noord-Holland)

Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied ligt naast de Oostelijke Vechtplassen. Die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Dit natuurgebied kwalificeert zich vanwege de volgende kenmerken:

Habitattype

3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties
3150 Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
2180 Beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied; verbond van Els en Vogelkers
4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix
6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Eu-Molinion)
7140 Overgangs- en trilveen
7210 *Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae
9100 *Veenbossen

* prioritair habitat

  • Soort
  • Gevlekte witsnuitlibel.
  • Gestreepte waterroofkever.
  • Bittervoorn.
  • Kleine modderkruiper.
  • Rivierdonderpad.
  • Kamsalamander.
  • Meervleermuis.
  • Noordse woelmuis.
  • Groenknolorchis.

De Oostelijke Vechtplassen kwalificeert zich als speciale beschermingszone (sbz) onder de Vogelrichtlijn omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden voor woudaapje, purperreiger, zwarte stern en ijsvogel in Nederland. Daarnaast is het aangewezen gebied ook van betekenis voor een aantal andere vogelsoorten die er in relatief grote aantallen voorkomen. Langs de Breukeleveensche Plas en soms ook elders in het gebied bevindt zich een broedkolonie van de purperreiger. De purperreigers, die in de sbz broeden, foerageren verspreid in het gebied in moerasoevers en slootkanten. De purperreigers die afkomstig zijn uit de broedkolonie in sbz Naardermeer foerageren in de Ankeveensche polder. Het woudaapje, dat door zijn nachtelijke levenswijze moeilijk is te inventariseren, wordt aangetroffen in de Tienhovense Plassen, Kievitsbuurt en Ankeveensche Plassen. Zwarte sterns nestelen in diverse kolonies verspreid over het gebied en foerageren voornamelijk boven het open water van de plassen. De ijsvogel broedt verspreid in het gebied en foerageert langs de oevers van de plassen en tochten. Grote karekieten worden vooral aangetroffen in rietkragen langs en rietpollen in de plassen. Snor en rietzanger komen verspreid over het gebied voor in rietlanden en rietkragen. De smient heeft rustplaatsen op de Ankeveensche Plassen, Wijde Blijk en Loenderveensche Plas. Laatstgenoemde plas en de Ankeveensche Plassen zijn van belang voor tafeleend en nonnetje. Kolgans en grauwe gans hebben slaapplaatsen op de Spiegelplas, Ankeveensche Plassen en Breukeleveensche Plas; de kolgans heeft een voedselgebied in de Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven en omgeving.

Soortenbescherming

Beschikbare inventarisatiegegevens

Via het Natuurloket4 kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). In de kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gelegen zijn waarnemingen bekend van een groot aantal beschermde soorten. De beschikbare gegevens van het Natuurloket geven echter geen volledig beeld van de te beschermen natuurwaarden in het plangebied.

Het plangebied is gesitueerd in de volgende kilometerhokken 136-470 t/m 136-474, 137-470 t/m 137-474 en 138-470 t/m 138-474. De randen van de landgoederen vallen voor een klein deel binnen de kilometerhokken 136-470 t/m 136-474. De landgoederen vallen grotendeels binnen de kilometerhokken 137-470 t/m 137-474. De linkerzijde van het plangebied, dit betreft hoofdzakelijk de lintbebouwing van 's-Graveland, maakt voor een klein deel uit van de kilometerhokken138-470 t/m 138-474.

Overige (inventarisatie)gegevens

Ten behoeve van de beoordeling zijn aan de hand van literatuurgegevens uit verspreidingsatlassen en foto's van het plangebied inschattingen gemaakt van het voorkomen van genoemde soortengroepen. Volgens de beschikbare regionale verspreidingsgegevens (onder andere Meijden van der, 1989; Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www.ravon.nl) en natuurgegevens van natuurmonumenten (www.natuurmonumenten.nl) zijn onderstaande soorten naar verwachting aanwezig.

Vaatplanten

Volgens het Natuurloket komen er binnen de betreffende kilometerhokken verschillende beschermde vaatplanten en tevens verschillende Rode Lijstsoorten voor. Deze beschermde vaatplanten hebben betrekking op alle bovengenoemde kilometerhokken waarbinnen verschillende waardevolle en gevarieerde natuurgebieden aanwezig zijn. De bossen bestaan voornamelijk uit eik, beuk, kastanje en ook wel douglasspar. In de ondergroei van bos en struweel zijn groeiplaatsen van brede wespenorchis mogelijk. Soorten als grasklokje en hondsviooltje komen in de wegbermen voor. In de oevers zijn groeiplaatsen van dotterbloem en zwanenbloem te verwachten. Op de akkers die deel uitmaken van het landgoed Boekesteijn staan akkerkruiden als klaproos en korenbloem. In de parken die deel uitmaken van de landgoederen komen veel gecultiveerde soorten voor.

Zoogdieren

Zoogdieren zijn volgens het Natuurloket slecht of niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Gezien de uiteenlopende biotopen binnen het plangebied zijn er verschillende beschermde zoogdieren te verwachten. Op basis van de atlas van Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) en de gegevens van Natuurmonumenten (www.natuurmonumenten.nl) zijn de volgende soorten in het plangebied te verwachten: ree, egel, eekhoorn, das, boommarter, vos, mol, hermelijn, wezel, bunzing, bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, aardmuis, veldmuis, dwergmuis, rosse woelmuis, gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis, baardvleermuis, meervleermuis en gewone grootoorvleermuis. Vaste verblijfplaatsen van genoemde zoogdieren zijn zeker te verwachten binnen de landgoederenstructuur.

De oude bomenlanen (oude eiken en beukenbomen) zijn zeer geschikt voor verschillende soorten vleermuizen. In het bosgebied van landgoed Spanderswoud worden de (halfvergane) oude bomen bewoond door baardvleermuis, franjestaart, watervleermuizen en rosse vleermuis. Landgoed Boekesteijn bestaat grotendeels uit oude loofbossen die bewoond worden door vleermuiskolonies.

Veel soorten vleermuizen zijn voor hun winterslaap aangewezen op storings- en vochtvrije plaatsen zoals ijskelders. In de ijskelder van het landgoed Schaep en Burgh overwinteren verschillende vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis, meervleermuis, gewone grootoorvleermuis en watervleermuis. De waterpartijen (vaarten) die door de verschillende landgoederen lopen zijn zeer geschikt als jachtplaats voor watervleermuis, meervleermuis en ruige dwergvleermuis.

De gebouwen (ook de lintbebouwing) binnen het plangebied kunnen tevens deel uitmaken van het leefgebied van verschillende soorten (gebouwbewonende) vleermuizen. De groene structuren en watergangen kunnen onderdeel zijn van het foerageergebied en als vliegroute dienen voor bovengenoemde vleermuizen. Alle vleermuizen zijn zwaar beschermd.

Een beschermde soort als de eekhoorn is ook zeker te verwachten in oude loof- en naaldbomen (parkbossen) binnen het plangebied. De landgoedbossen bieden zowel nestgelegenheid als voldoende voedsel voor de eekhoorn.

Amfibieën en reptielen

Volgens het Natuurloket zijn de kilometerhokken waar het plangebied deel van uitmaakt redelijk/matig of niet onderzocht op amfibieën en reptielen. De verwachting is dat vooral de meer algemeen voorkomende amfibieën als kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker en middelste groene kikker vaste verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied. Deze soorten kunnen in de winter (winterverblijfplaats) gebruikmaken van struweel, heggen, tuinen en de bebouwing binnen het plangebied. Tijdens de voortplantingsfase kunnen amfibieën gebruikmaken van de watergangen binnen het plangebied.

In de vijver bij de villa, die deel uitmaakt van het landgoed Spanderswoud, is een zwaar beschermde soort als kamsalamander aangetroffen (www.natuurmonumenten.nl). Ook in de weilanden nabij de bossen van het landgoed Bantam liggen amfibieënpoelen voor de zwaar beschermde kamsalamander. Mogelijk komt de kamsalamander ook nog op de andere landgoederen voor die deel uitmaken van het plangebied. De kamsalamander is een soort die vrij diep water en een rijke onderwaterflora nodig heeft om zijn eieren af te zetten.

Volgens de Atlas van Nederlandse amfibieën en reptielen (1986) en RAVON komen ringslang en hazelworm voor in of nabij het plangebied. Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is de verwachting dat deze zwaar beschermde soorten gebruikmaken van het plangebied.

Een soort als ringslang heeft voorkeur voor ongestoorde landgoederen, met parkachtige afwisseling van bossen, gazons en waterpartijen en vaak omgeven door meer open landelijk gebied (overgangsgebieden). Door Natuurmonumenten zijn in de weilanden nabij de bossen van het landgoed Bantam broedplaatsen aangelegd waarin de eieren van de ringslang uitgebroed kunnen worden.

De hazelworm heeft voorkeur voor droge tot vochtige bossen en is daarmee ook zeker te verwachten in het plangebied. Overige (beschermde) reptielen zijn niet te verwachten.

Vogels

Volgens het Natuurloket zijn vogels binnen de betreffende kilometerhokken uitgebreid of niet onderzocht. In het plangebied broeden naar verwachting verschillende vogelsoorten die karakteristiek zijn voor oude loof- en gemengde bossen, park, struweel en water.

Holenbroeders die indicatief zijn voor oud bos (loof- en gemengd bos) die zijn waargenomen in het plangebied zijn bosuil, kleine bonte specht, grote bonte specht, groene specht en holenduif (www.natuurmonumenten.nl). Van deze soorten hebben groene specht en bosuil tevens open terrein nodig om te foerageren. In de loofbossen bij Bantam, Schoonoord, Gooilust komen veel verschillende soorten zangvogels voor zoals appelvink, zwartkop, boomkruiper, zanglijster en boomklever. Tevens is op het landgoed Bantam de ijsvogel gesignaleerd, deze broedt verspreid in het gebied en foerageert langs de oevers.

Struweelvogels als koolmees, pimpelmees en roodborst zijn ook zeker te verwachten in de tuinen en parken binnen het plangebied. Langs de waterkant, op flauwe, onbeschoeide taluds kunnen wilde eend, waterhoen, meerkoet en fuut een verblijfplaats hebben. In en rondom gebouwen kunnen soorten als huismus, gierzwaluw, huiszwaluw en kauw broedplaatsen hebben.

Vissen

Het Natuurloket geeft aan dat er een beschermde vissoort voorkomt binnen een van de betreffende kilometerhokken, mogelijk gaat het hier om de kleine modderkruiper.

Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied, is de kans dat kleine modderkruiper (categorie 2) voorkomt binnen het plangebied niet geheel uit te sluiten. Deze soort kan in elke sloot worden aangetroffen. De kleine modderkruiper komt voor in stilstaande wateren met modderige of zandige bodem. Andere beschermde vissoorten zijn niet te verwachten binnen het plangebied.

Insecten

Het Natuurloket meldt dat insecten goed/matig en redelijk onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Er zijn meerdere Rode Lijstsoorten aangetroffen binnen de kilometerhokken. In en nabij de waterpartijen en bossen binnen het plangebied zijn goede voortplantingsmogelijkheden voor insecten. Algemeen voorkomende dagvlinders als boomblauwtje, dagpauwoog, citroenvlinder, gehakkelde aurelia, landkaartje en oranjetipje die hun eieren op waardplanten leggen in open bossen of aan de bosranden zijn zeker te verwachten. Ook meer algemene libellen als lantaarntje, paardenbijter en houtpantserjuffer kunnen in en nabij de parkvijvers voorkomen binnen het plangebied.

De verwachting is dat beschermde insecten het plangebied passeren, het gaat hier echter om dwaalgasten en deze zijn niet beschermd. Beschermde insecten zijn vooral te verwachten in de nabij gelegen heidegebieden.

Overige beschermde insectensoorten zijn niet te verwachten binnen het plangebied.

In tabel B2.1 staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B2.1 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

Vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 grasklokje, dotterbloem, zwanenbloem en brede wespenorchis

ree, egel, vos, mol, hermelijn, wezel, bunzing, bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, aardmuis, veldmuis en dwergmuis

kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker en middelste groene kikker
Ontheffingsregeling Ffw tabel 2 eekhoorn, das, boommarter
kleine modderkruiper
tabel 3 bijlage 1 AMvB hazelworm, ringslang
bijlage IV HR kamsalamander
alle vleermuizen
vogels cat. 1 t/m 4 gierzwaluw en huismus
categorie 5 bosuil, groene specht, kleine bonte specht, grote bonte specht, koolmees, pimpelmees, boomkruiper, boomklever en ijsvogel

B2.3. Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is en daarmee alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk maakt, kunnen negatieve effecten op Natura 2000 worden uitgesloten.

Het plangebied maakt verder deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Vanwege het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal ook de kwaliteit en het functioneren van deze EHS niet worden aangetast.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt zijn reeds apart onderbouwd. Verder zijn er geen ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of deze soorten aanwezig (kunnen) zijn. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Groenstructuren en tuinen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of de ingreep van invloed kan zijn op vleermuizen. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen.
  1. 4. Het Natuurloket is een gezamenlijk initiatief van het Ministerie van LNV en de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna (VOFF). In de VOFF zijn Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's) verenigd. Het Natuurloket heeft als doel de toegankelijkheid van gegevens over de aanwezigheid van beschermde en bedreigde soorten in Nederland te vergroten (www.natuurloket.nl). De gebiedsinformatie is gebaseerd op waarnemingen die verzameld zijn door de PGO's.

Bijlage 3 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

B3.1. Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

B3.2. Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Algemeen

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de SvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden

In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten

De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:

  • kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. Deze Staat is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  • In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de voorschriften van dit bestemmingsplan5. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de voorschriften en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet voorkomen maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij, bouwinstallatie en elektrotechnische installatie.
  • In de SvB 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan bleek het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling

Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet. In de SvB 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

B3.3. Flexibiliteit

De SvB 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvB 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch via een omgevingsvergunning kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om deze vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunnning kan toestaan. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

Voor de concrete toetsing van een verzoek om vrijstelling wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

SBI 93/SvB f

okt. 2007

  1. 5. De voorbeeldstaat 'functiemenging' van de VNG-publicatie omvat alle denkbare hinderlijke functies, waaronder, naast bedrijven, ook horeca, kantoren, en dienstverlening.

Bijlage 4 Bedrijveninventarisatie

Bijlage 4 Bedrijveninventarisatie

Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Bepaalde horecabedrijven geven aanleiding tot klachten over onder andere muzieklawaai, rumoerig en vernielzuchtig optreden, rondhangen van caféverlaters, parkeerproblemen en verkeersaantrekking. Ook kan het karakter van de buurt worden aangetast wanneer horecabedrijven worden gevestigd in voormalige winkels of woningen. Evenals bij gewone bedrijfsactiviteiten, is de overlast/hinder van horeca-activiteiten niet alleen een zaak van de milieuwetgeving, maar is er tevens sprake van aspecten van ruimtelijke ordening. Immers, ook bij horeca-activiteiten is sprake van een meer of mindere mate van hinder/overlast voor de (leef)omgeving.

In de regel wordt geen overlast ondervonden van hotels, restaurants, lunchrooms, ijssalons, broodjeszaken, snackbars en cafés, die qua exploitatie en openingstijden zich richten op de winkelactiviteiten. Overlast in de vorm van geluidsoverlast vanuit bedrijven, luidruchtig gedrag van bezoekers, de trek van grote groepen personen van en naar horecabedrijven, verkeers- en/of parkeeroverlast, komt in de regel voor bij cafés, snackbars en shoarmazaken die zich richten op het in de avonduren en nachtelijke uren uitgaande publiek, feestzalen, discotheken, dansscholen, dancings en coffeeshops.

Met het bestemmingsplan heeft de gemeente een belangrijk instrument om vestiging van horecabedrijven te reguleren (weren of sturen). In bestemmingsplannen is het bij de regeling van bestemmingsplannen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten reeds jaren gebruikelijk om de toegelaten bedrijfsactiviteiten in de voorschriften te benoemen naar hindercategorie onder verwijzing naar een van die voorschriften deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Die Staat is doorgaans gebaseerd op of afgeleid van de in de publicatie van VNG 'Bedrijven en Milieuzonering' opgenomen categorale bedrijfsindeling.

Met betrekking tot horeca-activiteiten moet in planologische zin ook een adequate regeling worden getroffen. Voor horeca-activiteiten is een categorale-indeling ontwikkeld, vergelijkbaar met de hiervoor genoemde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op deze wijze kunnen horeca-activiteiten in planologische zin worden gereguleerd.

In specifieke woonbuurten en in verspreid voorkomende beperkte winkelconcentraties, kunnen horecabedrijven het karakter van de woonbuurt of het winkelgebied aantasten. Daarnaast kunnen horecabedrijven, afhankelijk van aard en aantal, overlast veroorzaken.

Teneinde in bestemmingsplannen een differentiatie op te nemen van horecabedrijven, kan de volgende categorie-indeling in een Staat van Horeca-activiteiten worden gemaakt:

Categorie 1: lichte horeca

Horecabedrijven die, gelet op de aard en de omvang ervan, zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen niet of nauwelijks storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven.

Vestiging in deze categorie van horecabedrijven beperkt de omringende functies niet; omringende functies sluiten vestiging van horecabedrijven niet uit.

Categorie 2: middelzware horeca

Horecabedrijven die, gelet op de aard en de omvang ervan, zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in geringe mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven.

Vestiging van horecabedrijven in deze categorie beperkt in geringe mate de omringende functies; omringende functies kunnen soms vestiging uitsluiten.

Categorie 3: zware horeca

Horecabedrijven die, gelet op de aard en de omvang ervan, zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven.

Vestiging van horecabedrijven in deze categorie beperkt in ruime mate de omringende functies; omringende functies zullen in vele gevallen vestiging uitsluiten.

Aan de hand van de criteria, aard van de aangeboden producten, bezoekersfrequentie, verkeersaantrekking, dag- en avondhoreca, omvang van de horeca-activiteiten en de daaruit voortvloeiende wel of niet verstorende werking in relatie tot de functies in de omgeving, kunnen de verschillende horecabedrijven worden ingedeeld in de drie categorieën. In de voorschriften wordt verwezen naar de bijlage Staat van Horeca-activiteiten (SvH).

Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten en/of een aangepaste werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvH is verondersteld. In het/de betreffende artikel(en) van de voorschriften is daarom bepaald dat een dergelijk bedrijf via vrijstelling één categorie lager kan worden ingedeeld.

Daarnaast is het mogelijk dat horeca-activiteiten die niet in de SvH voorkomen, maar kunnen worden gelijkgeschakeld aan volgens de SvH toegestane activiteiten, via vrijstelling worden toegestaan.

Bijlage 6 Horeca-inventarisatie

horecabedrijf adres categorie algemene toelaatbaarheid
Snackbar Noordereind Noordereinde 101 3 2
Restaurant Wapen van Amsterdam Noordereinde 129 3 2
Café Bolly Blooper Noordereinde 250 3 2
Restaurant 't Swaentje Noordereinde 353 3 2
Zomerlust V.O.F. Zuidereinde 2 3 2
Restaurant Berestein Zuidereinde 208 3 2

Bijlage 7 Besluit En Beschrijving Beschermd Dorpsgezicht

Bijlage 7 Besluit en beschrijving beschermd dorpsgezicht

Bijlage 8 Kappenkaart

Bijlage 8 Kappenkaart

Bijlage 9 Nota Inspraak & Overleg

Bijlage 9 Nota inspraak & overleg

Bijlage 10 Ro Recreatieknooppunt Gooi En Vechtstreek

Bijlage 10 RO recreatieknooppunt Gooi en Vechtstreek

Bijlage 11 Ro Zuidereinde 109-111

Bijlage 11 RO Zuidereinde 109-111

Bijlage 12 Ro Zuidereinde 250-252

Bijlage 12 RO Zuidereinde 250-252

Bijlage 13 Srm1 Noordereinde 327

Bijlage 13 SRM1 Noordereinde 327

Bijlage 14 Raadsbesluit 01-11-2012

Bijlage 14 Raadsbesluit 01-11-2012