Buitengebied Noordenveld
Bestemmingsplan - Noordenveld
Vastgesteld op 17-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld van de gemeente Noordenveld;
1.2 bestemmingsplan (analoog):
het plan met bijbehorende regels en bijlagen en de verbeelding (17 kaarten) met kenmerk 160.00.01.23.00;
1.3 bestemmingsplan (digitaal):
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.5 aanduiding (analoog):
een op de verbeelding aangegeven vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduiding (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 aan huis verbonden werkactiviteiten:
de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.9 aanpijling:
een blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;
1.10 achtererf:
het achter het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen;
1.11 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;
1.12 achterkant:
de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw alsmede de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;
1.13 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren;
1.14 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.15 belemmeringenstrook:
een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen;
1.16 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.17 bed & breakfast:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt gerund door de gebruiker van het betreffende perceel;
1.18 bedrijf:
een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden werkactiviteiten daaronder niet begrepen;
1.19 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.20 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. zodanige exploitatie dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt;
1.21 bedrijfswoning of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.22 beperkt kwetsbaar object:
een object, waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.23 bestaand:
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.24 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.25 bestemmingsvlak (analoog):
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;
1.26 bestemmingsvlak (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.27 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.28 boomgaard:
stuk grond, beplant met fruitbomen;
1.29 bos:
bos gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap, waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;
1.30 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en/of recreatie;
1.31 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.32 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.33 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.34 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.35 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.36 bouwvlak (analoog):
een in de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.37 bouwvlak (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.38 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.39 bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter;
1.40 buitengebied gebonden bedrijf:
een bedrijf dat naar de aard van de activiteiten is gebonden aan het buitengebied of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied;
1.41 buitenopslag:
het in de open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
1.42 centrale voorzieningen:
bijeen gegroepeerde voorzieningen ten dienste van het recreatiecentrum, zoals was- en opslagruimte, entree, receptie en horecavoorziening, met dien verstande dat laatstgenoemde voorziening ook voor andere doeleinden dan ten dienste van het recreatiecentrum mag worden gebruikt;
1.43 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.44 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.45 dagrecreatie:
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;
1.46 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.47 druiplijn:
de onderzijde van het schuine gedeelte van het dak;
1.48 ecologische hoofdstructuur (EHS):
een samenhangend netwerk van gebieden, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen;
1.49 erf:
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de kadastrale gegevens en waarvan de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.50 evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in (tijdelijke) onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festivals, wedstrijden, bijeenkomsten en dergelijke, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
1.51 fakkelpijp:
een rechtopstaande pijp aan de top waarvan gas kan worden verbrand;
1.52 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.53 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.54 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.55 geluidsgevoelig object:
een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet geluidhinder bij Algemene maatregel van bestuur de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is aangegeven;
1.56 geluidzoneringplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.57 gevellijn:
een lijn die de ligging van de voorgevelrooilijn aangeeft;
1.58 groepsaccommodatie:
een zelfstandige verblijfsaccommodatie die naar afmetingen en inrichting specifiek bedoeld is voor een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in onder andere gezamenlijke faciliteiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding;
1.59 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
1.60 hobbymatig agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij, om daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid) op niet bedrijfsmatige wijze;
1.61 hobbymatig houden van dieren:
het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens, schapen, geiten), maar ook paarden en pluimvee. Hobbydieren worden niet voor de productie en dus ook niet voor economisch gewin gehouden, maar voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij. Het houden van hobbydieren is voor de houder een nevenactiviteit, die niet kan worden uitgoefend naast het bedrijfsmatig houden van de genoemde diersoorten;
1.62 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.63 hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;
1.64 hoofdvorm:
de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;
1.65 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.66 houtteelt:
het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf;
1.67 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;
1.68 hydrologische waarde:
geheel van infiltratie, kwel, dynamiek in waterstanden, ecologische waterkwaliteit en de op basis daarvan aanwezige natuurwaarden;
1.69 intensieve veehouderij:
niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren houdt;
1.70 justitiële inrichting:
een gevangenis of huis van bewaring als bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in de Beginselenwet verpleging of een inrichting als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Onder justitiële inrichting wordt mede verstaan: het vervoer van gedetineerden, verpleegden en jeugdigen van en naar de justitiële inrichting, alsmede alle andere arbeid die justitieel personeel verricht met gedetineerden, verpleegden en jeugdigen buiten de justitiële inrichting;
1.71 kampeermiddel:
een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;
1.72 kampeerterrein:
een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf;
1.73 kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een (publieksgerichte) baliefunctie, en dient als zelfstandige kantoorruimte;
1.74 kap:
een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak;
1.75 karakteristieke bebouwing:
beeldbepalende en/of waardevolle bebouwing welke past bij de omgeving;
1.76 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;
1.77 keur:
een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer;
1.78 kleinschalige verblijfsrecreatie:
het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeerplaatsen;
1.79 kunstwerk:
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen, niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;
1.80 kwekerij:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of op detailhandel en groothandel in ter plaatse geproduceerde producten;
1.81 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.82 landbouwhuisdieren:
dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren;
1.83 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur; bij de afweging van het begrip landschappelijke waarde zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
1.84 landschapstuin:
niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat in feitelijk opzicht is ingericht als tuin ten dienste van de woonfunctie, maar dat planologisch een agrarische bestemming heeft;
1.85 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
1.86 manege(activiteiten):
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
1.87 mestbassin:
een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest;
1.88 mestsilo:
een constructie van beton, hout of staal bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven ten behoeve van de opslag van mest. Onder een mestsilo wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;
1.89 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;
1.90 moestuin:
tuin voor de verbouw van groenten op het erf van een boerderij of woning;
1.91 molenbiotoop:
aangewezen omgevingsgebied van de molen, voor zover die van invloed is op het goed kunnen functioneren van de molen als werktuig en/of als monument, waarbinnen onder andere een onbelemmerde windvang en/of het zicht op de molen worden beschermd;
1.92 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang; bij de afweging van het begrip natuurlijke waarde zal de landschaps- en beheersvisie steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
1.93 niet-buitengebied gebonden bedrijf:
een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten niet is gebonden aan het buitengebied of waarvan de activiteiten niet zijn gericht op het buitengebied;
1.94 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak geen gebruik wordt gemaakt van open grond;
1.95 niet-opgaande gewassen:
bomen, struiken en andere gewassen die vanaf het maaiveld normaal gesproken geen grotere hoogte dan 1,5 m bereiken, zoals laagstambomen en bessenstruiken;
1.96 nieuwvestiging:
het vestigen van een functie welke nog niet aanwezig is op de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.97 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;
1.98 paardenbak:
een al dan niet door middel van een afscheiding afgezonderd terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en/of berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.99 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.100 permanente bewoning:
de bewoning van een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf als hoofdverblijf;
1.101 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.102 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.103 recreatiewoning:
een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden dat, of een daarmee gelijk te stellen groep van personen die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar als recreatieverblijf te worden bewoond;
1.104 relatie:
ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen en waarmee die bestemmingsvlakken één vlak vormen;
1.105 risicovolle inrichting:
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden, bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op de externe veiligheid;
1.106 rooilijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;
1.107 schuilstal:
een niet voor bewoning, al dan niet in het kader van een agrarisch bedrijf bestemd gebouw, dat dient voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden;
1.108 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.109 sleufsilo:
een onafgedekte constructie van beton, dan wel een gemetselde constructie ten behoeve van de opslag van kuilvoer;
1.110 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.111 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:
- a. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
- b. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;
1.112 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.113 veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, uitsluitend bedoeld voor het stallen van vee, de opslag van machines, agrarische producten en/of niet agrarische producten;
1.114 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.115 verlichtingsinstallatie:
een ander bouwwerk dat direct met de grond verbonden is en uitsluitend of in hoofdzaak dient voor de verlichting van objecten en terreinen;
1.116 vogelwerkgroep:
plaatselijke werkgroep die zich bezighoudt met diverse soorten veldwerk met betrekking tot vogels;
1.117 voorerf:
het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;
1.118 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig in het plan aangeduide dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.119 voorkant:
de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;
1.120 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;
1.121 winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel;
1.122 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.123 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
1.124 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
1.125 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten door reisbureaus, uitzendbureaus, reclamebureaus, architectenbureaus, kapperszaken, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, kantoren en praktijkruimten;
1.126 zijgevel:
de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel;
1.127 zijerf:
het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:
de oppervlakte gemeten tussen de scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten in een gebouw;
2.7 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
2.8 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.9 algemene regels:
Alle maten zijn in meters (m) en voor:
- a. oppervlakten in vierkante meters (m2);
- b. inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
- c. verhoudingen in procenten (%);
- d. hoek en/hellingen in graden (°);
In het plan wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- b. cultuurgrond;
- c. mestbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin';
- d. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
- e. opslag van bermmaaisel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- f. brink, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – brink';
- g. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
- h. landschapstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin – landschapstuin';
met daaraan ondergeschikt:
- i. recreatief medegebruik;
- j. behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
met de daarbij behorende:
- k. bestaande wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
- l. nutsvoorzieningen;
- m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- n. groenvoorzieningen;
- o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- b. (co-)vergistingsinstallatie in de bestaande omvang, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestvergisting';
- c. cultuurgrond;
alsmede voor:
- d. wonen ten dienste van het bedrijf;
- e. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
- f. uitsluitend opgaand groen ter plaatse van de aanduiding 'houtwal';
- g. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met de daarbij behorende:
- h. bedrijfsgebouwen;
- i. bedrijfswoningen;
- j. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- k. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- l. nutsvoorzieningen;
- m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- n. groenvoorzieningen;
- o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De rijksmonumentale en de provinciale monumentale panden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De gemeentelijke karakteristieke panden zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de dakhelling van bebouwing, met dien verstande dat de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. Hierbij wordt in ieder geval eveneens de per pand geïnventariseerde karakteristiek betrokken, zoals aangegeven op de als bijlage opgenomen lijst 'karakteristieke panden'.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
- b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Agrarisch - Kwekerij
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van het kwekerijbedrijf;
- b. cultuurgrond;
alsmede voor:
- c. wonen ten dienste van het bedrijf;
- d. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
- e. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, ter plaatse van de aanduiding karakteristiek';
met de daarbij behorende:
- f. kassen en overige voorzieningen ten behoeve van kwekerijen;
- g. overige bedrijfsgebouwen;
- h. bedrijfswoningen;
- i. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- j. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- m. groenvoorzieningen;
- n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. Hierbij wordt in ieder geval eveneens de per pand geïnventariseerde karakteristiek betrokken, zoals aangegeven op de als bijlage opgenomen lijst 'karakteristieke panden'.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
- b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
Artikel 6 Agrarisch Met Waarden
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- b. cultuurgrond;
- c. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
- d. bos, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
- e. brink, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – brink';
- f. houtteelt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'houtteelt';
- g. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
- h. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
- i. vulpunt lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
- j. landschapstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin – landschapstuin';
- k. moestuinen en boomgaarden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - moestuin' en 'specifieke vorm van agrarisch - boomgaard';
- l. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';alsmede voor:
- m. recreatief medegebruik;
- n. behoud en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
met de daarbij behorende:
- o. bestaande wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
- p. nutsvoorzieningen;
- q. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- r. groenvoorzieningen;
- s. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
- b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
6.8 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Bedrijf - Buitengebied Gebonden
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Buitengebied gebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. buitengebied gebonden bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, uitsluitend in combinatie met de woonfunctie;
- b. bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig zijn, uitsluitend in combinatie met de woonfunctie;
alsmede voor:
- c. wonen ten dienste van het bedrijf;
- d. bed & breakfast;
- e. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met de daarbij behorende:
- f. bedrijfsgebouwen;
- g. bestaande bedrijfswoningen;
- h. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- i. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. groenvoorzieningen;
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Geluidzoneringplichtige inrichtingen zijn niet in de bestemming begrepen.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. Hierbij wordt in ieder geval eveneens de per pand geïnventariseerde karakteristiek betrokken, zoals aangegeven op als bijlage opgenomen lijst 'karakteristieke panden'.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
- b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
Artikel 8 Bedrijf - Niet Buitengebied Gebonden
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Niet buitengebied gebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. niet buitengebied gebonden bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, uitsluitend in combinatie met de woonfunctie;
- b. bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig zijn, uitsluitend in combinatie met de woonfunctie;
- c. seksinrichting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'prostitutie';
- d. vulpunt lpg, ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
alsmede voor:
- e. wonen ten dienste van het bedrijf;
- f. bed & breakfast;
- g. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met de daarbij behorende:
- h. bedrijfsgebouwen;
- i. bestaande bedrijfswoningen;
- j. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- k. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- l. nutsvoorzieningen;
- m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- n. groenvoorzieningen;
- o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Geluidzoneringplichtige inrichtingen zijn niet in de bestemming begrepen.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. Hierbij wordt in ieder geval eveneens de per pand geïnventariseerde karakteristiek betrokken, zoals aangegeven op als bijlage opgenomen lijst 'karakteristieke panden'.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
- b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen;
- b. de exploratie en exploitatie van delfstoffen;
met de daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. ondergrondse en bovengrondse leidingen;
- e. terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 10 Bedrijf - Ondergrondse Gasopslag
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Ondergrondse gasopslag' aanwezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de bovengrondse inrichting ten behoeve van de ondergrondse opslag van een buffervoorraad aardgas en het in het kader daarvan injecteren, winnen, bewerken en meten van aardgas, alsmede het afvoeren van aardgascondensaat en het herinjecteren van formatiewater;
met de daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. werk- en opslagplaatsen;
- d. ondergrondse putten, kabels en leidingen en overige bijbehorende voorzieningen;
- e. terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- b. onder gebouwen zijn bedrijfswoningen niet begrepen;
- c. de afstand van de gebouwen tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
- d. de hoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
- 1. 9 m voor gebouwen;
- 2. 17 m voor verlichtingsinstallaties;
- 3. 3 m voor erf- en terreinafscheidingen;
- 4. 20 m voor maximaal één schoorsteen;
- 5. 9 m voor overige andere bouwwerken;
dan wel de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)', met dien verstande dat vier schoorstenen tot een hoogte van 35 m (inclusief de hoogte van de installaties waarop deze schoorstenen zijn geplaatst) mogen worden opgericht ter plaatse van het bouwvlak waarvoor een maximale bouwhoogte van 22 m geldt;
- e. in afwijking van het bepaalde in lid 10.2, sub d mag de maximale bouwhoogte van de fakkelpijp niet meer bedragen dan 50 m.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 10.2 onder c, ten behoeve van een kleinere afstand tot de bestemmingsgrens, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. lid 10.2 onder d, sub 5, ten behoeve van een grotere hoogte van overige andere bouwwerken tot een hoogte van maximaal 16 m, indien deze bouwwerken op een verantwoorde wijze in het landschapsbeeld kunnen worden ingepast, hetgeen betekent dat aan de lineaire structuur van de aardgasopslaginrichting geen afbreuk mag worden gedaan;
- c. lid 10.2 onder d, ten behoeve van een grotere hoogte van andere bouwwerken tot maximaal 22 m, indien deze bouwwerken op een verantwoorde wijze in het landschapsbeeld kunnen worden ingepast, hetgeen betekent dat aan de lineaire structuur van de aardgasopslaginrichting geen afbreuk mag worden gedaan.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 11 Bedrijf - Waterwinning
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Waterwinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterwinning;
met de daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Geluidzoneringplichtige inrichtingen zijn niet in de bestemming begrepen.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 12 Bedrijf - Zandwinning
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Zandwinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. zandwinning;
met de daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Geluidzoneringplichtige inrichtingen zijn niet in de bestemming begrepen.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 13 Horeca
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven, met uitzondering van horecabedrijven met een grote publieksaantrekkende functie zoals een discotheek;
alsmede voor:
- b. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met de daarbij behorende:
- c. bedrijfsgebouwen;
- d. bedrijfswoningen;
- e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- f. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. Hierbij wordt in ieder geval eveneens de per pand geïnventariseerde karakteristiek betrokken, zoals aangegeven op de als bijlage opgenomen lijst 'karakteristieke panden'.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.6 Omgevingsvergunning voor slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
- b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
Artikel 14 Maatschappelijk
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – groepsaccommodatie' uitsluitend een groepsaccommodatie voor mensen met een beperking of sociale, culturele en/of educatieve instellingen zijn toegestaan;
- b. dierenbegraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenbegraafplaats';
- c. religieuze voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'religie';
met de daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. bedrijfswoningen;
- f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- g. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. begraafplaats;
met de daarbij behorende:
- b. gebouwen en voorzieningen;
- c. terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 16 Maatschappelijk - Justitiële Inrichting
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Justitiële inrichting' aanwezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een justitiële inrichting;
- b. cultuurgrond;
met de daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. bedrijfswoningen;
- e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- f. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
16.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 17 Natuur
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos, bosbouw en bestaande houtteelt;
- b. opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
- c. ophoging van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – opvullen laagte';
- d. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en aardkundige waarden;
- e. behoud en herstel van de Zwartendijksterschans, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
- f. opslag van maaisel;
- g. agrarisch medegebruik ten behoeve van het natuurbeheer;
- h. recreatief medegebruik;
- i. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
- j. brink, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – brink';
- k. beheergebouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - beheergebouw';
- l. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
alsmede voor:
- m. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met daaraan ondergeschikt:
- n. bestaand agrarisch gebruik;
- o. het tijdelijk plaatsen van fakkels ten behoeve van de ondergrondse gasopslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - fakkellocatie';
met de daarbij behorende:
- p. terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- q. nutsvoorzieningen, inclusief ondergrondse leidingen en kabels ten behoeve van het onderling verbinden van de installaties van de ondergrondse gasopslag;
- r. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- s. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
17.2 Bouwregels
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
- b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het laten vervallen van de aanduiding 'karakteristiek', uitsluitend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de bestemming Natuur in de bestemming Agrarisch of Agrarisch met waarden, uitsluitend in geval van wijziging van de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur.
Artikel 18 Natuur - Landgoed
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nieuwe landgoederen;
- b. wonen;
- c. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
- d. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
- e. recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- f. woningen;
- g. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- h. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
18.2 Bouwregels
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats en de uitstraling van de bebouwing.
18.4 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 18.2.1 onder c voor het vergroten van de inhoud van het hoofdgebouw met ten hoogste 150 m3;
- b. lid18.2.2 onder b voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen met ten hoogste 25 m2.
18.5 Specifieke gebruiksregels
18.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Recreatie - Dagrecreatie
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie;
- b. berging van water;
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden van natuurgebieden.
Onder de bestemming zijn begrepen de aanleg van dijken, waterlopen, kaden, gemalen, inlaten, bergen en afvoeren van water en maatregelen met het oog op de ontwikkeling van natuurwaarden en dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van paden met een verhardingsbreedte van ten hoogste 1,5 m, bankjes, een vogelkijkhut, speeltoestellen, steigers, vlonderpaden, een pontje en een beweegbare brug.
19.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Recreatie - Groepsaccommodatie
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Groepsaccommodatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie;
alsmede voor:
- b. wonen ten dienste van het bedrijf;
met de daarbij behorende:
- c. bedrijfsgebouwen;
- d. bestaande bedrijfswoningen;
- e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- f. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
20.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
20.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
20.4 Afwijken van de bouwregels
20.5 Specifieke gebruiksregels
20.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie 4
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatie, in de vorm van recreatiewoningen;
alsmede voor:
- b. behoud en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het gebied De Zuursche Duinen;
met de daarbij behorende:
- c. recreatiewoningen;
- d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- e. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2 Bouwregels
21.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
21.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.2.2 sub a, ten behoeve van speeltoestellen en vlaggenmasten tot een bouwhoogte van ten hoogste respectievelijk 4 m en 6 m.
- b. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien dit niet leidt tot aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid.
21.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning, met uitzondering van de woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - permanente bewoning'.
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 22 Recreatie - Verblijfsrecreatie 5
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van staanplaatsen voor mobiele kampeermiddelen en standplaatsen voor bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
- b. centrale voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen' en tevens voor horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
- c. sanitaire voorzieningen en wasgelegenheden;
- d. bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- e. speelvoorzieningen;
- f. parkeren, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- g. beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – beplanting';
- h. jachthaven ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven'.
met de daarbij behorende:
- i. gebouwen;
- j. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- k. erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- l. nutsvoorzieningen;
- m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- n. groenvoorzieningen;
- o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bestemming zijn begrepen de aanleg van dijken, waterlopen, kaden, gemalen, inlaten, bergen en afvoer van water en maatregelen met het oog op de ontwikkeling van natuurwaarden.
In het plangebied mogen in totaal 203 staanplaatsen/standplaatsen aanwezig zijn. Van dit aantal dient ten minste 20% beschikbaar te zijn voor mobiele kampeermiddelen.
Ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie – uitgesloten' is verblijfsrecreatie uitgesloten.
22.2 Bouwregels
22.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf voor permanente bewoning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 23 Recreatie - Verblijfsrecreatie 6
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van staanplaatsen voor mobiele kampeermiddelen en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
- b. sanitaire voorzieningen en wasgelegenheden;
met de daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bestemming zijn begrepen de aanleg van dijken, waterlopen, kaden, gemalen, bergen en afvoer van water en maatregelen met het oog op de ontwikkeling van natuurwaarden.
In het plangebied mogen in totaal 203 staanplaatsen/standplaatsen aanwezig zijn. Van dit aantal dient ten minste 20% beschikbaar te zijn voor mobiele kampeermiddelen.
23.2 Bouwregels
23.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf voor permanente bewoning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Het gebruik ten behoeve van de bestemming is alleen toegestaan indien afschermende beplanting wordt aangebracht en in stand wordt gehouden, ter voorkoming van lichtverstoring door de recreatieverblijven naar het aangrenzende broedvogelgebied.
Bij de aanleg dient te worden aangetoond dat de beplanting binnen vijf jaar de voor de afscherming benodigde hoogte heeft bereikt.
Artikel 24 Recreatie - Verblijfsrecreatie 7
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van staanplaatsen voor mobiele kampeermiddelen en standplaatsen voor bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
- b. sanitaire voorzieningen en wasgelegenheden;
- c. speelvoorzieningen;
- d. parkeren, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- e. beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – beplanting'.
met de daarbij behorende:
- f. gebouwen;
- g. erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bestemming zijn begrepen de aanleg van dijken, kaden en maatregelen met het oog op de ontwikkeling van natuurwaarden.
In het plangebied mogen in totaal 203 staanplaatsen/standplaatsen aanwezig zijn. Van dit aantal dient ten minste 20% beschikbaar te zijn voor mobiele kampeermiddelen.
24.2 Bouwregels
24.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf voor permanente bewoning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 25 Sport
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. motorcrossterrein met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'motorcrossterrein';
- b. modelvliegtuigterrein met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'modelvliegtuigbaan';
met de daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming zijn geluidwerende voorzieningen in de vorm van grondlichamen begrepen.
25.2 Bouwregels
Artikel 26 Sport - Golfbaan
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Golfbaan' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. golfbaan;
- b. beheersvoorzieningen ten behoeve van de golfbaan;
- c. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
met de daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
26.2 Bouwregels
26.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de landschappelijke inpassing nadere eisen stellen aan de plaats en/of afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gebouwd wordt buiten het bouwvlak en de bouwhoogte meer dan 3 m bedraagt.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 27 Tuin
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, een gebouwen zijnde;
- c. erfinirchtingen;
- d. paden;
- e. parkeervoorzieingen;
- f. waterhuishouding.
27.2 Bouwregels
27.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de situering van de inrit.
27.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor reclamedoeleinden;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een paardenbak;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 28 Verkeer
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en hierbij behorende bermen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. bruggen en kunstwerken;
met de daarbij behorende:
- d. parkeervoorzieningen, water en watergangen en overige infrastructurele voorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het aantal rijstroken van de in de bestemming begrepen wegen mag ten hoogste twee bedragen.
De inrichting van de wegen, straten, voet- en fietspaden is hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van verkeer.
28.2 Bouwregels
Artikel 29 Wonen
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
- c. hobbymatig agrarisch gebruik en hobbymatig houden van dieren;
- d. museum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'museum';
alsmede voor:
- e. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- f. erfbeplanting, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
met de daarbij behorende:
- g. woningen;
- h. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- i. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. groenvoorzieningen;
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De rijksmonumentale en de provinciale monumentale panden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De gemeentelijke karakteristieke panden zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.
29.2 Bouwregels
29.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. Hierbij wordt in ieder geval eveneens de per pand geïnventariseerde karakteristiek betrokken, zoals aangegeven op de als bijlage opgenomen lijst 'karakteristieke panden'.
29.4 Afwijken van de bouwregels
29.5 Specifieke gebruiksregels
29.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
- b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
Artikel 30 Wonen - Boerderij
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Boerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
- c. hobbymatig agrarisch gebruik en hobbymatig houden van dieren;
alsmede voor:
- d. de instandhouding van de bestaande hoofdvorm van het hoofdgebouw;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' tevens voor het zo veel mogelijk in stand houden van de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarden;
met daarbij behorende:
- f. woningen;
- g. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- h. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
- m. onder het bepaalde in lid 30.1, onder e in ieder geval de per pand geïnventariseerde karakteristiek wordt betrokken.
De rijksmonumentale en de provinciale monumentale panden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De gemeentelijke karakteristieke panden zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.
30.2 Bouwregels
30.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats en de vorm van de bebouwing.
30.4 Afwijken van de bouwregels
30.5 Specifieke gebruiksregels
30.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 31 Leiding - Gas
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor hoge druk gastransportleidingen, aardgascondensaattransportleidingen en andere transportleidingen of kabels ten behoeve van de exploratie en exploitatie van delfstoffen, met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
31.2 Bouwregels
- a. Op of in de lid 31.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen.
- b. Op of in de in lid 31.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd.
- c. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
31.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 31.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits het geen kwetsbaar object betreft en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsverguning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 32 Leiding - Hoogspanning
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse hoogspanningsleiding;
met de daarbij behorende:
- b. belemmeringenstrook;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
32.2 Bouwregels
32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 33 Leiding - Hoogspanningsverbinding
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor:
- a. een bovengrondse hoogspanningsleiding;
met de daarbij behorende:
- b. belemmeringenstrook;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
33.2 Bouwregels
33.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 33.2 voor het bouwen binnen de belemmeringenstrook overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 34 Waarde - Archeologie 1
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van wettelijk beschermde archeologische monumenten.
De archeologische monumenten zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als bijlage bij de regels is gevoegd.
34.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Noordenveld te worden ingediend.
34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Noordenveld te worden ingediend.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning krachtens de Monumentenwet 1988 een beschermd monument af te breken, te verstoren of in enig opzicht te wijzigen.
Artikel 35 Waarde - Archeologie 2
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden.
De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als bijlage bij de regels is gevoegd.
35.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
35.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. aan gronden alsnog de bestemming Waarde - Archeologie 2 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 36 Waarde - Beekdal
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beekdal' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het beekdal.
Hieronder worden het behoud, herstel en ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken begrepen:
- plaatselijk nog meanderend beekbeloop;
- open graslandgebied;
- midden- en bovenloop: deels open graslandgebied, deels op de hogere flanken dwars op de stromingsrichting geplaatste houtwallen met soms dwarswallen;
- vooral langs de midden- en bovenloop nog grote delen van de houtwal die de beekdalrand markeert en begrenst intact;
- zeer weinig bebouwing;
- bebouwing in één bouwlaag met kap met overwegend een lage goothoogte (minder dan 3,5 m) en aan het hoofdgebouw ondergeschikte maatvoering en situering van aanbouwen en bijgebouwen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
36.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
36.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 36.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het beekdal.
36.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 37 Waarde - Geomorfologie
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Geomorfologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor behoud en de bescherming van houtstobben in de bodem die restanten zijn van bossen uit het laat-boreaal.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
37.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het verwijderen van de aanwezige stobben;
- b. het verlagen van het grondwaterpeil;
- c. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de grondwateronttrekking;
- d. het egaliseren, eggen, diepploegen, mengwoelen en ontgronden.
37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 38 Waarde - Landschap
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de essen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
38.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
38.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 38.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de essen.
38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 39 Waarde - Natuur 1
39.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor:
- a. de bescherming van de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied Fochteloërveen, ingevolge de aanmelding bij de Europese Commissie door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor de volgende habitattypen:
- aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is;
- dystrofe natuurlijke meren en poelen;
- Noord-Atlantische vochtige heide met dophei (Erica tetralix);
- droge Europese heide;
- b. de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten overeenkomstig het aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijngebied van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 30 november 1998, nummer DN 1998521;
- c. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden van het hoogveengebied met de daarbij behorende vegetatiekundige, vogelkundige en overige faunistische waarden.
Het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en/of archeologische waarden worden nagestreefd door middel van behoud en herstel van de volgende kenmerken:
- hoogveengebied met deels 'levend hoogveen';
- openheid;
- zeer grote floristische en vegetatiekundige waarden;
- van grote betekenis voor broedvogels en reptielen;
- verschillende veenputten met herstellende hoogveenvegetatie;
- boekweitbrandcultuur, herkenbaar aan rechthoekige veldjes omringd door greppeltjes;
- sporen verveningsactiviteiten zichtbaar;
De onder a en b omschreven bestemmingsomschrijving, voor zover betrekking hebbend op de aanwijzingsbesluiten van de Habitat- en Vogelrichtlijngebieden, is niet van toepassing op bestaande bebouwing (inclusief tuinen en erven) en verhardingen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
39.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
39.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 39.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en archeologische waarden.
39.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de grondwateronttrekking;
- b. het aanleggen van sport-, speel- of wedstrijdterrein;
- c. het verrichten van militaire oefeningen;
- d. opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, voor zover dit niet betreft tijdelijke opslag ten behoeve van onderhoud van het natuurgebied.
39.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 40 Waarde - Natuur 2
40.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur 2' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor:
- a. de bescherming van de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied Norgerholt, ingevolge de aanmelding bij de Europese Commissie door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het volgende habitattype:
- zuurminnende Atlantische beukenbossen met ondergroei van hulst (Ilex) - of soms taxus (Quercion robori-petraea of Ilici fagion);
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied met de daarbij behorende vegetatiekundige, vogelkundige en overige faunistische waarden.
Het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en/of archeologische waarden worden nagestreefd door middel van behoud en herstel van de volgende kenmerken:
- licht golvend terrein, vooral bestaande uit lemige dekzand en dekzand op leem;
- grondwatergevoede vennen;
- botanisch rijk bos;
- gevarieerde broedvogelbevolking (vogels van besloten gebied);
- variatie in zoogdieren waarvoor het Norgerholt van groot belang is;
- amfibieën en insecten bij vennen;
- weinig tot geen bebouwing;
- klinkerweg;
De onder lid 40.1, sub a omschreven bestemmingsomschrijving, voor zover betrekking hebbend op de aanwijzingsbesluiten van de Habitatgebieden, is niet van toepassing op bestaande bebouwing (inclusief tuinen en erven) en verhardingen;
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
40.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
40.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 40.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en archeologische waarden.
40.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het verhogen, dan wel verlagen van het grondwaterpeil;
- b. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de grondwateronttrekking;
- c. het aanleggen van sport-, speel- of wedstrijdterrein;
- d. het verrichten van militaire oefeningen;
- e. opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, voor zover dit niet betreft tijdelijke opslag ten behoeve van onderhoud van het natuurgebied.
40.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 41 Waarde - Natuur 3
41.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor:
- a. de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten in het Natura 2000 gebied Leekstermeer, overeenkomstig het aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijngebied van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 30 november 1998, nummer DN 1998521;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden van het veenweidegebied met de daarbij behorende vegetatiekundige, vogelkundige en overige faunistische waarden.
Het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en/of archeologische waarden wordt nagestreefd door middel van het behoud en herstel van de volgende kenmerken:
- vrij steile overgang van potkleigebied naar veenweidegebied; verder vlak gebied, geen of geen noemenswaardig reliëf;
- overgang van bodemsoorten: zand, veen op zand, klei op veen en klei; deze overgangen vormen gradiënten (variatie in voedselrijkdom) die voor de natuurontwikkeling van belang zijn;
- hoge grondwaterstanden, hoge slootpeilen en kwelzones; gebied wordt bemalen waardoor de slootpeilen vrij gemakkelijk zijn te handhaven;
- kwel afkomstig van de rand van het potkleigebied (freatisch grondwater) en van de hoger gelegen gronden in de oude en jonge veldontginningen (diepe grondwater) ten zuidwesten van Roden;
- halfnatuurlijke graslanden (vroeger blauwgraslanden op grote schaal), slootvegetaties, elzenbroekbosjes en moerasvegetaties ten noorden van de Onlandse dijk en noordoostelijk deel Polder Matsloot;
- sloten en slootkanten hebben vaak een vrij hoge natuurwaarde;
- pleisterplaats van internationaal belang zijnde vogels (onder meer wintergasten als ganzensoorten en goudplevieren), zeer hoge dichtheden weidevogels, veel soorten watervogels, recent nog leefgebied van otter;
- open graslandgebied vrijwel zonder bebouwing en vrijwel geen opgaande beplanting; de beplanting vrijwel hoofdzakelijk als opgaande bermbeplanting langs wegen en hier en daar een klein broekboscomplex;
- opstrekkende verkaveling met dicht slotenpatroon waaraan de ontginningsgeschiedenis nog goed is af te lezen;
- rust, als gevolg van weinig verkeer en weinig economische activiteiten;
- archeologisch van belang zijnde veenterpen en verschillende heemplaatsen uit de late middeleeuwen in het oostelijk deel langs het beekdal van het Peizerdiep en langs de Matsloot;
De in lid 41.1, onder a omschreven bestemmingsomschrijving, voor zover betrekking hebbend op de aanwijzingsbesluiten van de Vogelrichtlijngebieden, is niet van toepassing op bestaande bebouwing (inclusief tuinen en erven) en verhardingen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
41.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de bestemming Waterstaat – Waterbergingsgebied, zoals genoemd in artikel 43 Waterstaat - Waterbergingsgebied.
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
41.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 41.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en archeologische waarden.
41.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het verlagen van het grondwaterpeil;
- b. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de grondwateronttrekking;
- c. het aanleggen van sport-, speel- of wedstrijdterrein;
- d. het verrichten van militaire oefeningen;
- e. opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, voor zover dit niet betreft tijdelijke opslag ten behoeve van onderhoud van het natuurgebied.
41.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 42 Waarde - Natuur 4
42.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur 4' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden van het Natuurmonument Elzenbroek, met dien verstande dat onder het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden het behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
- betekenisvol bosgebied en besloten gebied voor broedvogels en vegetatie;
- een verscheidenheid in terreingesteldheid, namelijk betrekkelijk hoge, droge gedeelten en laaggelegen, vochtige gedeelten, waartussen geleidelijke overgangen bestaan; hierdoor komt er een relatief groot aantal plantensoorten voor;
- ontbreken van bebouwing.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
42.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
42.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 42.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en archeologische waarden.
42.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het verhogen, dan wel verlagen van het grondwaterpeil;
- b. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de grondwateronttrekking;
- c. het aanleggen van sport-, speel- of wedstrijdterrein;
- d. het verrichten van militaire oefeningen;
- e. opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, voor zover dit niet betreft tijdelijke opslag ten behoeve van onderhoud van het natuurgebied.
42.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 43 Waterstaat - Waterbergingsgebied
43.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:
- a. de berging van water;
- b. opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
- c. ophoging van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – opvullen laagte';
- d. het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden;
- e. de bescherming van archeologische waarden;
- f. de bescherming van ecologische waarden.
Onder het doel 'behoud en ontwikkeling van natuurwaarden' zijn tevens dagrecreatieve voorzieningen begrepen.
Onder de bestemming zijn de aanleg van dijken, waterlopen, kaden, gemalen, inlaten en overige kunstwerken ten behoeve van het inlaten, bergen en afvoeren van boezemwater en maatregelen met het oog op de ontwikkeling van natuurwaarden en daaraan gekoppelde dagrecreatieve voorzieningen begrepen. Deze inrichting vindt plaats conform het door het Waterschap Noorderzijlvest voor het gebied op 4 juli 2007 vastgestelde en op 4 september 2007 door Gedeputeerde Staten van Drenthe goedgekeurde en in werking getreden 'Inrichtingsplan waterberging-natuur Roden-Norg' en/of het op 4 maart 2008 door Gedeputeerde Staten van Drenthe vastgestelde 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize' en/of het op 7 maart 2012 vastgestelde en in werking getreden 'Herziening Facetbestemmingsplan Waterberging en Natuurontwikkeling Roden - Norg'.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
43.2 Bouwregels
43.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
43.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat veranderingen in het voor het gebied opgestelde inrichtingsplan met het oog op:
- 1. het inlaten, bergen en afvoeren van boezemwater;
- 2. maatregelen met betrekking tot het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden en bijbehorende dagrecreatieve voorzieningen;
op grond van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied kunnen worden uitgevoerd.
- b. De onder a bedoelde wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden gebruikt indien:
- 1. kan worden aangetoond dat de wijziging in overeenstemming is met het bepaalde in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998;
- 2. overleg met de provinciaal archeoloog en/of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft plaatsgevonden;
- 3. de overige milieutechnische aspecten welke relevant zijn voor de wijziging zijn afgewogen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 44 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 45 Algemene Gebruiksregels
45.1 Bestaande kleinschalige kampeerterreinen
Bestaande kleinschalige kampeerterreinen, gelegen buiten de bebouwde kom die op het moment van de vaststelling van de nota Kampeerbeleid in mei 2007 meer dan 15 staanplaatsen hadden (tot een maximum aantal van 25) en die aan de overige gestelde voorwaarden kunnen voldoen, mogen het bestaande gebruik voortzetten.
De bovengenoemde kampeerterreinen zijn vermeld op de als bijlage opgenomen lijst bestaande kleinschalige kampeerterreinen.
Artikel 46 Algemene Aanduidingsregels
46.1 Geluidzone
46.2 Geluidzone - industrie
46.3 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
46.4 Open agrarisch gebied
46.5 Veiligheidszone - bevi
46.6 Veiligheidszone - munitie 1
Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie 1' zijn geen nieuwe woon- of andere bebouwing, openbare wegen, parkeerterreinen, spoorwegen of druk bevaren waterwegen toegestaan.
Uitbreiding of splitsing van bestaande woonbebouwing is niet toegestaan.
Uitbreiding van een woning om het woongenot te vergroten is toegestaan.
Bedrijfsuitbreidingen zijn toegestaan binnen het bestaande bestemmingsvlak.
Recreatie is binnen deze zone niet toegestaan, noch in de vorm van verblijfsrecreatie, noch in de vorm van sportief of recreatief medegebruik.
Agrarisch gebruik van gronden en bestaande bouwwerken is toegestaan.
Voor zover activiteiten of functies kunnen worden toegestaan, wordt vooraf advies ingewonnen bij de Inspectie VROM.
46.7 Veiligheidszone - munitie 2
Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie 2' is geen nieuwe bebouwing toegestaan, waarin zich regelmatig personen bevinden, zoals woningen, winkels, kantoren, fabrieken, cafés en dergelijke.
Uitbreiding of splitsing van bestaande woonbebouwing is niet toegestaan.
Uitbreiding van een woning om het woongenot te vergroten, is toegestaan.
Bedrijfsuitbreidingen zijn toegestaan binnen het bestaande bestemmingsvlak.
Wegen met beperkt verkeer zijn toelaatbaar.
Verblijfsrecreatie, in enigerlei vorm, is niet toelaatbaar.
Recreatief medegebruik is toelaatbaar, doch niet in geconcentreerde vorm zoals sportvelden en zwembaden.
Voor zover activiteiten of functies kunnen worden toegestaan, wordt vooraf advies ingewonnen van de VROM-Inspectie.
46.8 Veiligheidszone - munitie 3
Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie 3' is geen nieuwe bebouwing of uitbreiding van bebouwing toegestaan voorzien van glasvlies- of glasgordijngevels en zijn geen gebouwen toegestaan met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt.
Voor zover activiteiten of functies kunnen worden toegestaan, wordt vooraf advies ingewonnen bij de VROM-Inspectie.
46.9 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 47 Algemene Afwijkingsregels
47.1 Wegen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven.
47.2 Bestemmings- of bouwgrenzen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
47.3 Zendmasten
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor de bouw van zendmasten, met dien verstande dat:
- een landschappelijk verantwoorde inpassing is gewaarborgd;
- gestreefd wordt naar plaatsing in de directe omgeving van hoge gebouwen en bouwwerken op bedrijventerreinen en/of langs infrastructuurlijnen;
- de afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing is op open gebieden, natuurgebieden, bosgebieden en cultuurhistorisch waardevolle gebieden;
- deze afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing is in de directe nabijheid van van rijkswege beschermde monumentale bebouwing en dorpsgezichten;
- de bouwhoogte niet meer dan 40 m bedraagt.
47.4 Gebouwen van openbaar nut
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, tot een maximum inhoud van 75 m³ en een maximum bouwhoogte van 3 m, mits deze op zorgvuldige wijze landschappelijk worden ingepast.
47.5 Beheergebouwen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van beheergebouwen ten behoeve van het beheer van bos, natuur en landschap, met dien verstande dat:
- per 2.500.000 m2 (250 ha) te beheren object slechts één gebouw is toegestaan;
- er dient te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;
- de inhoud ten hoogste 150 m³ mag bedragen;
- de goot- en bouwhoogte respectievelijk 3 m en 5 m mogen bedragen;
- onder het begrip beheergebouw bedrijfswoningen niet zijn begrepen.
47.6 Uitbreiding tuin/erf
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan ten behoeve van het inrichten van tuinen en erven buiten de voor een woonfunctie bestemde gronden, met dien verstande dat:
- 1. het inrichten van tuinen en erven direct aansluitend aan het bestaande erf dient plaats te vinden;
- 2. geen bebouwing is toegestaan;
- 3. geen afbreuk wordt gedaan aan de essentiële ruimtelijke randvoorwaarden zoals genoemd in lid 1 van het betreffende artikel;
- 4. deze afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing is, indien deze betrekking heeft op percelen tussen twee (woon)erven met als gevolg dat erven gaan aansluiten.
47.7 Schuilstallen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan ten behoeve van de bouw van schuilstallen, met dien verstande dat:
- 1. het oprichten van schuilstallen uitsluitend is toegestaan voor zover de gronden zijn bestemd als Agrarisch en Agrarisch met waarde;
- 2. de oppervlakte van een schuilstal maximaal 30 m² bedraagt;
- 3. de bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
- 4. de bijbehorende oppervlakte cultuurgrond minimaal 20.000 m2 bedraagt;
- 5. deze omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien de bedoelde cultuurgrond op meer dan 500 m van het hoofdverblijf van de aanvrager - tevens eigenaar van deze cultuurgrond - is gelegen.
47.8 Kampeerterrein voor kleinschalige verblijfsrecreatie
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van het oprichten en exploiteren van een kampeerterrein voor kleinschalige verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
- a. een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend is toegestaan op tot Agrarisch – Agrarisch Bedrijf, Bedrijf (Niet) buitengebied gebonden, Wonen – Boerderij en/of Wonen bestemde gronden;
- b. het aantal staanplaatsen maximaal 15 bedraagt;
- c. op de betreffende gronden geen bouwwerken voor recreatief nachtverblijf mogen worden geplaatst;
- d. er geen overnachtingen mogen plaatsvinden in gebouwen;
- e. het kampeerterrein uitsluitend in gebruik mag zijn in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober. Buiten deze periode dient het terrein geheel ontruimd te zijn;
- f. het kampeerterrein uitsluitend mag worden gevestigd op een perceel van minimaal 5.000 m2 dat direct aansluit op de aanwezige woonbebouwing;
- g. de afstand tussen het kleinschalige kampeerterrein en het dichtstbijzijnde reguliere of kleinschalige kampeerterrein, gemeten vanaf de perceelgrenzen, ten minste 1.000 m dient te bedragen;
- h. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van naastgelegen (bedrijfs)woningen ten minste 50 m dient te bedragen;
- i. voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein dienen te worden gevestigd in bestaande bebouwing;
- j. het kampeerterrein landschappelijk dient te worden ingepast door middel van het aanbrengen van afschermende beplantingsranden, bestaande uit inheemse soorten;
- k. parkeren van gasten en bezoekers op het terrein dient plaats te vinden.
Artikel 48 Algemene Wijzigingsregels
48.1 Ruimte-voor-ruimte
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de bouw van ten hoogste één woning uitsluitend als compensatie voor de sloop van alle voor 2 juni 2010 bestaande landschappelijk ontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, mits:
- a. het een te beëindigen agrarisch bedrijf betreft en de noodzaak van bedrijfsbeëindiging door middel van een bedrijfsplan wordt aangetoond;
- b. de oppervlakte van de gezamenlijk af te breken gebouwen minimaal 750 m² bedraagt (met een afwijkingsmarge van maximaal 5%) en tevens alle andere bestaande landschappelijk ontsierende bebouwing, zoals toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten worden verwijderd;
- c. de woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, wordt gebouwd ter plaatse van de te slopen gebouwen en/of bebouwing;
- d. de bouwregels als bedoeld in artikel 29 Wonen in acht worden genomen;
- e. de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het betreffende perceel door de te realiseren woning wordt verbeterd;
- f. cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing niet voor sloop in aanmerking komt.
Het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen is mogelijk om te komen tot de sloopnorm van 750 m2. Saldering geeft slechts recht op de bouw van één compensatiewoning.
In afwijking van het vorenstaande wordt de woning niet gerealiseerd ter plaatse van de af te breken bebouwing, maar gesitueerd nabij bestaande kernen, bebouwingslinten/clusters, indien de te realiseren woning ter plaatse een onevenredige afbreuk doet aan essentiële ruimtelijke of ecologische randvoorwaarden.
48.2 Seksinrichting
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van:
- a. het vestigen van een seksinrichting in geval van verplaatsing van de bestaande als zodanig aangegeven seksinrichting;
- b. het vestigen van een nieuw te realiseren seksinrichting, mits het gezamenlijke aantal seksinrichtingen niet meer dan twee bedraagt.
Vestiging is uitsluitend toegestaan in bestaande niet-agrarische bedrijven en bestaande agrarische bedrijven, mits:
- a. de wijziging met betrekking tot agrarische bedrijven slechts toepasbaar is indien de agrarische functie wordt beëindigd;
- b. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- c. de activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen;
- d. geen uitbreiding van de bestaande gebouwen plaatsvindt;
- e. voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
- f. afschermende beplanting wordt aangebracht;
- g. de landschappelijke, milieuhygiënische, verkeerskundige, agrarische en natuurlijke aspecten in de afweging worden betrokken;
- h. de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid er niet toe mag leiden dat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- i. de vestiging van een seksinrichting niet plaatsvindt in de Ecologische Hoofdstructuur en/of de ecologische verbindingszone.
48.3 Vervallen aanduiding 'karakteristiek'
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het laten vervallen van de aanduiding 'karakteristiek', uitsluitend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven.
48.4 Toekennen aanduiding 'karakteristiek'
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan een pand, uitsluitend indien werkzaamheden zijn uitgevoerd waardoor de karakteristieke hoofdvorm van het betreffende pand is hersteld.
48.5 Natuurkampeerterrein
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van een natuurkampeerterrein, met dien verstande dat:
- a. de betreffende gronden zijn gelegen in een aaneengesloten gebied van ten minste 250.000 m2 (25 hectare), waarvan in elk geval de helft bestaat uit bos, natuurgebied en/of waardevol cultuurlandschap;
- b. het terrein zodanig is gelegen dat er geen onacceptabele geluid-, stank- of lichtoverlast is;
- c. het terrein uitsluitend wordt gebruikt door toeristische (mobiele) kampeermiddelen;
- d. per 10.000 m2 niet meer dan 30 staanplaatsen worden gerealiseerd;
- e. een terrein niet groter is dan 10.000 m2;
- f. parkeren van voertuigen bij het kampeermiddel niet is toegestaan;
- g. er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in de onmiddellijke nabijheid van het kampeerterrein;
- h. de maximale verblijfsduur uit 28 overnachtingen bestaat;
- i. voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein worden gerealiseerd in bestaande bebouwing;
- j. indien geen bestaande bebouwing aanwezig is, maximaal 25 m2 mag worden opgericht, met een goot- en bouwhoogte van niet meer dan 3 m respectievelijk 5,5 m;
- k. de bebouwing uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van het kampeerterrein.
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging leidt tot een onevenredige aantasting van de in lid 1 van het betreffende artikel omschreven waarden.
Artikel 49 Overige Regels
49.1 Afstemming waterschap
Bij bouwen, dan wel het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden welke gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding, wordt de waterbeherende instantie om advies gevraagd.
49.2 Afstemming welstandsnota
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
- b. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden tot het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
- de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de in dit plan toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
49.3 Afstemming Landschapsbeleidsplan
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel toepassing te geven aan wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt getoetst of de ontwikkeling past in het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld.
49.4 Afstemming artikel 19 Natuurbeschermingswet 1998
Voor activiteiten in dit bestemmingsplan waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist of waarbij toepassing wordt gegeven aan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, dient-in de daarvoor in aanmerking komende situaties - te worden aangetoond dat zij - gelet op de instandhoudingsdoelstelling - de kwaliteit van de natuurlijke habitatten en de habitatten van de soorten in een Natura 2000-gebied niet verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
49.5 Afstemming op de Flora- en faunawet
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, dient - in de daarvoor in aanmerking komende situaties - een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet te worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 50 Overgangsrecht
50.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van lid 50.1 onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 50.1 onder a met maximaal 10%.
- c. Lid 50.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
50.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het lid 50.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 50.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 50.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 51 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld.
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Van Adressen Minicampings
Bijlage 2 Staat Van Bedrijven
Bijlage 3 Lijst Van Karakteristieke Panden
Bijlage 4 Beleidsadvieskaart Archeologie
Bijlage 5 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart Noordenveld
Hoofdstuk 1 Inleiding
AANLEIDING
De gemeente Noordenveld heeft om verschillende redenen gekozen voor een integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied.
In de huidige situatie vigeren in de gemeente drie bestemmingsplannen buitengebied, te weten Roden, Peize en Norg. Het gebied rond Veenhuizen maakt geen onderdeel uit van het voorliggende bestemmingsplan. Hiervoor zal te zijner tijd een (bij de bijzondere karakteristieken van het gebied) passend bestemmingsplan worden opgesteld. Hoewel de plannen Roden, Peize en Norg dezelfde juridische systematiek kennen, bestaan er wel veel verschillen wat betreft de bestemmingsregeling. Dit komt de duidelijkheid en rechtszekerheid niet ten goede. Door een aantal (partiële) bestemmingsplanherzieningen, alsmede een aantal niet goedgekeurde onderdelen is een planologische lappendeken ontstaan. Daarnaast is het landelijke gebied de laatste jaren onderhevig aan allerlei ontwikkelingen. Meer en meer doen nieuwe functies hun intrede in het landelijke gebied. Er bestaat daarom behoefte aan een bestemmingsplan buitengebied dat inspeelt op en sturing kan geven aan deze nieuwe ontwikkelingen.
ACHTERGROND
Het bestemmingsplan buitengebied vormt het kader voor de ruimtelijke ordening voor het landelijke gebied van de gemeente. Het heeft tot doel om het gebruik en de inrichting van gronden en het oprichten van gebouwen en bouwwerken te reguleren met het oog op het bevorderen van een zo goed mogelijk gebruik van het landelijk gebied. Het bestemmingsplan vormt een stuk gemeentelijke wetgeving: het bindt zowel de burger als de overheid.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan te bestaan uit regels en een verbeelding. Tevens gaat het plan vergezeld van een toelichting, waarin is beschreven welk ruimtelijk beleid er in het plangebied wordt nagestreefd.
LEESWIJZER
Zoals eerder gesteld in dit hoofdstuk, zijn de beleidskeuzen in dit bestemmingsplan ingegeven door de bestaande situatie in het plangebied en verschillende al bestaande plannen en perspectieven die worden gezien. Daarom bestaat de toelichting uit twee delen, te weten:
- deel 1: huidige situatie en beleidsontwikkeling;
- deel 2: vormgeving van het plan.
In het eerste deel zijn de uitkomsten van het onderzoek naar de bestaande situatie en de vigerende (beleids)plannen weergegeven. Daarbij is aandacht geschonken aan de volgende aspecten:
- de feitelijke situatie in het plangebied;
- het beleid van hogere overheden, waarbinnen het ruimtelijke beleid van de gemeentelijke overheid dient te passen. Wat betreft het provinciale beleid is daarbij uitgegaan van de op 2 juni 2010 vastgestelde Omgevingsvisie Drenthe;
- de wettelijke milieukaders die mede bepalend zijn voor nieuw ruimtelijk beleid van de gemeente.
Bij de beschrijving van de feitelijke situatie is vooral ingegaan op ruimtelijk relevante aspecten van de verschillende gebiedsfuncties. Daarop wordt namelijk het ruimtelijk beleid gericht. Het gaat hierbij om de volgende functies:
- bodem en water (hoofdstuk 2);
- cultuurhistorie, archeologie en landschap (hoofdstuk 3);
- natuur en ecologie (hoofdstuk 4);
- landbouw (hoofdstuk 5);
- recreatie (hoofdstuk 6);
- bebouwing en wonen (hoofdstuk 7);
- overige functies (hoofdstuk 8);
- ruimtelijke ordening en milieu (hoofdstuk 9).
Met name in deze hoofdstukken komen bepaalde 'vaktermen' voor. Deze worden verklaard in de verklarende woordenlijst in bijlage 1.
Op basis van de beschrijving van de huidige situatie en het beleid van de verschillende overheden is het ruimtelijke beleid voor het plangebied opgesteld. In de hoofdstukken 10 en 11 wordt de concrete bestemmingsregeling toegelicht en gemotiveerd.
DEEL 1 HUIDIGE SITUATIE EN BELEIDSONTWIKKELING
Hoofdstuk 2 Bodem En Water
2.1 Bodem
Geologische ontstaansgeschiedenis
De gemeente Noordenveld ligt op het noordelijke deel van het Drents Plateau. Dit keileemplateau omvat ook grote delen van Groningen en Friesland. Het plateau was aanvankelijk bedekt met grovere zanden. Tijdens de tweede ijstijd werd in de geulen en laagten van deze zandgronden door smeltwater van de noordelijk gelegen ijsvlakten zware vette klei afgezet. Deze 'potklei' treft men nu nog aan in de omgeving van Roden tot vlak onder het oppervlak (binnen 1,25 m diepte). Later is er (in de voorlaatste ijstijd) door het ijs een zogenaamde grondmorene van wisselende dikte afgezet. Deze laag is bekender onder de naam 'keileem' omdat het fijngewreven materiaal is waarin naast leem ook zand, grind, keien en rotsblokken voorkomen. Bij het afsmelten van het landijs zocht het water zich in verschillende richtingen een uitweg en zo ontstond een systeem van sterk vertakte beekjes die zich in het keileem insneden. Deze beekdalen werden later (in de laatste ijstijd) verbreed toen het water (door de bevroren status) alleen oppervlakkig kon afstromen en daardoor de beekdalen uitschuurde. Daarna zijn ze weer deels opgevuld door dekzanden en veen. In deze periode werden door de wind grote hoeveelheden zand verplaatst, waardoor het Drents Plateau met een laag van 1 m à 2 m dekzand werd bedekt.
In het huidige tijdvak (het Holoceen) werd het warmer en werden de omstandigheden gunstig voor veenvorming. Deze vond zowel plaats op het plateau als in de (uitgeschuurde) beekdalen en de delen van de gemeente Noordenveld die niet tot het Drents Plateau behoren (het gebied ten noorden van Leutingewolde en Roderwolde). Door de aanwezigheid van het eerder genoemde keileem (wat slecht waterdoorlatend is) ontstonden er in de lagere delen hoogveen (Fochteloërveen). In het noorden van de gemeente ontstond daarentegen laagveen, waarover later door de zee een kleidek is afgezet (het zeewater kon in de middeleeuwen namelijk de kop van Noord-Drenthe bereiken). In het algemeen kan worden gesteld dat zowel de dikte van de veen- als de kleilaag naar het zuiden toe afneemt.
Geomorfologie
De aarde en de samenstelling van het materiaal dat aan de oppervlakte is afgezet, is sterk van invloed op de huidige vorm en het reliëf van het landschap. De vorm en het reliëf van het landschap wordt geomorfologie genoemd. Hieronder worden de belangrijkste voorkomende geomorfologische eenheden getypeerd. De voornaamste geomorfologische eenheden in de gemeente worden gevormd door de beekdalen, de esgronden, de stuifzanden en de keileemplateaus.
BEEKDALEN
De beekdalen in de gemeente zijn weinig ingesneden in het landschap en deels opgevuld met veen. In de gemeente Noordenveld is sprake van een compleet beeksysteem bestaande uit boven-, midden- en benedenlopen.
ESSEN
In het plangebied is een aantal gave essen te vinden. Het gaat hier om de essen nabij Norg, Westervelde, Peest, Een en Steenbergen. Essen hebben naast geomorfologische waarde ook landschappelijke en cultuurhistorische waarde.
DOBBEN EN PINGO'S
Kleinere geomorfologische elementen worden gevormd door dobben en pingo's. Sommige dobben zijn gevuld met water, andere zijn als laagten in het landschap waarneembaar. Pingo's zijn in het landschap te herkennen als een met water gevulde laagte die is omgeven door een ringvormige wal (bijvoorbeeld het Esmeer bij Huis ter Heide).
Beekdal van de Slokkert
Bodem
Zoals gezegd ligt (het noordelijke deel van) de gemeente aan de rand van het Drents Plateau op de overgang naar het Groninger klei op veenlandschap. In deze omgeving komt over een vrij groot oppervlak direct onder het maaiveld potklei voor. Op andere plekken is de potklei afgedekt door een laag keileem. De overgang van het potkleigebied naar het aan de noordzijde gelegen laagveengebied is vrij steil. Deze laagveengebieden zijn overwegend kleiarm of kleiig en zandig. Dekzandruggen worden aangetroffen bij Peizerwold en De Pol. Rond Norg worden met name kalkhoudende en kalkrijke zandgronden aangetroffen. Als gevolg van neerslagoverschotten ontstonden hier podzolbodems. Op plekken waar -als gevolg van de escultuur- heideplaggen zijn gestoken, zijn stuifzanden ontstaan. Op de essen zelf is -vanwege het opbrengen van de potstalmest- een bodem ontstaan met een op sommige plaatsen 60 cm dik humeus esdek. In de beekdalen worden natte podzolbodems of veenbodems aangetroffen. In het zuiden van de gemeente liggen voedselarme veenbodems, welke deels zijn afgeveend.
Matslootgebied
Per jaar 'produceert' de Centrale Suiker Maatschappij (CSM) in Hoogkerk 150.000 ton bietengrond. De bietengrond komt in het productieproces vrij op het moment dat de suikerbieten worden gewassen. De grond blijft in het water achter en wordt vervoerd naar bezinkvelden. Na de rijping in de bezinkvelden (circa 4 jaar) moet de grond een andere bestemming krijgen, om de bezinkvelden vrij te maken. De CSM heeft een vergunning voor het ophogen van gronden met bietengrond In de polder Matsloot (ten noorden van Matsloot). Het landbouwkundig gebruik van het gebied verbetert door een betere drooglegging en een verbetering van de bodemstructuur in de teeltlaag.
2.2 Waterhuishouding
De waterhuishouding in een gebied wordt sterk bepaald door de hoogteligging, de bodem en het reliëf. Het gebied van de gemeente Noordenveld helt geleidelijk in noordelijke richting van N.A.P. + 13 m tot N.A.P. - 1 m. Het gebied gaat van zuid naar noord over van hoog zand via de beekdalen naar de veenontginningen. De hogere gronden vormen de infiltratiegebieden; in de beekdalen en langs de rand van het Drents Plateau is sprake van een kwelsituatie. De variatie in hoogte is ook te vinden in bijvoorbeeld het zandplateau van Norg, tussen de beekdalen van het Groote Diep en het Oostervoortsche Diep. Waterschap Noorderzijlvest beheert een groot aantal waterlopen in de gemeente. Het slotenstelsel (in de beekdalen en het laagveengebied) en wijkenstelsel (in de hoogveenontginningen) zijn voornamelijk in beheer bij de aanliggende eigenaren. De afwatering van het gebied vindt plaats in noordelijke richting via vrije lozing op het Peizerdiep en op het Leeksterhoofddiep en het Leekstermeer. Het water van Veenhuizen bereikt het Peizerdiep via de Kolonievaart, de Zesde Wijk en het Groote Diep. In de gemeente wordt een aantal kleinere gebieden bemalen; het betreft hier het laagveengebied in het noorden van de gemeente (Roderwolde, Peizer- en Eeldermaden) en een gebied bij Kloosterveen en Huis ter Heide in het zuiden van de gemeente.
De veengronden en de beekdalgronden kennen betrekkelijk hoge grondwaterstanden. Bij de zandgronden met een keileem- of potkleilaag in de ondergrond en moerige (veenkoloniale) gronden is het met name 's winters nat. Door verbeterde ontwatering treedt 's zomers daarentegen plaatselijk droogteschade op.
Het Fochteloërveen is een verdroogd hoogveengebied. In 1998 is een project gestart met als doel hoogveenregeneratie van dit gebied.
Brug over het Peizerdiep
2.3 Beleid
RIJK
Waterparagraaf
Op grond van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen welke een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient te worden uiteengezet of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen'.
Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (onder andere Nationaal Waterplan, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water.
Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt hierna kort besproken
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Voor het aspect water is aangegeven in het SVIR dat 'ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling' van nationaal belang is. Het Rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het Rijk evenals het kustfundament. Ook stelt het Rijk de normen voor de primaire waterkeringen, ook die in beheer bij waterschappen. Primaire waterkeringen bieden, in combinatie met de hoge gronden, bescherming tegen overstroming vanuit de buitenwateren (de wateren waarvan de waterstand direct wordt beïnvloed bij stormvloed). Het plangebied heeft de aanduidingen: verzilting inlaatpunten en hoge gronden.
Nationaal Waterplan
De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld.
Waterbeleid 21e eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:
- vasthouden, bergen en afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
PROVINCIE
Omgevingsvisie
Het provinciaal waterbeleid, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, is op veel onderdelen een voortzetting van het beleid uit POPII. Het regionaal waterplan zet sterker in op het op orde krijgen en houden van een watersysteem dat in staat is de gevolgen van klimaatveranderingen op te vangen. De beekdalen spelen hierbij een belangrijke rol. De provincie Drenthe geeft zoveel mogelijk een natuurfunctie aan de bovenlopen van de beekdalen. Ook worden de beken zo natuurlijk mogelijke ingericht, zodat daar zoveel mogelijk water kan worden vastgehouden.
Van provinciaal belang zijn:
- een robuust watersysteem, dat zodanig is ingericht dat de risico's op wateroverlast en watertekort tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau beperkt blijven, met bijzondere aandacht voor de beekdalen;
- een goede kwaliteit van het oppervlaktewater, gebaseerd op de normen van de Kaderrichtlijn water (KRW).
- voor de Drentsche Aa moet de kwaliteit zo goed zijn dat het water geschikt is voor de bereiding van drinkwater;
- een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater van een goede kwaliteit, beschikbaar voor mens en natuur;
- een zodanige kwaliteit van het grondwater dat het zonder ingrijpende en kostbare zuivering geschikt is voor de bereiding van drinkwater;
- de waterbergingsgebieden.
De beekdalen vormen, met de kanalen en de grondwaterlichamen, de kern van het Drents watersysteem. De beekdalen verzorgen de waterafvoer van het Drentse Plateau en bepalen tegelijkertijd de voorraad grondwater onder dit plateau. De beekdalen zijn aangegeven op de visiekaart (kaart 1.2, Visie 2020). Deze aanduiding betekent een verbijzondering van de onderliggende functie landbouw en natuur. In de perioden van intensieve neerslag kan over de gehele lengte van een beekdal wateroverlast worden verwacht. In de beekdalen mogen daarom geen werken worden uitgevoerd die de afvoer van water versnellen. Dit staat omschreven in het 'nee, tenzij-beleid'. Dit beleid geldt voor alle beekdalen en gebieden die zijn aangeduid als 'beekdal' op kaart 2.1.
Het dagelijkse en operationele waterbeheer wordt afgestemd op de aanwezige functies. De provincie is, met uitzondering van het bebouwde gebied, ingedeeld in gebieden met een hoofdfunctie (voor natuur en landbouw) en multifunctionele gebieden. Binnen de gebieden met de hoofdfunctie landbouw staat de uitoefening van grondgebonden landbouw op bedrijfseconomische grondslag voorop. In multifunctionele gebieden zijn meerdere functies van belang, zoals landbouw, natuur, landschap en cultuurhistorie. De onderlinge verhouding verschilt per gebied. Het waterbeleid richt zich op het versterken van de samenhang tussen de functies landbouw en natuur. Binnen de gebieden met als hoofdfunctie natuur gaat het om het behouden, herstellen of ontwikkelen van natuurwaarden.
Het gebied ten noorden van Roden (rondom het Leekstermeer) en ten noordoosten van Peize is aangewezen als een waterbergingsgebied. De waterberging moet ervoor zorgen dat de kans op overstroming vanuit het hoofdsysteem (kanalen en beneden lopen van de beken) beperkt blijft tot gemiddeld een keer per honderd jaar.
Bij Nietap ligt een waterwinningsgebied. De waterwinning is opgebouwd uit verschillende zones: grondwaterbeschermingsgebied, verbodzone diepe boringen (15 m) en een gebiedsgericht grondwaterbeheer. Tevens heeft het gebied de aanduiding 'grondwateronttrekking voor de bereiding van drinkwater'.
WATERSCHAP NOORDERZIJLVEST
Het Waterschap Noorderzijlvest is belast met de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishoudkundige systemen en de zuivering van afvalwater in het noordelijke en westelijke deel van de provincie Groningen, in het noordwestelijke deel van de provincie Drenthe en in een klein deel van de provincie Fryslân. In het Waterbeheerplan Noorderzijlvest (2010 2015) staat beschreven op welke wijze het waterschap zijn zorgtaken in de planperiode gaat behartigen.
In het beheergebied komen verschillende functies voor. De doelstelling en toekenning van (water)functies is vastgesteld op basis van POPII van de provincie Drenthe. Ten tijde van het opstellen van het waterbeheerplan was er nog geen voorontwerp van de Omgevingsvisie beschikbaar. Het waterschap heeft functies toegekend aan de watersystemen in het beheergebied (zie kaart 2.2), waarbij de zonering uit het POP II het uitgangspunt vormden.
Functie Beheerplan | Doelstelling Beheerplan | Functie POPII |
Landbouw | Vochttoestand van de bodem optimaal is voor het gewenste agrarische gebruik | Zone I Zone II Zone III |
Landbouw en natuur | Landbouw, natuur en bos zijn nevengeschikt | Zone IV |
Natuur en bos | Voldoen aan de eisen van de verschillende natuurdoeltypen, die zijn aangegeven op de natuurdoeltypenkaart uit het gebiedsplan van de provincie Drenthe | Zone V Zone VI |
Bebouwd gebied en militair terrein | Zorgen voor aanvaardbare omstandigheden voor het gewenste gebruik als bebouwd en militair gebied | Bebouwd gebied |
Recreatie | Zorgen voor aanvaardbare omstandigheden voor het gewenste recreatieve gebruik | Recreatie |
Afvoer, aanvoer en berging | Een adequate en veilige aanvoer, afvoer en berging van oppervlaktewater, waarmee aan de aanvoer- en afvoerbehoefte van de betrokken belangen wordt voldaan. De veiligheid tegen overstromingen van boezemkaden is afgestemd op de waarde van het achterliggende landschap. | n.v.t. |
Zwemwater | Als zwemwater aangegeven oppervlaktewater kan veilig en zonder gevaar voor de volksgezondheid worden gebruikt als zwemwater | Zwemplassen |
Overige aanduidingen | ||
Beekdalen | De provincie Drenthe stelt daar waar het landbouwgebied samenvalt met de beekdalen een inundatienorm van 1:10 per jaar voor. |
Het voor het voorliggende bestemmingsplan relevante deel van het beheergebied wordt gerekend tot het stroomgebied van de Rijn, omdat dit gebied op de Waddenzee afwatert (zoals overigens het overgrote deel van het beheergebied).
Binnen het stroomgebied van de Rijn kan een aantal waterhuishoudkundig met elkaar in relatie staande deelgebieden worden onderscheiden. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn relevant de watersystemen Leeksterhoofddiep, Reitdiep en Peizer- en Eelderdiep.
Binnen de gemeente bevinden zich voorts drie gebiedjes, welke weliswaar binnen het beheergebied van het waterschap vallen, maar deel uitmaken van een ander watersysteem. Omdat het om zeer kleine gebiedjes gaat, worden deze buiten beschouwing gelaten. Hieronder worden de voor het plangebied relevante delen van de drie gebieden beschreven.
Leeksterhoofddiep
Binnen dit deelgebied domineert de functie landbouw. De zandwinning bij Amerika en de daaraan grenzende gronden kennen de functie natuur en bos. Tevens heeft dit gebied de functies zwemwater en diepe plas.
Reitdiep
Voor het plangebied is uitsluitend relevant het Leekstermeer. Dit meer is aangeduid als 'zwemwater'.
Peizer- en Eelderdiep
Verreweg het grootste deel van het plangebied valt binnen het deelgebied 'Peizer- en Eelderdiep'. Alle waterfuncties komen voor in het gebied. Voor een paar gebieden geldt een meer specifiek beleid. Hierna worden de bedoelde gebieden kort getypeerd.
Graslanden ten noorden van Peize
Het waterschap participeert hier in het op vrijwilligheid gebaseerde landinrichtingsproject (Landinrichting Peize), waarin er naar wordt gestreefd om met grootschalige, vrijwillige kavelruil voor de landbouw tot de verkrijging van landbouwgronden met een passender drooglegging en betere verkaveling te komen en voor Natuurmonumenten tot een snellere verwerving van geschikte reservaatsgronden. Een groot deel van dit gebied valt binnen het Natura 2000-gebied 'Leekstermeergebied'.
Reservaatsgebied Fochteloërveen
In het waterbeheerplan hebben deze gronden de functie natuur en bos.
Het Waterschap Noorderzijlvest heeft de Notitie Stedelijk Water opgesteld. In deze notitie wordt het beleid van het waterschap voor watersystemen in bebouwd gebied vertaald in richtlijnen voor ontwerp, toetsing, inrichting, beheer en onderhoud van deze watersystemen.
WATERSCHAP REEST EN WIEDEN
Het gebied ten oosten van Esmeer maakt onderdeel uit van het Waterschap Reest en Wieden.
In hoofdstuk 10 is aangegeven op welke wijze de wateraspecten zijn vertaald naar de verbeelding en de regels. Tevens is in hoofdstuk 10 aangegeven op welke wijze het waterschap (in het kader van de watertoets) zal worden betrokken bij eventuele ontwikkelingen in het plangebied.
Beekdal van het Groote Diep
Hoofdstuk 3 Cultuurhistorie, Archeologie En Landschap
3.1 Cultuurhistorie En Archeologie
Ondergrond
De basis voor de voor Noordenveld kenmerkende landvormen is gelegd in de ijstijden in het pleistoceen (tot 10.000 v. Chr.). Aanvankelijk was de gemeente bedekt met grovere rivierzanden, totdat in de tweede ijstijd door het smeltwater van noordelijker gelegen ijsvlakten zware vette klei werd afgezet. Deze 'potklei' ligt in de omgeving van Roden nog steeds vlak onder het oppervlak (binnen 1,25 m diepte), maar kent wel een grillig patroon, waarbij ook gaten in de laag van potklei voorkomen.
In de voorlaatste ijstijd wordt het noorden van Nederland (opnieuw) met landijs bedekt. Dit landijs heeft op zijn tocht uit het noorden allerlei materialen meegebracht als grind, rotsblokken, zand en klei. Deze materialen zijn onder de druk van het ijs fijngewreven en hebben een compacte laag gevormd, die beter bekend staat als keileem. Zo ontstaat het Drentse keileemplateau, waar een groot deel van Noordenveld onderdeel van uitmaakt. Door erosie, verwering en uitspoeling is de keileem op een aantal plekken aangetast. Rond Langelo en Norg liggen daarom de zandige gronden van voor de ijstijden meer aan het oppervlak.
Als het na deze ijstijd warmer wordt, snijdt het smeltende landijs dalen in het keileem. Het water zoekt in verschillende richtingen een uitweg, waardoor een systeem van sterk vertakte beekjes ontstaat ingesneden in het keileemplateau. In de laatste ijstijd bereikt het ijs Nederland niet. Wel is er een toendraklimaat, met veel wind. In deze periode worden door de wind grote hoeveelheden zand verplaatst, waardoor het Drents Plateau met een laag van 1 m à 2 m dekzand bedekt raakt.
In het huidige tijdvak (het holoceen, van 10.000 v. Chr tot heden) wordt het klimaat warmer en vochtiger. Dat zijn goede omstandigheden voor de vorming van veen: de afbraak van natuurlijk plantenmateriaal wordt trager dan de aanwas van plantenmateriaal, waardoor ophoping ontstaat en veengroei plaatsvindt.
Deze veengroei vindt plaats op de meer vochtige plekken aan de randen van het hogere en droger Drents Plateau, in de beekdalen en bijvoorbeeld in pingoruïnes. Aan de zuidzijde, bij Veenhuizen, groeit het veen onder invloed van het regenwater. Zo ontstaat een uitgestrekt hoogveenpakket, dat tot voorbij Smilde reikt en waar ook het Fochteloërveen deel van uitmaakt.
Aan de noordzijde van de gemeente, het gebied rond Roderwolde, Peizerwold en het Leekstermeer, zorgt juist de toestroom van grondwater voor de groei van zogenoemd laagveen. Dit gebied heeft ook lange tijd onder invloed gestaan van de Waddenzee, die tot in de middeleeuwen klei op het veen heeft afgezet.
Boeren en hun graven
De eerste zichtbare sporen die de mens heeft nagelaten in Drenthe stammen uit de periode van het neolithicum (5.300-2.000 voor Christus). Nadat eerder jagers en verzamelaars rond trokken, is het volk van de Trechterbekercultuur (ook wel hunebedbouwers) de eerste meer permanente bewoning in Noordenveld.
Deze Hunebedbouwers schakelen om naar een boerenbestaan, waardoor ze korte tijd op een vaste plek kunnen bivakkeren. Hun nederzettingen bestaan waarschijnlijk uit enkele kleine behuizingen bij akkertjes waar gewassen worden verbouwd. Een belangrijk onderdeel in de levenswijze van de hunebedbouwers is hun grafcultuur. Ze bouwen collectieve grafkelders van grote keien: de hunebedden.
In Noordenveld ligt het grootste hunebed bij Steenbergen (de dorpsnaam is hier van afgeleid). Dit hunebed is nu in zeer goede staat. Het is in 1953-1954 gerestaureerd, daarvoor verkeerde het in sterk vervallen staat. Bij Westervelde is ook een hunebed te vinden, dit is echter een kleiner en minder compleet exemplaar.
Latere nazaten van de hunebedbouwers borduren voort op de grafcultuur van hun voorouders. Vanaf 2.800 v.Chr. wordt het gewoon om grafheuvels van zand en plaggen te bouwen. Onder andere in het Tonckensbos bij Westervelde en op het Noordsche Veld zijn groepen van grafheuvels te vinden. In en rond de grafheuvels zijn veelvuldig sporen gevonden van bijbehorende offerrituelen. Zo genieten de vuursteendepots van een landelijke bekendheid.
In de Bronstijd (2.100-800 voor Christus) verandert het grafritueel. De doden werden niet meer begraven, maar verbrand, waarna de resten werden verzameld, al dan niet in een aardewerken pot. De graven lagen bijeen en worden urnenvelden genoemd, deze velden liggen onder andere bij Langelo en op het Noordsche Veld.
In de loop van de eeuwen neemt de bevolking langzaam toe. Dat leidt er toe dat aan het einde van de Bronstijd (vanaf 800 v. Chr.) men overgaat naar een meer systematische vorm van akkerbouw. De boerengemeenschappen blijven vanaf dat moment ook min of meer op dezelfde plek wonen. De eerste ontginningen van het Drentse landschap zijn een feit. Er ontstaat een stelsel van kleine, min of meer rechthoekige akkers, die door een kleine wal van elkaar worden gescheiden. Dit worden celtic fields genoemd.
De akkers zijn afwisselend als bouwland, weidegrond of huisplaats in gebruik. Veel celtic fields liggen op de overgangen naar de beekdalen. Als later de velden worden verlaten voor betere gronden aan de noordelijke kust, worden de gebieden geannexeerd door de achterblijvers. Het is dan ook niet toevallig dat de latere esdorpen in de nabijheid van deze celtic fields zijn te vinden. Op het Noordsche Veld is het akkercomplex nog zichtbaar. In Noordenveld lagen celtic fields onder andere bij Langelo, Een-West, Nieuw Roden en Roderesch.
Hunebed bij Westervelde
De essen en de marke
Vanaf zo'n 900 n. Chr. krijgen de eerst nog wat zwervende nederzettingen een vaste plek op het Drents Plateau. In deze periode die zo'n 1.000 jaar duurt, staat het zelfvoorzienende landbouwsysteem centraal. Dorp en omgeving worden op dit systeem ingericht: de hoger gelegen delen vormen het bouwland (de essen), het lager gelegen beekdal fungeert als hooiland en weiland voor het vee.
Tot slot worden de heidevelden benut voor de beweiding van de schapen en het steken van plaggen, die gemengd met de mest uit de stal, gebruikt worden voor de bemesting van de essen. Hierdoor krijgen de essen hun kenmerkende bolling.
Juist het beekdal is in Noordenveld sterk bepalend voor de ruimtelijke structuur. Vanaf het zuiden van de gemeente komen alle beken samen in het Groote Diep en Oostervoortschediep die vervolgens als Lieverensediep en Peizerdiep naar het noorden afwateren. Hierdoor is een hoefijzervormig beekdal ontstaan, waarlangs alle esdorpen zich hebben ontwikkeld. De dorpen liggen op de overgang tussen essen en beekdal. Bij Steenbergen is dit goed te zien. De dorpen zijn geheel verankerd in hun omgeving door hun organisch vertakte wegenstructuur en door de afwisseling van boerderijen en open ruimten in het dorp. Een belangrijk element in elk dorp was de brink, vol geplant met bomen voor de noodzakelijke houtopslag. Ook nu nog worden de Drentse dorpen door hun brink getypeerd, zoals Zuidvelde, Westervelde en Langelo. Norg heeft zelfs meerdere brinken binnen het dorp. Direct aan de rand van het dorp liggen tot slot de goorns (oude veldontginningen), een kleinschalig verkaveld gebied met hagen en singels waar groenten voor menselijke consumptie worden verbouwd.
Omdat de bevolking fors groeit in de middeleeuwen en de druk op de landbouwgrond (de es) fors toeneemt, ontstaat de behoefte aan duidelijke onderlinge afspraken. Daarom worden de boermarkes opgericht. De dorpsterritoria worden geformaliseerd door de markegrenzen en markestenen die de plekken in het veld markeerden. In Noordenveld zijn geen markestenen meer te vinden, maar de markegrenzen zijn als lijnen in het landschap vaak nog zichtbaar; soms slechts als perceelgrens, vaak ook als weg of houtwal.
Soms zijn vanuit de eerste esdorpen binnen de marke nieuwe 'satelliet' dorpen gesticht. Dat is het geval in Norg, waar aan de west- en aan de zuidzijde van de es nieuwe dorpen zijn ontstaan: Westervelde en Zuidvelde. Juist deze marken zorgen ervoor dat de dorpen in Noordenveld (en elders in Drenthe) zich relatief eenvoudig en eigenstandig kunnen ontwikkelen in de middeleeuwen, wat toch roerige tijden waren met velerlei oorlogen en wisselingen van landeigendommen. Drenthe is in 1046 aan de bisschop van Utrecht toevertrouwd. Die heeft ter bewaking van zijn gronden vele diensthuizen gebouwd bij toegangswegen, en doorwaadbare plekken in beken en moerassen. Een van deze dienstwoningen is het Huis Ter Hansouwe, gebouwd bij het Eelderdiep. Het is nu een van de oudste huizen van Drenthe. Later, ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog, is de Zwartendijksterschans aangelegd op een lage rug tussen Een en Een-West om als van de weinige verbindingen tussen Drenthe en Friesland, deze route te bewaken. De Spaanse tegenstander bouwde op dit strategische punt de Schans Portugal. Deze schans is verdwenen. In de loop der jaren zijn bij de Zwartendijksterschansveel vondsten gedaan, onder andere metalen kleding en wapenonderdelen.
De Kop van Drenthe
De kop van de gemeente Noordenveld ligt op de overgang van het Drents Plateau naar het Groninger kleilandschap. Door de geologische omstandigheden ter plekke heeft in het gebied veel laagveen kunnen groeien. Bovendien heeft de aanwezigheid van de potklei, tot vlak onder het oppervlak, een eigen ontwikkeling gegeven aan het gebied.
Roden en Peize liggen als esdorpen op de rand van het Drents Plateau. De ligging aan de rand maakte het voor de marken van Roden en Peize mogelijk om vanaf de twaalfde eeuw het veen te ontginnen om in de groeiende behoefte aan grond te voorzien. Daarnaast worden Roden en Peize (en later ook Roderwolde) op het transportsysteem over water aangesloten door een eigen opvaart en haven. Lagere zandruggen vormen de basis van waaruit het veen strooksgewijs is afgegraven. De richting van de verkaveling is meest haaks op het Peizer- en Eelderdiep. De eerste bewoningsas lag ter hoogte van het huidige Sandebuur. Door inklinking van het veen en stijging van het grondwater bleek de rug te laag en was men genoodzaakt de bewoningsas zuidwaarts te verplaatsen naar het huidige Roderwolde. De ligging van de begraafplaats markeert nog de oude ligging van het lint van Roderwolde. Nu vormt Roderwolde samen met Foxwolde een lang ontginningslint, net als Peizerwold dat als wegdorp ten noorden van Peize is gegroeid.
In het gebied Polder Matsloot en Roderwolde zijn veel restanten gevonden van huisplaatsen, huisterpen en terpen uit de late Middeleeuwen. Voornamelijk aan de westzijde van het Peizerdiep is een reeks van deze terpen gevonden. In het gebied aan de noordzijde van Peize (Broekenweering, Peizerweering, Weeringsbroeken) zijn diverse veenterpen of huisterpen aangetroffen. Op veel plekken gaat het om een ronde verhoging met een diameter van 20 tot 40 m en een huidige hoogte variërend van 15 cm tot 1 m boven maaiveld.
De aanwezigheid van de potklei, op enkele plekken tot aan het oppervlak, deed de monniken van het klooster in Aduard besluiten hier de klei te winnen voor hun kloostermoppen. Terheijl wordt als voorwerk van het klooster Aduard gesticht en wordt als strafkolonie voor de monniken gebruikt. Een steenbakkerij maakt het mogelijk om de afgetichelde grond af te bakken. In de Kleibosch, waar de potklei tot aan het oppervlak komt, zijn de sporen van de tichelarij nog terug te vinden zoals het afvoerkanaal en de leemkoelen. Het bos zelf is zeldzaam als overblijfsel van de Drentse hakhoutbossen.
Nadat de monniken van Aduard hun werk hadden gedaan en na de reformatie wordt Terheijl een havezate met landgoedstructuur. Deze landgoedstructuur sloot aan op de structuren van landgoed Nienoord. Ook het borgterrein van de niet meer aanwezige Thedemaborg in Nietap paste in de structuren van het gebied. De havezate staat centraal in een assenkruis van lanen. In een later stadium wordt de havezate afgebroken. Nu staat er een voornaam huis. Hoewel niet alle lanen nog aanwezig zijn, is het landgoed met zijn lanenstelsel en enkele bossen is nog steeds bepalend voor het gebied tussen Roden en Leek.
De noordelijke invloed blijkt ook uit de stichting van de havezate Mensinge bij Roden. De havezate heeft een roemruchte bewoningsgeschiedenis die zich terug laat zien in het landgoed. De bossen, de lanen, het sterrenbos, de vele houtwallen en het nooit voltooide kanaal tonen de geschiedenis van Mensinge. Samen met de bijzondere geologische opbouw en de ligging naast het nog oorspronkelijke Lieverensediep geven deze elementen het landgoed een unieke historische gelaagdheid.
Hoogveengebieden
Aan de zuidzijde van de gemeente liggen uitgestrekte hoogveengebieden. Lange tijd waren deze vlaktes ontoegankelijk. Waar al vroeg in de middeleeuwen de laagveengebieden in het noorden van de gemeente worden ontgonnen, wordt het hoogveen pas later ter hand genomen. Aanvankelijk zijn de hoogveengebieden dan ook een desolaat gebied. Maar onder de druk van de groeiende behoefte aan nieuwe grond, worden de hoogveengebieden in cultuur gebracht.
Aan het begin van de negentiende eeuw wordt vanuit het Zuidelijk Westerkwartier het noordelijke veenpakket bij Nieuw-Roden en Terheijl systematisch ontgonnen, het Oostindie. De vervening vindt plaats vanuit een aantal oost-west gerichte wijken (onder andere Poolswijk, Langewijk, Kokswijk). De aanliggende gronden worden de strooksgewijs in kleine percelen in cultuur gebracht.
De 'nieuwe' tijd
Een aantal uitvindingen aan het eind van de negentiende eeuw markeren de ommezwaai naar een nieuwe tijd. Belangrijk is de introductie van de kunstmest. Hierdoor komt een einde aan het chronisch mesttekort en kunnen op grote schaal de woeste heidegronden in cultuur worden gebracht. Grote gebieden worden op een rechtlijnige wijze ontgonnen.
De oude cultuurgronden blijven intact, de verbindende wegen tussen de dorpen worden behouden en de esdorpen houden hun silhouet als groene enclaves. Wel raken houtwallen en ander kavel- en perceelbegroeiing in verval door het gebruik van prikkeldraad.
De economische bloei van de kop van Drenthe krijgt een impuls als in 1913 de stoomtram van Drachten naar Groningen wordt aangelegd door de Nederlandsche Tramweg-Maatschappij (NTM). Deze tramlijn, van Drachten via Marum, Leek, Nietap, Roden en Peize naar Groningen, wordt in de volksmond vaak de Phillipslijn genoemd. Philips in Drachten heeft de route lange tijd als transportroute voor goederen gebruikt en is daarmee tot het laatst gebruiker geweest van de tramlijn, die in 1985 is gesloten. De hele lijn, die dwars door de kernen heeft gelopen, is opgebroken. Op sommige plaatsen is het tracé nog wel goed zichtbaar, zoals tussen Roden en Peize waar de spoorbrug en de spoordijk als relicten in het landschap nog zijn te vinden.
De Tweede Wereldoorlog en de daaraan voorafgaande crisis in de jaren dertig vormen een abrupte beëindiging van de periode van economische voorspoed en groei in Noordenveld. De Tweede Wereldoorlog heeft vooral in de omgeving van Norg en Peest haar sporen nagelaten. Al in 1940 begon de bezetter met het aanleggen van een vliegveld ten zuidwesten van Peest. Over de functie en status ervan bestaat veel onduidelijkheid. Doordat er veel gebouwen zijn geplaatst en allerlei apparatuur is aangevoerd, wordt de indruk gewekt dat om een echte Fliegerhorst ging en niet een schijnvliegveld. Volgens ooggetuigen zijn er slechts enkele keer vliegtuigen geland. Mogelijk heeft de natte ondergrond van het Peesterveld onvoldoende stevigheid geboden aan de landingsbaan.
Van de gebouwen bij het vliegveld zijn enkele bewaard gebleven. Kenmerkend zijn hun hele dikke muren. Een van de gebouwen is nu in gebruik als woning en staat bij het Westerveen, in de volksmond de Hitlerring genoemd. Deze dichtgegroeide veenplas is in de Tweede Wereldoorlog uitgegraven om als waterbron te kunnen dienen voor eventuele branden bij het vliegveld. De plas heeft opvallende armen, die de schijn hebben de restanten te zijn van een hakenkruis, maar daar zijn geen aanwijzingen voor gevonden. Bij de uiteinden van de armen aan west- en noordzijde van de plas bevinden zich betonnen platen met gaten erin.
Op kaart 3.1 is de waardering van de in het plangebied gelegen archeologische monumenten, terrein en gebieden weergegeven. Deze waardering is opgesteld door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumentenzorg (RACM) en maakt onderscheid tussen bekende en te verwachten archeologische waarden. Het archeologiebeleid wordt nader uitgewerkt in paragraaf 3.3.
3.2 Landschap
De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De ambitie van de provincie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Op de kernkwaliteitkaart landschap (zie kaart 3.2) heeft de provincie aangegeven welke landschappen en onderdelen daarvan van provinciaal belang zijn.
Binnen het plangebied zijn de volgende landschappelijke eenheden te onderscheiden:
- Esdorpenlandschap;
- Laagveenontginningslandschap;
- Veenkoloniën.
Esdorpenlandschap
Het grootste deel van de gemeente behoort tot dit landschapstype.
Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos). Rond de dorpen liggen de verschillende landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. De brink vormt nu vaak het centrum van het dorp. De brinken waren (zijn) beplant met opgaande bomen, veelal eiken. Rond de brink werden de boerderijen gegroepeerd, deze lagen van oorsprong aan de rand van het dorp. Direct aan de rand van het dorp lagen de goorns (oude veldontginningen), een kleinschalig verkaveld gebied met hagen en singels waar groenten voor menselijke consumptie werd verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelde zich door de eeuwen heen de essen omzoomd door bosjes, de strubben, of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig besloten karakter gekregen. Door ontginning en bebossing tot ver in onze eeuw zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.
Tussen de essen vinden we in Noordenveld uitgestrekte (restanten van) beekdalstelsels, zoals het Peizerdiepsysteem (waarvan het Groote Diep en het Oostervoortsche Diep onderdeel uitmaken). Het beekdal en de beekdalvlakte zijn het Lieverse Diep, het Peizerdiep en de Steenbergerloop. Ontstaan (door geologische processen) als afwateringssystemen van de hoger gelegen gronden, vormen zij nu een samenhangende structuur over het gehele grondgebied van de gemeente.
Veenkoloniën
Ten westen van Roden vinden we nog een kleine veenontginning: Oost-Indië. Het is een restant van een groter hoogveenontginnings-gebied. Het hoogveenontginningsgebied van het Fochteloërveen betreft het gebied ten zuiden van de Kolonievaart dat niet overal systematisch voor het veen werd ontgonnen, maar waar turf werd gestoken. Een beperkt deel van het gebied is in gebruik geweest als landbouwgrond, waarop later bossen zijn geplant. Kenmerkend voor hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden, de grote weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen.
Randveenontginning
De randveenontginningen vormen binnen Drenthe een bijzonder landschapstype. De randveenontginningen liggen langs de randen van de Veenkoloniën en zijn ontstaan door ontginning van de randen van het toenmalige immense hoogveenpakket. Het kleinschalige, meer onregelmatige beeld van dit landschapstype wordt bepaald door de dorpen, langgerekte bebouwingslinten met daar dwars op een smalle onregelmatig opstrekkende verkaveling.
Laagveenontginningslandschap
Het Laagveenontginningslandschap wordt aangetroffen in het uiterste noorden van de gemeente. Het betreft lager gelegen, veelal natte gronden, thans in gebruik als graslandgebied zonder veel bebouwing en beplanting. Het gebied is doorsneden met watergangen en sloten. Ten noorden en ten oosten van Roden zijn potkleigronden te vinden. De overgang van het laagveenontginningsgebied naar het Potkleigebied is gradiëntrijk. Eigenlijk komt hier het Drents Plateau, dat bestaat uit keileem, aan de oppervlakte. Kenmerkend zijn de ontginningsassen, de langgerekte lintdorpen, waarvan het karakter en de sfeer grotendeels wordt bepaald door bebouwing en wegbeplanting en de grote open weidegebieden met de smalle, langgerekte verkaveling en slotenpatroon haaks op de ontginningsas. Sommige delen hebben door de kavelgrensbeplanting een min of meer besloten karakter.
Open gebied
Besloten gebied
3.3 Beleid
RIJK
Monumentenwet
De Monumentenwet is opgesteld door het Rijk en heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. Door het verkrijgen van de beschermde status is het niet mogelijk zonder vergunning van burgemeester en wethouders aanpassingen aan de betreffende gebouwen, terreinen c.q. stads- en dorpsgezichten te verrichten. Op deze manier wordt aantasting van de karakteristieke en historische waarden tegengegaan.
De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden kan de Archeologische Monumentenkaart (AMK) worden geraadpleegd.
Zoals opgemerkt in paragraaf 3.1 is door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten een waardering gegeven van zowel bekende archeologische terreinen als mogelijk te verwachten archeologische waarden.
ARCHEOLOGISCHE MONUMENTEN
De bekende archeologische waarden zijn opgenomen op de Archeologische Monumentenkaart (AMK). Binnen het plangebied zijn de wettelijke beschermde terreinen voorzien van de dubbel bestemming Waarde - Archeologie 1. De archeologische monumenten zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als bijlage bij de regels is gevoegd.
OVERIGE ARCHEOLOGISCHE GEBIEDEN
De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn voorzien van de dubbel bestemming Waarde - Archeologie 2. Deze gebieden zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als bijlage bij de regels is gevoegd.
De gemeente heeft een archeologische verwachtings- en beleidskaart opgesteld. Het beleid is verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan. De archeologische verwachtings- en beleidskaart is op 3 oktober 2012 vastgesteld door de gemeenteraad.
Nota Belvedère
De Nota Belvedère is verschenen om de cultuurhistorische kenmerken en kwaliteiten van ons land een grotere rol te laten spelen in de ruimtelijke planvorming. In het plangebied komt het Belvedère-gebied 'Noordenveld' voor. Het landschap binnen dit Belvedèregebied is een goed bewaard gebleven voorbeeld van het esdorpenlandschap. In het landschap zijn nog vele sporen aanwezig uit de totstandkomingsperiode van het landschap, zoals:
- archeologische monumenten;
- essen;
- historische landgoederen;
- waardevolle dorpsgezichten;
- beekdalen, weidegebieden en heide- of veldontginningen;
- kleinschalige, strookvormige percelering met singels en houtwallen langs de randen van de beekdalen;
- onregelmatige percelering zonder beplanting in het centrum van de beekdalen.
Bescherming van deze kwaliteiten dient plaats te vinden middels het bestemmingsplan. In hoofdstuk 11 is nader aangegeven op welke wijze deze bescherming is vormgegeven.
PROVINCIE
Omgevingsvisie
Cultuurhistorie
De kernkwaliteiten dragen bij aan de samenhang, identiteit en herkenbaarheid van de omgeving. Omdat de benoemde kernkwaliteiten niet allemaal goed te duiden zijn als factoren in het fysiek-ruimtelijk domein, heeft de provincie Drenthe ze vertaald naar indicatoren. Het landschap is vertaald naar diversiteit en gaafheid van landschapstypen. Op kaart 1.3 'kernkwaliteiten' van de Omgevingsvisie zijn verschillende kaarten opgenomen, waaronder de kaarten: aardkundig waardevol gebied, archeologie en cultuurhistorische hoofdstructuur. De provincie Drenthe heeft de cultuurhistorische waarden opgenomen op de kaart kernkwaliteit cultuurhistorie (kaart 3.4).
Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en het tegelijkertijd bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen.
De provincie Drenthe kent een voor Nederland uniek cultuurhistorisch landschap en telt veel archeologische en aardkundige waarden. De historische en prehistorische waarden in de provincie zijn zeer bepalend voor de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe. Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. In het Cultuurhistorisch Kompas staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit.
De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas. De gebieden waarop de provincie zich concentreert, zijn:
- het esdorpenlandschap rond Norg;
- de kop van Drenthe.
Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en het tegelijkertijd bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.
- 1. Respecteren: de provincie richt zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. De provincie beoordeelt de plannen en initiatieven daarop.
- 2. Voorwaarden stellen: de provincie stelt de cultuurhistorische samenhang als randvoorwaarde. De initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze ze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen benutten. De provincie is beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de cultuurhistorische samenhang uitgangspunt zijn.
- 3. Eisen stellen: de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer verwacht de provincie dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin bedingt de provincie een plek in het planvormingsproces.
Op de navolgende afbeelding zijn de sturingsniveaus welke van toepassing zijn voor het plangebied opgenomen.
De provinciale ambitie voor het esdorplandschap rond Norg en de kop van Drenthe is:
- Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen.
- Het behouden van de openheid van de brede beekdalen als contrast met hun scherpe begrenzingen in de vorm van houtwallen en bossen.
Archeologie
Het verdrag van Malta beoogt het cultureel erfgoed in de bodem te beschermen. Initiatiefnemers van projecten dienen vooraf aan te geven hoe ze deze waarden borgen in hun plannen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient niet alleen rekening te worden gehouden met bekende archeologische waarden, maar ook met te verwachten waarden.
De archeologiekaart geeft een totaaloverzicht van de archeologische waarden en verwachtingen. De archeologische waarden van provinciaal belang die samenhangen met de cultuurhistorische waarden of die ruimtelijk zichtbaar zijn, zijn terug te vinden op de Cultuurhistorie kaart.
De provincie stuurt op het provinciaal belang archeologie door middel van:
- 1. Respecteren en inspireren: het uitgangspunt is dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en de nieuw ontdekte vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
- 2. Voorwaarden stellen: aansturen op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek op de plekken die zijn aangegeven op de kaart Archeologie. Als hier archeologische waarden worden aangetroffen, verwacht de provincie dat deze door hun ruimtelijke spreiding, samenhang, zeldzaamheid, tijdsdiepte en goede fysieke kwaliteit van provinciaal belang zullen zijn. Of er voor bodemingrepen onderzoek is vereist, wordt bepaald door de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart of, als deze er nog niet is, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW derde generatie). Bij bodemingrepen in beekdalen, essen, Celtic fields, offerveentjes en de (pre)historische Hondsrugroute is altijd archeologisch onderzoek nodig.
- 3. Eisen stellen: op de kaart zijn de bekende en gewaardeerde archeologische vindplaatsen aangegeven waarvan de provincie vindt dat ze 'in situ' behouden moeten blijven voor toekomstige generaties.
Convenant archeologie
De provincie Drenthe, de vereniging van Drentse Gemeente en LTO Noord Drenthe hebben een overeenkomst gesloten welke betrekking heeft op het effectief beschermen van het archeologisch bodemarchief. De overeenkomst geeft inhoud aan een werkbaar pakket aan regels, toegesneden op agrarische activiteiten. Partijen zijn overeengekomen dat een aantal grondbewerkingen, ondanks dat ze dieper gaan dan 0,3 m, niet of nauwelijks van invloed zijn op de mogelijkheden om het (eventueel) aanwezig archeologisch bodemarchief te kunnen lokaliseren, te onderzoeken en/of in situ (in de bodem) te behouden. Het gaat hierbij om grondbewerkingen in de vorm van het aanbrengen van drainage, niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 10 cm onder bouwvoor van 0,3 m. De regels welke zijn opgenomen in de overeenkomst zijn verwerkt in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.
Aardkundige waarden
Aardkundige waarden komen in gevaar bij ontwikkelingen die gepaard gaan met ingrepen in de bodem, zoals graafwerkzaamheden, veranderingen in de waterhuishouding of egalisatie. Kaart 3.3 geeft een overzicht van de aardkundige waarden in het plangebied.
De omgevingsvisie geeft voor aardkundige waarden drie beschermingsniveaus. De beschermingsniveaus 'voorwaarden stellen' en 'eisen stellen' zijn van provinciaal belang en worden aangegeven op de kaart aardkundige waarden (zie kaart 3.3).
- 1. Respecteren: bij ontwikkelingen wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst waarborgen.
- 2. Regisseren (voorwaarden stellen): bij ontwikkelingen zijn de aardkundige kenmerken randvoorwaarde. Initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen worden benut. De provincie is beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de aardkundige samenhang uitgangspunt zijn.
- 3. Beschermen (eisen stellen): de provincie wil ontwikkeling.
GEMEENTE
Landschapsbeleidsplan
Het landschapbeleidsplan van de gemeente Noordenveld (vastgesteld in 2003) is een plan dat een kader vormt voor alle maatregelen die betrekking hebben op natuur en landschap.
In het Landschapsbeleidsplan wordt voor het buitengebied van de gemeente een visie weergegeven welke zich richt op het bieden van ruimte aan nieuwe processen en het versterken en behouden van bestaande waarden van de natuur en het landschap.
Het landschapbeleidsplan bestaat uit een beleidskader, een inventarisatie (van verschillende waarden, zoals ecologische waarden en de verschillende aanwezige landschapstypen) een landschapsvisie en een uitwerking in deelgebieden.
Aan de landschapsvisie wordt richting gegeven door een aantal basisstrategieen. De uitwerking in deelgebieden houdt in dat er een visie wordt gegeven, gekeken wordt naar de mogelijke kansen en bedreigingen en er maatregelen worden aangedragen om de visie tot uitvoer te brengen. De deelgebieden zijn de landschapstypen van de gemeente Noordenveld. Dit zijn het esdorpenlandschap, Kolonie Veenhuizen, het laagveenontginningsgebied en de Veenkolonien.
Enkele punten uit de Landschapsvisie
- De landschapsvisie spreekt zich uit over de mogelijkheden en wensen voor het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het landschap.
- Het versterken en herstellen samenhangen van cultuurhistorische, landschappelijke en aardkundige waarden.
- Het behouden van landschappelijk, aardkundig en/ of cultuurhistorisch waardevolle elementen of gebieden.
- Handhaven en versterken van de bestaande openheid in het laagveenontginningsgebied.
- Handhaven, versterken en ontwikkelen van nieuwe landschappelijke kwaliteit in het veenkoloniale landschap en ruimte geven aan natuurlijke ontwikkeling in het Fochteloërveen.
- Handhaven en beschermen van karakteristieke samenhang van het esdorpenlandschap.
- Handhaven grootschalige rationele verkaveling en versterken landschappelijke hoofdstructuur in de jonge veldontginningen.
- Vergroten recreatief netwerk.
- Creëren van door- en vergezichten en een open dorpsrand waarbij nieuwe woningbouw is gericht op het landschap.
- Zowel in dorp als daarbuiten gebruik maken van gebiedseigen en landschappelijke beplantingen.
Naast het landschapsbeleidsplan is een beheervisie gegeven. Per landschapstype/deelgebied wordt ingegaan op de huidige kwaliteit van de afzonderlijke landschapselementen, zoals weg- en laanbeplanting, singels, erfbeplanting en bermen.
Hoofdstuk 4 Natuur En Ecologie
4.1 Huidige Situatie
In deze paragraaf worden de ecologische waarden binnen de gemeente beschreven. Deze beschrijving vindt plaats aan de hand van de drie grote, binnen het plangebied voorkomende landschappelijke eenheden. Op kaart 4.1 zijn deze waarden inzichtelijk gemaakt.
LAAGVEENONTGINNINGEN
Hoewel een groot deel van de gemeente Noordenveld bestaat uit landbouwgebied, komen enkele grotere en veel kleinere natuurgebieden voor, welke hoofdzakelijk zijn gelegen op de overgang van de beekdalen naar het laagveengebied. Op de hogere delen van het laagveengebied, in de infiltratiegebieden (zie kaart 2.1), wisselen enkele grotere boscomplexen zich af met vele kleine bos- en heideterreinen. In de beekdalen komen slechts lokaal goed ontwikkelde beekdalvegetaties voor. Er komen enkele relicten van schraalgraslanden voor in het gebied. Er staan zeldzame plantensoorten als vlozegge, tweehuizige zegge en paardehaarzegge. De meest waardevolle vochtige graslanden worden gevormd door de schraalgraslanden langs het Lieversche Diep. De oeverlanden en omliggende graslanden van het Leekstermeer en de Peizer- en Eeldermaden hebben een belangrijke functie als gebied voor ganzen en weidevogels. Het aquatische systeem van het Leekstermeer is echter matig ontwikkeld als gevolg van een slechte waterkwaliteit.
ESDORPENLANDSCHAP
Door het gebruik van essen als bouwland komen in het gebied, vooral in bermen, de meer algemeen bekende akkeronkruiden voor, zoals akkerviooltje, hennepnetel, knopherik en gele ganzebloem. De meeste bossen en houtwallen in dit gebied worden gerekend tot het eiken-berkenbos met soorten van het beuken-eikenbos in de onderlaag (hulst, wilde appel, trosvlier en hazelaar). Het Tonckenbosch bij Zuidvelde is zeer soortenrijk, zowel in de boomlaag als in de struik- en kruidlaag. In de kruidlaag komen onder andere waardevolle soorten voor als dennenorchis en kleine keverorchis. Het esbos Norgerholt (een eeuwenoud Markebos) staat in Nederland bekend als vegetatiekundig zeer waardevol en is vanwege zijn leeftijd een voorbeeld van een 'oerbos'. Het Norgerholt herbergt daarnaast een ondersoort van de bosmuur. Op de dichtgroeiende heiderestanten zijn ook boomsoorten van het eiken-berkenbos te vinden. De meest gave vennen liggen binnen de grotere natuurterreinen. Veel andere vennen in het gebied zijn geëutrofieerd en hebben hun specifieke waterkwaliteit verloren. De verschillende verlandingsstadia maken deze vennen in vegetatiekundig opzicht wel interessant. Door intensieve agrarische exploitatie is de vogelpopulatie op de bouwlanden sterk achteruitgegaan. Afhankelijk van de begroeiingen langs de essen en de omvang hiervan, broeden en foerageren er soorten als sperwer, buizerd, torenvalk en ransuil. De jonge veldontginningen zijn daarentegen matig vogel- en zoogdierenrijk. Op en rond de essen komen zoogdieren voor als bunzing, egel, mol en ree. De in het gebied gelegen veenrestanten zijn vooral van betekenis voor reptielen (adder, hazelworm en levendbarende hagedis). Ook komt de zeldzame heikikker in deze gebieden voor.
Ten noorden van Roden ligt een potkleigebied dat grote betekenis heeft als broed- en foerageergebied van tal van zang- en roofvogels.
Er komen in het esdorpenlandschap loofbosjes voor die van grote botanische waarde zijn (Lieverder Noordbos, Kleibosch, Maatlanden, Elzenbroek). Deze bostypen behoren tot het elzen-vogelkersverbond en staan bekend om de zeer soortenrijke ondergroei (schedegeelster, welriekende agrimonie en heelkruid) en de goed ontwikkelde zoomvegetaties. Het complex van Havezathe Mensinghe bestaat grotendeels uit aangelegde bossen. Op de overgang naar het beekdal komt nog natuurlijk moerasbos voor. Vermeldenswaardig zijn de bosgebieden van het potkleigebied. Deze zijn in mycologisch (schimmelkundig) opzicht van groot belang. Door gevarieerde milieuomstandigheden komen er veel verschillende (paddenstoelen)soorten voor. De vele houtwallen en singels vervullen in het gebied een functie als broed- en foerageergebied voor veel verschillende soorten vogels. Het kleinschalige cultuurlandschap zorgt ook voor veel verschillende zoogdieren. Met name in de bossen, houtwallen en wegbermen komen veel verschillende soorten muizen voor. Verder worden soorten aangetroffen als boommarter, bunzing, wezel, hermelijn, eekhoorn en ree. Het Lieverder Noordbos is interessant in verband met het voorkomen van veel verschillende soorten dagvlinders (onder andere gentiaanblauwtje).
BEEKDALEN
De beekdalen worden gekenmerkt door een grote variatie aan diersoorten en een hoge botanische waarde. Dit wordt voornamelijk ontleend aan de variatie, de hoeveelheid en vitaliteit in perceelsranden. Vooral de onderhoudstoestand en ouderdom van de houtwallen is hierbij van betekenis. In het gebied zijn nog veel houtwallen waarbij sprake is van een complete opbouw (boomlaag, hoge en lage struiklaag, kruidlaag en moslaag). Op de zandgronden bestaat de boomlaag uit een eiken-berkenbos (zomereik, zachte berk, wilde lijsterbes, sporkehout en grauwe wilg) met in de kruidlaag soorten als rankende helmbloem, bochtige smele, schapegras en struikhei. Wanneer de bodem rijker is of in de ondergrond keileem voorkomt, behoort de boomlaag tot het beuken-eikenbos. In de onderbegroeiingen komen dan soorten voor als klimop, gewone vlier, hazelaar, blauwe bosbes en gewone salomonszegel. Het reservaat Broekland herbergt een gevarieerde begroeiing, waaronder schraalgraslanden en een kleine oppervlakte blauwgrasland. De sloten in de beekdalen beschikken veelal over gevarieerde en soortenrijke begroeiingen. Vooral het dotterbloem-verbond is nog vrijwel overal herkenbaar aanwezig. In het Peizerdiep en in mindere mate in het Eelderdiep komen soorten voor die kenmerkend zijn voor stromende laaglandbeken. De beekdalen hebben een belangrijke functie voor overwinterende vogels als wintertaling, pijlstaart, kuifeend en brilduiker. Ook zijn de beekdalen van belang voor weidevogels. Wintertaling en kuifeend broeden in de beekdalen. In de meer opgaande beplantingen broeden soorten als torenvalk, ransuil en spotvogel. Zoogdieren zijn ook goed vertegenwoordigd in de beekdalen. Dit hangt echter ook weer samen met de hoeveelheid perceelranden in het gebied. Verschillende soorten muizen bevinden zich in slootranden en houtwallen; marterachtigen gebruiken het beekdal als foerageergebied. Bijzonder is het voorkomen van bedreigde diersoorten als de heikikker en de hazelworm. Andere amfibieën en reptielen die voorkomen, zijn gewone pad, bruine kikker en ringslang.
VEENKOLONIEN
Het gebied rond Veenhuizen herbergt botanische waarden voornamelijk in de bossen en lanen. Langs de Slokkert bestaan de bossen uit het type eiken-berkenbos. De boomlaag bestaat uitsluitend uit zomereik met soms zachte berk. De struiklaag is over het algemeen goed ontwikkeld met vuilboom, wilde kamperfoelie, zure kers, grauwe wilg en jonge eiken en berken. De kruidlaag herbergt soorten als dalkruid, gewone salomonszegel, eikvaren, rankende helmbloem en brede en smalle stekelvaren. In sommige bossen komt zevenster voor.
Aan de zuidoostzijde van de Schipsloot (gelegen ten zuiden van Een) ligt nog een restant vochtige heide, deels dichtgegroeid met eiken-berkenbos. Het gebied wordt gedomineerd door pijpestrootje, afgewisseld met hier en daar gewone dophei. Op de vochtige plekken komt pitrus, waternavel, eenarig wollegras en kruipend struisgras voor. Verondersteld kan worden dat de fauna van dit gebied overeenkomt met andere, vergelijkbare bossen.
HOOGVEEN
In het Fochteloërveen ligt een van de laatste restanten 'levend' hoogveen binnen Nederland. Hier groeit de veenlaag nog steeds aan. Overigens is vrijwel het gehele oorspronkelijke hoogveengebied afgegraven. Het gebied bestaat voor het grootste deel uit veengronden, heide en vennen, in het noorden zijn enkele naaldbossen aangeplant.
Het gebied heeft een zeer grote floristische en vegetatiekundige waarde en is van grote betekenis voor broedvogels en reptielen.
Beekdal van het Eelderdiep
4.2 Beleid
RIJK
Natuurbeschermingswet 1998
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en Wetlands.
Het beschermd natuurmonument "Elzenbroek" valt ook onder de bescherming van de Natuurbeschermingswet 1998.
Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. Meestal verlenen de provincies de vergunningen, maar soms doet het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie dit.
Natura 2000
NATURA 2000
Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000 netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten.
Op dit moment zijn nog niet alle aanwijzingsbesluiten voor de 162 Natura 2000-gebieden klaar. De laatste stand van zaken met betrekking tot de (definitieve) aanwijzingsbesluiten is te vinden op de internetsite van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (gebiedendatabase). Zolang definitieve aanwijzing nog niet heeft plaatsgevonden, wordt getoetst aan de bestaande gebiedsdocumenten of de conceptaanwijzingsbesluiten.
Binnen het plangebied liggen drie Natura 2000-gebieden. Het betreft hier het Fochteloërveen (dat nog niet definitief is vastgesteld), het Norgerholt en het Leekstermeergebied (beide op 31 december 2010 definitief aangewezen). Bij de bescherming van deze zones speelt de externe werking een belangrijke rol. Nieuwe activiteiten in of in de buurt van een Natura 2000-gebied mogen geen negatieve effecten hebben op de milieus en soorten die er voorkomen.
Samen met terreinbeheerders, belangenorganisaties en andere betrokken overheden is de provincie Drenthe eind 2008 gestart met het opstellen van beheerplannen. In deze beheerplannen worden, indien nodig, maatregelen opgenomen ter bescherming van de bijzondere natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Daarnaast staat in de beheerplannen beschreven hoe het behoud en eventueel herstel van de natuurwaarden waarvoor het gebied is aangewezen, zal worden bereikt. De beheerplannen voor Natura 2000-gebieden hebben (eenmaal vastgesteld) een wettelijke status.
Flora- en faunawet
Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Hierin is het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn van de Europese Unie in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. De zorgplicht betekent dat zodanig moet worden gehandeld dat geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort.
Op 23 februari 2005 is de AMvB betreffende artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden.
De AMvB deelt de in Nederland beschermde soorten in drie beschermingsregimes in: algemene soorten, overige soorten en soorten die in bijlage 1 (AMvB 2004) en bijlage IV (Habitatrichtlijn) worden genoemd.
Voor de algemene soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen vrijstelling voor de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Deze worden in dit rapport aangeduid als 'licht beschermd'. Voor overige soorten en vogelsoorten geldt eveneens een vrijstelling bij ruimtelijke activiteiten, mits de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode. Zolang er geen gedragscode is opgesteld, moet voor verstoring van de soorten ontheffing worden aangevraagd. Een ontheffing zal worden verleend als:
- er geen benutting of economisch gewin plaatsvindt;
- zorgvuldig wordt gehandeld.
De soorten die in bijlage 1 van de AMvB en in bijlage IV van de Habitatrichtlijn worden genoemd, vallen in dit rapport onder de categorie 'zwaar beschermd'.
Voor verstoring van deze soorten kan slechts ontheffing worden verleend als aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan:
- als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
- als er geen alternatief is voor de werkzaamheden;
- als sprake is van een specifiek in de wet of de AMvB genoemde omstandigheid, bijvoorbeeld de bedreiging van de volksgezondheid of de openbare veiligheid, bestendig gebruik en uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
Natuurbeleidsplan
Op grond van een bepaling uit de Natuurbeschermingswet (1998) is door het Rijk een Natuurbeleidsplan opgesteld.
Delen van het plangebied zijn in het Natuurbeleidsplan aangewezen als behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit aanwezige natuurgebieden, nog te realiseren natuurgebied en verbindingszones tussen deze natuurgebieden. De Ecologische Hoofdstructuur dient in de toekomst een samenhangend netwerk te gaan vormen van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur dient op provinciaal niveau nader te worden uitgewerkt en begrensd. Dit is binnen de Wet ammoniak en veehouderij inmiddels deels gebeurd.
De strategie voor de ontwikkeling van een Ecologische Hoofdstructuur is gericht op het creëren van aaneengesloten gebieden, waarin de natuur een hoofdfunctie heeft. De gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur hebben een zekere omvang, waardoor er een min of meer natuurlijke bescherming tegen menselijke beïnvloeding ontstaat. Het feit dat het gaat om aaneengesloten of via 'corridors' aaneengeregen gebieden zorgt ervoor dat uitwisseling van dieren en planten tussen gebieden gemakkelijker kan plaatsvinden.
Pogingen tot behoud en ontwikkeling van natuurwaarden binnen de Ecologische Hoofdstructuur hebben alleen dan zin, wanneer de condities die bepalend zijn voor de groei- en leefomstandigheden van de flora en fauna ten minste van een zeker kwalitatief niveau blijven. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de abiotische situatie: de van nature aanwezige grondwaterstroming, grondwaterpeilen en grondwaterkwaliteiten in samenhang met de kwaliteit van de bodem en het aanwezige reliëf. Daarnaast heeft depositie invloed op de natuurwaarden in het gebied.
Verder wordt gestreefd naar een multifunctioneel gebruik van het grootste deel van de bossen. Dat wil zeggen dat deze bossen een functie vervullen voor zowel recreatie, houtproductie, natuur, landschap als milieu. Aan 60.000 ha à 80.000 ha van het bestaande bos wordt het accent natuur gegeven. Verder blijft het beleid gericht op een verhoging van de houtproductie.
In de komende 25 jaar wordt gestreefd naar een uitbreiding van het bosareaal in Nederland met minimaal 75.000 ha. In het landelijk gebied is plaats voor ten minste 60.000 ha extra bos, waarvan 30.000 ha op landbouwbedrijven, 15.000 ha in bestaande en nieuwe natuurgebieden en 15.000 ha elders in het landelijk gebied.
BOSWET
De Boswet richt zich op de instandhouding van bossen en andere houtopstanden. In deze wet zijn regels opgenomen voor het vellen en herplanten van bossen en houtopstanden. De wet kent drie instrumenten, namelijk de kennisgevingsplicht, de herplantplicht en het kapverbod. Niet alle houtopstanden of bosschages vallen onder de wet. De Boswet is alleen van toepassing op bossen en houtopstanden van een zekere omvang. Houtopstanden die een zelfstandige eenheid vormen, maar minder dan 10 are bestrijken of bij rijbeplanting in totaal niet meer bomen bevatten dan 20, vallen niet onder de wet. De Boswet geldt alleen buiten de bebouwde kom.
Regels van de Boswet kunnen wijken voor het bestemmingsplan. In de Boswet is bepaald dat de kennisgevingsplicht en de herplantingsplicht geen toepassing vinden als de grond waarop de velling plaatvond of zal plaatsvinden, dan wel waarop de tenietgegane houtopstand bevond, nodig is voor de uitvoering van een werk overeenkomstig een goedgekeurd bestemmingsplan. In een bestemmingsplan kan een vergunningstelsel worden opgenomen voor het vellen en rooien van houtopstanden, mits de planologische noodzaak kan worden aangetoond.
SPELREGELS EHS
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is het nationaal belang "ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten" opgenomen. In de Nota Ruimte is destijds een uitwerking van een aantal ruimtelijke afwegingskaders voor de EHS aangekondigd. Het betreft EHS-compensatie, EHS saldobenadering en kleinschalige herbegrenzing van de EHS. Zowel bij het Rijk als bij de provincies was grote behoefte aan een geïntegreerde uitwerking van deze begrippen in één document met spelregels voor ruimtelijke ingrepen in de EHS. De spelregels zijn opgenomen in Spelregels EHS, beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS- saldobenadering en herbegrenzen EHS.
'Nee, 'tenzij-regime en compensatiebeginsel
Het ruimtelijke beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS het 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt, kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.
Herbegrenzen EHS
Er zijn twee situaties waarin herbegrenzing van de EHS kan plaatsvinden. De eerste situatie betreft herbegrenzing om andere dan ecologische redenen. Indien bij een ingreep niet voldaan wordt aan de voorwaarden van het 'nee, tenzij'-regime kan mogelijk deze vorm van herbegrenzen toegepast worden. Herbegrenzing om andere dan ecologische redenen is van toepassing indien de provincie met behoud van de oorspronkelijke kwantitatieve en kwalitatieve ambitie de begrenzing van de EHS om andere dan ecologische redenen wensen aan te passen om een (kleinschalige) ruimtelijke ingreep mogelijk te maken. Hiervoor gelden echter strikte voorwaarden.
EHS saldobenadering
In die gevallen waarbij het instrument EHS-saldobenadering van toepassing is, hoeft het 'nee, tenzij'-afwegingskader niet te worden doorlopen en is er ook geen sprake van compensatie zoals bij ingrepen onder het 'nee, tenzij'-regime. Harde eis is wel dat aan alle voorwaarden voor het toepassen van de saldobenadering moet worden voldaan.
PROVINCIE
Algemeen
Het provinciale natuurbeleid (vastgelegd in de Omgevingsvisie Drenthe en diverse uitwerkingen) is gericht op een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke levensgemeenschappen. Dit beleid hangt samen met de algemene omgevingskwaliteit. Belangrijke elementen daarin zijn onder andere het in stand houden van de biodiversiteit en het realiseren of handhaven van een passende milieukwaliteit.
Uitvloeisel van dit algemene beleid is ook het handhaven van bestaande natuur- en bosgebieden.
Het algemene beleid spitst zich toe op de realisatie van een plus aan natuurkwaliteit in de Ecologische Hoofdstructuur. Deels borduurt dit voort op het algemene natuurbeleid, deels wordt in de Ecologische Hoofdstructuur de samenhang met het milieu- en waterbeleid aangescherpt. Het treffen van beschermende maatregelen heeft in het agrarische gebied in zijn algemeenheid een lagere prioriteit dan binnen de Ecologische Hoofdstructuur, tenzij sprake is van zeer specifieke natuurwaarden.
Binnen gebieden met de functie natuur, staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie natuur voorop. Daarbij gaat het om het behouden, herstellen en ontwikkelen van natuurwaarden. Andere ontwikkelingen zijn aanvaardbaar zolang deze verenigbaar zijn met, of ten dienste staan van de natuurontwikkeling. De waterhuishouding wordt afgestemd op de natuur- en bosdoelstellingen en sluit zo dicht mogelijk aan bij een 'natuurlijke' waterhuishouding.
Ecologische Hoofdstructuur
De belangrijkste natuurgebieden, waaronder alle Natura 2000-gebieden en de tussenliggende verbindingen samen vormen de basis van de Ecologische Hoofdstructuur in Drenthe. De bestaande natuur binnen de Ecologische Hoofdstructuur (zie kernkwaliteit (kaart 4.4)).
De langetermijnstrategie voor het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur richt zich op het meer robuust maken ervan. Bij het robuust maken van de Ecologische Hoofdstructuur richt de provincie zich op drie aspecten:
- Het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en het laten vervallen van de EHS-status voor kleinere, verspreid liggende gebieden.
- Het versterken van de verbindingen in het netwerk, in combinatie met het verminderen van het aantal verbindingen.
- Bij het verbinden van gebieden zoveel mogelijk gebruikmaken van de beekdalen.
ALGEMENE BELEIDSSTRATEGIE
Tot 2013 wordt ingezet op verwerving en inrichting in die delen van de EHS-gebieden en ecologische verbindingen die kansrijk zijn om te kunnen worden afgerond vóór de afsluiting van de eerste ILG-periode in 2013. Na 2013 wordt ingezet op robuuste natuurontwikkeling. Prioriteit wordt gegeven aan de realisering van robuuste verbindingen tussen Natura 2000-gebieden én gebieden met een gecombineerde water/natuuropgave (beekdalen, waterberging). Voor vestiging van bedrijven in of op de rand van EHS-gebieden geldt het compensatiebeginsel, waarbij een compensatiefonds een ondersteunende functie kan vervullen.
Grotere, aaneengesloten natuurgebieden
Met het continueren van het ingezette EHS-beleid, worden grotere, aaneengesloten natuurgebieden gerealiseerd. Om ook overblijvende enclaves op te kunnen vullen en om tot een goede afronding te komen, is extra inzet nodig. Het provinciaal Meerjarenprogramma en het bosclusteringsbeleid zijn gericht op het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en verbindingszones. Het bestaande bosclusteringsbeleid heeft tot doel om, op basis van particulier initiatief, de aanleg van jaarlijks gemiddeld 150 ha nieuw bos te subsidiëren tot 2014. Daarbij moet minimaal worden voldaan aan een van de volgende voorwaarden:
- De bosuitbreiding grenst aan een bestaand bos dat groter is dan 50 ha of grenst aan een kleinere waardevolle bosgemeenschap.
- De bosuitbreiding grenst aan een natuurgebied dat groter is dan 50 ha en versterkt de ontwikkeling van de natuurwaarden.
- De bosuitbreiding grenst aan een bestaand of toekomstig recreatiegebied dat groter is dan 10 ha.
- De bosuitbreiding grenst aan een woonkern (vastgestelde bebouwde kom) en het bos kan een recreatieve functie krijgen, waarbij bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden niet worden aangetast.
- De bosuitbreiding die de realisatie van de robuuste Ecologische Hoofdstructuur ondersteunt, heeft prioriteit in de stimuleringsregeling.
In de Natura 2000-gebieden wordt voorrang gegeven aan:
- het bereiken van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000;
- het verminderen van de belasting door licht, geluid en gemotoriseerd verkeer;
- het herstel van de hydrologische situatie gericht op de instandhoudingdoelen.
Ammoniakbeleid
De huidige ammoniakdepositie (de neerslag van ammoniak) staat het bereiken van de natuurdoelstellingen in de weg. De ammoniak is grotendeels afkomstig uit andere gebieden, een kleiner deel komt van de lokale landbouw. Veebedrijven in de directe omgeving van de natuurgebieden die zijn aangegeven op de Wav-kaart (zie www.drenthe.nl), hebben te maken met beperkingen. De verspreid liggende kleine natuurgebieden (circa 2.500 ha) maken niet langer deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur en verliezen daarmee de EHS-status. Hierdoor is het ammoniakbeleid voor de Ecologische Hoofdstructuur niet meer van toepassing, waardoor de landbouw rondom deze natuurgebieden meer perspectief krijgt. Het loslaten van de EHS-status betekent echter niet dat de feitelijke natuurfunctie verdwijnt. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor deze natuurwaarden in deze gebieden.
NATUURBEHEERPLAN
Het gebiedsgerichte natuurbeleid is vastgelegd in het Natuurbeheerplan Drenthe (versie 2011). Per 1 januari 2010 is het nieuwe subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) in werking getreden als opvolging voor het Programma Beheer. In dit plan staat aangegeven waar en welke natuur aanwezig is of kan worden ontwikkeld, hoe deze natuur kan worden beheerd en welke mogelijkheden er worden geboden voor landschapsonderhoud. Het Natuurbeheerplan Drenthe verving het Integraal Gebiedsplan Natuur en Landschapsdoelen Drenthe en is op 6 juli 2010 door de Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe vastgesteld.
Hoofdstuk 5 Landbouw
5.1 Huidige Situatie
ALGEMEEN
De agrarische sector is nog steeds van groot belang in de gemeente Noordenveld, niet alleen in economische zin, maar ook in beheertechnische zin. De sector is vergroeid met het landschap. In veel gebiedsdelen zijn afspraken gemaakt met de sector om de bedrijfsvoering af te stemmen op natuur en toerisme. In een aantal gevallen is sprake van recreatie als neventak. De bedrijfsvoering van de grote productiebedrijven staat onder toenemende politieke druk vanwege landbouwontwikkelingen op Europese en mondiale schaal. Dit wordt mede versterkt door recente veeziekten en 'supermarktoorlogen' die schaalvergroting tot gevolg hebben. Dit alles is een punt van grote zorg. Los van de economische en sociale problematiek die dat met zich meebrengt, komt de landschapsinstandhouding voornamelijk op agrarische schouders terecht. Aan de sector zal ruimte worden gegeven voor alternatieve bedrijfsvoeringen en teelten die de economische dynamiek en veerkracht van de sector in stand trachten te houden. De plattelandseconomie zal door deze ontwikkelingen veranderen. De afgelopen jaren is al een trend zichtbaar van enerzijds wonen, anderzijds het ontstaan van allerlei kleinschalige, soms hoogwaardige economische bedrijvigheid op het gebied van de agrarische dienstverlening en toerisme, die de bestaande werkgelegenheid op het platteland wel doet veranderen van samenstelling, maar ook in stand houdt. Deze geleidelijke verandering is van groot belang om de plattelandseconomie vitaal te houden.
Agrarisch gebruik van het beekdal
5.2 Beleid
RIJK
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn 13 nationale belangen benoemd. Hiervoor is het Rijk verantwoordelijk. Het aspect landbouw wordt niet gezien als een nationaal belang.
PROVINCIE
Omgevingsvisie
Hiervoor werd gesteld dat het Rijk van de provincies verwacht dat zij inspelen op de wens van agrariërs tot verbreding van het bedrijf.
De provincie wil de Drentse agribusiness in staat stellen haar positie op de Europese en wereldmarkt te versterken. De provincie streeft naar een robuust systeem voor de landbouw. In de omgevingsvisie zijn gebieden aangewezen waar landbouw de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen. Innovatie in de landbouw wordt gestimuleerd en de provincie legt minder beperkingen op.
Op de Visiekaart 2020, kaart 1.2, zijn de genoemde landbouwontwikkelingsgebieden aangeduid. De landbouw krijgt in deze gebieden de maximale speelruimte. Als er inrichtingsmaatregelen voor de landbouw worden genomen, moet er zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten (kaart 1.3). Overige ontwikkelingen in deze gebieden mogen geen negatief effect hebben op de landbouw.
Binnen de functie landbouw zijn robuuste landbouwgebieden aangegeven. In deze gebieden staat de landbouw voorop. Dit maakt schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw mogelijk. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Er is in deze gebieden geen ruimte voor andere grootschalige functies, bijvoorbeeld nieuwe grootschalige verblijfsrecreatie, natuur en vestiging van landgoederen en woonmilieus. Aan de oostzijde van de gemeente Noordenveld ligt een robuust landbouwgebied. De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de kaart Landbouw, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe.
Grondgebonden agrarische bedrijven
Agrarische bedrijven die zich willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Bij uitbreiding van het bouwvlak moet de SER-ladder worden toegepast en moet de uitbreiding ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen. Voor de gebieden met de functie landbouw (Visiekaart 2020) is het vaststellen van een maximale oppervlaktemaat de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Voor de multifunctionele gebieden geldt dat de maximale grootte van het bouwblok 1,5 ha is. Onder voorwaarde van ruimtelijke inpassing is een verdere vergroting mogelijk.
Intensieve niet-grondgebonden veehouderij
De provincie Drenthe wil de niet-grondgebonden landbouw beperkt laten groeien. Het betreft de hokdierbedrijven (CBS/LEI) met varkens, pluimvee, vleeskalveren of pelsdieren. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en een neventak intensieve veehouderij bij bestaande grondgebonden bedrijven staat de provincie wel toe.
Nieuwvestiging en de omschakeling van grondgebonden naar niet- grondgebonden bedrijven is niet mogelijk.
Het bouwblok bij uitbreiding bedraagt 1.5 ha, dat bij winst voor milieu/dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag worden vergroot tot 2 ha. Als eis geldt één bouwlaag. Verplaatsing van landbouwbedrijven naar de robuuste landbouwgebieden is mogelijk bij sanering, samenvoeging of het oplossen van een knelpunt (bijvoorbeeld naburige woningen, Ecologische Hoofdstructuur); dit moet zich voordoen in Drenthe.
Het bouwblok bij verplaatsing bedraagt 1,5 ha, dat bij maatwerk en landschappelijk inpassing mag worden vergroot tot 2 ha. Ook hier geldt als eis één bouwlaag. Bij verplaatsing gaat de voorkeur uit naar de Veenkoloniën vanwege de plaatsingsruimte voor veehouderijen en het bestaande mesttekort.
MULTIFUNCTIONELE GEBIEDEN
Een multifunctioneel gebied is een gebied waar bijvoorbeeld zowel landbouw, natuur, recreatie als wonen kunnen voorkomen. Op de Visiekaart 2020 zijn deze gebieden weergegeven. In tegenstelling tot de robuuste systemen is in deze gebieden geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is. Het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten gebeurt hier gebiedsgericht en waar nodig met maatwerk. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies.
GEMEENTE
Het beleid van de gemeente komt gedeeltelijk overeen met het provinciaal beleid. In hoofdstuk 11. wordt een toelichting gegeven op de regels in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Recreatie
6.1 Huidige Situatie
De gemeente Noordenveld kenmerkt zich door een veelzijdig aanbod aan dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Vanwege de rustieke omgeving, uitgebreide natuurcomplexen, veelzijdige landschapsstructuren, idyllische dorpen en een goed fietspadennetwerk is Noordenveld een aantrekkelijke recreatiegemeente.
DAGRECREATIE
Het centrum van de recreatieve voorzieningen is gelegen rond Norg; de verschillende bosgebieden, heidevelden en ook het Fochteloër-veen oefenen grote aantrekkingskracht uit op wandelaars en fietsers. Voor ontspanning en vermaak zijn er in de gemeente voorzieningen als het Ronostrand, zwembaden, maneges en tennis- en midgetgolf-banen en een golfbaan. Als bezienswaardigheden kunnen onder andere de kerken van Norg, Roden en Peize, de Zwartendijksterschans, de hunebedden bij Steenbergen en Westervelde, museum Kinderwereld, Havezathe Mensinge, de molen in Roderwolde en Veenhuizen worden genoemd.
Picknickplaats bij het hunebed van Westervelde
VERBLIJFSRECREATIE
In de gemeente zijn tevens hotel- en pensionvoorzieningen, bed & breakfastaccommodaties, bungalowparken en kampeerterreinen aanwezig. De verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn met name geconcentreerd rondom Norg en bij Amerika. Het bestemmingsplan Camping Cnossen is opgenomen binnen het voorliggende bestemmingsplan.
Fraai fietspadennetwerk
6.2 Beleid
RIJK
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn 13 nationale belangen benoemd. Hiervoor is het Rijk verantwoordelijk. Het aspect recreatie wordt niet gezien als een nationaal belang.
PROVINCIE
Omgevingsvisie
Op kaart 6.1 ligt over het plangebied van Veenhuizen - Roderwolde de aanduiding ontwikkelingszone langs doorgaande recreatieve verbindingen voor kleinschalige dag-/verblijfsrecreatie. De Omgevingsvisie Drenthe geeft aan dat de ontwikkelingszone langs doorgaande recreatieve verbindingen voor kleinschalige dag-/verblijfsrecreatie loopt van Meppel, het Fochteloërveen, het Leekstermeergebied richting de provincie Groningen.
Verblijfsrecreatie
De provincie zet zich in op versterking, uitbreiding en vernieuwing van de bestaande bedrijven, in samenhang met de omgeving en het landschap. Bij Veenhuizen zijn kansen voor specifieke nieuwe vormen van (kleinschalige) verblijfsrecreatie die de unieke betekenis van Veenhuizen versterken.
Nieuwvestiging
Nieuwvestiging is niet mogelijk in de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste landbouwgebieden. Een uitzondering hierop is als nieuwvestiging het gevolg is van ver- en uitplaatsing van bestaande bedrijven in kwetsbare gebieden. Daarvoor kan ruimte worden gezocht aan de randen van natuurgebieden. Hiervoor moet de systematiek van de SER-ladder worden toegepast.
Dagrecreatie
De provincie wil een versterking van het aanbod aan dagrecreatieve voorzieningen met name in kwalitatieve zin. Bij een nadere invulling van de stadsrandzones kunnen recreatieve onderdelen worden ingebracht, die de betekenis van de stad en de stadrandszone kunnen versterken. Veenhuizen wordt genoemd als een recreatief aanknopingspunt. De oriëntatie van dagverblijf past binnen de ambitie om het cultuurerfgoed op de Werelderfgoedlijst van UNESCO geplaatst te krijgen.
Permanente bewoning
De provincie is in beginsel tegen permanente bewoning van recreatieverblijven. Dit leidt tot 'verstening' van het landelijk gebied en gaat ten koste van de capaciteit van recreatieverblijven, waardoor elders in het landelijk gebied een nieuwe vraag naar recreatiewoningen ontstaat. In principe wordt er geen medewerking verleend aan het legaliseren van permanente bewoning door gemeenten, waarbij de bestemming Verblijfsrecreatie wordt omgezet in de bestemming Wonen.
Alleen in uitzonderlijke gevallen kan medewerking worden verleend. Hierbij moet worden voldaan aan de voorwaarden die de VROM-Inspectie stelt in de brochure 'Onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen; handreiking voor gemeenten'. Verdere voorwaarden zijn:
- De legalisatie heeft alleen betrekking op recreatiecomplexen en niet op losse recreatieverblijven.
- Het recreatiecomplex sluit aan op een kernbebouwing.
- De legalisatie past binnen het integrale woonbeleid van de desbetreffende gemeente.
- De noodzakelijke integratieslag met de naastgelegen kern levert een duurzame ruimtelijke kwaliteitsslag op.
Recreatieve infrastructuur
De provincie wil medewerking verlenen aan uitbreiding van de infrastructuur als er sprake is van een knelpunt, dan wel een ontbrekende schakel of als onderdeel van een gebiedsontwikkeling. Op de visiekaart 2020 is een route (Pauperpad) aangegeven, die Veenhuizen verbindt met het gebied rond Frederiksoord. De provincie ziet mogelijkheden, gekoppeld aan de doorgaande routes (LAW en LAF) voor wandelen, fietsen of toervaart, mogelijkheden voor kleinschalige verblijfs- en dagrecreatie in de vorm van bed & breakfast, horeca en haven- en afmeervoorzieningen. Deze activiteiten kunnen worden gevestigd in voormalige agrarische gebouwen. De omgevingsvisie laat hier ruimte voor eigen gemeentelijk beleid.
GEMEENTE
De gemeente Noordenveld heeft de nota 'Kampeerbeleid'. Deze nota bevat de planologische (beoordelings)kaders voor de in de gemeente aanwezige kampeer- en zomerhuizenterreinen. De gemeentelijk nota Kampeerbeleid is van toepassing op het plangebied.
Recreatiewoningen vallen buiten het bestek van de nota Kampeerbeleid en hebben geen relatie met de vervallen Wet op de Openluchtrecreatie. De bestaande terreinen met recreatiewoningen zijn opgenomen in het plangebied.
De gemeente werkt aan het opstellen van een recreatiebeleidsnota.
Naar verwachting wordt de recreatiebeleidsnota begin 2013 vastgesteld.
Hoofdstuk 7 Bebouwing En Wonen
7.1 Huidige Situatie
Wonen
Het buitengebied van Noordenveld heeft een lange occupatiegeschiedenis. Het gemeenschappelijke karakter van de bebouwing kan worden getypeerd als overwegend één bouwlaag met kap. Voor het overige is sprake van een zeer divers bebouwingsbeeld. De meeste bebouwing is geconcentreerd langs wegen. In de beekdalen en de laagveenontginningen komt weinig bebouwing voor. In hoofdstuk 3 is hierover een nadere uiteenzetting gegeven.
Mede door de schaalvergroting in de landbouw en de uitstoot van arbeidskrachten wordt de groep mensen die door hun werk aan het buitengebied zijn gebonden (boeren en boerenarbeiders) steeds kleiner. Dit proces zet zich nog steeds voort. Werden aanvankelijk de arbeiderswoningen bewoond door mensen die niet functioneel aan het buitengebied zijn gebonden, de afgelopen jaren doet zich dit ook in toenemende mate voor bij de boerderijen. De toename van de mobiliteit en de behoefte aan rust en ruimte maken deze vrijkomende woningen en boerderijen tot begeerde objecten. Deze ontwikkeling heeft er mede voor gezorgd dat de verloedering van het platteland is uitgebleven. Niet-functioneel aan het buitengebied gebonden bewoners beperken op zich niet de hoofdfuncties van het buitengebied (landbouw, natuur en landschap). Toch komt het wel voor dat er conflicten ontstaan bij de uitbreiding van agrarische bedrijven. De wet Geurhinder en Veehouderij maakt de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven bijvoorbeeld afhankelijk van naburige woonbebouwing.
Een ander belangrijk aspect met ruimtelijke consequenties is het verschijnsel van de hobbyboeren. Een groot aantal bewoners van het buitengebied is agrarisch bezig, hetzij als pure hobby, hetzij als bron van neveninkomsten. In voormalige boerderijen kunnen de gewenste activiteiten meestal zonder ruimtelijke gevolgen worden uitgeoefend. Bij de andere woningen zullen nog al eens bijgebouwen van een zeker formaat nodig zijn.
Niet-agrarische bedrijvigheid
In het buitengebied bevindt zich een aantal niet-agrarische bedrijven. Over het algemeen betreft het bedrijven die zich in de loop van de tijd hebben gevestigd in voormalige agrarische bedrijfspanden. In een enkel geval gaat het om bedrijven die vanuit een woning zijn gestart en zich langzamerhand hebben ontwikkeld, als gevolg waarvan ook de nodige bedrijfsruimte op het erf is gecreëerd. Ten slotte is er een enkele horecavestiging.
7.2 Beleid
RIJK
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn 13 nationale belangen benoemd. Hiervoor is het Rijk verantwoordelijk. Het aspect bebouwing en wonen wordt niet gezien als een nationaal belang.
PROVINCIE
Omgevingsvisie
Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing
De aanwezigheid van het MKB levert een belangrijke bijdrage aan de sociaal economische vitaliteit op het platteland. De provincie streeft naar een concentratie van bedrijvigheid in de steden, echter wordt er ook ruimte geboden aan bedrijvigheid op het platteland. Uitgangspunt van het provinciale omgevingsbeleid is dat er in beginsel vooral ruimte wordt geboden aan bedrijven uit de sectoren landbouw, recreatie en toerisme en het kleinschalige MKB.
Veel bedrijvigheid op het platteland vestigt zich in vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). De gemeenten mogen zelf bepalen welke activiteiten zij willen toestaan in de VAB. De provincie stelt hierbij wel enkele randvoorwaarden:
- de invulling van de VAB doet geen inbreuk op de ruimtelijke kwaliteit (zie paragraaf 4.1);
- de nieuwe bedrijfsactiviteit heeft geen negatieve gevolgen voor de hoofdfunctie van het gebied;
- de nieuwe bedrijfsactiviteit is kleinschalig van aard;
- de woonfunctie van de VAB wordt gehandhaafd.
Ontwikkelen van bijzondere woonmilieus
Om Drenthe meer te profileren als woonprovincie, wil de provincie gezamenlijk met gemeenten en partners aantrekkelijke nieuwe woonconcepten ontwikkelen met meer ruimte voor experimentele architectuur. De nieuwe kleinschalige woonmilieus moeten passen bij de (kern)kwaliteiten en de behoeften in een bepaald gebied. Daarmee wil de provincie tegemoetkomen aan woonwensen en leefstijlen van kleine specifieke doelgroepen. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van deze woonmilieus is een landschappelijk kader dat aansluit bij gebiedsspecifieke kernkwaliteiten. Het woonmilieu kan alleen worden ontwikkeld samen met andere functies, zoals het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, het verbeteren van voorzieningen, het realiseren van de water- en natuuropgave en het versterken van de recreatie. Zo kunnen meerdere doelstellingen worden gerealiseerd, wat maatschappelijk meerwaarde oplevert. De provincie geeft daarbij de voorkeur aan het opknappen van bestaande locaties waar een kwaliteitsimpuls gewenst is.
Ruimte-voor-ruimte
De ruimte-voor-ruimteregeling is bedoeld om het buitengebied mooier te maken door het slopen van landschapsontsierende (voormalige) agrarische bebouwing. Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten wordt gestreefd naar compensatie.
Landgoederen
De provincie stimuleert de ontwikkeling van nieuwe landgoederen, als vorm van kleinschalige nieuwe woonmilieus. Het landgoed en het huis dienen als eenheid te worden ontwikkeld. Het huis mag worden ontwikkeld als één wooneenheid met eventueel ondergeschikte functies. Het huis dient allure en uitstraling te krijgen en ontleent deze voornamelijk door architectonische verbintenis met het landgoedontwerp.
Voor nieuwe landgoederen gelden de volgende voorwaarden:
- het landgoed bestaat minimaal uit 5 ha bos. De ervaring leert dat een landgoed meer is dan alleen bos en dat een kwalitatief landgoed over het algemeen minimaal 10 ha tot 15 ha groot is;
- het landgoed past in het bosclusteringsbeleid zoals aangegeven in de Omgevingsvisie;
- het landgoed is in principe openbaar toegankelijk;
- het landgoed vormt een ecologische, economische en esthetische eenheid;
- het landgoed past in het aanwezige landschap en houdt rekening met de cultuurhistorie en de bodemgesteldheid.
GEMEENTE
Wonen in het buitengebied
De gemeentelijke nota 'Wonen in het buitengebied' komt voort uit de veranderingen in de landbouw. Als gevolg van schaalvergroting en bedrijfsbeëindiging in de landbouw komen steeds meer agrarische bedrijfsgebouwen vrij. In toenemende mate worden vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen getransformeerd tot woningen. De nota 'Wonen in het buitengebied' biedt een planologisch kader om deze ontwikkeling te sturen. De in de genoemde nota gehanteerde maten zijn opgenomen in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.
Intergemeentelijk Structuurplan
Op 21 oktober 2009 hebben de gemeenteraden van Noordenveld en Leek het Intergemeentelijke Structuurplan (IGS) vastgesteld. Het IGS is samen met de provincies Drenthe en Groningen en de Dienst Landelijk gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opgesteld. Deze drie partners van beide gemeenten hebben ingestemd met het IGS. Het IGS is een integrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied Leek - Roden tot het jaar 2030 op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap en verkeer en is een uitwerking van de Regiovisie Groningen - Assen 2030.
Uit de visie spreekt een duidelijke ambitie voor het gebied voor de lange termijn. Deze ambitie blijkt onder meer uit:
- de hoogwaardige woon- en werkmilieus;
- het binnendorps bouwen;
- de in zet van nieuwe gebieden voor woningbouw en werkgelegenheid;
In het voorliggende bestemmingsplan is niet geanticipeerd op deze mogelijke ontwikkeling(en). Dit betekent dat de in het IGS onderscheiden locaties niet zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied.
Landschapsbeleidsplan Noordenveld
In het Landschapsbeleidsplan is het gemeentelijk beleid opgenomen ten aanzien van landgoederen. De gemeente zet in op landschapsversterking, het instandhouden van samenhangende landschapsstructuren en het beschermen van de helderheid van de te onderscheiden landschapseenheden. Om dit doel te bereiken is het mogelijk om een nieuw landgoed te realiseren. De randvoorwaarden hiervoor zijn opgenomen in het Landschapsbeleidsplan.
Karakteristieke panden
In het voorjaar van 2008 heeft in het buitengebied van de gemeente een inventarisatie van karakteristieke panden plaatsgevonden aan de hand van foto's (per pand). Door Libau zijn alle panden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
- architectonische waarde;
- cultuurhistorische waarde;
- situatieve waarde.
Naast de hiervoor genoemde waarden kan een gebouw ook eigenschappen hebben die aanleiding kunnen zijn voor het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek'. Een gebouw kan uniek in zijn soort of verschijning zijn, typerend voor de plaats of streek, specifiek als object, markant in het ruimtelijke beeld van de omgeving of charmant in verschijningsvorm. Verder is gaafheid een belangrijk te waarderen aspect.
De genoemde inventarisatie heeft geleid tot een lijst met karakteristieke panden, welke is opgenomen in de bijlagen. De juridische consequenties zijn toegelicht in hoofdstuk 11.
Hoofdstuk 8 Overige Functies
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op overige in het plangebied voorkomende functies. Zaken die niet in het plangebied spelen, zijn buiten beschouwing gelaten.
8.1 Waterwinning
HUIDIGE SITUATIE
Nabij Nietap bevindt zich een waterwingebied. De ter plaatse aanwezige waterwinning onttrekt op jaarbasis 12 miljoen m³ water aan de grond ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
BELEID
Het in het plangebied aanwezige waterwingebied is als zodanig op kaart 2.1 aangegeven. De waterwinning bij Nietap is opgebouwd uit verschillende zones: grondwaterbeschermingsgebied, verbodzone diepe boringen (15 m) en een gebiedsgericht grondwaterbeheer. Tevens heeft het gebied de aanduiding 'grondwateronttrekking voor de bereiding van drinkwater'. Het beschermingsgebied maakt onderdeel uit van het grondwaterlichaam Zand Rijn-Noord en betreft een minder kwetsbaar gebied.
In artikel 37.3 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied van het voorliggende bestemmingsplan is aangegeven welke aanvullende regels er met het oog op de drinkwaterwinning, drinkwaterproductie en drinkwaterdistributie, alsmede de bescherming van de grondwaterkwaliteit gelden.
Waterwinning nabij Nietap
8.2 Zandwinning
HUIDIGE SITUATIE
Nabij Amerika wordt ophoogzand gewonnen.
BELEID
De provincie staat een beleid voor van zuinig zandgebruik en concentratie van de zandwinningen. Het beleid is erop gericht, verspreid door de provincie enkele grote winningen te laten overblijven. In het beleid heeft uitbreiding van de bestaande winningen de voorkeur boven nieuwe winningen. Voor de zandwinning nabij Amerika is een vrijstellingsprocedure gevoerd om de bestaande zandwinning uit te breiden.
8.3 Hoogspanningsleidingen
HUIDIGE SITUATIE
In het plangebied bevindt zich één bovengrondse hoogspanningsleiding, welke loopt van Hoogkerk, via de polder Matsloot, Peize en Peest, naar Assen.
De leiding 'vierverlaten-zeijerveen' heeft een spanning van 220 kV, met een (indicatieve) aan te houden afstand van 25 m aan weerszijden van de leiding.
In het verleden werd in bestemmingsplannen aan weerszijden van het hart van het leidingtracé een zone van 25 m in principe vrijgehouden van bebouwing. Deze 25 m komt overeen met de zogenaamde belemmeringenstrook van de leidingbeheerder. Deze zone betreft een onderhouds- en veiligheidszone. Binnen deze strook kon en kan alleen bebouwing worden gerealiseerd met uitdrukkelijke toestemming van de leidingbeheerder.
ADVIES HOOGSPANNINGSLIJNEN
In een brief van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 3 oktober 2005 is in verband met de mogelijke effecten van de magnetische velden van hoogspanningslijnen op de gezondheid van kinderen geadviseerd om, bij vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen en van tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Wat betreft het magneetveld wordt uitgegaan van een indicatieve zone van 45 m ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding. Hierbinnen worden geen voor magnetische straling gevoelige bestemmingen (woonhuizen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) toegestaan. De indicatieve zone is niet in de verbeelding opgenomen.
In het plangebied bevindt zich ook een ondergrondse hoogspanningskabelbundel Norg - Zeijerveen. De hoogspaningskabelbundel heeft een aan te houden afstand van 2,5 m aan weerszijden van de hartlijn, gerekend vanuit de buitenste hoogspanningskabel. Bij ondergrondse leidingen is geen sprake van een magneetveldzone.
BELEID
Voor het grootschalig transport van elektriciteit wordt met name gebruikgemaakt van bovengrondse elektriciteitslijnen langs masten die in het landschap staan. Al naar gelang de capaciteit van de lijn, zijn de masten hoger. Daardoor is de verstoring voor het landschap groter en worden andere functies in de nabijheid meer beperkt.
Het beleid van het Rijk is gericht op:
- het zoveel mogelijk bundelen met reeds aanwezige lijnen of verkeersinfrastructuur;
- het vermijden van gebieden die mogelijk in aanmerking komen voor kernuitbreiding;
- het vermijden van waardevolle delen van het landelijke gebied;
- beperking van het aantal knikken;
- waar wenselijk en mogelijk het toepassen van aangepaste masttypen.
De omgevingsvisie geeft geen specifiek beleid ten opzichte van hoogspanningsleidingen.
Hoogspanningsleiding in open landschap
8.4 Gaswinning
HUIDIGE SITUATIE
Voor de gaswinning zijn vele putten en installaties aanwezig om het gas uit de ondergrond te halen en transporteerbaar te maken. Nabij Langelo bevindt zich een locatie waar gas wordt opgeslagen. Voor het transport van het gas naar de nutsbedrijven en de afnemers bestaat een zeer uitgebreid ondergronds netwerk van leidingen. Voor het bestemmingsplan zijn met name de hoofdgastransportleidingen (20 bar of meer) van belang waarin het gas onder zeer hoge druk wordt vervoerd. Binnen het plangebied is niet voorzien in een uitbreiding van het aantal hoofdgastransportleidingen.
BELEID
De provincie Drenthe geeft in haar omgevingsvisie aan dat wij vooralsnog sterk aangewezen zijn op fossiele brandstoffen. De ruimtelijke reserveringen in bestemmingsplannen moeten worden vastgehouden.
Gasopslag bij Langelo
8.5 Antennemasten
HUIDIGE SITUATIE
De laatste jaren heeft de mobiele telefonie een grote vlucht genomen. Ook in de gemeente Noordenveld is een aantal antennemasten geplaatst.
BELEID
Bij de beoordeling van aanvragen voor nieuwe antennemasten, gelden de volgende ruimtelijke randvoorwaarden:
- de bouw van nieuwe antennemasten zal worden getoetst aan de vraag in hoeverre gebruik kan worden gemaakt van hoge gebouwen en bouwwerken (hoogspanningsmasten);
- plaatsing mag niet leiden tot een aantasting van de kwaliteit van het Drentse landschap. Antennemasten zijn in beginsel dan ook niet toegestaan in:
- open gebieden, beekdalen, natuur- en bosgebieden en cultuurhistorisch waardevolle gebieden;
- in of nabij cultuurhistorisch waardevolle nederzettingen;
- in de nabijheid van waardevolle bebouwing;
- binnen stiltegebieden.
Van deze voorwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken, mits de kwaliteit van het landschap blijft behouden.
- Masten dienen te worden geplaatst in navolgende volgorde van voorkeur:
- in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken;
- op bedrijventerreinen;
- langs grote infrastructuurlijnen.
- Het project C2000 wordt (vanwege het belang voor de openbare orde) afzonderlijk benaderd: masten voor het C2000 project kunnen omgevingsvergunningsvrij worden gerealiseerd.
8.6 Militaire Terreinen
HUIDIGE SITUATIE
Direct nabij het plangebied bevindt zich het munitieopslagcomplex. MMC Veenhuizen. Het betreft opslag op een afgesloten terrein, verdeeld over een aantal bunkers.
BELEID
Het Ministerie van Defensie hanteert een zonering, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de gevolgen van een mogelijke explosie, maar eveneens met de kans dat zich een calamiteit voordoet. Deze zonering bestaat uit drie veiligheidszones. De veiligheidszones van het munitieopslagcomplex vallen in het plangebied en zijn opgenomen op de verbeelding.
A-zone
Binnen deze zone zijn geen nieuwe bebouwing, openbare wegen, spoorwegen, druk bevaren waterwegen, parkeerterreinen en recreatieterreinen toegestaan. Agrarisch grondgebruik is mogelijk, mits zich slechts incidenteel personen in deze zone ophouden.
B-zone
Binnen deze zone is geen nieuwe bebouwing toegestaan, waarin zich regelmatig personen bevinden, zoals woonhuizen, winkels, kantoren, fabrieken, cafés en dergelijke. Wegen met beperkt verkeer zijn toelaatbaar, evenals beperkte dagrecreatie, doch sportvelden, zwembaden, kampeerterreinen, caravanparken, jachthavens en dergelijke zijn niet toegestaan.
C-zone
De restrictie binnen deze zone betreft gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies en voorts gebouwen met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt.
8.7 Wegen
HUIDIGE SITUATIE
Afgaande op de relatie tussen gebruik en functie van een weg in het totale wegennetwerk, kan een aantal verschillende categorieën worden aangegeven. Er wordt uitgegaan van een indeling in drie typen: wegen met een stroomfunctie (autowegen of autosnelwegen) wegen met een gebiedsontsluitende functie (ontsluiting van woonwijken, bedrijventerreinen et cetera) en wegen met een verblijfsfunctie (woonstraten/erftoegangswegen).
De gemeente kent in het buitengebied geen stroomwegen. De volgende gebiedsontsluitingswegen worden in het buitengebied van de gemeente aangetroffen:
- N372 (Nietap-Roden en Roden-Peizermade, deels erftoegangsweg);
- N373 (Gemeentegrens Assen-Huis ter Heide-Norg-Roden);
- N386 (Peize-Vries);
- N858 (Norg-Donderen);
- N919 (Huis ter Heide-Veenhuizen);
- N979 (Haulerwijk-Zevenhuizen).
De overige wegen zijn erftoegangswegen. De hierboven genoemde wegen zijn aangegeven op kaart 9.1.
BELEID
Het provinciale verkeers- en vervoersbeleid is in twee hoofdlijnen in te delen. De eerste hoofdlijn voorziet in de behoefte aan mobiliteit en aan een goede bereikbaarheid van locaties en gebieden. De tweede hoofdlijn richt zich op een veilige bereikbaarheid en op het voorkomen c.q. terugdringen van hinder naar de omgeving. In de opbouw en vormgeving van het verkeers- en vervoersnetwerk worden grofweg een onderscheid gemaakt in stedelijke gebieden en landelijke gebieden. De provincie streeft naar een duurzame mobiliteit.
N372
De bereikbaarheid van het landelijk gebied blijft hoofdzakelijk aangewezen op de auto. Door geringe groei van de landelijke woonkernen hoeft dat geen problemen voor de bereikbaarheid op te leveren. De verkeersveiligheid blijft een belangrijk punt.
De gemeente Noordenveld werkt momenteel aan het opstellen van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan.
8.8 Waterberging
Eind 2008 hebben de provincie Drenthe en het waterschap Noorderzijlvest het startsein gegeven voor de inrichting van een groot gebied voor natuur en waterberging tussen Eelde en het Leekstermeer. Dit waterbergingsproject is een module binnen de 'Herinrichting Peize'. Andere doelen betroffen (en betreffen) bijvoorbeeld:
- verbeteren van de landbouwkundige structuur;
- het versneld aanleggen van natuurgebieden;
- verbeteren van de landschappelijke aantrekkelijkheid;
- verbeteren van de recreatiemogelijkheden.
De waterberging houdt in oppervlakte-, grond- of regenwater binnen het watersysteem wordt geborgen in de bodem, het oppervlaktewater en de retentiegebieden. In extreme omstandigheden worden bepaalde gebieden gecontroleerd onder water gezet. Door water op de juiste plekken te bergen, kan schade en overlast zoveel mogelijk beperkt worden. Daarnaast kan daardoor de verwachte klimaatveranderingen het hoofd worden geboden.
Ten behoeve van het waterbergingsproject zijn in 2008 twee speciale bestemmingsplannen opgesteld, vastgesteld en goedgekeurd. De genoemde bestemmingsplannen zijn dan ook geïntegreerd in het voorliggende bestemmingsplan.
Tevens is het vastgestelde bestemmingsplan Herziening Facetbestemmingsplan Waterberging en Natuurontwikkeling Roden - Norg opgenomen in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 9 Ruimtelijke Ordening En Milieu
9.1 Algemeen
Wat betreft de ruimtelijke ordening en de milieuregelgeving is in ons land sprake van een tweesporenbeleid, welke beide hun eigen wettelijke kaders hebben (de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer).
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om duidelijkheid te scheppen wat betreft de regelgeving (dubbele regelingen moeten worden voorkomen). Afstemming tussen beide kaders is van groot belang. De regelgeving in dit bestemmingsplan spitst zich dan ook toe op de ruimtelijke aspecten van de milieuwetgeving. Waar dat nodig is, wordt bij afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden ook getoetst aan de milieuhygiënische consequenties van de ingreep.
9.2 Landbouw
9.2.1 Ammoniak
WET AMMONIAK EN VEEHOUDERIJ
De Wet ammoniak en veehouderij (8 mei 2002) heeft tot doel om de zeer kwetsbare gebieden extra te beschermen tegen de nadelige gevolgen van de emissie van ammoniak uit de veehouderijen. Provinciale Staten dienen de bedoelde zeer kwetsbare gebieden aan te wijzen. Volgend uit artikel 2 van de op 17 februari 2007 gepubliceerde gedeeltelijk gewijzigde Wet ammoniak en veehouderij, komen daarvoor uitsluitend in aanmerking voor verzuring van gevoelige gebieden (of delen daarvan) die zijn gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur.
De genoemde wijziging omvat tevens een inperking van de te beschermen natuurgebieden, de mogelijkheid voor interne saldering en de mogelijkheden voor uitbreiding. Een combinatie van melkvee en jongvee is toegestaan mits het totaal aan melkrundvee en vrouwelijk jongveen niet hoger is dan 340 stuks en het aantal stuks melkrundvee niet hoger is dan 200.
De Wet ammoniak en veehouderij is een bijzondere wet ten opzichte van de Wet milieubeheer. Bij oprichting of verandering van een veehouderij bepaalt namelijk niet de Wet milieubeheer, maar de Wet ammoniak en veehouderij in welke situaties een omgevingsvergunning als gevolg van de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven kan worden verleend of moet worden geweigerd.
De Wet ammoniak en veehouderij bevat bijzondere regels voor de beoordeling van de gevolgen van ammoniakemissie van veehouderijen bij de verlening van omgevingsvergunningen. Samen met de emissie-eisen die op grond van de Wet milieubeheer aan de huisvesting van dieren zullen worden gesteld, vormt de Wet ammoniak en veehouderij het wettelijke instrumentarium voor het aspect ammoniak. Door middel van deze regelgeving wordt de ammoniakemissie uit alle typen agrarische bedrijven geregeld.
VERTALING NAAR HET BESTEMMINGSPLAN
De bepalingen uit de Wet ammoniak en veehouderij moeten (door het bevoegd gezag) worden betrokken bij de beslissing over een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een veehouderij. Het toepassen van de ammoniakregelgeving zal derhalve moeten plaatsvinden binnen het milieuspoor (bijvoorbeeld bij het verlenen van de omgevingsvergunning). Eventuele ontwikkelingen in de zone van 250 m rond de voor verzuring gevoelige gebieden worden dan ook via de omgevingsvergunning geregeld. Het bestemmingsplan heeft hierin geen taak. Om deze reden is ook afgezien van het in de verbeelding aangeven van de voor verzuring gevoelige delen van de Ecologische Hoofdstructuur en de daarbij behorende zones van 250 m.
9.2.2 Stank
BELEID
Op 1 januari 2007 trad de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking. Deze wet bevat het exclusieve toetsingskader voor geurhinder uit tot veehouderijen behorende dierverblijven. De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie- en niet-concentratiegebieden (in de zin van de Meststoffenwet). Concreet betekent dit dat in dorpskernen en in gebieden waar weinig veehouderij is te vinden, de minste stankoverlast is toegestaan.
De Wet geurhinder en veehouderij bepaalt dat uitsluitend gebouwen geurgevoelig zijn. Kijkend naar bijvoorbeeld campings en golfterreinen zijn daarmee uitsluitend de (club)gebouwen geurgevoelig.
Door middel van deze wet wordt de toegestane geurbelasting op geurgevoelige objecten vanuit dierenverblijven geregeld. De Wet geurhinder en veehouderij maakt geen nader onderscheid tussen verschillende typen agrarische bedrijven. Zowel grondgebonden agrarische bedrijven, als meer of minder intensieve veehouderijen vallen wat betreft geurhinder onder deze wet.
De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook op welke wijze wordt omgegaan met (voormalige) agrarische bedrijfswoningen. Na beëindiging van het agrarische bedrijf krijgt de voormalige bedrijfswoning in de huidige situatie 'automatisch' de status van burgerwoning. Onder de Wet geurhinder en veehouderij wordt aan huidige en voormalige bedrijfswoningen van veehouderijen (peildatum beëindiging agrarisch bedrijf 19 maart 2000) een lichte bescherming tegen geurhinder uit dierverblijven toegekend.
Belangrijk onderdeel van de wet is de gemeentelijke mogelijkheid om eigen geurbeleid te ontwikkelen. Afhankelijk van de doelstellingen met een bepaald gebied, of ter oplossing van knelpunten, kunnen normen naar boven of beneden worden gevarieerd.
VERTALING
Zoals hiervoor aangegeven, biedt de Wet geurhinder en veehouderij de gemeente de mogelijkheid een eigen geurbeleid vorm te geven. In 2009 heeft er binnen de gemeente een onderzoek plaatsgevonden naar de wenselijkheid van het opstellen van een verordening op grond van de Wet geurhinder en veehouderij. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen knelpunten zijn. Het college van burgemeester en wethouders hebben hierom besloten geen verordening op te stellen. Het niet opstellen van een verordening heeft tot gevolg dat de Wet geurhinder en veehouderij het toetsingskader voor geurhinder van dierenverblijven bij veehouderijen blijft en er geen afwijkende normen van kracht zijn geworden.
9.2.3 Dierenwelzijn
ACHTERGROND
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
In 1992 is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in werking getreden. In deze wet is de mogelijkheid geopend om per diersoort aparte regels in een Algemene Maatregel van Bestuur op te nemen over onder meer de minimale grootte van dierenverblijven. Dit heeft in de loop der jaren geresulteerd in onder meer het Varkensbesluit, het Besluit huisvesting legkippen en het Kalverenbesluit. Deze besluiten worden thans gedeeltelijk herzien. Voor de beoordeling van uitbreiding van bestaande bedrijven geven deze besluiten een handvat wat betreft de minimale ruimte voor dierplaatsen.
VERTALING NAAR HET BESTEMMINGSPLAN
In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, zodat, wanneer de Gezondsheids- en welzijnswet voor dieren dit vereist, in ruimtelijk opzicht kan worden voldaan aan de nieuwe bepalingen.
9.2.4 Milieuzones
ACHTERGROND
De Wet milieubeheer richt zich op de bescherming van het milieu. Op 1 januari 2008 is het Barim (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) ofwel Activiteitenbesluit in werking getreden. Voor bedrijven gelden algemene regels, tenzij uitdrukkelijk is bepaald dat een omgevingsvergunning is vereist. Het activiteitenbesluit maakt onderscheid in drie typen inrichtingen (typen A, B en C). De type A-inrichtingen (onder andere scholen, kantoren, kleine detailhandel) vallen vanwege de beperkte milieurelevantie onder een licht regime. Ze zijn niet vergunningplichtig en er geldt geen meldingsplicht. Voor type B geldt een meldingsplicht. Type C inrichtingen zijn vergunningplichtig, dan wel is het Besluit gastuinbouw of het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing. Het Besluit landbouw milieubeheer bevat minimale afstandseisen waaraan moet worden voldaan, anders is het bedrijf vergunningplichtig.
De laatste jaren is de afstand die dient te worden aangehouden tussen landbouwbedrijven en geurgevoelige functies, voor de landbouw steeds problematischer geworden. Dit komt voort uit strengere afstandsnormen (welke strikter worden gehanteerd) en een toename van het aantal woningen in het buitengebied. De uitbreidingsruimte van de overblijvende agrarische bedrijven wordt door deze ontwikkelingen steeds verder beperkt.
VERTALING NAAR HET BESTEMMINGSPLAN
In het kader van het bestemmingsplan is het van belang dat bij de bij recht geboden ontwikkeling van functies in het plangebied rekening wordt gehouden met milieuzones rond verschillende bedrijven, die uit de omgevingsvergunning van een bedrijf blijken. De exacte zone rond een agrarisch bedrijf verschilt van bedrijf tot bedrijf, zeker in geval van intensieve veehouderijen. Op deze plaats kan dan ook geen eenduidige categorisering worden gegeven. De zone van het betreffende agrarische bedrijf is vastgelegd in de omgevingsvergunning of in het Besluit landbouw milieubeheer. In het bestemmingsplan wordt -bijvoorbeeld in het kader van een groot aantal afwijkings- en wijzigingsregels- rekening gehouden met de milieuzones.
9.3 Geluidzones
ACHTERGROND
Wet geluidhinder: zones rond industrieterreinen
In hoofdstuk V van de Wet geluidhinder zijn voorschriften opgenomen waarmee wordt voorzien in de vaststelling van geluidzones rond industrieterreinen. In een bijlage bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit, behorende bij de Wet milieubeheer, zijn categorieën opgenomen die dienen ten behoeve van de uitvoering van hoofdstuk V, artikel 41 van de Wet geluidhinder. De gasopslaglocatie bij Langelo is een inrichting die op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer kan worden aangemerkt als een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken.
Rondom de gasopslag bij Langelo geldt de aanduiding 'geluidzone - industrie'. De aanduiding 'geluidzone - industrie' is opgenomen om tegen te gaan dat er een te hoge geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige gebouwen ontstaat. Als aanvullende regel (afwijking) geldt binnen deze zone dat geluidgevoelige gebouwen niet mogen worden gebouwd, bestaande geluidgevoelige gebouwen zijn hiervan uitgezonderd. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken en kan worden toegestaan dat nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
VERTALING NAAR HET BESTEMMINGSPLAN
In het onderhavige plan is de nieuwe vestiging van overige geluidshinderlijke bedrijven, genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit, uitgesloten.
Wet geluidhinder: zones langs wegen
ACHTERGROND
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. In buitenstedelijk gebied voor wegen bestaande uit drie of vier rijstroken geldt een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken geldt een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Uitzondering hierop vormen die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen die zijn aangeduid als woonerf. Indien binnen deze zone geluidsgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd, dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Bij vaststelling of herziening van het bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone langs een weg, waarbij de bouw van woningen, de realisering van geluidsgevoelige bestemmingen of de aanleg of reconstructie van een weg binnen de zone mogelijk wordt gemaakt, dienen burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek in te stellen. Uit dit onderzoek moet naar voren komen wat de te verwachten geluidbelasting voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen is en welke maatregelen eventueel dienen te worden getroffen zodat de maximaal toelaatbare grenswaarden niet worden overschreden.
In de bijlagen is een akoestisch onderzoek opgenomen. Op basis van dit onderzoek is vastgesteld welke wegen in het plangebied voor de Wet geluidhinder van belang zijn. Op kaart 9.1 zijn deze wegen opgenomen.
VERTALING NAAR HET BESTEMMINGSPAN
In het voorliggende bestemmingsplan is in delen van het plangebied de bouw van nieuwe (tweede) agrarische bedrijfswoningen mogelijk. Daar met het vorenstaande nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk zijn, is een toets aan de Wet geluidhinder noodzakelijk.
Als uitgangspunt geldt dat de minimale afstand voor nieuw te bouwen (agrarische bedrijfs)woningen 20 m uit de as van de weg bedraagt. Deze afstand is onder meer gebaseerd op landschappelijke en stedenbouwkundige aspecten. In een aantal situaties is een grotere afstand voorgeschreven. Met inachtneming van een minimale bebouwingsafstand van 20 m geldt voor een groot deel van de in de gemeente gelegen wegen dat de geluidhinder minder bedraagt dan 48 dB.
HOGERE GRENSWAARDEN
Voor die situaties waarin de geluidhinder meer dan 48 dB bedraagt, kent de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere grenswaarde aan te vragen. Voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt deze maximale grenswaarde 58 dB. Voor overige geluidsgevoelige objecten (woningen) bedraagt de maximale grenswaarde 53 dB.
VERKEERSINTENSITEITEN
Aan de hand van tellingen van provincie en gemeente zijn de verkeersintensiteiten van de wegen in het buitengebied vastgesteld. Op basis van deze tellingen is aan de hand van de autonome groei een prognose gemaakt van de verkeersintensiteiten voor het jaar 2020.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat een beperkt aantal wegvakken in het plangebied voor de Wet geluidhinder van belang is. Het gaat hierbij om de in tabel 9.1 vermelde wegen. In deze tabel zijn tevens de (toekomstige) verkeersintensiteiten aangegeven.
Tabel 9.1 Verkeersintensiteiten | ||||
weg | wegvak | intensi-teit | teljaar | int. 2021 |
A7 | Tolbert-Groningen | 46.459 | 2006 | 60.397 |
N372 | prov. grens-Peize | 9.723 | 2009 | 11.473 |
Rondweg Peize | 8.265 | 2009 | 9.753 | |
Peize-Roden | 13.744 | 2009 | 16.218 | |
Rondweg Roden | 7.562 | 2009 | 8.923 | |
Roden-Nietap | 11.404 | 2009 | 13.457 | |
N373 | Norgerbr.-Huis ter Heide | 6.796 | 2009 | 8.019 |
Huis ter Heide-Norgerholt | 3.881 | 2009 | 4.580 | |
Norg-Roderesch | 4.498 | 2009 | 5.308 | |
Roderesch-Roden | 4.632 | 2009 | 5.466 | |
N386 | Bunne-Peize | 4.730 | 2009 | 5.581 |
N858 | Norg-Donderen | 3.049 | 2009 | 3.598 |
N919 | Huis ter Heide-Norgerweg | 3.929 | 2009 | 4.636 |
N979 | Zevenhuizen- Haulerwijk | 4.220 | 2009 | 4.980 |
Maatlanden | 6.984 | 2001 | 8.381 | |
Middelhorstenweg | 4.656 | 2001 | 5.587 | |
Mensingheweg | 2.100 | 2001 | 2.520 | |
Altenaweg | 982 | 1999 | 1.178 | |
Lieverseweg | 853 | 1999 | 1.024 | |
Zevenhuisterweg | 2.464 | 2001 | 2.957 | |
Peesterstraat Norg-Peest | 2.976 | 2001 | 3.571 | |
Peesterweg Peest-Zeijen | 2.354 | 2001 | 2.825 | |
Eenerstraat | 2.504 | 2001 | 3.005 | |
Haulerwijksterweg | 1.184 | 1997 | 1.421 | |
Veenhuizerweg | 523 | 2001 | 628 | |
Oldehofweg | 285 | 1997 | 342 | |
Schansweg | 230 | 1997 | 276 | |
Hoofdstraat Steenbergen | 861 | 1997 | 1.033 | |
Vriezerweg Peize | 431 | 1999 | 517 |
BEREKENINGEN
Bij de beoordeling in het kader van de Wet geluidhinder of de bouw van woningen toelaatbaar is, in verband met eventuele geluidhinder, wordt uitgegaan van een minimale afstand van 20 m tot de as van de weg. Bij de bouw van woningen dient in principe een voorkeursgrenswaarde van 48 dB in acht te worden genomen. In bepaalde gevallen ligt de gevelbelasting bij een afstand van 20 m tot de as van de weg boven 48 dB. In tabel 9.2 is per wegvak de geluidsbelasting op 20 m uit de as van de weg aangegeven. Voor zover op 20 m de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, is de afstand vermeld waarop de geluidsbelasting van respectievelijk 53 en 58 dB optreedt.
ONTHEFFINGEN
Aangezien de maximale ontheffingswaarde voor burgerwoningen en agrarische bedrijfswoningen respectievelijk 53 en 58 dB bedragen, is het derhalve niet altijd mogelijk een minimumafstand van 20 m aan te houden. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in tabel 9.2
Tabel 9.2 Gevraagde hogere grenswaarde voor de in het bestemmingsplan Buitengebied gelegen wegvakken. | |||||
weg | wegvak | minimale afstand | max. geluidsbelasting | ||
burger- woning | agr. bedr. woning | burger- woning | agr. bedr. woning | ||
A7 | Tolbert-Groningen | 201 m | 98 m | 53 dB | 58 dB |
N372 | prov. grens-Peize | 87 m | 41 m | 53 dB | 58 dB |
Rondweg Peize | 79 m | 38 m | 53 dB | 58 dB | |
Peize-Roden | 105 m | 50 m | 53 dB | 58 dB | |
Rondweg Roden | 70 m | 34 m | 53 dB | 58 dB | |
Roden-Nietap | 88 m | 42 m | 53 dB | 58 dB | |
N373 | Norgerbr.-Huis ter Heide | 78 m | 37 m | 53 dB | 58 dB |
Huis ter Heide | 21 m | 20 m | 53 dB | 53 dB | |
Huis ter Heide-Zuidvelde | 44 m | 21 m | 53 dB | 58 dB | |
Zuidvelde | 22 m | 20 m | 53 dB | 53 dB | |
Zuidvelde-Norg | 45 m | 21 m | 53 dB | 58 dB | |
Norg | 24 m | 20 m | 53 dB | 54 dB | |
Norg-Langelo | 49 m | 23 m | 53 dB | 58 dB | |
Langelo | 24 m | 20 m | 53 dB | 54 dB | |
Langelo-Roderesch | 49 m | 23 m | 53 dB | 58 dB | |
Roderesch-Roden | 24 m | 20 m | 53 dB | 54 dB | |
N386 | Bunne-Peize | 61 m | 29 m | 53 dB | 58 dB |
N858 | Norg-Donderen | 38 m | 20 m | 53 dB | 58 dB |
N919 | Huis ter Heide-Norgerweg | 47 m | 22 m | 53 dB | 56 dB |
N979 | Zevenhuizen- Haulerwijk | 53 m | 25 m | 53 dB | 58 dB |
Maatlanden | 61 m | 29 m | 53 dB | 58 dB | |
Middelhorstenweg | 51 m | 24 m | 53 dB | 58 dB | |
Mensingheweg | 20 m | 20 m | 51 dB | 51 dB | |
Altenaweg | 34 m | 20 m | 53 dB | 56 dB | |
Lieverseweg | 31 m | 20 m | 53 dB | 56 dB | |
Zevenhuisterweg | 34 m | 20 m | 53 dB | 56 dB | |
Peesterstraat Peest-Norg | 38 m | 20 m | 53 dB | 57 dB | |
Peesterweg Peest-Zeijen | 33 m | 20 m | 53 dB | 56 dB | |
Eenerstraat | 34 m | 20 m | 53 dB | 56 dB | |
Haulerwijksterweg | 20 m | 20 m | 53 dB | 53 dB | |
53 dB ontheffing op basis van akoestisch onderzoek | |||||
53 dB ontheffing zonder akoestisch onderzoek |
Op grond van artikel 83 van de Wet geluidhinder zal door de gemeente in het kader van dit bestemmingsplan bij burgemeester en wethouders een algemene ontheffing worden aangevraagd tot 53 dB voor burgerwoningen en tot de in de zesde kolom van tabel 9.2 genoemde waarden voor agrarische bedrijfswoningen.
9.4 Luchtverkeersbeveiliging
ACHTERGROND
Ten behoeve van de beveiliging van het luchtverkeer boven Nederland wordt onder andere gebruik gemaakt van apparatuur voor Communicatie-, Navigatie- en Surveillance Infrastructuur (CNS). Deze CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en -route mogelijk te maken en de plaatsbepaling zeker te stellen.
Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van de luchtverkeersleiding maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten. In het plangebied bevinden zich obstakelzones (zie navolgende afbeelding). Voor de gemeente Noordenveld zijn de zones vanaf 50 m en hoger relevant. Voor de overige obstakelvlakken in relatie tot het gemeentelijk grondgebied gelden vergelijkbare hoogtebeperkingen.
VERTALING NAAR HET BESTEMMINGSPLAN
Het bestemmingsplan bevat geen mogelijkheden voor bouwhoogtes hoger dan 50 m, zoals bijvoorbeeld nieuwe hoogspanningsmasten of antennemasten met een grotere hoogte dan 50 m. Nu dit niet het geval is kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan de belangen van de luchtverkeersbeveiliging niet schaadt. Een vertaling naar de regels en de verbeelding is dan ook niet nodig.
9.5 Externe Veiligheid
9.5.1 Algemeen
Door de gemeente Noordenveld is de Visie externe veiligheid opgesteld. In deze visie zijn de gemeentelijke ambities ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid verwoord.
Met de visie worden een aantal ambities onderschreven.
- Gestreefd wordt naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is van belang dat de gemeente Noordenveld een veilige plek is om te werken, wonen, winkelen en recreëren en dat dit door de gebruikers ook zo wordt ervaren.
- Het behoud van de lokale bedrijvigheid en werkgelegenheid is een belangrijk aandachtspunt voor de gemeente waarbij ook wordt ingestoken op schone industrie. Alleen bedrijven uit de lagere milieucategorieën moeten de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Bezoekers en bewoners mogen daarvan geen schadelijke gevolgen ondervinden. Binnen de wettelijke kaders zal hieraan invulling worden gegeven.
- De vestiging van nieuwe bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (de zogenaamde 'Bevi-inrichtingen') is in de gemeente niet wenselijk.
- Functies met niet-zelfredzame groepen (kinderen, gehandicapten en ouderen) dienen zoveel mogelijk buiten de invloedsgebieden van de risicovolle inrichtingen te liggen.
- Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is de gemeente voornemens aan te sluiten aan de veiligheidsafstanden van het rijksbeleid.
- De gemeente hanteert de veiligheidsafstanden die moeten worden aangehouden tussen een buisleiding en bijvoorbeeld woningen, scholen en ziekenhuizen conform de huidige circulaires. Momenteel is het Rijk bezig met het opstellen van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Buisleidingen. Deze AMvB zal nieuwe regels gaan stellen aan risiconormering en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen et cetera. Een en ander zal worden vastgelegd in een nieuwe circulaire en vervolgens in een wettelijke regeling. De gemeente is voornemens aan te sluiten bij de nieuwe wetgeving waarbij de aandacht voor het groepsrisico meer nadruk zal krijgen.
- De gemeente hanteert de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet als harde norm, dan wel dat een overschrijding van de oriënterende waarde pas acceptabel wordt bevonden als optimaal aan alle aspecten, zoals zelfredzaamheid, beheersbaarheid en hulpverlening wordt voldaan. Deze insteek wil de gemeente ook toepassen bij toenames van het groepsrisico die onder de oriënterende waarde blijven. Dit betekent dat de toename van het groepsrisico altijd goed zal worden gemotiveerd, waarbij de gemaakte keuzes worden verantwoord en vastgelegd in het bijbehorende document, bijvoorbeeld het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning.
Samengevat hanteert de gemeente voor nieuwe situaties de navolgende uitgangspunten:
Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten | Overschrijding richtwaarde PR 10-6) voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding oriënterende waarde Groepsrisico | Toename Groepsrisico | |
Gemeente Noordenveld | Niet acceptabel | Niet acceptabel, tenzij wordt voldaan aan de aspecten zelfredzaamheid, hulpverlening en beheersbaarheid | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden |
9.5.2 Inrichtingen
INLEIDING
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen in werking getreden. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) richt zich, zoals uit de naam reeds blijkt, primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (Bevi artikel 1, lid 1, sub a en m). Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens, zoals het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen. Het besluit geeft waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico onderscheiden.
Allereerst het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.
Ten tweede kent het besluit het zogenaamde groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen in minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval. In het besluit wordt dit gedefinieerd als de (cumulatieve) kansen dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de inrichting en van één ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het groepsrisico moet worden bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden, maar slechts oriënterende waarden. Het gaat om een maatschappelijke verantwoordingsplicht aan de hand van het risico. Ten aanzien hiervan moet een belangenafweging plaatsvinden. De wijze waarop met het groepsrisico moet worden omgegaan, blijkt uit de Regeling externe veiligheid inrichtingen en de beschikbare 'Handreiking Groepsrisico'.
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Bevi in werking getreden. Deze wijzigingen betreffen een uitbreiding van de lijst met (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle inrichtingen. Ook is de Wet ruimtelijke ordening in het Bevi doorgevoerd.
ONDERZOEK
Bevi-inrichtingen
In het plangebied is bedrijvigheid aanwezig die met het oog op haar activiteiten onder het Bevi valt en derhalve belemmeringen oplevert voor haar omgeving.
Binnen het plangebied komen drie lpg-verkooppunten voor:
Naam | Adres | Vergunde jaardoorzet | ||
Tankstation van der Veen | Zevenhuisterweg 37 | 9311 VD | Nieuw-Roden | 500 m3 |
Alesco Esso Center | Groningerweg 61A/90* | 9321 TB | Peize | 500 m3 |
Tankstation Peizerwold | Groningerweg 58 | 9321 TC | Peize | 1.000 m3 |
* Tank- en vulpunt bevinden zich op huisnummer 90, de afleverzuil op huisnummer 61a
Daarnaast bevindt zich op korte afstand van het plangebied eveneens een lpg-verkooppunt:
Code | Naam | Adres | ||
b80 | Kregel Norg | Asserstraat 46 | 9331 JD | Norg |
Wat betreft de doorzet per jaar, is in de vigerende milieuvergunning geen maximum opgenomen. De lpg-reservoirs bevinden zich in alle gevallen ondergronds. Bij een doorzet tot maximaal 500 m³ per jaar moet de 10-6-contour op ten minste 25 m vanaf het vulpunt liggen. Bij een doorzet tot 1.000 m³ per jaar bedraagt de afstand 35 m.
Vanaf het ondergrondse reservoir en de afleverzuil gelden afstanden van respectievelijk 25 m en 15 m. De 10-5-contour ligt voor alle inrichtingen op 25 m vanaf het vulpunt en op 15 m vanaf het ondergrondse reservoir. Binnen het plangebied doen zich geen knelpunten voor. Onder knelpunt worden die situaties gerekend, waarbij kwetsbare objecten zich binnen de plaatsgebonden risicoafstand bevinden of kunnen worden gerealiseerd. Binnen de 10-6-contour komen de volgende beperkt kwetsbare objecten voor:
- Zevenhuisterweg 37: geen;
- Groningerweg 61A/90: deel garage Groningerweg 90;
- Groningerweg 58: geen;
- Asserstraat 46: 10-6contour valt buiten plangebied.
De garage aan de Groningerweg 90 en het lpg-tankstation behoren tot dezelfde inrichting; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico zijn niet van toepassing op dit object. In alle gevallen is sprake van een aanvaardbaar plaatsgebonden risico.
Overige inrichtingen
In het plangebied bevinden zich nog enkele inrichtingen die werken met gevaarlijke stoffen.
Norg 3 (Steenbergen) en Norg Zuid 1 (Zuidvelde) zijn gasproductielocaties van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Beide locaties zijn geen Bevi-inrichting, maar vallen onder de mijnbouw categorie I. De locatie Norg 3 heeft een PR 10-6-contour van 70 m. De PR 10-6-contour voor de locatie Norg Zuid 1 is 80 m. De contouren van beide locaties liggen buiten de inrichting. In het bestemmingsplan is daarom geen nadere regeling opgenomen.
In het plangebied liggen daarnaast een aantal bedrijven die onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen en beschikken over risicoafstanden. Veelal hebben deze inrichtingen een plaatsgebonden risicocontour (10-6). Hiervoor geldt eveneens dat de oprichting van kwetsbare objecten binnen deze contour niet is toegestaan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient hiermee rekening te worden gehouden. Het groepsrisico is niet van toepassing op deze inrichtingen.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn met betrekking tot de vorenstaande inrichtingen geen nadere bepalingen opgenomen.
9.5.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen
INLEIDING
Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRNVGS).
De cRNVGS is een uitwerking van de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en bepaalt dat ruimtelijke plannen moeten worden getoetst aan de norm voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Naar verwachting wordt de circulaire in 2011 vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.
De nieuwe wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:
- vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;
- vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;
- aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden.
Het Btev is eveneens van toepassing op wegen die door provincies zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen indien Provinciale Staten bij verordening deze drie onderwerpen heeft vastgesteld. De provincie Drenthe heeft dit (vooralsnog) niet gedaan.
Conform het Btev dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de veiligheidszone (PR-max gebied). Deze zone wordt gemeten vanaf de rechterkant van de weg. Binnen de veiligheidszone is oprichting van nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan en nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderingsgevallen worden opgericht. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) is een zone van 30 m bij een weg en een spoorlijn en 25-40 m bij een waterweg. Het PAG is het gebied waarbinnen de oprichting van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen zoveel mogelijk dient te worden tegengegaan.
Het GR-aandachtsgebied is een gebied tussen de 0-200 m. Voor ontwikkelingen binnen dit gebied dient een groepsrisicoberekening te worden gemaakt.
ONDERZOEK
Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn de volgende wegen van belang (zie kaart 9.1):
- A7: Groningen-Drachten;
- N372: Nietap-Roden en Roden-Peizermade;
- N373: Roden-Assen;
- N979: Zevenhuizen-Haulerwijk;
- N858: Norg-Donderen;
- N386: Peize-Vries;
- N919: Huis ter Heide-Veenhuizen.
De rijksweg A7 is opgenomen in het landelijke Basisnet. Het wegvlak Gr1 (A7 knp Drachten, afrit 30 - afrit 36 Groningen West) ligt gedeeltelijk in het plangebied. Dit wegvak heeft geen veiligheidszone en ook geen PAG. Wel dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 m van de weg aandacht te worden geschonken aan het groepsrisico.
Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geldt dat zich binnen de contour van het plaatsgebonden risico geen kwetsbare objecten mogen bevinden. Voor de gemeente Noordenveld betreft dit naast de rijksweg A7 de voorgenoemde provinciale wegen. De risicocontouren van de rijksweg en de provinciale wegen liggen op het wegvlak zelf en leggen hiermee geen planologische beperkingen op aan de omgeving.
In de gemeente is geen routering gevaarlijke stoffen vastgesteld. De bevoorrading geschiedt conform de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, wat inhoudt dat de leverancier de kortst mogelijke route via de doorgaande weg aanhoudt, waarbij de bebouwde kom zoveel mogelijk wordt vermeden. Voor de bevoorrading van de lpg-tankstations binnen de gemeente zijn daarom geen ontheffingen nodig.
In en nabij het plangebied liggen geen spoor- en waterwegen die met oog op het vervoer van gevaarlijke stoffen voor belemmeringen zorgen in het plangebied.
9.5.4 Buisleidingen
INLEIDING
Op 01-01-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmerende strook (5 m bij 66,2 bar leidingen en 4 m bij 40 bar leidingen), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast de onlangs in werking getreden nieuwe regelgeving ten aanzien van buisleidingen is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bezig met het opstellen van de Structuurvisie buisleidingen. Deze bevat een langetermijnvisie op het buisleidingtransport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2), zoals de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een conceptvisiekaart ontwikkeld met de hoofdverbindingen die van nationaal belang zijn.
ONDERZOEK
In het plangebied liggen de volgende buisleidingen.
Code | Diameter(Inch) | Druk (bar) | Belemmerende zone (m) | 1% letaliteit |
Gasunie | ||||
N 505-41 | 8 | 40 | 4 | 95 |
N 505-41-KR 048 | 12 | 40 | 4 | 140 |
N 505-05 | 8 | 40 | 4 | 95 |
N 507-33 | 4 | 40 | 4 | 45 |
N 505-11 | 8 | 40 | 4 | 95 |
A 540 (*KR 055) | 36 | 66,20 | 5 | 430 |
N 504 | 8 | 40 | 4 | 95 |
N 504-24 | 4 | 40 | 4 | 45 |
Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) | ||||
135 | 8 | 100 | 5 | 170 |
137 | 10 | 65 | 5 | 150 |
366 | 6 | 65 | 5 | 90 |
140 | 10 | 137 | 5 | 190 |
146 | 10 | 136 | 5 | 190 |
000145 * | 10 | 136 | 5 | 190 |
* Op een aantal plaatsen ligt de 10-6-contour buiten de leiding
Uit de tabel blijkt dat op sommige stukken de 10-6-contour van de leiding buiten de belemmerende strook ligt. Binnen de plaatsgebonden risicocontour gelden planologische beperkingen aan de oprichting van bebouwing. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht/geprojecteerd en beperkt kwetsbare objecten slechts onder zwaarwegende voorwaarden (zelfde regeling als Bevi).
Deze contouren zijn niet weergegeven op de verbeelding. De belemmerde zones zijn voorzien van een passende regeling en weergegeven op de verbeelding.
Net als bij inrichtingen betreft de 1%-letaliteitsgrens geen harde norm, maar een oriënterende waarde. Deze afstand is derhalve niet planologisch geregeld. Door de hulpverleningsdienst Drenthe is het 'Brandweeradvies externe veiligheid inzake Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld' opgesteld. In dit rapport is de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Het gehele rapport is opgenomen in de bijlage.
9.5.5 Verantwoording
Op basis van de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden bij ruimtelijke besluiten waarbij de voorgenoemde externe veiligheidsaspecten spelen.
Vanwege het feit dat de personen- en bebouwingsdichtheden binnen de invloedsgebieden van de inrichtingen en transportroutes laag zijn, is naar verwachting niet of nauwelijks sprake van een groepsrisico. Tevens is het bestemmingsplan conserverend van aard (worden geen directe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij de personendichtheid significant toeneemt), waardoor het groepsrisico niet toeneemt.
9.6 Luchtkwaliteit
In verband met het in procedure brengen van het bestemmingsplan Buitengebied, dient in het kader van de Wet milieubeheer te worden gekeken naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Ten behoeve van het plan zijn op tien locaties scenarioberekeningen uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in 2011, 2015 en in 2020. Het betreft hier onderzoek naar de luchtkwaliteiten langs de provinciale wegen en de drukste gemeentelijke wegen in het plangebied. Hierbij is uitgegaan van een afstand van 5 m uit de as van de wegen. Deze afstanden zijn gekozen om een zo goed mogelijk beeld van de luchtkwaliteit langs de betreffende wegen te krijgen. Op deze manier vindt een berekening plaats van de luchtkwaliteit op de meest ongunstige locatie.
De normen zoals die in Wet milieubeheer zijn opgenomen, worden niet overschreden. Dit betekent dat er vanuit deze wet ook geen belemmeringen aan de uitvoering van het bestemmingsplan worden opgelegd. Het volledige onderzoek is in de bijlagen opgenomen.
9.7 Bodemverontreiniging
HUIDIGE SITUATIE
Binnen het hele plangebied is een grote variatie van gebruiken aanwezig, waaronder landbouw, bouwgrond, recreatie, wonen, werken, wegen et cetera. De provinciale Bodeminformatiekaart (internetversie) maakt duidelijk dat in het plangebied een groot aantal locaties voorkomt waar zich bodemverontreinigingen en/of brandstoftanks in de bodem bevinden. Op een groot aantal locaties is reeds bodemonderzoek uitgevoerd.
Voorts is een groot aantal locaties aangegeven waar in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met mogelijk een negatief effect op de bodemkwaliteit.
OVERWEGING
Op basis van de huidige situatie, het gebruik en de historische informatie, kan worden geconcludeerd dat bodemverontreinigingen zijn te verwachten die een belemmering kunnen gaan vormen voor mogelijke ontwikkelingen. Alvorens de ontwikkeling kan worden gerealiseerd, zal mogelijk vooraf een onderzoek (historisch onderzoek, locatieonderzoek, verkennend onderzoek en eventueel een nader onderzoek en saneringsonderzoek) plaatsvinden ter plaatse van alle geconstateerde potentiële bodemverontreinigende activiteiten. In een beperkt aantal gevallen is reeds onderzoek voorhanden. In het vervolgonderzoek zal de beschikbare informatie worden mee gewogen of eventuele verontreinigingen voldoende in beeld zijn gebracht en of een sanering (na het volgen van de juiste procedures) dient te worden uitgevoerd.
Grond afkomstig van wbb-locaties (locaties waarop de Wet bodembescherming van toepassing is) moet op verantwoorde wijze worden afgevoerd. Grond afkomstig van overige locaties moet zoveel mogelijk ter plaatse worden hergebruikt (gesloten grondbalans). In die situaties, waar grond gaat vrijkomen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem, conform het Besluit bodemkwaliteit, analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Aanbevolen wordt om, indien grond vrijkomt van diverse locaties, conform de hiernavolgende punten te handelen:
- 1. Indien grond vrijkomt, dient deze bij voorkeur binnen het betreffende perceel te worden verwerkt.
- 2. Grond waarvan zintuiglijk (op basis van geur en visuele waarneming) wordt geconstateerd dat deze mogelijk is verontreinigd, wordt uitgesloten van direct hergebruik als bodem. De toepasser dient de grond te laten onderzoeken middels een aanvullend onderzoek. Op basis daarvan kan de gemeente beoordelen of hergebruik mogelijk is. Om deze reden moet het uitvoerende personeel bij grondverzet goed zijn geïnstrueerd voor het herkennen van afwijkende bodemomstandigheden, die te maken kunnen hebben met verontreinigingen. Bij een herkenning van een verontreiniging dient een gecertificeerd milieukundig begeleider te worden ingeschakeld, die zorgt voor het laten uitvoeren van nader onderzoek.
- 3. In de volgende voorkomende gevallen dient contact te worden opgenomen met de vakgroep Milieu van de gemeente Noordenveld:
- indien graafwerkzaamheden worden gestart op en/of nabij locaties met een potentiële bodemverontreiniging;
- indien verontreinigde grond en/of verontreinigd grondwater vrijkomt;
- indien een partij grond in een hoeveelheid groter dan 50 m3, wat niet op de percelen zelf kan worden verwerkt, vrijkomt;
- indien tijdens graafwerkzaamheden een brandstofgeur, verfgeur, andere bodemvreemde geuren of bijzonderheden (bijzonderheden die mogelijk duiden op de aanwezigheid van een mogelijke bodemverontreiniging zoals ondergrondse tanks of leidingen) worden waargenomen;
- indien tijdens graafwerkzaamheden asbest wordt waargenomen.
9.8 Planmer
1. Inleiding
Het bestemmingsplan Buitengebied vormt het kader voor mogelijke m.e.r.-(beoordeling)plichtige activiteiten. Daarom is het noodzakelijk gebleken om een planMER (planmilieueffectrapport)op te stellen.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan de verwachte milieueffecten die van belang zijn voor de besluitvorming, in beeld te brengen. De plan-m.e.r. is er op gericht inzicht te krijgen in de verwachte milieueffecten van vooral de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten waarvoor het bestemmingsplan het kader vormt, maar is niet tot alleen deze activiteiten beperkt. In samenhang met de niet-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten dient ook inzicht te worden verkregen in de schaal waarop milieueffecten van de verschillende activiteiten elkaar kunnen versterken of verzwakken (de zogenoemde cumulatie).
Belangrijk bij het opstellen van het MER voor een bestemmingsplan is een goede beschrijving van hetgeen met de voorgenomen activiteit (het opstellen van het bestemmingsplan) wordt beoogd. Daarbij dienen ook alternatieven voor de voorgenomen activiteit die redelijkerwijs in beschouwing kunnen worden genomen te worden beschreven en de motivering van de keuze voor de in de beschouwing genomen alternatieven. Het plangebied voor het MER is vrijwel overeenkomstig het plangebied voor het bestemmingsplan: het landelijk gebied van de gemeente, zonder inbegrip van de stedelijke gebieden van de dorpen, bedrijventerreinen en grote recreatieterreinen. Voor het gebied Veenhuizen wordt een apart bestemmingsplan opgesteld. Dit is gebied is echter wel bij het Plan-m.e.r. betrokken.
Het voornemen in de zin van het planMER betreft het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld. Binnen het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Noordenveld worden naast overige voorkomende functies in het plangebied zoals bedrijvigheid, wonen, recreatie, mogelijkheden geboden voor land- en tuinbouw, recreatie en natuur.
Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan kaderstellend is voor de volgende activiteiten die mogelijk m.e.r.-(beoordeling)plichtig zijn:
- 1. (intensieve) veehouderij;
- 2. landinrichting/realisatie nieuwe natuur/Ecologische Hoofdstructuur.
Daarnaast worden mogelijkheden geboden voor co-vergisting, glastuinbouw en houtteelt. Hoewel wat betreft deze onderdelen geen drempels worden overschreden, wordt glastuinbouw in de boordeling voor natuur en landschap betrokken en houtteelt in de boordeling voor water, landschap en natuur.
2. Het voornemen en alternatieven
Co-vergistingsinstallaties is sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. niet meer opgenomen. Co-vergisting is derhalve alleen in cumulatief opzicht in het MER beschouwd. Ten aanzien van realisatie nieuwe natuur kan de m.e.r.-drempel worden overschreden. Omdat het hier deels om doorvertaling van overkoepelend beleid gaat en op voorhand kan worden ingeschat dat de milieueffecten gering, dan wel positief zullen uitpakken, worden voor dit onderdeel geen alternatieven onderzocht.
Voor (intensieve) veehouderij kunnen eveneens de m.e.r.-drempels worden overschreden. Bij het ontwikkelen van alternatieven is het begrip milieugebruiksruimte van belang. Onder de milieugebruiksruimte wordt voor verschillende milieuaspecten, zoals geur, geluid en ammoniak, de ontwikkelingsruimte verstaan die bedrijven nog hebben voordat wettelijke normen overschreden worden. De alternatieven dienen enerzijds meer inzicht te geven in de beschikbare milieugebruiksruimte en anderzijds inzicht te geven of en op welke wijze het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Gezien het voorgaande worden voor de veehouderij (intensieve en grondgebonden) in het planMER de volgende alternatieven onderscheiden:
Referentiesituatie
Hierbinnen is nader onderscheid gemaakt in:
- a. De huidige situatie
Hierbij gaat het om de feitelijke situatie. Omdat het in de praktijk zeer lastig is om exact na te gaan wat de feitelijke situatie op het bedrijf in de praktijk is en dit bovendien voortdurend aan verandering onderhevig is wordt vaak gebruik gemaakt van de vergunde situatie. Om voor de feitelijke situatie in Noordenveld een goed beeld te verkrijgen is in 2012 een grootschalige enquête gehouden onder de veehouders. Op deze wijze is de feitelijke situatie in Noordenveld zo nauwkeurig mogelijk in beeld gebracht.
- b. Autonome ontwikkeling
Hierbij wordt uitgegaan van de bestaande vergunde rechten van de veehouders en indien aan de orde van activiteiten waarover al een besluit is genomen. Voor zover mogelijk worden generieke beleidsontwikkelingen betrokken zoals het besluit huisvesting, het PAS et cetera.
Het voornemen, maximale regeling van het bestemmingsplan (intensivering en schaalvergroting)
Concreet gaat het hierbij om de effecten op het milieu als de mogelijkheden (voor uitbreiding van zowel intensieve veehouderij als melkveebedrijven) in het nieuwe bestemmingsplan maximaal worden benut. Dit betekent dus ook de uitbreidingsmogelijkheden die gegeven worden middels afwijking en wijziging.
Voor de worstcaseberekeningen is bij de intensieve veehouderij uitgegaan van de meest vervuilende diersoort, namelijk varkens.
Alternatief bij recht
Concreet gaat het hierbij om de uitbreidingsmogelijkheden die veehouderijen bij recht krijgen toegewezen op basis van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de bedrijven geen verdere uitbreiding wordt geboden dan het bij recht toegekende bouwblok. In sommige gevallen betekent dat een aantal bedrijven nog kan uitbreiden binnen het gegeven bouwvlak, zij het beperkt. Uitbreiding van het bouwblok zal dan in ieder geval middels een afzonderlijke procedure moeten worden gerealiseerd.
Alternatief bij recht, inclusief zone
Dit alternatief is opgenomen omdat op voorhand kon worden ingeschat dat met name bedrijven dicht bij Natura 2000-gebieden een te hoge ammoniakdepositie veroorzaken, op de hiervoor gevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Dit alternatief is daarom alleen betrokken bij de effectbeoordeling van veehouderijen op de Natura 2000-gebieden in de Passende Beoordeling.
Concreet gaat het net als in het voorgaande alternatief wederom om de mogelijkheden die veehouderijen bij recht krijgen toegewezen op basis van het bestemmingsplan. De bedrijven die liggen in een zone rondom verzurinsgevoelige Natura 2000-gebieden: Bakkeveense duinen, Fochteloërveen en Norgerholt krijgen geen uitbreidingsruimte. Hiervoor geldt de huidige situatie. Voor het bepalen van de breedte van de zone is rekening gehouden met de mate van verzuringsgevoeligheid van het Natura 2000-gebied en het aantal en de aard van de bedrijven die in de buurt zijn gelegen. Voor het Fochteloërveen, Bakkeveense duinen en het Norgerholt zijn achtereenvolgens de volgende zones gehanteerd: 2,5; 1,5 en 1 km.
De effecten van de activiteiten die op basis van het bestemmingsplan mogelijk kunnen zijn, worden vergeleken met de huidige situatie en de autonome ontwikkeling (de ontwikkelingsruimte binnen bestaande milieuvergunningen en andere geldende wet- en regelgeving). De effecten op natuur in de Passende Beoordeling worden beoordeeld ten opzichte van de huidige situatie (conform vereiste toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998). De effecten op alle andere onderdelen worden beoordeeld ten opzichte van de autonome ontwikkeling.
De effecten van de activiteiten als gevolg van het bestemmingsplan worden beoordeeld op de hiervoor genoemde aspecten middels een expert judgement. Dit houdt in dat de effecten van het bestemmingsplan ten opzichte van de huidige situatie en de autonome ontwikkeling kwalitatief worden vastgesteld. Enkele relevante milieuaspecten als geluid, ammoniak en luchtkwaliteit worden kwantitatief beschouwd (berekeningen).
In navolgende tabel staat aangegeven op welke aspecten de realisatie van de verschillende activiteiten effect kunnen hebben (positief of negatief) en dus worden beoordeeld. In het planMER zijn sommige aspecten uitgesplitst in deelaspecten (bijvoorbeeld het aspect water wordt beoordeeld op: kwaliteit oppervlaktewater, uitspoeling nutriënten, grondwater). Kortom de tabel geeft het beoordelingskader waarop de effectbepaling zal worden gebaseerd.
Activiteit | Aspecten |
- Realisatie Ecologische Hoofdstructuur | Bodem Water Natuur Landschap en cultuurhistorie Archeologie Geluidhinder Luchtkwaliteit Gezondheid Klimaat |
- (Intensieve)veehouderij | Bodem Water Natuur Landschap en cultuurhistorie Geur Ammoniak Geluidhinder Luchtkwaliteit (wegverkeer en uitbreiding stallen) Gezondheid Klimaat |
- Recreatie (Kamperen bij de boer) | Natuur |
- Hout- en fruitteelt | Water Natuur Landschap en cultuurhistorie |
- Kassen | Natuur (lichthinder) Landschap |
- Co-vergisting (cumulatief) | Geluid geur Luchtkwaliteit |
3. Effecten
Bij de gepresenteerde effectbeoordeling moet bedacht worden dat het worstcasescenario in beeld is gebracht. Ook bij het alternatief bij recht is uitgegaan van het gegeven dat alle aanwezige bedrijven hun bij rechtens toegestane uitbreidingsmogelijkheden volledig opvullen. Dit leidt voor veel thema's tot sterk negatieve effecten. In Noordenveld is echter een dalende trend wat betreft aantal bedrijven en een lichte stijging in de totale veestapel. In de praktijk zullen de effecten daarom minder ernstig zijn: slechts een gedeelte van de bedrijven zal in beperkte mate uitbreiden.
3.1 Bodem
Veehouderij
In het plangebied bestaat de bodem voor het grootste deel uit zandgronden en voor een klein deel uit veen en potklei. Bij uitbreiding van de veehouderij zal de uitspoeling van nutriënten van de percelen met als functie landbouw, toenemen. Omdat het zandgronden betreft raakt ook het grondwater in enige mate verontreinigd met nutriënten.
De invloed van lokale veehouderijen op de ammoniakdepositie in het gehele plangebied is relatief beperkt. De ammoniakdepositie wordt voornamelijk bepaald door bronnen buiten het plangebied. De invloed van een veehouderij op de ammoniakdepositie in de directe omgeving kan echter wel groot zijn, maar is ook daar vergeleken met de toegestane stikstofbelasting vanuit dierlijke mest slechts van beperkte invloed op het stikstofgehalte van de bodem. Dit geldt natuurlijk niet voor de gronden die geen landbouwfunctie hebben, met name de natuurgebieden. Hier heeft de toename van de ammoniakdepositie als gevolg van meer veehouderij, intensief dan wel melkvee, wel een negatief effect op de bodem. Dit geldt in veel mindere mate voor de veengronden. De effecten van de activiteiten die zijn toegestaan in het Bestemmingsplan Buitengebied, vergeleken met de autonome ontwikkelingen, zijn negatief wat betreft verontreiniging met nutriënten (stikstof en fosfaat) voor zowel bodem als grondwater. Ten aanzien van microverontreinigingen (zware metalen en dergelijke) worden geen effecten verwacht. In het alternatief bij recht zijn de effecten geringer.
Realisatie EHS
Bij de realisatie van de EHS worden percelen uit het agrarisch gebruik onttrokken zal de bemesting sterk afnemen, alsmede het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Tevens hebben gevarieerde natte vegetaties een zuiverend effect op de bodem. Ten aanzien van uitspoeling nutriënten en verontreiniging grondwater heeft deze ontwikkeling een positief effect. Ook ten aanzien van microverontreinigingen is er een positief effect: De kans op lekkages van bijvoorbeeld olie neemt af, alsmede het gebruik van bestrijdingsmiddelen of andere chemicaliën.
Co-vergisting
Ten aanzien van co-vergisting worden geen effecten verwacht: een mestvergistingsinstallatie is een gesloten systeem. Hierdoor komen geen extra milieubelastende stoffen vrij in de omgeving.
3.2 Water
Veehouderij
Door het uitbreiden van het staloppervlak wordt het percentage verhard oppervlak in het plangebied verhoogd. Een vergroting van het verhard oppervlak leidt tot een versnelde afstroom van de neerslag naar het oppervlaktewater en daarmee tot een toename van de piekafvoer. Een hogere piekafvoer resulteert in een snellere stijging van de waterstand tijdens neerslagsituaties. Dit verhoogt de kans op inundatie. Daarom wordt het effect van uitbreiding veehouderij negatief beoordeeld op het criterium waterberging en afvoer.
De toename van de ammoniakdepositie in de directe omgeving van een veehouderij, die wordt uitgebreid, leidt tot een toename van het stikstofgehalte van de bodem in de directe omgeving van deze veehouderij en tot een toename van de uitspoeling van nutriënten vanuit de bodem. Dit is ook het geval als de ammoniakdepositie fors toeneemt. Vanuit de boden komen deze stoffen gedeeltelijk in het oppervlaktewater terecht. De waterkwaliteit neemt daarmee af en dat is een negatief effect. In het alternatief bij recht zijn de effecten geringer. In het plangebied treden vooral ernstige effecten op rond de bovenloop van de Slokkert.
Op de inrichting van het watersysteem en de afvalwateraansluiting op riolering en zuivering hebben de activiteiten die zijn toegestaan in het Bestemmingsplan Buitengebied nagenoeg geen effect. Het effect op dit criterium wordt daarom als neutraal beoordeeld.
Realisatie EHS
Omdat bij de realisatie van de EHS percelen uit het agrarisch gebruik worden onttrokken zal de bemesting daar afnemen, alsmede het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Tevens hebben gevarieerde water- en oevervegetaties een zuiverend effect op het oppervlaktewater. Ten aanzien van waterkwaliteit heeft deze ontwikkeling een positief effect.
Omdat de natuurontwikkeling wordt gekoppeld aan waterhuishoudkundige maatregelen zoals het verhogen van het grondwaterpeil, het plaatselijk hermeanderen, inrichten van meanderstroken, ontstaat naast ruimte voor een gevarieerde flora en fauna, ruimte voor meer waterberging en geleidelijkere afvoeren. Piekbelastingen kunnen beter worden opgevangen. Omdat deze maatregelen op verschillende plaatsen worden uitgevoerd wordt het watersysteem als geheel robuuster. Zowel qua inrichting watersysteem als waterberging en afvoer heeft de realisatie van de EHS een positief effect.
Co-vergisting
Een mestvergistingsinstallatie is een gesloten systeem. Hierdoor komen geen extra milieubelastende stoffen vrij in de omgeving. Op waterkwaliteit en -kwantiteit zijn derhalve geen effecten te verwachten.
Houtteelt
Omdat op percelen met houtteelt het gebruik van mest en bestrijdingsmiddelen geringer is dan bij akkerbouw en veeteelt, heeft houtteelt een licht positief effect op de waterkwaliteit. Houtteelt onttrekt echter veel water aan de bodem waardoor het grondwaterpeil kan dalen. Rond natuurgebieden is dat een licht negatief effect.
3.3 Landschap, archeologie en cultuurhistorie
Veehouderij/landbouw
Met het vergroten en opschalen van agrarische erven komen bestaande landschapsstructuren en historisch-geografische patronen onder druk. Binnen het bouwvlak kan tot 1,5 ha worden bebouwd. Binnen de bestemming Agrarisch kan een nog verdergaande opschaling tot 2 ha plaatsvinden. Aan deze vergroting is echter wel de verplichting van een erfinrichtingsplan verbonden. Dit plan is een goede kwaliteitswaarborg, waarmee met het vergroten van het erf ook een kwaliteitswinst voor het landschap kan worden geboekt. De effecten op de landschapsstructuren en de historisch geografische patronen worden dan ook als licht negatief beschouwd.
De maatvoering van de toegestane bebouwing is afgestemd op de toekomst met een relatief grote nok- en goothoogte. Vooral op historisch karakteristieke erven kan de nieuwe bebouwing daardoor de oorspronkelijke bebouwing overvleugelen.
Kassen
Met een afwijking van het bestemmingsplan kunnen in het landelijk gebied kassen worden gerealiseerd. Door hun verschijningsvorm en lichtuitstraling hebben kassen daardoor een negatieve impact op de ruimtelijk-visuele kenmerken van het landschap. In de laagveenontginningen, dat als kernkwaliteit ook duisternis heeft en in het waardevolle landschap van Veenhuizen zijn deze effecten zelfs sterk negatief.
Worden aan de inpassing voorwaarden verbonden, kunnen deze negatieve effecten worden verminderd.
Realisatie EHS
Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om de provinciale EHS te kunnen realiseren. Omdat echter nog onduidelijk is op welke wijze en in hoeverre de EHS daadwerkelijk zal worden ontwikkeld en in hoeverre de huidige landschappelijke en cultuurhistorische waarden daarin sturend zullen zijn, zijn de effecten moeilijk te bepalen.
Gezien het feit dat zowel de gemeentelijke als de provinciale ambities ook het behoud en herstel van landschappelijke en natuurlijke waarden uitdragen, is de verwachting dat bestaande structuren en patronen gehandhaafd blijven. De effecten worden dan ook neutraal beschouwd.
Houtteelt
De teelt van hoogopgaande gewassen heeft vooral impact in gebieden die door hun openheid worden gekenmerkt, zoals de heide- en hoogveenontginningen. Aan de teelt van hoogopgaande gewassen zijn echter voorwaarden verbonden waaronder de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In hoeverre dan ook daadwerkelijk nieuwe houtteelt tot stand komt is zeer de vraag. In zijn algemeenheid wordt het effect als licht-negatief beschouwd. In Veenhuizen, waar houtteelt afbreuk doet aan de opbouw en monumentale waarde van de Kolonie, is het effect zelfs als negatief beoordeeld.
Aan de houtteelt is een archeologisch advies voor alle gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde verbonden. De effecten van bodemingrepen en diepwortelende bomen op het archeologisch bodemarchief zullen daardoor beperkt blijven.
3.4 Natuur
Veehouderij
Natuurgebieden en natuurwaarden zowel binnen als buiten de EHS ondervinden schade van vermesting en verzuring afkomstig uit de landbouw. Dit geldt in nog hogere mate voor de Natura 2000-gebieden (tevens ook EHS) in de gemeente. Bossen, heidevelden, vennen, poelen en beekdalgraslanden hebben met name last van stikstofdepositie. Dit leidt tot een armere flora en daarmee indirect tot een armere fauna. Sterk negatieve effecten kunnen optreden op het Fochteloërveen, het Tonckensbos en bos- en heidegebieden rond Steenbergen. Ook schraallanden in en rond de Maatlanden zijn kwetsbaar. De beekdalgraslanden hebben relatief iets minder te lijden omdat de dichtheid aan bedrijven daar wat lager is.
Indirect heeft een toename van stikstof ook negatieve effecten op de waterkwaliteit waardoor amfibieën en vissen negatieve gevolgen kunnen ondervinden. In het plangebied gaat het met name om negatieve effecten op vissen en amfibieën. Ook schrale heide en graslandvegetaties met onder meer klokjesgentiaan en orchideeënsoorten hebben zwaar te lijden onder vermesting. Op beschermde vogels en zoogdieren heeft stikstof weinig effect. Een verdere schaalvergroting van de grondgebonden landbouw zal leiden tot een doelmatiger gebruik van de agrarische productiepercelen waardoor een verdere kavelvergroting en uniformering van de percelen zal plaatsvinden. De aanwezige soortenrijkdom in het agrarisch gebied zal hierdoor afnemen. Sloop van oudere agrarische bebouwing kan verder negatieve effecten hebben op verblijfplaatsen van vleermuizen en huismus. Zowel op natuurgebieden binnen en buiten de EHS, als Flora- en Faunawetsoorten zijn de effecten van het voornemen sterk negatief. In het alternatief bij recht zijn de hierboven genoemde effecten geringer.
Realisatie EHS
In Noordenveld zijn er maatregelen in uitvoering en voorbereiding gericht op het inrichten van nieuwe natuurgebieden, voornamelijk langs het beekdal van het Peizerdiep/Lieverensche diep, rond de Maatlanden en bij het Leekstermeer. De gebieden zijn weergegeven in figuur 7.2 (roze: nog om te vormen naar natuur). Omdat deze maatregelen mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan worden ze niet als autonome ontwikkeling beschouwd maar als effecten van het bestemmingsplan. De maatregelen richten zich tevens op het verbinden van natuurgebieden, het opheffen van ecologische barrières en het verminderen van verdroging van bestaande en toekomstige natuurgebieden. Deze maatregelen verhogen de biodiversiteit ter plaatse en creëren leefruimte voor beschermde dier- en plantensoorten. Het effect op de natuur is derhalve sterk positief. De provincie werkt momenteel aan een herijking van de EHS. Het kan zijn dat uiteindelijk niet alle geplande natuur wordt gerealiseerd.
Co-vergisting
Een mestvergistingsinstallatie is in principe een gesloten systeem. Extra milieubelastende stoffen die vrijkomen in de omgeving zijn zeer gering. Op natuur zijn derhalve geen effecten van betekenis te verwachten.
Houtteelt
Houtteelt heeft een gering negatief tot negatief effect op de natuur. Flora en fauna gebonden aan open gebied verdwijnt en er komen bossoorten voor terug. Omdat houtteelt bestaat uit monoculturen van een boomsoort zijn de ecologische waarden hiervan beperkt. Indien houtteelt plaatsvindt in gebieden met weidevogels of een waardevolle akkerfauna zoals het gebied tussen Assen en Norg vinden in geringe mate negatieve effecten plaats. Daarnaast kan houtteelt een verdrogend effect hebben op aangrenzende vochtige heide- en hoogveenvegetaties. Dit effect is negatief.
Glastuinbouw
Glastuinbouw kan door lichtuitstraling negatieve effecten hebben op vogels en vleermuizen. Omdat rond agrarische bedrijven toch al een vrij hoge mate van verstoring aanwezig is en de mogelijkheden voor glastuinbouw beperkt zijn, wordt het effect ingeschat als licht negatief.
Recreatie
Het bestemmingsplan biedt ruimte voor een groot aantal locaties voor kamperen bij de boer, alsmede een natuurkampeerterrein met 30 standplaatsen. Doordat het daardoor in natuurgebieden drukker kan worden, kan dit negatieve gevolgen hebben voor sommige soorten verstoringsgevoelige broedvogels (met name grondbroeders) en zoogdieren (ree en das). Dit doet zich vooral voor als de toegankelijkheid van natuurgebieden groot is en de dichtheid aan paden, vergeleken met de schaal van het gebied, hoog is. Dit is bijvoorbeeld het geval in natuurgebieden rond Norg (Norgerholt) en Roden (Mensingerbos). Door de kleinschaligheid en grote verspreiding van de locaties, de onderlinge afstand moet 1.000 m bedragen, zijn de effecten gering.
3.5 Geluid
Veehouderij
Door uitbreidingen in de veehouderij zal ook de verkeersintensiteit in zekere zin toenemen. Uitgaande van ongeveer 263 agrarische bedrijven in deze gebieden mag worden uitgegaan van een toename van ongeveer 2.630 ritten per etmaal (toename van gemiddeld 10 ritten per agrarische bedrijf)1. Uitgaande van een min of meer gelijkmatige verdeling van de bedrijven over het plangebied, is de toename van het verkeer per wegvak echter beperkt. Het effect ten aanzien van geluid wordt ingeschat als licht negatief. In het alternatief bij recht is het effect nog geringer.
Realisatie EHS
Slechts in de aanlegfase waarbij grondwerkzaamheden worden verricht kan in geringe mate enige hinder ten gevolge van graafwerkzaamheden en grondtransport ontstaan. Deze effecten treden zeer lokaal op en zijn van tijdelijke aard. Het effect wordt als licht negatief ingeschat.
Co-vergisting
Door het bouwen van biovergistingsinstallaties bij agrarische bedrijven kan sprake zijn van een toename van de geluidsproductie in het buitengebied. Dit effect is tijdelijk van aard. Geluidsproductie ten gevolge van extra verkeer (van en naar de vergister) alsmede van de vergister zelf zal in cumulatieve zin beperkt zijn. In cumulatieve zin wordt het effect als licht negatief beoordeeld.
3.6 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij is sinds 1 januari 2007 van kracht en vormt het toetsingskader voor geur vanwege dierenverblijven. Er wordt gerekend met 'odour units' (ou) en geurgevoelige objecten, zoals huizen, krijgen een norm toegewezen voor de geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken.
Het buitengebied van Noordenveld ligt in een zogenaamd 'niet-concentratie-gebied' (zie navolgende kaart).
Concentratiegebieden I en II behorende bij de artikelen 1, eerste lid, en 26 van de Meststoffenwet
Binnen de bebouwde kom bedraagt in een niet-concentratiegebied de maximale geurnorm 2 ouE/m3. Buiten de bebouwde kom bedraagt de norm in een dergelijk gebied 8 ouE/m3.
Indien de gemeente een actief beleid voert ten aanzien van de geurproblematiek, kan van deze normen worden afgeweken. Binnen de bebouwde kom bedraagt de bandbreedte 0,1 - 8,0 ouE/m3. Buiten de bebouwde kom bedraagt de bandbreedte 2,0 - 20,0 ouE/m3. De gemeente Noordenveld voert op dit moment nog geen actief beleid.
De normen zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij en het beleid van de gemeente zijn weergegeven, worden in het voornemen (intensivering en schaalvergroting) overschreden, in het alternatief bij recht niet. De effecten worden dan ook ingeschat als negatief (-) respectievelijk neutraal (0). Daarom dient bij uitvoering van dit alternatief nader te worden bezien in hoeverre aanvullende maatregelen die uitstijgen boven het niveau van het besluit huisvesting nodig zijn om de normen binnen en buiten de bebouwde kom niet te laten overschrijden.
Co-vergisting
Omdat een mestvergister een gesloten procesinstallatie is, zal er bij een normale bedrijfsvoering geen geuremissie plaatsvinden. De effecten van co-vergisting ten aanzien van geur worden cumulatief beschouwd. De bijdrage van de co-vergistingsintallaties aan de totale geurbelasting is vrijwel nihil en wordt daardoor als neutraal beoordeeld.
3.7 Luchtkwaliteit, Gezondheid en Klimaat
Veehouderij
Fijn stof
De luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen ten aanzien van fijn stof (PM10) zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Grenswaarden luchtconcentraties PM10
Luchtconcentratie | Norm |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
24 uursgemiddelde concentratie | 50 µg/m3 maximaal 35 maal per jaar |
Voor fijn stof wordt getoetst aan de norm per 2011. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van fijn stof worden voldaan.
Aan de hand van de Grootschalige Concentratiekaarten is de huidige situatie wat betreft fijn stof vastgesteld. Uit deze kaarten blijkt dat in de huidige situatie de concentratie de 26 µg/m3 niet overschrijdt en daarmee ruim onder de gestelde normen zit. Zowel in het voornemen als in het alternatief bij recht vindt er toename plaats van fijn stof. Proefberekeningen hebben laten zien dat op circa 100 m afstand van de bedrijven de effecten amper meetbaar zijn. De verwachting is dan ook dat ook in een worstcasescenario het fijn stof ruim onder de wettelijke normen blijft. Het effect van het voornemen wordt ingeschat als licht negatief, van het alternatief bij recht als neutraal.
Overige gezondheidsaspecten
Omdat zich in Noordenveld geen uitgebreide concentraties intensieve veehouderijen bevinden en het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor megastallen zijn veehouderij-gerelateerde ziektes vooralsnog geen groot probleem. Wel kunnen bij maximale uitbreidingen conform het bestemmingsplan, de risico's iets toenemen. Het effect wordt in beide alternatieven als licht negatief ingeschat.
Klimaat en energie
Bij uitbreiding van veehouderij kunnen duurzame energietechnieken ingepast worden. Tegenover deze mogelijkheden staat dat een uitbreiding van veehouderijen gepaard gaat met een toename van het aantal dieren en daarmee een toename van de methaanemissie. Uitgedrukt in CO2-equivalenten heeft methaan een grotere impact op het klimaat dan CO2 zelf. Daarnaast zal meer energie worden gebruikt voor transport en voor stalsystemen. Bij elkaar is de inschatting dat de uitbreiding van veehouderijen weinig tot niets bijdraagt op het gebied van energie. Als gevolg van een toename van broeikasgassen als methaan, is het effect op het klimaat negatief (voornemen), dan wel licht negatief (Alternatief bij recht).
Realisatie EHS
De realisatie van de EHS heeft geen effecten op concentraties dieren in de veehouderijen. Daarmee heeft dit aspect geen effect op fijn stof, ziektes en energie. Door dat in de EHS CO2 wordt vastgelegd en O2 wordt geëmitteerd heeft de EHS een positief effect op het klimaat.
4 Passende beoordeling
Een passende beoordeling is aan de orde indien één of meerdere activiteiten die in een plan worden voorzien, significante gevolgen kunnen hebben op een Natura 2000-gebied. Binnen de gemeente Noordenveld zijn vier beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 aanwezig. Het gaat om het Leekstermeergebied, het Norgerholt, Elzenbroek (beschermd Monument) en het Fochteloërveen. Daarnaast grenst het gebied aan de Bakkeveense duinen.
Voor het Norgerholt, Bakkeveense duinen en Fochteloërveen geldt dat er ten aanzien van ammoniak sprake is van een overbelaste situatie in de huidige toestand. Dat betekent dat elke toename van depositie een significant negatief effect kan hebben. Dit geldt voor het voornemen, maar ook voor het alternatief bij recht en het alternatief bij recht plus zone. De depositietoename is van dien aard dat ook op 5 km afstand er sprake is van een meetbare toename. Dat betekent dat ook significant negatieve effecten op verder weg gelegen Natura 2000-gebieden buiten de gemeente niet kunnen worden uitgesloten (Drentsche Aa gebied en Witterveld).
Daarnaast kunnen grondwerkzaamheden als het aanbrengen van drainage, het wijzigen van greppelsystemen of andere diepe grondwerkzaamheden rondom natura 2000-gebieden significant negatieve effecten veroorzaken doordat ze verdrogend werken op deze natuurgebieden. Datzelfde geldt ook voor houtteelt.
5 Conclusie
De eindconclusie luidt dat het voornemen (maximale benutting regeling bestemmingsplan; worstcasescenario) sterk negatieve effecten kan hebben op de aspecten Natura 2000, overige natuur, geurhinder en in mindere mate ook op bodem, water, klimaat en landschap en cultuurhistorie. De effecten van het reëel alternatief zijn ook negatief, maar in mindere mate. De belangrijkste oorzaken van deze negatieve effecten zijn met name een toename van ammoniakdepositie en geurhinder ten gevolge van uitbreidingen in de veehouderij. Naast negatieve effecten op Natura 2000 heeft ammoniakdepositie ook negatieve effecten op de overige natuur, bodem en water. Tevens is er een correlatie tussen ammoniakemissie en emissie van methaan, waardoor ook negatieve effecten op het klimaat optreden.
Het bestemmingsplan bevat daarom een instrumentarium waarmee significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden voorkomen en tevens andere milieueffecten worden beperkt. Hiertoe is in de regels een bepaling opgenomen waarmee nieuwe stallen uitsluitend zijn toegestaan wanneer de instandhoudingsdoelstelling van de relevante Natura 2000-gebieden niet in het gedrang komen. Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van bouwpercelen is eenzelfde voorwaarde verbonden. Op deze wijze is de regeling van het bestemmingsplan in overeenstemming met de Natuurbeschermingswet 1998. Immers: door deze bepaling op te nemen zal de regeling van het bestemmingsplan niet leiden tot significant negatieve effecten. Tegelijk biedt deze regeling (zowel bij recht, via afwijking en/of wijziging) ruimte voor indivuele uitbreidingen, mits aangetoond is dat de instandhoudingsdoelstelling geen geweld wordt aangedaan. Daarnaast biedt deze regeling (bij recht) ruimte voor opschaling indien intern of extern wordt gesaldeerd. De praktijk zal zijn dat op grotere afstand van de Natura 2000-gebieden ruimere uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderij zijn. Op korte afstand van de Natura 2000-gebieden zal de uitbreidingsruimte beperkter zijn. Naast ammoniak kunnen in geringe mate negatieve effecten optreden op natuur ten gevolge van glastuinbouw, houtteelt en kleinschalige recreatieve ontwikkelingen.
In de gemeente Noordenveld is een algemene dalende trend van het aantal veehouderijen aan de gang. De trend in het aantal koeien is vrij stabiel. Het aantal varkens, kippen en geiten is de laatste jaren iets gestegen. Dat betekent dat in werkelijkheid de bovengeschetste negatieve effecten niet of in veel mindere mate op zullen treden. Het koppelen van uitbreidingen aan wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden met inrichtingscriteria geeft de gemeente voldoende houvast om sturing te geven op het beperken van negatieve effecten. De gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan zijn gericht op onder andere behoud en herstel van landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke waarden. In het bestemmingsplan worden dan ook ten aanzien van deze aspecten, bij ingrepen randvoorwaarden gesteld, zoals het uitvoeren van archeologisch onderzoek, het uitvoeren van een watertoets en het opstellen van een landschappelijk inrichtingsplan.
5.1 Effectbepaling Thema's
I&S: Intensivering en schaalvergroting
RA: Alternatief bij recht
Glastb: Glastuinbouw
Recr.ont: Kamperen bij de boer/natuurkampeerterrein
Thema | Criterium | Veehoude-rijI&S | RA | RA+ | Realisatie EHS | Covergis-ting | Glastb. | Recr.ont | Hout-teelt |
Bodem en grond- water | Risico op bodemverontreiniging (microverontreinigingen) | 0 | 0 | + | 0 | ||||
Uitspoeling van nutriënten | - | 0/- | + | 0 | |||||
Verontreiniging grondwater | - | 0/- | + | 0 | |||||
Water | Waterberging en afvoer | - | 0/- | + | 0 | 0/- | |||
Inrichting watersysteem | 0 | 0 | + | 0 | 0 | ||||
Verontreiniging oppervlaktewater | - | 0/- | + | 0 | 0/+ | ||||
Land- schap, cultuurhistorie en archeo- logie | Landschap & cultuurhistorie | o/- | o/- | o | o/- | o/- | |||
Cultuurhistorie | o | 0 | o | o | o/- | ||||
Natuur | Natuurgebiedenen EHS | -- | - | ++ | 0 | 0/- | 0/- | - | |
Flora- en Faunawet- soorten | -- | - | ++ | 0 | 0/- | 0/- | 0/- | ||
Geluid | Geluidhinder | 0/- | 0 | 0/- (aanleg- fase) | 0/- | ||||
Geur | Geurhinder | - | 0 | 0 | 0 | ||||
Lucht- kwaliteit, gezond- heid en klimaat | Fijn stof | 0/- | 0 | 0 | 0 | ||||
(Dier)ziektes | 0/- | 0/- | 0/+ | 0 | |||||
Energie | 0 | 0 | 0 | 0 | |||||
Klimaat | - | 0/- | + | 0 | |||||
Passende beoor- deling | Natura 2000-gebieden | -- | - | - | ++ | 0 | 0 | 0 | - |
DEEL 2 VORMGEVING VAN HET PLAN
- 1. Hierbij is uitgegaan van CROW publicatie 256, bedrijven niet zijnde kantoren. Waarbij er vervolgens van uitgegaan is dat een uitbreiding van het bedrijf tot maximaal 2 ha een mogelijke uitbreiding van personeel met zich meebrengt. En dat er tevens sprake is van een uitbreiding van het aantal ritten als gevolg van toename van agrarische activiteiten waaronder het aan- en afvoeren van producten, mest en van derden afkomstige co-substraat ten behoeve van co-vergisting.
Hoofdstuk 10 Vertaling Bijzondere Thema's
10.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal belangrijke thema's uit sectorale wet- en regelgeving. Het gaat hier om wet- en regelgeving op het gebied van archeologie, ecologie en water. Omdat deze wet- en regelgeving gevolgen kan hebben voor de concrete beleidsuitwerking per functie, is er voor gekozen dit hoofdstuk voor de planbeschrijving te plaatsen. Hetzelfde zou kunnen gelden voor een aantal milieuhygiënische thema's, maar die zijn in het voorgaande hoofdstuk 9 al behandeld en krijgen wat de concretisering betreft een plaats in het volgende hoofdstuk.
Alvorens tot de vertaling van de thema's archeologie, ecologie en water over te gaan, is het van belang enige woorden te wijden aan het karakter van een bestemmingsplan Buitengebied. In algemene zin kan worden opgemerkt dat een bestemmingsplan Buitengebied kan worden gekarakteriseerd als een conserverend plan. In het bestemmingsplan Buitengebied wordt uitgegaan van de huidige situatie.
Desalniettemin worden in het plan toch de nodige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderscheid kan worden gemaakt in bij recht geboden ontwikkelingsmogelijkheden en ontwikkelingen die slechts onder voorwaarden (afwijkingsregels, wijzigingen en/of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) mogelijk zijn.
Bij recht
Bij recht worden in het bestemmingsplan mogelijkheden geboden om bebouwing op het bouwperceel en bij woningen op te richten. Deze mogelijkheden verschillen niet of nauwelijks van de mogelijkheden die in de vigerende plannen aanwezig waren.
Daarnaast kan worden gebouwd ten behoeve van functies als niet-agrarische bedrijven. Het gaat in al deze gevallen om kleine oppervlakken.
Omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid
Naast de ruimte die het bestemmingsplan bij recht biedt, is een aantal ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk via een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is geregeld dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsregels voor het bouwen en/of het gebruik.
Door middel van een wijzigingsbevoegdheid biedt de gemeente ontwikkelingsmogelijkheden, binnen de kaders en onder voorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Hierdoor ontstaat de nodige flexibiliteit om in te kunnen spelen op vaker voorkomende of gewenste ontwikkelingen.
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is bedoeld om de landschappelijke of cultuurhistorische waarde van een gebied te beschermen. Voor het aanleggen van andere werken dan bouwwerken kan het dus nodig zijn om een omgevingsvergunning aan te vragen. De gemeente wil daarmee ongewenste ontwikkelingen tegengaan. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken wordt in bestemmingsplannen opgenomen om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de realisering van de bestemming of om die bestemming te beschermen.
10.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Aardkundige Waarden
10.2.1 Archeologie
Het archeologische beleid is - onder verwijzing naar hoofdstuk 3 - op de volgende wijze naar de regels vertaald.
AMK
Een aantal gronden binnen de gemeente Noordenveld komen voor op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en hebben een hoge archeologische waarde. Bij deze terrein dient te worden gestreefd naar behoud in situ. Rondom AMK-terreinen liggen bufferzones van 50 m. Bij ingrepen in deze zone dient contact te worden opgenomen met de gemeente. De AMK terreinen hebben een beschermende regeling gekregen, namelijk Waarde - Archeologie 1.
Middelhoge en hoge verwachtingswaarden
De gronden met een hoge archeologische waarde en een middelhoge of hoge verwachtingswaarde hebben een beschermende regeling gekregen, namelijk Waarde - Archeologie 2. Hoewel er een grote diversiteit is aan archeologische zones, bijzondere terreinen en landschapselementen, met een even zo grote diversiteit aan beleidsadviezen voor de onderzoeksmethodiek, is er desalniettemin voor gekozen om alle gronden met een archeologische (verwachtings)waarde in één dubbelbestemming onder te brengen. De bouwregels en het omgevingsvergunningsstelsel zijn voor al deze bestemmingen namelijk identiek, alleen de onderzoeksadviezen verschillen van elkaar. Door de bestemming te koppelen aan de archeologische beleidsadvieskaart ontstaat een overzichtelijk geheel. Hierdoor is eenvoudig na te gaan voor welke gronden welke onderzoeksplicht geldt. De archeologische beleidsadvieskaart, een uitsnede van deze kaart voor het verordeningsgebied en de toelichting op de beleidsadvieskaart zijn als bijlage bij de regels opgenomen.
Lage verwachtingswaarde
De gronden met een lage verwachtingswaarde en/of een (met zekerheid) verstoorde bodem, alsmede de gronden die al archeologisch zijn onderzocht en vrijgegeven, vallen buiten de dubbelbestemmingen archeologie.
10.2.2 Cultuurhistorie en aardkundige waarden
De cultuurhistorische en aardkundige waarden zijn -onder verwijzing naar hoofdstuk 3- op de volgende wijze naar de regels vertaald.
In de artikelen Agrarisch, Agrarisch met waarden en Natuur is in de bestemmingsomschrijving opgenomen waarvoor de gronden zijn bestemd. Aangegeven is dat sprake moet zijn van het behoud van de landschappelijke en natuurlijke waarden, met de daarbij behorende kenmerken. De omschreven kenmerken hebben betrekking op: ecologie, landschap en cultuurhistorie.
Voor de essen en de beekdalen is bovendien nog een dubbelbestemming opgenomen (respectievelijk Waarde - Beekdal en Waarde - Landschap) teneinde de voor deze gebieden specifieke landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden te behouden.
De aardkundige waarden die in de Omgevingsvisie zijn aangemerkt als stergebied vallen alle binnen de bestemming Natuur. In de bestemmingsomschrijving is specifiek opgenomen dat sprake is van het behoud en herstel van de aardkundige waarden: oerbos Roderwolde, Kleibosch, Lieversche Diep, Norgerholt en Esmeer.
In het artikel is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Hierdoor zijn de aardkundige waarden van deze gebieden voldoende beschermd, met dien verstande dat het oerbos bij Roderwolde vanwege de nog aanwezige stobben in de bodem een specifieke beschermingsregeling heeft gekregen in de vorm de dubbelbestemming Waarde - Geomorfologie. In deze dubbelbestemming is een verbod opgenomen voor het verwijderen van stobben.
10.3 Ecologie
Wat betreft de vertaling van het aspect ecologie in bestemmingsplannen Buitengebied zijn twee aspecten van belang:
- gebiedsbescherming;
- soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Ten aanzien van de gebiedsbescherming geldt de Natuurbeschermingswet 1998 die op 1 oktober 2005 van kracht is geworden. In de Natuurbeschermingswet wordt uitgegaan van twee typen gebieden: de beschermde natuurmonumenten en de Natura 2000-gebieden.
In de gemeente Noordenveld komen de volgende Natura 2000-gebieden voor:
- Leekstermeergebied (Vogelrichtlijngebied);
- Norgerholt (Habitatrichtlijngebied);
- Fochteloërveen (Vogel- en Habitatrichtlijngebied).
Voorts komt in het plangebied één beschermd Natuurmonument voor, Het Elzenbroek ten noordoosten van Nietap.
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.
Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende dieren en planten (zowel beschermde als onbeschermde) en hun leefomgeving. Die zorgplicht houdt in ieder geval in dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen heeft voor flora of fauna, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten. Diegene moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verwacht om die nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken (artikel 2). Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde planten te verwijderen of te beschadigen (artikel 8), beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen (artikel 9) of opzettelijk te verontrusten (artikel 10) en voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen (artikel 11). Ook het rapen of beschadigen van eieren van beschermde dieren is verboden (artikel 12). De Flora- en faunawet schrijft niet voor dat in het bestemmingsplan een (afstemmings)regeling moet worden opgenomen. De verantwoordelijkheid voor het zich houden aan de Flora- en faunawet ligt daarmee primair bij de (rechts)persoon die een activiteit ontplooit.
Het bestemmen van gebieden
ACHTERGROND EN JURISPRUDENTIE
Het door middel van het bestemmingsplan beschermen (en het kunnen laten ontwikkelen) van natuurwaarden begint met het leggen van de juiste bestemmingen en bestemmingsgrenzen. Hoewel het provinciale beleid een goede 'eerste stap' is, dient de noodzakelijke vertaling naar bestemmingsniveau goed te worden gemotiveerd. Dit wordt ondersteund door een uitspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan Buitengebied Rolde2. Deze uitspraak onderbouwt de stelling dat bestemmingsgrenzen niet een-op-een kunnen worden overgenomen uit het provinciale beleid, maar dat een gemotiveerde vertaling naar kavelgrenzen dient plaats te vinden.
Bij die motivering zijn overigens niet alleen ecologische waarden van belang, maar bijvoorbeeld ook cultuurhistorische, archeologische, landschappelijke en waterhuishoudkundige aspecten. Het leggen van bestemmingen is daarmee een integrale afweging.
Het beschermen van natuurwaarden
ACHTERGROND EN JURISPRUDENTIE
Naast goed onderbouwde bestemmingen dienen de regels van het bestemmingsplan voldoende waarborgen te bevatten voor een deugdelijke bescherming (en in bepaalde gebieden de ontwikkeling) van natuurwaarden. De vraag kan worden gesteld in hoeverre ecologisch onderzoek nodig is voor het opstellen van een uitvoerbaar bestemmingsplan. Immers, een bestemmingsplan Buitengebied bevat weliswaar ruimte voor ontwikkeling, maar op voorhand bestaat geen zekerheid, waar, wanneer en in welke vorm zich ontwikkelingen zullen voordoen. Het is in de ogen van de gemeente dan ook niet reëel tijdens de totstandkoming van een bestemmingsplan Buitengebied ecologisch onderzoek te verrichten naar alle mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Het buitengebied van de gemeente Noordenveld betreft een groot gebied en het is dan ook onmogelijk om aan te geven waar en of alle in het plan op te nemen ontwikkelingen daadwerkelijk zullen plaatsvinden gedurende de looptijd van het plan. Het is daarom de vraag in hoeverre een ecologisch onderzoek nodig en wenselijk is in het kader van een conserverend bestemmingsplan. In 2007 deed de Raad van State in dat kader een belangwekkende uitspraak3. In het geding was de goedkeuring van een conserverend bestemmingsplan. Gedeputeerde Staten hadden dit bestemmingsplan goedgekeurd, waarna beroep werd ingesteld bij de Raad van State vanwege het ontbreken van ecologisch onderzoek. Hoewel de Raad van State oordeelde dat ecologisch onderzoek in principe onderdeel uitmaakt van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, was de Raad van State van mening dat de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de voorbereiding van het plan geen onderzoek overeenkomstig de Flora- en faunawet nodig is. Hierbij is in aanmerking genomen dat het betreffende bestemmingsplan betrekking heeft op het opnieuw bestemmen van een bestaande situatie.
Gebiedsbescherming
WERKWIJZE BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED
Wat betreft de regeling in het bestemmingsplan zijn de aanwijzingsbesluiten van de drie Natura 2000-gebieden leidend. Alle bestaande functies zijn ondergeschikt aan de in de aanwijzingsbesluiten genoemde waarden. De bestemmingsregeling vloeit voor deze gebieden rechtstreeks voort uit hogere regelgeving. De gemeente heeft hier niet veel invloed op.
- Natuurmonument Elzenbroek
Het natuurmonument Het Elzenbroek (waardevol klein boscomplex) heeft in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming Natuur en tevens de dubbelbestemming Waarde - Natuur 4. Het bosperceel is bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden, met dien verstande dat onder het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden het behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
- betekenisvol bosgebied en besloten gebied voor broedvogels en vegetatie;
- ontbreken van bebouwing.
- Natura 2000-gebieden
Punt van aandacht bij de drie Natura 2000-gebieden is de zogenaamde externe werking. Onderzocht dient te worden in hoeverre ontwikkelingen in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten kunnen hebben op de aangewezen waarden in het betreffende Natura 2000-gebied. In het bestemmingsplan is hiertoe een toets ingebouwd. Deze toets houdt in dat bij omgevingsvergunningen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels, wijzigingen en omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een habitattoets4 dient te worden uitgevoerd. Uiteraard zal deze toets niet bij iedere ingreep even sterk aan de orde zijn. Hoe groter en ingrijpender de ontwikkeling, hoe zwaarder de habitattoets.
Op dit onderdeel bestaat overigens een duidelijke relatie met de beheerplannen, die voor de bestaande Natura 2000-gebieden worden opgesteld. In dat kader zal worden onderzocht in hoeverre er nu reeds significant negatieve effecten optreden op de Natura 2000-gebieden. De gemeente zal deze onderzoeksgegevens gebruiken bij het (per aanvraag) uitvoeren van de habitattoets.
Op grond hiervan is de gemeente van mening, in combinatie met de in het bestemmingsplan opgenomen habitattoets, dat de afweging rond de Natura 2000-gebieden op een afdoende manier zal plaatsvinden.
Soortenbescherming
In het bestemmingsplan Buitengebied is de bestaande situatie leidend. De grenzen van de verschillende functiebestemmingen (agrarische bedrijven, woningen, niet-agrarische bedrijven, recreatieterreinen, et cetera) zijn afgestemd op de bestaande situatie. Middels luchtfoto's en veldbezoek zijn deze grenzen vastgesteld. Een onderzoek op voorhand naar alle mogelijke ontwikkelingen in het gehele buitengebied is derhalve niet nodig en bovendien niet in het belang van de bescherming van flora en fauna. Juist een uitgesteld onderzoek op het moment dat de activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn, geven de meest actuele te beschermen waarden weer. Het gaat immers om onderzoek naar levende organismen.
Wat betreft de soortenbescherming is in het bestemmingsplan gewerkt met een zogenaamde uitgestelde toets. In het bestemmingsplan zullen immers reële ontwikkelingsmogelijkheden worden opgenomen, deels door middel van afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels en wijziging en uitvoeren van werken of werkzaamheden, maar ook deels bij recht. In de bestemming Agrarisch zijn meer ontwikkelingen bij recht in het bestemmingsplan opgenomen dan in de (vanuit ecologie) waardevollere delen van het plangebied (Agrarisch met waarden en Natuur).
In de bestemming Agrarisch gaat het overigens nagenoeg uitsluitend over agrarische ontwikkelingen. Deze verschillen in hoofdzaak niet van de regeling uit de vigerende bestemmingsplannen.
Het omgevingsvergunningstelsel en de wijzigingsbevoegdheid vormen een toetsingskader dat voldoende garantie biedt voor een volwaardig onderzoek naar mogelijke ecologische waarden.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet echter wel redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventueel benodigde ontheffing. Anders is het bestemmingsplan niet uitvoerbaar.
In dit in hoofdzaak conserverende bestemmingsplan hoeft met het oog op het voorgaande op dit punt geen aanvullende regeling te worden opgenomen. De gebruikelijke ontwikkelingsmogelijkheden op perceelniveau zijn namelijk in beginsel in algemeenheid uitvoerbaar. Te zijner tijd kan echter blijken dat een ontheffing in specifieke gevallen niet of slechts onder voorwaarden kan worden verleend. Dit doet echter aan de algemene uitvoerbaarheid van het plan niet af.
Voor de ontwikkelingen die via een uitgestelde beslissing kunnen plaatsvinden, geldt dat een ecologische beoordeling op het moment dat de betreffende ontwikkelingen daadwerkelijk aan de orde zijn, het meest actuele beeld geeft. Gelet op de aard en de omvang van de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen kan worden gesteld dat ook deze in het algemeen uitvoerbaar zijn. De flexibiliteitsregels bieden daarnaast voldoende garantie voor een volwaardig onderzoek naar de ecologische waarden.
Nader veldonderzoek
Het bovenstaande neemt niet weg dat, volgend uit de uitspraak van de Raad van State in de 'zaak' buitengebied Rolde, bestemmingsgrenzen (gelet op het in die gebieden te voeren beleid en de mogelijke gevolgen daarvan) motiveerbaar moeten zijn. Om die reden is in een aantal gebieden een ecologisch veldonderzoek uitgevoerd. De te onderzoeken gebieden zijn langs de volgende stappen geselecteerd:
- 1. De bestemmingsgrenzen van de Natura 2000-gebieden 'Leekstermeergebied', 'Fochteloërveen' en 'Norgerholt' alsmede het Natuurmonument 'het Elzenbroek', zijn op Europees/nationaal niveau vastgesteld en staan niet ter discussie. Nader ecologisch onderzoek is in deze gebieden niet nodig.
- 2. De bestemmingsgrenzen van de bestemming Natuur zijn gebaseerd op luchtfoto's en topografische gegevens. Het gaat binnen deze bestemming bijvoorbeeld om bestaande natuurgebieden, bossen, veentjes die eenvoudig van luchtfoto's en topografische gegevens zijn af te leiden. De grenzen zijn duidelijk aanwijsbaar, zodat ook in deze gebieden nader onderzoek naar de juistheid van de grens niet nodig is. Het ruimtelijk beleid zoals opgenomen in het bestemmingsplan is voorts zo stringent dat de bescherming van ecologische waarden afdoende is gewaarborgd.
- 3. In de bestemming Agrarisch (het gebied 'Landbouw' van Kaart 1 uit de Omgevingsvisie) staat de provincie een beleid voor dat is gericht op de ontwikkeling van de landbouw. De landbouw is in deze gebieden bovengeschikt aan de overige functies. Gelet op dit (sinds jaar en dag) op de landbouw gerichte beleid, acht de gemeente het niet doelmatig de bestemmingsgrenzen op 'ecologische juistheid' te onderzoeken. Daarnaast is bouwen buiten de bestemming Agrarisch - Bedrijf te allen tijde gekoppeld aan een afwijking of wijziging, waarbij ecologisch onderzoek dwingend is voorgeschreven.
- 4. De bestemming Agrarisch met waarden betreft de zogenaamde multifunctionele gebieden waar landbouw, natuur, landschap, cultuurhistorie en recreatie ieder hun plaats hebben. In deze bestemming (die is afgeleid van de aanduiding 'Multifunctioneel' van de Visiekaart uit de Omgevingsvisie) wordt in het bestemmingsplan een meer terughoudend ruimtelijk beleid gevoerd. Bouwen buiten het bouwperceel is in dit deelgebied in het geheel niet mogelijk, dan wel na een afweging in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid. Gelet op dit zware planologische instrumentarium, is de vraag waar de ecologisch motiveerbare bestemmingsgrens ligt niet echt relevant. Immers, op grond van het in de regels verankerde beleid zijn ontwikkelingen niet, dan wel na een nadere afweging (met bijbehorend ecologisch onderzoek) mogelijk.
- 5. Tussen de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden bestaat een groter beleidsmatig verschil. In de eerste bestemming domineert beleidsmatig de landbouw, in de tweede is sprake van verweving tussen meerdere functies. In de bestemming Agrarisch met waarden zijn meer natuurwaarden aanwezig dan in Agrarisch. Dit komt met name tot uitdrukking in de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, aangezien bouwen buiten de bestemming Agrarisch - Bedrijf in alle bestemmingen uitsluitend via afwijking van de bouwregels en/of wijziging mogelijk is. Vanwege het beleidsmatige verschil (landbouwontwikkeling versus verweving) tussen de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden, is in 2008 op een aantal plaatsen in het plangebied onderzoek verricht naar de ecologische juistheid van de grens tussen Agrarisch en Agrarisch met waarden. De uitkomsten van dat gerichte veldonderzoek zijn meegenomen bij het vervaardingen van de verbeelding.
Overigens dient hierbij te worden bedacht dat de Flora- en faunawet ook van toepassing is bij bouwactiviteiten, waartegen het bestemmingsplan zich niet verzet (vergunningsvrije bouwwerken of de herbouw van een woning). Ook voor (bouw)activiteiten die bij recht worden toegestaan, dient de Flora- en faunawet te worden toegepast. De regels van het bestemmingsplan kunnen hiervoor geen waarborgen of garanties inbouwen (de Flora- en faunawet vraagt dit overigens ook niet).
Los van het vorenstaande bevat het bestemmingsplan afstemming op de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierdoor is gewaarborgd dat bij alle ontwikkelingen een toets plaatsvindt aan de genoemde wetten.
10.4 Water
De bestaande wateren en watergangen zijn ondergebracht in de verschillende gebiedsbestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de verschillende bestemmingen is water (inclusief oevers en kaden) expliciet als medebestemming genoemd.
Het is van belang dat de waterschappen worden betrokken bij ontwikkelingen die gedurende de planperiode gaan spelen. Daarom is in de regels een afstemmingsbepaling opgenomen. In geval van wijzigingen en afwijkingen dient vooraf overleg te worden gevoerd met het waterschap. Dit biedt het betreffende waterschap de mogelijkheid zijn wensen en adviezen kenbaar te maken.
Hoofdstuk 11 Planbeschrijving
11.1 Gebiedsbestemmingen
Gebiedsindeling
Wat betreft de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Noordenveld is de keuze gemaakt de gebiedsbestemmingen in hoofdzaak te baseren op de zonering uit de Omgevingsvisie. Tevens is in de gebiedsbestemmingen een relatie gelegd met de natuurwetgeving.
De gebiedsindeling ziet er schematisch als volgt uit.
Aanduiding Omgevingsvisie | Bestemming |
Landbouw | Agrarisch |
Multifunctioneel | Agrarisch met waarden |
Natuur | Natuur |
Met betrekking tot de bestemming Natuur het volgende. Deze bestemming Natuur is toegekend aan de daadwerkelijk voor natuurontwikkeling verworven en aangewezen Ecologische Hoofdstructuur, het eindbeeld van de Herinrichting Peize en Roden/Norg alsmede overige natuurgebieden groter dan 3 ha. Kleinere natuur- en bosgebieden maken onderdeel uit van de betreffende agrarische gebiedsbestemming, maar zijn middels de bestemmingsregels wel beschermd.
Gronden in eigendom van natuurbeherende instanties, groter dan 3 ha, vallend in de Ecologische Hoofdstructuur en waarvan de inrichting tot natuurgebied vaststaat of reeds is uitgevoerd, zijn eveneens bestemd als Natuur. Dit geldt ook voor de in ontwikkeling zijnde landgoederen.
Vanwege de in de Omgevingsvisie aanwezige globaliteit, zijn de grenzen van de in vorenstaande tabel genoemde vier agrarische gebiedsbestemmingen langs de volgende stappen verfijnd:
- 1. luchtfoto's;
- 2. topografische atlasgegevens;
- 3. bestemmingsgrenzen vigerende bestemmingsplannen;
- 4. gemeentelijke gegevens omtrent functieveranderingen (afwijkingen/wijzigingen);
- 5. eigendomskaarten van het Drents Landschap, Vereniging Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer;
- 6. in het kader van andere projecten uitgevoerde ecologische onderzoeken (bijvoorbeeld MER Waterberging);
- 7. gegevens (inclusief veldkaart) verkregen uit de door BügelHajema Adviseurs in 2006 uitgevoerde ecologische inventarisatie;
- 8. nader veldonderzoek op een aantal locaties (zie hoofdstuk 10.3 onder 'nader veldonderzoek').
Wat betreft de Natura 2000-gebieden en het Natuurmonument is ervoor gekozen deze onder te brengen in dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen overlappen dus de eerder genoemde agrarische bestemmingen en natuurbestemmingen.
De regeling van de betreffende dubbelbestemming is afgestemd op de bijbehorende aanwijzingsbesluiten. Dit levert schematisch het volgende beeld op:
Gebied | Dubbelbestemming |
Fochteloërveen | Waarde - Natuur 1 |
Norgerholt | Waarde - Natuur 2 |
Leekstermeergebied | Waarde - Natuur 3 |
Elzenbroek | Waarde - Natuur 4 |
Essentiële ruimtelijke randvoorwaarden
Elk deelgebied heeft een aantal abiotische (bodem en water), biotische (natuur) en cultuurhistorische/landschappelijke kenmerken en kwaliteiten. Deze kenmerken en kwaliteiten bepalen niet alleen de bestaande relaties tussen de verschillende functies in het deelgebied, maar ook de ontwikkelingsmogelijkheden voor een functie. Een goed ontwaterd en verkaveld gebied met weinig natuurwaarden zal bijvoorbeeld met name in gebruik zijn bij de landbouw. In een dergelijk gebied zijn waarschijnlijk ook goede ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw aanwezig. Dit betekent dat het beleid erop zal zijn gericht om de landbouw in dat deelgebied de ruimte te geven om zich verder te ontwikkelen.
Om het beleid voor de verschillende deelgebieden te kunnen opstellen, is het dus noodzakelijk om inzicht te hebben in de kenmerken en kwaliteiten van een deelgebied. In het navolgende zijn daarom de kenmerken en kwaliteiten van de verschillende deelgebieden weergegeven. Het gaat hierbij om kenmerken en kwaliteiten die van wezenlijk belang worden geacht voor een deelgebied. Wanneer deze zogenaamde essentiële ruimtelijke randvoorwaarden verdwijnen, treden grote en veelal onomkeerbare veranderingen op in het karakter van het deelgebied. Uitgangspunt is dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor de verschillende functies geen nadelige effecten mogen hebben op deze essentiële ruimtelijke randvoorwaarden. Sommige van deze gebiedskenmerken kunnen in de huidige situatie in meer of mindere mate zijn aangetast. Het beleid is daarom gericht op zowel behoud als herstel van de essentiële ruimtelijke randvoorwaarden.
Agrarisch
- grootschalige openheid;
- bebouwing voornamelijk langs wegen;
- overheersend regelmatige strokenverkaveling, veelal haaks op de weg;
- verspreide archeologisch waardevolle gebieden;
- vlakke ligging;
- verspreide vennen in vergraste heiderestanten;
- poelen;
- bosjes met weinig ondergroei;
- Vennootswijk, Steenbergerloop en Grote Masloot cultuurhistorisch waardevol;
- wijkenpatroon ontginning Oostindie;
- hydrologische relatie met de beekdalen van groot belang (inzijggebied);
- heischrale bermen in het Steenbergerveld;
- overige bermen en perceelranden weinig soortenrijk;
- grofmazige structuur van singels en laanbeplantingen;
- in het Steenbergerveld veel weidevogels;
- gras- en bouwlandgebied;
- bebouwing en beplanting gekoppeld aan de ontginningsassen;
- bebouwing voornamelijk in één bouwlaag met kap met overwegend een lage goothoogte (minder dan 3,5 m) en een aan het hoofdgebouw ondergeschikte maatvoering en situering van aan- en bijgebouwen.
- geomorfologisch van belang zijn de essen met een bolle ligging en soms diepe eerdgronden;
- licht golvend terrein, vooral bestaand uit veldpodzolen;
- kleinschalige strokenverkaveling, daardoor veel sloten;
- potklei op geringe diepte ten westen van Roden, stagnerend en afstromend ondiep grondwater, daardoor vochtige, relatief voedselrijke bodemtypen;
- verspreide vennen en heide (deels in verval) en houtwallen;
- heischrale bermen;
- veel verspreide woonbebouwing rond Altena;
- in de wegbermen in het algemeen bekende akkeronkruiden en in mindere mate op de essen;
- gevarieerde broedvogelbevolking;
- eikenberkenbosjes met veel zangvogels nabij Altena;
- variatie in zoogdieren waarvoor bossen, houtwallen en heiderestanten van groot belang zijn;
- amfibieën en insecten bij vennen en heide, loopkevers bij hakhout en zandwegen;
- essen zijn open en grotendeels vrij van bebouwing;
- essen zijn deels nog als bouwland in gebruik;
- enkele zandwegen;
- rond de essen nog de esrand vormende houtwallen en delen van oude esrand- en markebossen;
- rond de dorpen nog vrij veel kleine landschapselementen in de vorm van houtwallen, boomsingels en verder in het buitengebied heiderestanten, vennen, dobben, beboste stuifduinen en andere boselementen;
- weinig bebouwing;
- agrarische bebouwing, voornamelijk in of nabij de dorpen;
- verschillende oude, archeologisch van belang zijnde terreinen;
- de essen worden potentieel van archeologisch belang geacht.
Agrarisch met waarden
- beekdalachtige situatie rond De Roonder Bitse;
- door de kleinschaligheid, de bossen, struwelen en poelen is rond Roden nog een vrij goed samenhangende structuur van goed ontwikkelde houtwallen, veel soorten broedvogels, zoogdieren en dagvlinders;
- onregelmatige, kleinschalige mozaïekverkaveling rond Roden;
- percelen begrensd door lijnvormige beplantingen;
- geomorfologisch van belang zijn de essen met een bolle ligging en soms diepe eerdgronden;
- essen zijn open en grotendeels vrij van bebouwing;
- essen zijn deels nog als bouwland in gebruik;
- rond de dorpen nog vrij veel kleine landschapselementen in de vorm van houtwallen, boomsingels en verder in het buitengebied heiderestanten, vennen, dobben, beboste stuifduinen en andere boselementen;
- veel heggen en smalle houtranden nabij Foxwolde en Leutingewolde;
- veel verspreide bebouwing ten noorden van Roden;
- licht golvend terrein, vooral bestaand uit veldpodzolen;
- verspreide vennen en heide (deels in verval), houtwallen;
- heischrale bermen;
- in de wegbermen in het algemeen bekende akkeronkruiden en in mindere mate op de essen;
- gevarieerde broedvogelbevolking;
- variatie in zoogdieren waarvoor bossen, houtwallen en heiderestanten van groot belang zijn;
- amfibieën en insecten bij vennen en heide, loopkevers bij hakhout en zandwegen;
- karakteristiek Drentse landschap met radiaalsgewijze wegenstructuur en weinig bebouwing;
- essen zijn open en grotendeels vrij van bebouwing;
- essen zijn deels nog als bouwland in gebruik;
- weinig bebouwing;
- agrarische bebouwing voornamelijk in of nabij de dorpen;
- verschillende oude, archeologisch van belang zijnde terreinen;
- de essen worden potentieel van archeologisch belang geacht;
- bebouwing voornamelijk in één bouwlaag met kap met overwegend een lage goothoogte (minder dan 3,5 m) en een aan het hoofdgebouw ondergeschikte maatvoering en situering van aan- en bijgebouwen;
- overwegend van nature vochtige, matig voedselarme bodemtypen;
- beekdalen goed herkenbaar als gevolg van plotseling hoogteverschil in het terrein (reliëf);
- belangrijke gradiënten (reliëf, bodem, water) in dwars- en lengterichting;
- grootschalige kwelgebieden met verschillen en overgangen in watersoorten;
- kwel afkomstig van alle hoger gelegen gronden rond de beekdalen;
- grote variatie in fauna: watervogels, ganzen, steltlopers, roofvogels, weidevogels, veel zoogdieren, amfibieën;
- sloten, poelen en oeverstroken zijn soortenrijk;
- open graslandgebied;
- plaatselijk nog meanderende beekloop van de Slokkert;
- midden- en bovenloop van het Peizerdiep: deels open grasland, deels op hogere flanken dwars op de stromingsrichting geplaatste houtwallen met soms dwarswallen;
- vooral langs de midden- en bovenloop van het Peizerdiep nog grote delen van de houtwal, die de beekdalrand markeert en begrenst, intact;
- zeer weinig bebouwing;
- verschillende oude, van archeologisch belang zijnde bewoningsplaatsen;
Natuur
- bossen natuurkundig en cultuurhistorisch waardevol;
- bossen van belang voor dagrecreatie;
- fraai padennetwerk in het Tonckensbosch en ten oosten van het Oostervoortsche Diep;
- veenrestanten en vennetjes;
- goed ontwikkelde ecosystemen;
- zeer diverse houtwallen die ook in natuurwetenschappelijke zin van belang zijn;
- grote variatie in fauna: watervogels, ganzen, steltlopers, roofvogels, weidevogels, veel zoogdieren, amfibieën;
- sloten, poelen en oeverstroken zijn soortenrijk;
- open graslandgebied;
- zeer weinig bebouwing;
- verschillende oude, van archeologisch belang zijnde bewoningsplaatsen;
- bebouwing voornamelijk in één bouwlaag met kap met overwegend een lage goothoogte (minder dan 3,5 m) en een aan het hoofdgebouw ondergeschikte maatvoering en situering van aan- en bijgebouwen;
- aardkundige waarden in de gebieden Sandebuur (oerbos Roderwolde), Kleibosch, Lieversche Diep, Norgerholt en Esmeer.
Waarde - Natuur 1
- hoogveengebied met deels 'levend hoogveen';
- openheid;
- zeer grote floristische en vegetatiekundige waarden;
- van grote betekenis voor broedvogels en reptielen;
- verschillende veenputten met herstellende hoogveenvegetatie;
- boekweitbrandcultuur herkenbaar aan rechthoekige veldjes omringd door greppeltjes;
- sporen verveningsactiviteiten zichtbaar.
Waarde - Natuur 2
- licht golvend terrein, vooral bestaande uit lemig dekzand en dekzand op leem;
- grondwatergevoede vennen;
- botanisch rijk bos;
- gevarieerde broedvogelbevolking (vogels van besloten gebied);
- variatie in zoogdieren waarvoor het Norgerholt van groot belang is;
- amfibieën en insecten bij vennen;
- weinig tot geen bebouwing;
- klinkerweg.
Waarde - Natuur 3
- vrij steile overgang van potkleigebied naar veenweidegebied; verder vlak gebied, geen of geen noemenswaardig reliëf;
- overgang van bodemsoorten: zand, veen op zand, klei op veen en klei; deze overgangen vormen gradiënten (variatie in voedselrijkdom) die voor de natuurontwikkeling van belang zijn;
- hoge grondwaterstanden, hoge slootpeilen en kwelzones; gebied wordt bemalen waardoor de slootpeilen vrij gemakkelijk zijn te handhaven;
- kwel afkomstig van de rand van het potkleigebied (freatisch grondwater) en van de hoger gelegen gronden in de oude en jonge veldontginningen (diepe grondwater) ten zuidwesten van halfnatuurlijke graslanden (vroeger blauwgraslanden op grote schaal), slootvegetaties, elzenbroekbosjes en moerasvegetaties ten noorden van de Onlandse dijk en noordoostelijk deel Polder Matsloot;
- sloten en slootkanten hebben vaak een vrij hoge natuurwaarde;
- pleisterplaats van internationaal van belang zijnde vogels (onder meer wintergasten als ganzensoorten en goudplevieren), zeer hoge dichtheden weidevogels, veel soorten watervogels, recent nog leefgebied van de otter.
- open graslandgebied vrijwel zonder bebouwing en vrijwel geen opgaande beplanting; de beplanting vrijwel hoofdzakelijk als opgaande bermbeplanting langs wegen en hier en daar een klein broekboscomplex;
- opstrekkende verkaveling met dicht slotenpatroon, waaraan de ontginningsgeschiedenis nog goed is af te lezen;
- rust, als gevolg van weinig verkeer en weinig economische activiteiten;
- archeologisch van belang zijnde veenterpen en verschillende heemplaatsen uit de late middeleeuwen in het oostelijk deel langs het beekdal van het Peizerdiep en langs de Matsloot.
Waarde - Natuur 4
- landschappelijk waardevol boscomplex;
- gelegen op overgang van voedselarm naar voedselrijk milieu;
- als gevolg van deze ligging verschillende milieutypen binnen het boscomplex;
- reliëf;
- botanisch en ornithologisch waardevol.
Waarde - Beekdal
- plaatselijk nog meanderend beekbeloop;
- open graslandgebied;
- midden- en bovenloop: deels open graslandgebied, deels op de hogere flanken dwars op de stromingsrichting geplaatste houtwallen met soms dwarswallen;
- vooral langs de midden- en bovenloop nog grote delen intact van de houtwal die de beekdalrand markeert en begrenst;
- zeer weinig bebouwing;
- bebouwing in één bouwlaag met kap met overwegend een lage goothoogte (minder dan 3,5 m) en aan het hoofdgebouw ondergeschikte maatvoering en situering van aanbouwen en bijgebouwen.
Waarde - Landschap
- landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de essen.
Open agrarisch gebied
- herstel en ontwikkeling van de openheid.
Deelgebiedoverschrijdend beleid
Er zijn natuurlijk geen strikte scheidingen tussen de verschillende deelgebieden. Naast het beleid voor de afzonderlijke deelgebieden is er daarom ook een overkoepelend beleid dat geldt voor het gehele grondgebied of een gedeelte daarvan. Dit beleid heeft bijvoorbeeld betrekking op de ecologische verbindingszone.
Ecologische verbindingszones
Uit kaart 4 van de Omgevingsvisie blijkt dat voor een aantal gebieden wordt gestreefd naar de ontwikkeling van ecologische verbindingszones (zie kaart 4.4). Het beleid is erop gericht onder voorwaarden medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van deze ecologische verbindingszone. Basisvoorwaarde van de gemeente is dat de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone alleen mogelijk is bij vrijwillige medewerking van de grondeigenaren.
11.2 Functiebestemmingen
Hoofdbeleidskeuze per functie
De kenmerken en de kwaliteiten van een deelgebied en de wijze waarop deze deelgebieden nu al voor functies als landbouw en natuur worden gebruikt, bepalen de ontwikkelingen van de verschillende functies in het landelijke gebied binnen de bestemmingsplanperiode. Deze ontwikkelingen zijn mede afhankelijk van het beleid dat door het Rijk en de provincie wordt gevoerd. Binnen de kaders van het beleid van het Rijk en de provincie heeft de gemeente de ruimte eigen beleid te formuleren. De gemeente heeft dat in het kader van het Landschapsbeleidsplan reeds gedaan. In het navolgende wordt daarvan per functie een overzicht gegeven. Een en ander wordt gedetailleerd uitgewerkt in het vervolg van hoofdstuk 11.
Landbouw
De gevolgen van een verdergaande liberalisering van de wereldmarkt, impliceren een grote veranderingsopgave voor de Nederlandse landbouw. Al een aantal jaren is een proces gaande van terugloop van het aantal bedrijven en opschaling van de overblijvende bedrijven. Ook in de gemeente Noordenveld is dit proces herkenbaar. De gemeente Noordenveld biedt in bepaalde delen van het plangebied de ruimte om schaalvergroting te realiseren. In de Omgevingsvisie zijn belangrijke delen van het plangebied aangeduid met 'Landbouw'. De gemeente wil op alle plaatsen waar dit binnen de kaders van natuur, landschap en milieu tot de mogelijkheden behoort, ruimte bieden voor opschaling. Uitgangspunt is in ieder geval dat aan alle bedrijven in het plangebied reële uitbreidingsmogelijkheden worden geboden.
Kwekerijen
De laatste jaren is verspreid in de provincie een behoorlijk aantal (boom)kwekerijen opgericht. Veelal gaat de oprichting van een boomkwekerij gepaard met een ongewenste toename van de bebouwing van het landelijke gebied. Wanneer namelijk sprake is van een (op termijn) volwaardig bedrijf kan doorgaans een bedrijfswoning worden gebouwd. In het geval van een (boom)kwekerijbedrijf is bij een relatief bescheiden omvang (2 ha à 3 ha) reeds sprake van een volwaardig bedrijf, zodat in de praktijk bij een groot aantal van dergelijke bedrijven een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen verrijst. De gemeente vindt dit een ongewenste ontwikkeling en heeft daarom in het bestemmingsplan een regeling opgenomen, waarmee verstening en negatieve effecten op het landschap kunnen worden voorkomen. Nieuwvestiging van kwekerijen is om die reden alleen mogelijk op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties.
Intensieve veehouderij
Op het gebied van de intensieve veehouderij wil de gemeente een terughoudend beleid voeren. Aan bestaande bedrijven wil de gemeente, in de gebieden waar dat binnen de kaders van landschap, natuur en cultuurhistorie mogelijk is, ontwikkelingsruimte bieden. Dit zal geschieden middels een afwijking van de bouwregels en onder voorwaarden.
Natuur
Delen van het plangebied vertegenwoordigen zeer hoge natuurwaarden (en genieten dan ook zware bescherming). Ook buiten de speciale beschermingszones komen echter hoge natuurwaarden voor, die bescherming behoeven en verdienen middels het bestemmingsplan. Op plaatsen waar dat, gelet op de natuurwaarden, is gewenst, krijgt de natuurfunctie het primaat boven andere aanwezige functies. In de zogenaamde verwevingsgebieden is de natuurfunctie gelijkwaardig aan andere functies, terwijl de gemeente in de primaire landbouwgebieden niet actief streeft naar een verhoging van de natuurwaarden. Uiteraard dient bij ontwikkelingen in de primaire landbouwgebieden wel rekening te worden gehouden met de essentiële ruimtelijke randvoorwaarden.
Recreatie
Het plangebied heeft veel te bieden, met name voor de 'stille genieter'. Het fraaie esdorpenlandschap, het veenweidegebied met haar vergezichten, de kronkelende waterlopen, de rust en de fraaie dorpen vormen kwaliteiten die in toenemende mate worden gewaardeerd. De verwachting kan dan ook worden uitgesproken dat het plangebied in de toekomst door meer recreanten zal worden 'ontdekt'.
Verblijfsrecreatie
De gemeente telt een relatief groot aantal verblijfsrecreatieterreinen. De laatste jaren is een tendens zichtbaar dat recreanten hogere eisen stellen aan de accommodatie. Hierbij kan niet alleen worden gedacht aan de voorzieningen op het betreffende terrein, maar ook aan de oppervlakte per verblijfsrecreatie-eenheid. De gemeente wil aan de bestaande recreatieondernemers de mogelijkheid bieden om (binnen de huidige grenzen van het bestaande recreatieterrein) te voldoen aan de veranderende wensen van de recreanten.
In het voorliggende bestemmingsplan is een regeling opgenomen voor recreatiewoningterreinen. De exacte bestemmingsregeling is beschreven in paragraaf 11.2.3. Bestaande kampeerterreinen, met uitzondering van de camping Cnossen en met uitzondering van kleinschalig kamperen, zijn buiten het bestemmingsplan Buitengebied gelaten.
Kleinschalig kamperen
Het kleinschalig kamperen bij de boer en/of de burger mag zich de laatste jaren ook in een toenemende belangstelling verheugen. Voor agrariërs kan een kleinschalig kampeerterrein een bijdrage leveren aan de inkomsten van het bedrijf. Niet alleen boeren en toeristen hebben echter baat bij deze recreatieve ontwikkeling. Er is namelijk ook sprake van een positief effect op de middenstand in de dorpen van het platteland. Deze ontwikkelingen komen de algehele leefbaarheid ten goede. De gemeente biedt dan ook onder voorwaarden mogelijkheden.
Wonen
Vrijkomende agrarische bedrijven raken in toenemende mate in trek voor bewoning door burgers. Deze tendens is ook in de gemeente Noordenveld waarneembaar. De gemeente wil hiervoor de ruimte bieden. In het bestemmingsplan is de bestemming Wonen - Boerderij opgenomen, binnen deze bestemming wil de gemeente meer maatwerk bieden bij vrijkomende agrarische bebouwing. Veelal kan door functieverandering ten behoeve van het wonen een positieve bijdrage worden geleverd aan de instandhouding van het vaak cultuurhistorische waardevolle erfgoed en de leefbaarheid van het platteland.
Basis voor de regeling in het bestemmingsplan is de gemeentelijke 'Nota wonen in het buitengebied'.
Niet-agrarische bedrijvigheid
Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen kunnen een aantrekkelijke vestigingslocatie vormen voor kleine (startende) ondernemingen. Deze ontwikkeling heeft een aantal voordelen:
- vestiging stimuleert de lokale economie;
- vestiging levert een bijdrage aan het behoud van de leefbaarheid;
- vestiging impliceert het behoud van een voormalig agrarisch pand.
De gemeente zal dan ook (zij het op beperkte schaal) ruimte bieden voor nieuwvestiging. Wel zal in het concrete geval een zorgvuldige afweging van alle in het geding zijnde belangen moeten worden gemaakt.
11.2.1 Landbouw
Ten behoeve van de in voorgaande paragrafen genoemde beleidsdoelen en ten behoeve van het behoud, herstel en ontwikkeling van de onderscheiden waarden, worden in het bestemmingsplan regels gegeven ten aanzien van het bouwen en het gebruik van de gronden en gebouwen. In het navolgende worden deze regels per functie beschreven en toegelicht.
A. Agrarische bedrijven
De bestemming
Bestaande agrarische bedrijven
Alle volwaardige agrarische bedrijven zijn in het bestemmingsplan opgenomen middels de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf. De gemeente heeft daarbij bewust gekozen voor concreet begrensde bestemmingsvlakken. Deze wijze van bestemmen wordt als passend beschouwd gelet op concrete landschappelijke en natuurlijke situatie in de directe omgeving van veel agrarische bedrijven.
Het gaat in alle gevallen om grondgebonden agrarische bedrijven, tenzij een van de volgende aanduidingen is toegevoegd:
- bestaande tak intensieve veehouderij;
- intensieve veehouderij.
In het eerste geval gaat het om in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijven met een bestaande ondergeschikte tak intensieve veehouderij. In het tweede geval gaat het om volledig intensieve bedrijven.
Binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf is per afzonderlijk bedrijf een bouwvlak aangegeven. Binnen dit bouwvlak dienen de gebouwen te worden gebouwd. Wat betreft de oppervlakte van de bouwvlakken is in het bestemmingsplan aangesloten bij de oppervlakte uit de bestemmingsplannen buitengebied Roden, Norg en Peize.
Bij recht is derhalve een oppervlakte toegestaan van ten hoogste1,5 ha. Zoals in paragraaf 9.8 is aangegeven, gelden voor de bouw van dierenverblijven aanvullende voorwaarden teneinde op een deugdelijke wijze af te stemmen op de bepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998.
Voor agrarische bedrijven die worden omsloten door de bestemming Agrarisch, bestaat de mogelijkheid om via een wijzigingsbevoegdheid het bebouwde oppervlak uit te breiden tot 2 ha. Voor agrarische bedrijven die worden omsloten door de bestemming Agrarisch met waarden is er de mogelijkheid om via een wijzigingsbevoegdheid het bebouwde oppervlak uit te breiden tot 2 ha. Verschil met de regeling voor bedrijven die liggen binnen de bestemming Agrarisch is dat het bestemmingsvlak en de hiermee de uitbreidingsrichting niet bij voorbaat ingetekend zijn. Aan de hand van een concreet bouwplan kan worden bekeken waar de uitbreiding plaats kan vinden. Mocht het zo zijn dat er meerdere initiatieven zijn voor zo'n uitbreiding, dan is de gemeente bereid deze wijzigingsverzoeken in één wijzigingsplan op te nemen, zodat er één procedure kan worden doorlopen.
Binnen de gemeente Noordenveld is op een aantal plaatsen ruimte aanwezig om over te gaan tot een nog verdere opschaling van grote bedrijven. Hierbij kan worden gedacht aan het gebied 'Robuuste landbouw' uit de Omgevingsvisie. De gemeente wil hiervoor de ruimte bieden, maar vraagt in voorkomende gevallen een gedegen afweging in de vorm van een planherziening. In het bestemmingsplan is hiertoe dan ook geen regeling opgenomen.
Nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven
De provincie staat binnen de zone 'Landbouw' nieuwvestiging toe van grondgebonden agrarische bedrijven. Dit beleid is echter niet in het bestemmingsplan vertaald; een algemene nieuwvesigingsregel doet in de ogen van de gemeente te weinig recht aan de wens tot het leveren van maatwerk. In voorkomende gevallen zal dan ook een zelfstandige procedure worden doorlopen.
Nieuwe intensieve bedrijven
Nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven is in het plangebied niet mogelijk.
Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing
In relatie met het proces van terugloop van het aantal agrarische bedrijven en ten behoeve van het behoud van cultuurhistorische waarden, is het denkbaar dat voor nog meer agrarische bedrijfsgebouwen alternatieve functies moeten worden gevonden. Vandaar dat de functies voor alle agrarische bedrijven via een wijzigingsbevoegdheid worden gewijzigd in de volgende functies:
- wonen (maximaal één wooneenheid per agrarisch bedrijf), voor zover dit beperkt blijft tot het hoofdgebouw; na wijziging zijn de regels van de bestemming Wonen - Boerderij van toepassing;
- sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies in combinatie met wonen;
- niet-agrarische bedrijven, voor zover genoemd in de bij de regels behorende Staat van bedrijven, categorie 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven. Bedrijven dienen in combinatie met het wonen te worden uitgeoefend.
De genoemde functies zijn, met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, onderling uitwisselbaar.
Aan deze wijzigingsbevoegdheid is een aantal voorwaarden verbonden waarmee negatieve gevolgen voor bijvoorbeeld landschap en omwonenden (waaronder ook bestaande agrarische bedrijven) wordt voorkomen.
Hobbymatig agrarisch gebruik
Het agrarisch beheer van het landelijk gebied vindt in toenemende mate mede plaats door 'hobbyboeren'. Deze ontwikkeling biedt kans voor het noodzakelijke beheer van het landelijk gebied. Juist het ontbreken van de noodzaak tot het verwerken van inkomen geeft hobbyboeren de mogelijkheid (een deel van) hun gronden extensief te beheren en daarmee bij te dragen aan natuur en landschap. De duurzaamheid van hobbyboermatige activiteiten is echter geringer dan de duurzaamheid van bedrijfsmatige activiteiten, maar is in geval van bijvoorbeeld vrijkomende agrarsiche bebouwing te prefereren boven veel andere vormen van gebruik. Om die reden kan het stimuleren (en mogelijk maken) van hobbymatige landbouw wenselijk zijn. Hobbyboeren mogen echter niet als volwaardige agrarische bedrijven worden behandeld.
Een hobbyboer kenmerkt zich door:
- een bedrijfsmatige omvang van minder dan € 25.000 standaard opbrengst (SO);
- nauwelijks of geen marktoriëntatie;
- een niet verzekerde continuïteit op grond van productiemiddelen;
- gebruik perceel en bebouwing in overwegende mate op woondoeleinden gericht.
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van het bedrijfsmatig of hobbymatig houden van dieren, zal door de eigenaar desgevraagd moeten worden beschreven wat de gebruiksdoelen van de dieren zijn.
Er mag geen sprake zijn van een volwaardige arbeidskracht die in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden. Voor de beoordeling wordt gebruik gemaakt van het Planologisch kader voor het hobbymatig houden van dieren.
Het bouwen
Agrarische bedrijfsgebouwen
Het bouwen ten behoeve van een bestaand (grondgebonden) agrarisch bedrijf is gebonden aan het bouwvlak van 1,5 ha (of kleiner daar waar de fysieke situatie het niet toelaat). Binnen het bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen (en één bedrijfswoning, zie het navolgende) ten behoeve van het betreffende (grondgebonden) agrarische bedrijf worden gerealiseerd. De bedrijfsgebouwen dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen:
- bouwhoogte: maximaal 12 m, via afwijking maximaal 14 m;
- goothoogte: maximaal 4,5 m;
- dakhelling: tussen 20° en 60°.
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die inhoudt dat uitbreiding van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen eerst is toegestaan indien voldaan is aan de uitgangspunten, zoals verwoord in het landschapsbeleidsplan. De reden hiervoor is dat een landschappelijk verantwoorde inpassing gewaarborgd moet zijn.
Middels het stellen van nadere eisen kan de gemeente voorwaarden stellen aan de plaats van de bebouwing.
Middels een afwijking van de bouwregels is het mogelijk de maximale goothoogte voor bedrijfsgebouwen te verhogen tot 5,5 m om de toegankelijkheid met grote landbouwmachines te vergroten.
Bedrijfswoningen
Bij alle (grondgebonden) agrarische bedrijven is bij recht één bedrijfswoning mogelijk, dan wel het bestaande aantal indien dat meer bedraagt.
De gemeente voert een terughoudend beleid ten aanzien van tweede bedrijfswoningen. Voor die bedrijven die kunnen aantonen een tweede bedrijfswoning nodig te hebben, is in het bestemmingsplan echter een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden:
- de noodzaak van de tweede bedrijfswoning moet vanuit het aspect toezicht worden gemotiveerd, waarbij rekening dient te worden gehouden met middelen die toezicht op afstand mogelijk maken;
- de omvang van het bedrijf dient zodanig te zijn dat sprake is van een volwaardig, duurzaam tweepersoonsbedrijf;
- de tweede bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak bij de bedrijfsbebouwing en bij de bestaande eerste bedrijfswoning te worden gesitueerd.
Wat betreft de bouwregels voor bedrijfswoningen dient te worden aangesloten bij het bepaalde ten aanzien van woningen.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd tot een hoogte van 12 m. Buiten het bouwvlak is de hoogte beperkt tot 3 m, waarbij geldt dat afscheidingen - in de vorm van open omheiningen - niet hoger mogen zijn dan 1,5 m. Voor sleufsilo's en mestbassins buiten het bouwvlak geldt een aparte regeling (zie het volgende).
Sleuf-, mest- en torensilo's
In het volgende wordt achtereenvolgens ingegaan op sleufsilo's, mestbassins en en torensilo's.
Algemeen
In het algemeen geldt dat de omvang van silo's dient te worden beperkt tot voor het landschapsbeeld aanvaardbare proporties, zonder dat daarmee de doelmatigheid van de bouwwerken wordt beperkt. Bij voorkeur dienen deze opslagruimten te worden gebouwd op of in de onmiddellijke nabijheid van de andere agrarische bebouwing. Slechts bij uitzondering is middels een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid de bouw van sleuf- en mestsilo's buiten het bouwvlak of in het veld toelaatbaar. Afwijking van de bouwregels of wijziging van het bestemmingsplan is uitsluitend aan de orde indien:
- binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
- bedrijfseconomische overwegingen voor plaatsing buiten het bouwvlak aanwezig zijn (afstand tot de veldkavel);
- milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor de bouw van sleuf- en/of mestsilo's binnen het bouwvlak;
- de kwaliteit van natuur en landschap niet onevenredig wordt aangetast, met dien verstande dat een besluit tot wijziging niet wordt genomen, indien dit leidt tot een onevenredige aantasting van de essentiële ruimtelijke randvoorwaarden (zoals opgesomd in doeleindenomschrijving van het desbetreffende artikel);
- de hoogte en de inhoud van sleufsilo's niet meer bedraagt dan respectievelijk 3 m en 2.500 m³;
- de hoogte en de inhoud van mestsilo's niet meer bedraagt dan respectievelijk 6 m (inclusief afdekking) en 2.500 m³.
Sleufsilo's
Sleufsilo's binnen het bouwvlak
Veel agrariërs kiezen ervoor kuilvoer op te slaan in zogenaamde sleufsilo's. Binnen het bouwvlak bestaan geen bezwaren tegen het oprichten van dergelijke silo's. De hoogte overstijgt doorgaans de 3 m niet.
Sleufsilo's buiten het bouwvlak
Vanwege ruimtegebrek kan het nodig zijn buiten het bouwvlak voer op te slaan in sleufsilo's. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen:
- sleufsilo's buiten het bouwvlak, maar binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
- sleufsilo's buiten het bouwvlak, buiten de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf.
Wat betreft de eerste situatie geldt dat dit in alle gevallen plaatsvindt middels een omgevingsvergunning (voorheen binnenplanse ontheffing).
Wat betreft de tweede situatie, het bouwen 'in het veld', het volgende. Binnen de bestemming Agrarisch wil de gemeente zo weinig mogelijk belemmeringen opwerpen voor schaalvergroting in de landbouw. Binnen deze bestemming is het oprichten van sleufsilo's dan ook mogelijk middels een afwijking van de bouwregels.
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden is het oprichten van sleufsilo's gekoppeld aan een wijzigingsbevoegdheid.
Aan deze bevoegdheden zijn de voorwaarden gekoppeld, zoals opgesomd onder het kopje 'algemeen' (zie hiervoor). In een aantal gebieden is het, bijvoorbeeld vanwege de kenmerkende openheid of de aanwezigheid van essen niet gewenst dat buiten de 'Agrarisch - agrarisch bedrijf' sleufsilo's worden opgericht. In de regels is dat vertaald.
Mestsilo's
Voor de langdurige opslag van (dunne) mest heeft een agrariër een aantal mogelijkheden waaronder mestsilo's en foliebassins. Mestsilo's worden hierna besproken, foliebassins onder het kopje 'het gebruik van de gronden'.
Mestsilo's binnen het bouwvlak
Tegen het oprichten van mestsilo's binnen het bouwvlak bestaan geen bezwaren.
Mestsilo's buiten het bouwperceel
Vanwege ruimtegebrek kan het nodig zijn buiten het bouwperceel mest op te slaan in silo's. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen:
- mestsilo's buiten het bouwvlak, maar binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
- mestsilo's buiten het bouwvlak, buiten de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf.
Wat betreft de eerste situatie geldt dat dit in alle gevallen plaatsvindt middels een omgevingsvergunning (voorheen binnenplanse ontheffing).
Wat betreft de tweede situatie, het bouwen 'in het veld', het volgende.
De regeling is gebaseerd op de sleufsiloregeling, maar is op een aantal punten strenger. Mestsilo's hebben namelijk een grotere impact op het landschapsbeeld dan sleufsilo's, zodat in de ogen van de gemeente een zwaarder afwegingsinstrument nodig is. Mestsilo's buiten het bouwperceel kunnen dan ook uitsluitend via een wijzigingsbevoegdheid worden gerealiseerd, uitsluitend in de primaire landbouwgebieden, de bestemming Agrarisch. Binnen de bestemming Agrarisch met waarden is het oprichten van mestsilo's in het geheel niet mogelijk.
Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn de voorwaarden gekoppeld, zoals opgesomd onder het kopje 'algemeen' (zie hiervoor). In een aantal gebieden is het, bijvoorbeeld vanwege de kenmerkende openheid, niet gewenst dat mestsilo's worden opgericht, dan wel dient eerst een nadere afweging te worden gemaakt. Wat betreft de hoogte geldt een maatvoering van 6 m (inclusief afdekking) en een inhoud van maximaal 2.500 m³.
Torensilo's
Aangezien torensilo's vallen onder bouwwerken, geen gebouwen zijnde kunnen binnen het bouwvlak torensilo's tot een hoogte van 12 m worden opgericht. Hiertegen behoeft in de ogen van de gemeente geen bezwaar te bestaan. Buiten het bouwvlak zal echter geen ruimte worden geboden voor het oprichten van torensilo's.
Schuilstallen
De noodzaak voor het bouwen van schuilstallen in het open veld neemt steeds verder af. Desondanks kan er in bepaalde gevallen behoefte zijn aan het oprichten van schuilstallen. In het bestemmingsplan is hiervoor in de Algemene afwijkingsregels dan ook een regeling opgenomen. De maximale oppervlakte van een schuilstal mag 30 m² bedragen.
Het gebruik van gebouwen
Intensieve veehouderij
Algemeen
De bedrijfsgebouwen van alle agrarische bedrijven mogen worden gebruikt ten behoeve van grondgebonden activiteiten. Afhankelijk van het gebied waarbinnen het bedrijf is gelegen, bestaan daarnaast meer of minder mogelijkheden voor het gebruik van de gebouwen voor niet-grondgebonden activiteiten. De gemeente stemt daarbij in hoofdzaak af op de provinciale Omgevingsvisie. De provincie zet namelijk in op een duurzaam veilig producerende land- en tuinbouw met een goed economisch perspectief. Afhankelijk van de zonering van het landelijk gebied gelden hierop nuanceringen.
De gemeente kan zich vinden in dit beleidsuitgangspunt. Zij is met de provincie van mening dat in het landelijk gebied, waar mogelijk, ruimte moet worden geboden voor een gezonde land- en tuinbouw met een gezond (economisch) perspectief. Binnen de algemene provinciale kaders heeft de gemeente de bevoegdheid nadere inhoud te geven aan de regeling voor de intensieve veehouderij. De regeling, zoals die is opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen Buitengebied, bevalt de gemeente goed. Daarom is besloten de vigerende regeling op het gebied van de intensieve veehouderij over te nemen in het voorliggende bestemmingsplan. Deze regeling ziet er als volgt uit.
Onderscheid typen bedrijven
In het voorliggende bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen grondgebonden bedrijven met en zonder een intensieve veehouderijtak. Dit onderscheid is noodzakelijk, omdat zowel provincie als gemeente beleidsmatig eveneens een onderscheid maken tussen beide typen bedrijven.
Oppervlakte intensieve veehouderij
Als basis geldt dat bij recht uitsluitend de bestaande oppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van de intensieve veehouderij.
Middels een afwijking van de regels kan bij grondgebonden bedrijven met een bestaande tak van intensieve veehouderij deze oppervlakte verder worden vergroot. Er dient echter sprake te blijven van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Dit kan worden bepaald aan de hand van de landbouwtellingen en nge-gegevens (Nederlandse Grootte Eenheden).
Ook de uitbreiding van bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven is mogelijk, mits er wordt gebouwd binnen het als zodanig aangegeven bouwvlak.
Relatie met Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
In het bestemmingsplan zijn afwijkingsregels opgenomen waarmee kan worden voldaan aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Relatie met milieu- en natuurwetgeving
De provincie Drenthe voorziet dat een te sterke groei van de intensieve veehouderij de milieuruimte voor de landbouw in zijn totaliteit onder druk zet. Om deze reden wil de provincie de niet-grondgebonden landbouw beperkt laten groeien. Het betreft de hokdierbedrijven (CBS/LEI) met varkens, pluimvee, vleeskalveren of pelsdieren.
Nieuwe vestigingen en de omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven sluit de provincie uit. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en een neventak intensieve veehouderij bij bestaande grondgebonden bedrijven staat de provincie wel toe, voor zover de milieu- en natuurwetgeving dat toelaat. Dit uitgangspunt is niet nader vertaald in de regels. Het opnemen van dubbele regelingen wordt namelijk niet als wenselijk ervaren. De milieu- en natuurwetgeving volgt immers haar eigen spoor, los van het bestemmingsplan. Wet- en regelgeving op het gebied van milieu en natuur wordt derhalve toegepast ook zonder dat dit expliciet in de regels is vertaald. Zo kan het gebeuren dat mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, op grond van de milieu- en natuurwetgeving, toch niet mogelijk blijken.
Mestvergisting
Hoewel het thema mestvergisting zich in vele varianten voordoet en nog steeds volop in ontwikkeling is, is de gemeente Noordenveld van mening hiervoor in het bestemmingsplan ruimte te moeten bieden. Mestvergistingsinstallaties zijn in te delen in vier categorieën.
- A. Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
- B. Het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, dan wel naar derden afgevoerd.
- C. Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
- D. Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest van derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt als meststof afgeleverd aan derden.
In de situaties A, B en C kan sprake zijn van de aanvoer van mest en de afvoer van het digestaat. De gemeente kan en wil deze typen mestvergistingsinstallaties niet op voorhand uitsluiten, maar wel onderwerp van toetsing maken. Het is namelijk van belang na te gaan of de toename van het aantal transportbewegingen vanuit verkeers- en verkeersveiligheidsaspecten acceptabel is. Situaties A, B en C zijn dan ook via afwijking van de gebruiksregels (type A), dan wel via een wijzigingsbevoegdheid (type B en C) mogelijk, waaraan, naast onder andere landschappelijke, milieutechnische, archeologische en bedrijfseconomische voorwaarden, ook de volgende voorwaarden zijn verbonden:
- de relatie van de mestvergistingsinstallatie met het eigen bedrijf;
- de effecten op het wegennetwerk en de verkeersveiligheid (conform de criteria die voor indirecte hinder gelden in het kader van de Wet milieubeheer);
- de omvang van de vergistinginstallaties: installaties met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag merkt de gemeente aan als industrieel en zijn niet toegestaan;
- de landschappelijke inpassing van de mestvergistingsinstallatie.
In situatie D is geen sprake (meer) van een bedrijfseigen agrarische activiteit. Situatie D is dan ook uitsluitend middels een grondige afweging mogelijk. Deze afweging zal plaatsvinden middels een zelfstandig bestemmingsplan, waarbij het gemeentelijke 'Integraal beleidskader voor bio-ethanol en vergistinginstallaties' het toetsingskader zal zijn.
Met betrekking tot bio-ethanol het volgende. De productie daarvan kan niet worden aangemerkt als een agrarische activiteit. De installatie is dan ook niet passend binnen de agrarische bestemming. Hieruit volgt dat de gemeente uitsluitend medewerking kan en wil verlenen aan bio-ethanolinstallaties middels een bestemmingsplanherziening.
Kassen
Met betrekking tot kassen kan onderscheid worden gemaakt tussen:
- kwekerijen;
- overige agrarische bedrijven.
De regeling voor kwekerijen wordt verderop in deze paragraaf nader toegelicht onder C. In het navolgende wordt daarom uitsluitend ingegaan op de regeling voor agrarische bedrijven.
Voor de agrarische bedrijven geldt dat bij recht uitsluitend bestaande kassen zijn toegestaan.
Via een afwijking van de bouwregels is de oprichting van nieuwe kassen tot 1.000 m2 binnen het bouwvlak toegestaan, mits de landschappelijke inpassing is gewaarborgd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kassen uitgesloten' zijn uitsluitend bestaande kassen toegestaan en is uitbreiding niet mogelijk.
Via de afwijkingsregels voor het bouwen kunnen buiten het bouwvlak (maar binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf) tunnelkassen worden opgericht, met dien verstande dat:
- uitsluitend tunnelkassen zijn toegestaan met een hoogte tot 1,2 m;
- de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2.
De agrarische gebiedsbestemming Agrarisch kent een gelijkluidende afwijkingsmogelijkheid.
Deze beleidsvertaling impliceert dat via de vorenstaande regels geen volwaardig glastuinbouwbedrijf kan ontstaan. In Drenthe komen enkele glastuinbouwcentra voor (bij Eelde en Emmen), waar voldoende vestigingsmogelijkheden zijn voor nieuwe glastuinbouwbedrijven. De in dit plan opgenomen regeling voor kassen is vooral bedoeld voor het mogelijk maken van opkweekkassen voor reeds bestaande (grondgebonden) agrarische bedrijven, kwekerijen en tuincentra.
Niet-agrarische nevenactiviteiten
De gemeente wil agrariërs, indien gewenst, de mogelijkheid bieden extra inkomsten te verwerven uit niet-agrarische nevenactiviteiten. Hiertoe is in het bestemmingsplan een afwijkingsregel voor het gebruik opgenomen ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf. Aan deze afwijkingsmogelijkheid zijn de volgende voorwaarden verbonden:
- de toegevoegde tak mag niet de primaire productie betreffen en dient ondergeschikt te blijven aan de agrarische hoofdactiviteit;
- de toegevoegde tak mag uitsluitend betrekking hebben op:
- sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
- zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en sprake is van een verwevenheid tussen zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
- detailhandel in ter plaatse geproduceerde producten, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m² en plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
- bedrijven genoemd in de bij de regels behorende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
- de verschijning van het gehele bedrijf moet landschappelijk worden ingepast;
- 1. de bedrijfsactiviteiten moeten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat geen bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf.
Het grondgebruik
Mestopslag in foliebassins
De laatste tijd ontstaat een toenemende behoefte om de van het bedrijf afkomstige mest (tijdelijk) op te slaan in een open kuil in de grond (waarvan de bodem en de wanden worden bekleed met kunststoffolie en waarbij de uitgegraven grond als dijk wordt gebruikt) of in een mestzak. De gemeente is van mening dat dergelijke voorzieningen in principe binnen het bouwvlak thuishoren. Het aanbrengen van een foliemestbassin of mestzak buiten het bouwvlak is daarom uitsluitend middels afwijking (van de gebruiksregels) mogelijk. De maximale inhoud bedraagt 2.500 m3. Voorwaarde is dat dient te worden aangetoond dat binnen het bouwvlak te weinig ruimte aanwezig is en/of milieuhygiënische knelpunten aanwezig zijn, dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor bouwen binnen het bouwvlak. Verder mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan landschappelijke of natuurlijke waarden, met dien verstande dat een besluit tot ontheffing niet wordt genomen, indien dit leidt tot een onevenredige aantasting van de essentiële ruimtelijke randvoorwaarden (zoals opgesomd in de bestemmingsomschrijving van het desbetreffende artikel). Vanwege landschappelijke waarden is het aanbrengen van foliemestbassins of mestzakken buiten het bouwvlak uitsluitend mogelijk binnen de bestemming Agrarisch. De hoogte van de omringende dijk en/of het hekwerk bedraagt maximaal 1,5 m.
Paardenbakken
In bepaalde gevallen kunnen paardenbakken een behoorlijke verstoring van het landschap betekenen. Het bij recht aanleggen van paardenbakken is dan ook alleen mogelijk op of direct aangrenzend aan erven van agrarische bedrijven, kwekerijen en bij woonfuncties (al dan niet in de vorm van bedrijfswoningen). Wel dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan.
Boom- en fruitteelt
Bedrijfsmatige boom- en fruitteelt behoren tot het agrarisch gebruik van gronden. Met name de opgaande vormen van boom- en fruitteelt kunnen negatieve gevolgen hebben op het landschapsbeeld. Het geheel uitsluiten van boom- en fruitteelt gaat in de ogen van de gemeente te ver: er zijn namelijk vormen van bedrijfsmatige boom- en fruitteelt die zonder negatieve effecten op het landschap kunnen plaatsvinden. In het bestemmingsplan is daarom onderscheid gemaakt tussen opgaande en niet-opgaande vormen van bedrijfsmatige boom- en fruitteelt.
Niet-opgaande vormen van boom- en fruitteelt
Aangezien het hier laagblijvende vormen van boom- en fruitteelt betreft, is in het bestemmingsplan in principe geen beperking opgenomen ten aanzien van deze teelten. Dit betekent dat in principe binnen alle bestemmingen dergelijke vormen van boom- en fruitteelt kunnen worden uitgeoefend. Bepaalde aanduidingen in de verbeelding kunnen echter belemmerend werken, zoals de aanduidingen 'waarde - landschap (essen)' en 'waarde - archeologie'.
Opgaande vormen van boom- en fruitteelt
De bestemming Agrarisch kenmerkt zich door de openheid van het landschap. Het betreft hier echter een grootschalig agrarisch productiegebied, met minder waarden van natuur en landschap. Om die reden is deze activiteit bij recht toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 1 hectare. Een grotere oppervlakte is via een afwijking van de gebruiksregels mogelijk.
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden zijn opgaande vormen van bedrijfsmatige boom- en fruitteelt alleen via een afwijking van de gebruiksregels mogelijk.
Houtteelt
Het beplanten van agrarische gronden met bomen (houtteelt) is eveneens een agrarische activiteit. Houtteelt wordt gedefinieerd als 'het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf' In de bestemming Agrarisch wordt houtteelt bij recht toegestaan tot een maximum oppervlakte van 1 hectare. Een grotere oppervlakte is via een afwijking van de gebruiksregels mogelijk. In de bestemming Agrarisch met waarden is houtteelt alleen via een afwijking van de gebruiksregels mogelijk.
Werken en werkzaamheden
De agrarische cultuurgrond heeft in bepaalde gebieden niet alleen agrarische, maar soms ook andere waarden, zoals cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke. In paragraaf 11.1 zijn deze waarden opgesomd. Met het oog op de bescherming van deze waarden geldt een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden in het agrarische gebied. Afhankelijk van het karakter van het gebied en de te beschermen waarden, moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor:
- het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
- het aanbrengen en verwijderen van lijnvormige beplantingen;
- het egaliseren van natuurlijk reliëf;
- het graven en dempen van sloten;
- het vellen of rooien van houtopstanden;
- ophogen;
- het verharden en verwijderen van paden;
- het aanleggen van een (verharde) weg ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
Ter plaatse van de brinken gelden specifieke regels.
Aan dit vergunningstelsel zijn de volgende toetsingscriteria verbonden:
- indien ten behoeve van de (her)inrichting van een gebied voor meerdere activiteiten tegelijkertijd een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en deze zijn ondergebracht in een plan, wordt het plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
- de bedoelde omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de essentiële ruimtelijke randvoorwaarden;
- indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning ter advisering voorgelegd aan het waterschap.
B. Paardenhouderijen
Vanuit de ruimtelijke ordening moet onderscheid worden gemaakt in twee typen paardenbedrijven:
- productiegerichte paardenhouderijen;
- gebruiksgerichte paardenhouderijen.
Deze laatste categorie is weer onder te verdelen in paardenhouderijen gericht op het houden en africhten en paardenbedrijven gericht op de recreatie. Een manege valt niet onder het begrip paardenhouderij. In de bestemming Agrarisch - agrarisch bedrijf is een wijzigingsbevoegdheid met aanvullende regels opgenomen voor het realiseren van een manege in vrijkomende agrarische bebouwing.
Productiegerichte paardenhouderij
Onder productiegerichte paardenhouderijen wordt het fokken van paarden begrepen. Paardenfokkerijen zijn agrarische bedrijven en zijn dan ook als zodanig bestemd. Paardenfokkerijen kunnen zich dan ook via een wijzigingsbevoegdheid in het plangebied vestigen. Op deze wijzigingsbevoegdheid zijn de voorwaarden van toepassing zoals opgesomd onder 'Nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven'. Wat betreft de overige bouwregels wordt verwezen naar het beschrevene onder 'Het bouwen' onder 'A. Agrarische bedrijven'.
Gebruiksgerichte paardenhouderij
Bestaande paardenbedrijven, die zijn gericht op het houden en africhten van paarden, zijn bestemd als 'Bedrijf-buitengebied gebonden'. Deze bedrijven zijn niet aan te merken als grondgebonden agrarisch bedrijf, er vindt immers geen agrarische productie plaats. Toch is wel sprake van functioneel aan het landelijke gebied gebonden bedrijven. Deze bedrijven kennen dezelfde mogelijkheden als functioneel aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijvigheid. Voor meer informatie wordt verwezen naar het onderdeel niet-agrarische bedrijven.
C. Kwekerijen
De bestemming
Bestaande kwekerijen
In het plangebied zijn bestaande kwekerijen opgenomen in de bestemming Agrarisch - Kwekerij. Detailhandel is uitsluitend mogelijk in ter plaatse gekweekte producten.
Nieuwe (boom)kwekerijen
De bestemming Agrarisch met waarden kenmerkt zich door een grote mate van openheid, dan wel door (belangrijke) natuurwaarden. Eerder in deze toelichting werd reeds vermeld dat opgaande vormen van bedrijfsmatige boom- en fruitteelt in deze bestemmingen niet mogelijk zijn. Naar analogie daarvan is ook de vestiging van nieuwe (boom)kwekerijen binnen deze bestemming niet mogelijk.
Nieuwe (boom)kwekerijen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid wel worden gevestigd binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf en voor wat betreft het gebruik van cultuurgrond binnen de bestemming Agrarisch.
Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gekoppeld:
- vestiging is uitsluitend mogelijk in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
- vestiging is niet mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kassen en manege uitgesloten';
- de activiteit is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de bedrijfseconomische noodzaak voor vestiging ter plaatse dient te worden aangetoond;
- de goot- en bouwhoogte van de gebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- uitsluitend de bestaande bedrijfswoning is toegestaan;
- de gebouwen en kassen moeten landschappelijk worden ingepast.
Het bouwen
Bestaande kwekerijen zijn opgenomen in de bestemming Agrarisch - Kwekerij. Gebouwd dient te worden binnen het bouwvlak. In bepaalde gevallen kan het ongewenst zijn dat de bebouwing ten behoeve van het (boom)kwekerijbedrijf verspreid over het perceel wordt geplaatst. In de regels is daartoe een regeling opgenomen. Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing. Op deze wijze kan de gemeente sturing geven aan de plaatsing van kassen op het perceel.
Voor de kwekerij aan de Hoofdweg 3 te Een-West is onlangs een eigen bestemmingsplan opgesteld. In het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied zijn de regels uit dat bestemmingsplan overgenomen. Voor dit bedrijf geldt derhalve een specifieke regeling.
Wat betreft de bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte. Via een afwijking van de bouwregels kan de goothoogte worden verhoogd tot 4 m;
- de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag eenmalig bij recht met 10% worden vergroot;
- gebouwd dient te worden binnen het bouwvlak;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen tot een hoogte van 3 m worden gebouwd.
Uitsluitend de bestaande bedrijfswoningen zijn bij de bestemming inbegrepen. Realisatie van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan. Wat betreft de bouwregels voor bedrijfswoningen, wordt verwezen naar de bepalingen behorende bij de functie 'wonen'.
11.2.2 Natuur en landschap
De bestemming
De bestemming behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden is toegekend aan gronden binnen de (dubbel)bestemmingen Waarde - Beekdal, Waarde - Landschap, Waarde - Natuur 1, Waarde - Natuur 2, Waarde - Natuur 3, Waarde - Natuur 4 en Natuur.
De bestaande bossen en natuurgebieden groter dan 3 ha zijn ondergebracht in de bestemming Natuur. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarde.
Het is denkbaar dat gedurende planperiode nog meer gronden in eigendom komen van natuurbeherende instanties. Indien concrete inrichtingsplannen zijn uitgewerkt, zal een planherziening moeten worden gevolgd om de bestemming te wijzigen naar een passende natuurbestemming.
De bestaande essen zijn ondergebracht in de dubbelbestemming Waarde - Landschap.
Het beekdal met de omringende gronden hebben de dubbelbestemming Waarde - Beekdal.
In de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden en Natuur komen brinken voor. Deze zijn aangeduid als 'specifieke vorm van groen - brink'. De cultuurhistorische waarden van deze brinken worden beschermd door een omgevingsvergunningstel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Het bouwen
In de algemene afwijkingsregels is geregeld dat er ten behoeve van het beheer van natuur- en landschapswaarden beheersgebouwen mogen worden gebouwd. Per 250 ha is maximaal één gebouw toegestaan. De daarbij geldende voorwaarden zijn:
- de maximale inhoud bedraagt 150 m³;
- er dient te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;
- de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
- onder het begrip 'beheersgebouw' is geen bedrijfswoning begrepen.
Het grondgebruik
Binnen de (dubbel)bestemmingen Waarde - Natuur 1, Waarde - Natuur 2, Waarde - Natuur 3, Waarde - Natuur 4 en Natuur kunnen de gronden worden ingericht voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden. Er zijn geen nadere regels gesteld aan het grondgebruik. Wel geldt voor deze bestemmingen een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Binnen de overige bestemmingen mogen de gronden worden ingericht met het oog op het behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden.
Evenals bij de agrarische bedrijven wordt, indien ten behoeve van de (her)inrichting van een gebied voor meerdere activiteiten tegelijkertijd een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en deze zijn ondergebracht in een plan, het plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
11.2.3 Recreatie
De bestemming
Recreatief medegebruik
In alle gebiedsbestemmingen is recreatief medegebruik in de bestemming begrepen. Dit impliceert het medegebruik van wegen, paden en oevers die zijn ingericht met het oog op een andere functie, maar die ook voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt. Dit betekent dat alle gronden mogen worden gebruikt voor recreatie, zonder dat daarvoor wordt gebouwd of ingericht.
Recreatief medegebruik is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
Kleinschalige kampeerterreinen
Kleinschalige kampeerterreinen zijn geregeld in het bestemmingsplan.
Bij woningen en (agrarische) bedrijven waarbij een woning aanwezig is, mag een kleinschalig kampeerterrein worden gerealiseerd, mits het kampeerterrein voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de regels.
Bestaande verblijfsrecreatieterreinen
De bestaande kampeerterreinen zijn buiten het plangebied gelaten, met uitzondering van de camping Cnossen. Voor de camping Cnossen is in 2012 een bestemmingsplan vastgesteld. Dit plan is integraal opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied. Voor deze camping gelden de bestemmingen Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie 5, 6 en 7. De gemeente stelt voor de overige kampeerterreinen een 'eigen' bestemmingsplan op.
De bestaande recreatiewoningterreinen zijn ondergebracht in de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 4. Tussen de bouwregels van de vigerende bestemmingsplannen Buitengebied Roden en Buitengebied Norg bestaat verschil. Er is in het onderhavige plan gekozen voor een eenduidige regeling, waarbij de oppervlakte van de recreatiewoningen op 80 m2 is gesteld (inclusief aan- en bijgebouwen). Wel is er nog een nuance is aangebracht middels de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte'. Permanente bewoning van recreatiewoningen is in het bestemmingsplan expliciet uitgesloten. Daar waar echter afspraken bestaan over permanente bewoning, is dit in het bestemmingsplan overgenomen. De betreffende gronden zijn aangeduid met 'specifieke vorm van recreatie - permanente bewoning'.
In het voorliggende bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen tot het uitbreiden van het terreinoppervlak van de bestaande recreatiewoningterreinen. Dit zal derhalve per aanvraag middels een eigen bestemmingsplan moeten worden geregeld.
Nieuwe verblijfsrecreatieterreinen
De gemeente zet in op een verdere uitbouw van de recreatieve infrastructuur in de gemeente. Vestiging van nieuwe verblijfsrecreatieterreinen en dagrecreatieve voorzieningen worden door de gemeente niet op voorhand uitgesloten. Gezien de aard van dergelijke ingrepen, is vestiging echter gebonden aan een planherziening, zodat in het voorliggende bestemmingsplan hiertoe geen regeling is opgenomen.
Manege
Nieuwe maneges kunnen zich slechts vestigen via een wijzigings-bevoegdheid die is opgenomen in de bestemming Agrarisch - Bedrijf en onder een aantal voorwaarden. In aanvulling op de voorwaarden voor functiewijziging (zoals opgesomd in paragraaf 11.2) geldt bij nieuwvestiging voor maneges dat vestiging uitsluitend mogelijk is in de nabijheid van kernen. Aangezien bij maneges veel activiteiten buiten plaatsvinden en deze het landschapsbeeld kunnen verstoren, is de vestiging van maneges slechts mogelijk in gebieden die zijn bestemd als Agrarisch.
Het bouwen
Recreatief medegebruik
Ten behoeve van recreatief medegebruik mogen binnen alle gebieds-bestemmingen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht tot een hoogte van maximaal 3 m.
Verblijfsrecreatie
Wat betreft het bouwen ten behoeve van recreatiewoningen op de bestaande recreatiewoningterreinen gelden de volgende bepalingen.
Bebouwd oppervlak | 80 m2, dan wel 100 m2 voor zover aangeduid met 'afwijkende oppervlakte' | |
Aan- en bijgebouwen | Inbegrepen bij bebouwd oppervlak Geen vrijstaande bijgebouwen | |
inhoudsmaat | 350 m3, met uitzondering van de aanduiding 'afwijkende oppervlakte' | |
Perceeloppervlakte per recreatiewoning | 300 m2 | |
Bouwhoogte | Eén bouwlaag al dan niet met kap. Maximale bouwhoogte 6,5 m, dan wel 8 m voor zover aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' | |
Goothoogte | 3 m, dan wel 3,5 m voor zover aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' | |
Onderkeldering | Niet toegestaan | |
Afstand tussen recreatiewoningen | Minimaal 10 m, tenzij de woningen aaneen zijn gebouwd |
Bed & breakfast
Het gebruik van gebouwen voor bed & breakfast is bij recht mogelijk, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.
- 1. er mag aan maximaal vijf personen nachtverblijf worden verschaft;
- 2. de vestiging van een bed & breakfast wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing op het perceel;
- 3. een bed & breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken;
- 4. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
- 5. maximaal 30% van de bestaande vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de bed & breakfastvoorziening, met een maximum van 45 m2;
- 6. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 5 is genoemd;
- 7. degene die de gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die de bed & breakfast uitoefent;
- 8. als een bed & breakfast wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw staan op het erf behorend bij de woning;
- 9. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met de omringende woonomgeving;
- 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
11.2.4 Wonen
De bestemming
Bestaande woningen
De bestaande woningen zijn (met uitzondering van de bedrijfswoningen) bestemd als Wonen of als Wonen - Boerderij. Bij het begrenzen van de woonerven is (aan de hand van luchtfoto's) gekeken naar de huidige inrichting van het erf. De gemeente wil namelijk voorkomen dat weilanden worden ingericht als tuin. Het inrichten van tuinen is dan ook alleen mogelijk binnen het in de verbeelding als zodanig bestemde bouwvlak. Het inrichten van tuinen buiten de bestemming Wonen is in het bestemmingsplan aangemerkt als zijnde strijdig gebruik. Via een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken.
Nieuwe woningen
Nieuwe woningen mogen niet in het buitengebied worden gebouwd, tenzij het een eerste of tweede bedrijfswoning betreft bij een agrarisch bedrijf, een recreatiewoningterrein, een 'Ruimte voor Ruimte-woning' of een bedrijfswoning bij een landelijk bedrijf, dan wel als vervanging van bestaande woningen. Bij het realiseren van nieuwe woningen dient te worden voldaan aan de bepalingen in de Wet geluidhinder. Nieuwe woningen mogen geen belemmeringen opwerpen voor in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven.
Landgoederen
Zoals eerder in deze toelichting opgemerkt, bevindt zich in het plangebied een aantal landgoederen. Vanwege de ruimere bouwmogelijkheden voor woningen op landgoederen, de landschaps- en natuurontwikkeling op het terrein en het recreatief medegebruik (openstelling) van deze landgoederen, hebben deze een geëigende bestemming gekregen, te weten Natuur - Landgoed. De in het navolgende genoemde bouwregels gelden daarom niet voor de woningen op de landgoederen.
Het bouwen
Voor het bouwen ten behoeve van woningen gelden de volgende bepalingen.
Hoofdgebouw
- 1. De oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
- 2. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
- 3. Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen.
- 4. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm.
- 5. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 5 m, dan wel de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt.
- 6. Voor bedrijfswoningen geldt dat deze, voor zover een bouwvlak in de verbeelding is aangegeven, dienen te worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak.
- 7. Voor woningen geldt dat het hoofdgebouw hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de gevellijn moet worden gebouwd. Deze gevellijn is aangegeven in de verbeelding.
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
- 8. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- 9. De maximale goothoogte bedraagt 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer is.
- 10. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 100 m²;
- 11. Indien een aan-, uitbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60°.
- 12. De afstand van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de afstand van de bestaande aanbouwen en uitbouwen tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt.
- 13. De bijgebouwen bij bedrijfswoningen dienen, indien een bouwvlak in de verbeelding is aangegeven, binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
- 14. De afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m.
- 15. De gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 250 m². Indien de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw groter is dan 200 m², is maximaal 60 m² aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan.
Voor de bestemming Wonen - Boerderij gelden in hoofdzaak dezelfde bouwregels. Afwijkend zijn de oppervlaktematen van het hoofdgebouw (200 m2). Ook is rekening gehouden met de bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing.
In beginsel zal de gemeente meewerken aan een gehele vernieuwing van (voormalig) agrarische hoofdgebouwen, mits:
- de bestaande agrarische verschijningsvorm blijft gehandhaafd;
- indien wordt gekozen voor een andere verschijningvorm, geldt het maximale oppervlak van 150 m2 voor woningen in het buitengebied.
Agrarische hobby's
Veel mensen gaan in het buitengebied wonen teneinde een agrarische hobby te kunnen uitoefenen. Daarom is in het bestemmingsplan een mogelijkheid opgenomen om (via afwijking van de bouwregels) bij woningen extra stalruimte te realiseren ten behoeve van een agrarische hobby.
Er dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
- de bijbehorende oppervlakte cultuurgrond bedraagt minimaal 2 ha;
- er dient te worden gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van de eigen woning;
- de oppervlakte bedraagt maximaal 50 m²;
- de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.
Splitsen van een woonboerderij
In de bestemming Wonen - Boerderij wordt via een afwijking van de bouwregels de splitsing van een voormalig agrarisch hoofdgebouw mogelijk gemaakt indien de inhoud minimaal 1.000 m³ bedraagt. Elke nieuwe wooneenheid dient voorts een inhoudsmaat te hebben van 500 m³. Van de bestaande bijgebouwen moet aan elk van de twee nieuwe wooneenheden minimaal 50 m² worden toebedeeld. Indien geen bijgebouwen aanwezig zijn, is in de regels bepaald dat per nieuwe wooneenheid maximaal 50 m² aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogelijk is.
Saneringsregeling bijgebouwen
Uitgangspunt is dat op een perceel maximaal 100 m² aan aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij een hoofdgebouw aanwezig mag zijn.
Uitzonderingen op vorenstaand uitgangspunt zijn mogelijk indien het gaat om een van de volgende drie situaties:
- in geval van een bestaande oppervlakte aan aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tussen de 100 m2 en 200 m² mag per bouwperceel eenmalig de bestaande oppervlakte worden teruggebouwd. De sanering wordt niet toegepast wanneer als karakteristiek aan te merken aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet in dezelfde vorm en omvang zouden kunnen worden gehandhaafd;
- in geval van een bestaande oppervlakte aan aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tussen de 200 m2 en 500 m², mag per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 200 m² plus 50% van de boven de 200 m2 en 500 m² aanwezige oppervlakte. De reductie wordt niet toegepast wanneer als karakteristiek aan te merken aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet in dezelfde vorm en omvang zouden kunnen worden gehandhaafd;
- in geval van een bestaande oppervlakte aan aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, boven de 500 m² mag per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 200 m² plus 50% van het tussen de 200 m2 en 500 m² aanwezige aantal vierkante meters, plus 20% van het boven de 500 m² aanwezige aantal vierkante meters. De reductie wordt niet toegepast wanneer als karakteristiek aan te merken aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet in dezelfde vorm en omvang zouden kunnen worden gehandhaafd.
Voorwaarde voor toepassing van de drie hiervoor genoemde situaties is dat de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing worden verbeterd. De landschappelijke inpassing dient door middel van een beplantingsplan te worden onderbouwd. Het beplantingsplan bevat de uitgangspunten van het 'Landschapsbeleidsplan Noordenveld'.
Monumenten en karakteristieke panden
Rijksmonumenten en provinciale monumenten zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. Er is geen regeling voor deze monumenten opgenomen, omdat ze afdoende beschermd worden via de Monumentenwet en de Provinciale Monumentenverordening.
In het plangebied komen naast de monumenten een aantal karakteristieke panden voor. Voor deze karakteristieke panden (waaronder veel voormalige boerderijen) is een afzonderlijke regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Karakteristieke (voormalige) panden en boerderijen zijn aangeduid met de aanduiding 'karakteristiek'.
Uitgangspunt is dat de ruimtelijke waarden van de karakteristieke panden zoveel mogelijk in stand worden gehouden. De regeling is gericht op het behoud van de hoofdvorm en de maatvoering. Deze panden zijn daarmee tevens bestemd voor het behoud en het herstel van de karakteristieke hoofdvormen. Bij volledige herbouw van een als karakteristiek aangeduide voormalige boerderij, zal qua inhoud en oppervlakte geen vergroting plaatsvinden. Tevens zal bij de maatvoering aansluiting moeten worden gezocht bij datgene wat reeds op het perceel aanwezig is c.q. was. De aanduiding 'karakteristiek' betekent dus niet dat het pand precies in de huidige staat moet worden bewaard, wél dat bij de beoordeling van bouwplannen er op zal worden gelet dat de kenmerken die de ruimtelijke waarde bepalen, zoveel mogelijk intact blijven. De karakteristieke panden zijn door Libau geïnventariseerd. De gemeente zal bij de toetsing gebruikmaken van de in de bijlagen opgenomen lijst.
In verband met de flexibiliteit in regelgeving, is voor panden waarvan de karakteristieke waarden niet meer zijn te handhaven een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan het mogelijk is de aanduiding 'karakteristiek' te verwijderen. Ook een omgekeerde wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, met name voor die situaties waarbij oorspronkelijke waarden worden teruggebracht, bijvoorbeeld door de uitvoering van verbeteringsplannen.
Het gebruik van gebouwen
Aan huis verbonden werkactiviteiten
Het is bij recht mogelijk om hoofd- en bijgebouwen van een woning te benutten ten behoeve van aan huis verbonden werkactiviteiten in de vorm van een beroep of bedrijf. De uitoefening van een aan huis verbonden werkactiviteit is uitsluitend toelaatbaar voor zover de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Dit betekent dat:
- a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
- b. de aan huis verbonden werkactiviteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
- c. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden werkactiviteiten met een maximum van 45 m²;
- d. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder c is genoemd;
- e. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent en dat er geen andere arbeidskrachten werkzaam zijn.
Het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent dat:
- a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- b. niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
- c. werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in Bijlage 4 Staat van Bedrijven;
- d. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteiten, geen detailhandel mag plaatsvinden;
- e. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein, aan de vrijstaande zijde van de woning.
Bed & breakfast
Bij recht wordt in de woonbestemmingen een bed & breakfastvoorziening mogelijk gemaakt. Zie hiervoor ook paragraaf 11.2.3 .
Mantelzorg
Door de gemeente Noordenveld wordt een facetbestemmingsplan opgesteld waarmee middels afwijking van de gebruiksregels bijgebouwen bij woningen kunnen worden ingezet om het gebruik daarvan voor mantelzorg mogelijk te maken. In het voorliggende bestemmingsplan is, met het oog op dat in ontwikkeling zijnde facetbestemmingsplan, geen regeling opgenomen voor mantelzorg.
Stalling materieel
De gemeente biedt bij recht de mogelijkheid om bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen te gebruiken ten behoeve van de opslag van caravans, boten, oldtimers en daarmee vergelijkbaar materieel.
Landschapstuin
In het verleden zijn veel tuinen in het buitengebied uitgebreid door naast het woonperceel gelegen weilanden (deels) in te richten als tuin. Het inrichten van een weiland naar tuin is in strijd met het bestemmingsplan. Vanuit de gemeente bestond hier destijds onvoldoende aandacht voor. De kwestie werd actueel tijdens de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan, met name omdat overgegaan is tot een meer gedetailleerde wijze van bestemmen. Besloten is om bestaande tuinuitbreidingen te legaliseren en om in het bestemmingsplan een afwijkingsbepaling op te nemen ten behoeve van tuinuitbreiding. Als bestaand zijn die tuinen beschouwd die reeds in 2005 aanwezig waren. Deze peildatum is redelijk, omdat er in de laatste zeven jaar een aantal handhavingsacties zijn geweest en omdat in 2006 een eerste conceptkaart van het bestemmingsplan Buitengebied zijn gepubliceerd. Hierop is duidelijk te zien dat weilanden een agrarische bestemming hebben. Kleinere tuinuitbreidingen worden beschouwd als erf en vallen in de woonbestemming. Grote uitbreidingen blijven in de agrarische bestemming liggen en zijn voorzien van de aanduiding 'landschapstuin'
Functiewijziging
Via een wijzigingsbevoegdheid is wijziging van de woonfunctie van een boerderij (Wonen - Boerderij) mogelijk naar een sociale, culturele, educatieve, medische of maatschappelijke functie, een bedrijf (categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijven) of een manege.
Hierbij moet de woonfunctie worden gehandhaafd.
11.2.5 Niet-agrarische bedrijven
De bestemming
Bestaande niet-agrarische bedrijven
Alle aanwezige bestaande niet-agrarische bedrijven zijn als zodanig bestemd. Het doel niet-agrarische bedrijven is beperkt tot het bestaande bedrijf en voor nijverheidsbedrijven en ambachtelijke of dienstverlenende bedrijven, zoals genoemd in de Staat van bedrijven.
De bestaande bedrijven zijn ingedeeld in twee klassen:
- 'Bedrijf - buitengebied gebonden': de bedrijven die een directe functionele binding hebben met het buitengebied;
- 'Bedrijf - niet buitengebied gebonden': de bedrijven die geen directe functionele binding hebben met het buitengebied.
Nieuwe niet-agrarische bedrijven
In het bestemmingsplan wordt onder voorwaarden kleinschalige bedrijvigheid in cultuurhistorisch waardevolle agrarische bedrijfsgebouwen en woningen mogelijk gemaakt na een wijzigingsbevoegdheid. Verwezen wordt naar paragraaf 11.2, onder het kopje 'Vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing'.
Het bouwen
De indeling van de bedrijven in 'Bedrijf - buitengebied gebonden' en/of 'Bedrijf - niet buitengebied gebonden' is bepalend voor de bouwmogelijkheden.
Bedrijf - buitengebied gebonden
Ten behoeve van deze niet buitengebied gebonden bedrijven ten mag worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
- de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag bij recht met maximaal 10% worden vergroot. Via afwijking is uitbreiding mogelijk tot ten hoogste 25% van de bestaande oppervlakte. Een grotere oppervlakte is (via wijziging) mogelijk;
- de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
- de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 m.
Bedrijf - niet buitengebied gebonden
Ten behoeve van deze niet buitengebied gebonden bedrijven mag worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
- de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag bij recht met maximaal 10% worden vergroot;
- de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
- de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 m.
Bedrijfswoning
Voor beide categorieën bedrijven geldt dat maximaal één bedrijfswoning is toegestaan overeenkomstig de bestaande situatie. Nieuwe bedrijfswoningen zijn (met uitzondering van herbouw) niet toegestaan. Qua maatvoering moet worden aangesloten bij de bebouwingsbepalingen behorende bij de functie 'wonen', dan wel de bestaande maatvoering indien deze ruimer is.
Voor bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen geldt dat deze achter de gevellijn en evenwijdig aan de gevellijn moeten worden gebouwd. Deze gevellijn is aangegeven in de verbeelding.
Er kunnen nadere eisen worden gesteld aan:
- de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de weg minder dan 20 m bedraagt;
- de bouwhoogte, de goothoogte en de dakhelling.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd tot een maximale hoogte van 3 m.
11.2.6 Overige niet-agrarische functies
Voor bedrijvigheid in de vorm van nutsvoorzieningen, ondergrondse gasopslag, waterwinning en zandwinning zijn aparte bestemmingen opgenomen.
Dit geldt ook voor de horecabedrijven en de maatschappelijke functies (maatschappelijke voorzieningen, begraafplaats en justitiële inrichting).
Het motorcrossterrein en het modelvliegtuigterrein zijn in de bestemming Sport geregeld. Voor het motorcrossterrein geldt een geluidzone ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone'.
11.2.7 Verkeer
De bestemming
De hoofdwegen zijn opgenomen in de bestemming Verkeer. De tracés van deze wegen liggen daarmee vast; het wijzigen hiervan kan uitsluitend via een planherziening.
Alle overige wegen zijn in de verschillende gebiedsbestemmingen, conform de bestaande situatie, begrepen.
Het bouwen
Ten behoeve van de functie wegverkeer binnen de bestemming Verkeer is het bouwen beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde. Hieraan zijn geen verdere criteria verbonden.
Ten behoeve van de functie wegverkeer binnen de verschillende gebiedsbestemmingen is het bouwen eveneens beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarbij de maximale bouwhoogte 12 m bedraagt.
Het grondgebruik
Het aanleggen van nieuwe wegen met een doorgaande stroomfunctie is mogelijk via een planherziening.
11.2.8 Overige functies
Waterberging
Het gebied dat is bestemd voor waterberging (zie ook paragraaf 8.8) heeft de dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied gekregen. Naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn deze gronden bestemd voor de berging van water. Het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is gebonden aan een omgevingsvergunning.
Infrastructuur
In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, paden, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van bijvoorbeeld duikers en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Ten aanzien van de planologische belangenafweging is een nadere regeling in het algemeen niet nodig. Voor zover uitsluiting of een nadere regeling is gewenst, is dit uitdrukkelijk in de regels vermeld. Indien dergelijke voorzieningen beperkingen met zich meebrengen, kan dat in onderling overleg tussen belanghebbenden worden geregeld. Voor een aantal bestemmingen is het oprichten van andere bouwwerken in de bestemming begrepen door de toelaatbaarheid in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Bij de overige bestemmingen is voor het oprichten ervan een nadere belangenafweging wel gewenst. In het plan is dit middels afwijking en/of wijziging mogelijk.
Lpg-verkooppunten
Ter plaatse van de lpg-verkooppunten in het plangebied geldt een veiligheidszone met het oog op het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Deze zone is aangeduid als 'veiligheidszone - bevi'.
Munitieopslagcomplex
De veiligheidszones van het munitieopslagcomplex in Veenhuizen vallen in het plangebied. Deze veiligheidszones zijn in de Algemene aanduidingsregels benoemd als respectievelijk 'Veiligheidszone - munitie 1', Veiligheidszone - munitie 2' en 'Veiligheidszone - munitie 3'. Ter plaatse van deze zones gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten en uitbreiden van bebouwing.
Zendmasten
Bij de beoordeling van aanvragen voor het plaatsen van zendmasten, gelden de volgende ruimtelijke randvoorwaarden:
- de bouw van nieuwe zendmasten zal worden getoetst aan de vraag in hoeverre gebruik kan worden gemaakt van hoge gebouwen en bouwwerken (hoogspanningsmasten);
- plaatsing mag niet leiden tot een aantasting van de kwaliteit van het Drentse landschap. Zendmasten zijn in beginsel dan ook niet toegestaan in:
- open gebieden, beekdalen, natuur- en bosgebieden en cultuurhistorisch waardevolle gebieden;
- in of nabij cultuurhistorisch waardevolle nederzettingen;
- in de nabijheid van waardevolle bebouwing;
- 1. binnen stiltegebieden.
Van deze voorwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken, mits de kwaliteit van het landschap wordt behouden.
- Masten dienen te worden geplaatst in navolgende volgorde van voorkeur:
- in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken;
- op bedrijventerreinen;
- langs grote infrastructuurlijnen.
- Masten voor het C2000 project kunnen vergunningsvrij worden gerealiseerd.
Aardgasleidingen
Binnen het plangebied bevindt zich een aantal aardgas-transportleidingen. Vanwege de beperkingen die deze leidingen met zich meebrengen, heeft de belemmeringenstrook (ter weerszijden van de leiding) de dubbelbestemming Leiding - Gas gekregen.
Hoogspanningsleiding
De bestaande ondergrondse en bovengrondsehoogspanningsleidingen zijn in een dubbelbestemming opgenomen (respectievelijk Leiding - Hoogspanning en Leiding - Hoogspanningsverbinding).
Voor de ondergrondse hoogspanningsleidingen is een belemmeringenstrook opgenomen van 2,5 m breed ter weerszijden van de leiding. Voor de bovengrondse hoogspanningsleidingen geldt een belemmeringenstrook van 25 m ter weerszijden van de leiding en een indicatieve zone van 45 m ter weerszijden van de leiding. De indicatieve zone is niet opgenomen op de verbeelding. In de belemmeringenstrook mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor de indicatieve zone geldt dat er geen gebouwen voor gevoelige bestemmingen mogen worden gebouwd, tenzij door berekening is aangetoond dat de gebouwen buiten de magneetveldzone liggen. Als gevoelige bestemmingen worden aangemerkt woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met bijbehorend erf.
Molenbeschermingszone
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich twee molens. Rond deze molens gelden, met het oog op het bevorderen van een vrije windvang, vrijwaringszones. De vrijwaringszones zijn in de verbeelding aangegeven en in de regels van een passend regiem voorzien.
Hoofdstuk 12 Handhaving
ALGEMEEN
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het buitengebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten, uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden, gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast.
Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin als de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik, bebouwing en landschaps- en natuurelementen) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
INVENTARISATIE
Er heeft een grondige inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Hierbij is niet alleen gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing, maar ook naar aanwezige landschaps- en natuurelementen. Daarnaast is door middel van de inspraakmogelijkheden eenieder in de gelegenheid gesteld de verbeelding te controleren op onjuistheden. Hiermee is een zo correct mogelijke verbeelding de procedure ingegaan.
HELDERE KEUZES
De gemeente heeft in haar beleid heldere keuzes gemaakt. Bij de aanvang van het proces is het Provinciaal omgevingsplan (POP II) als uitgangspunt genomen. Op 2 juni 2010 is de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De keuze voor een bepaalde juridische regeling heeft, binnen de kaders van de Omgevingsvisie, gemotiveerd plaatsgevonden.
INTERNE ORGANISATIE
Een belangrijk aspect met betrekking tot handhaving is ook de tijd en inzet van de betrokken ambtenaren. Zij werken met het plan en moeten dan ook zeker het gevoel hebben dat met de regels te werken valt en bovenal dat de betreffende regels zo belangrijk zijn dat het nut van handhaving wordt ingezien.
NA VASTSTELLING VAN HET PLAN
Aan de controle van het plan wordt binnen de interne organisatie inhoud gegeven door hiervoor menskracht vrij te maken. Door middel van een handhavingsplan zal in eerste instantie systematisch een prioriteit worden aangegeven. Uiteindelijk zal dit moeten leiden tot een continu handhavingsproces.
Hoofdstuk 13 Economische Uitvoerbaarheid
Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.
Nieuwe ontwikkelingen
In het plan wordt een aantal kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor met name de agrariërs. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het afwijken van bouwen en/of gebruiksregels of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.
Mochten er andere kosten zijn die op grond van artikel 6.13 Wro dienen te worden verhaald, dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de afwijking of wijziging nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.
Planschadeovereenkomst
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
Geen exploitatieplan
Gezien het bovenstaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.
Hoofdstuk 14 Inspraak En Overleg
De resultaten van inspraak en overleg zijn opgenomen in een separate notitie.
Bijlage 1 Verklarende Woordenlijst
Bijlage 1 Verklarende woordenlijst
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Afweging Gebiedsindeling Op Perceelniveau
Bijlage 3 Afweging gebiedsindeling op perceelniveau
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 5 Externe Veiligheid
Bijlage 6 Planmer Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld
Bijlage 6 PlanMER bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld