Landgoed Nieuw Holthuizen
Bestemmingsplan - gemeente Noordenveld
Vastgesteld op 11-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Landgoed Nieuw Holthuizen met identificatienummer NL.IMRO.1699.2013BP038-vg01 van de gemeente Noordenveld;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden werkactiviteiten:
de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingsbeeld of straatbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.10 bed & breakfastvoorziening:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt uitgeoefend door de gebruiker van het betreffende perceel;
1.11 bestaand:
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.15 boomgaard:
stuk grond, beplant met fruitbomen;
1.16 bos:
bos of bebossing gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap, waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.24 buitenwerkse gevelvlak:
de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt;
1.25 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.26 dagrecreatie:
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag waarbij overnachting niet is toegestaan, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;
1.27 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 erf:
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de kadastrale gegevens en waarvan de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.30 erfafscheiding:
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte;
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.33 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.34 gootlijn of druiplijn:
een horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak, zijnde de laagste lijn van het dak die representatief kan worden geacht voor de (toegestane) hoofdmassa;
1.35 hobbymatig houden van dieren:
het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens, schapen, geiten), maar ook paarden en pluimvee. Hobbydieren worden niet voor de productie en dus ook niet voor economisch gewin gehouden, maar voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij. Het houden van hobbydieren is voor de houder een nevenactiviteit, die niet kan worden uitgeoefend naast het bedrijfsmatig houden van genoemde diersoorten;
1.36 hoofdgebouw:
één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.37 hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;
1.38 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);
1.39 kap:
een dakafdekking in een gebogen vorm dan wel onder een hoek vanaf 15 graden met het horizontale vlak;
1.40 kapverdieping of kaplaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw onmiddellijk onder de kap;
1.41 landgoed:
een op zichzelf staande, overwegend openbaar toegankelijke en duurzaam te beheren landschappelijke eenheid, bestaande uit bos en/of natuur al dan niet met overige gronden, met daarin één landhuis (woning van allure) met bij de schaal van het landhuis passende bijgebouwen, en bijbehorende tuinen en landerijen. Het geheel vormt een ecologische, economische en esthetische eenheid passend in het omringende landschap, en houdt rekening met de cultuurhistorie en de bodemgesteldheid;
1.42 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.43 landschapselement:
landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijk waardevolle elementen in het landschap, zoals onder andere houtopstanden, houtsingels, houtwallen, moerasjes, poelen en steilranden;
1.44 longeercirkel:
ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven;
1.45 maaiveld:
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.46 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen, dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;
1.47 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.48 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
1.49 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.50 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;
1.51 paardenbak:
een al dan niet door middel van een afscheiding afgezonderd terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en/of berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.52 paddock:
een ruimte waar één of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen;
1.53 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.54 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.55 recreatief medegebruik:
het gebruik van recreatieve dagvoorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.56 recreatiewoning:
een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar als recreatieverblijf gebruikt en bewoond te worden;
1.57 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.58 stapmolen:
ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen door middel van aansturing via een, al of niet computergestuurde, bedieningskast;
1.59 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.60 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;
1.61 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.62 voorerf:
het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;
1.63 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig in het plan aangeduide, dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.64 voorkant:
de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw, alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of openbaar toegankelijk gebied;
1.65 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;
1.66 woning of wooneenheid:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.67 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling van een bouwwerk:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse'gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 algemene regels:
Alle maten zijn in meters (m) en voor:
- oppervlakten in vierkante meters (m2);
- inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
- verhoudingen in procenten (%);
- hoek en/hellingen in graden (°).
In het plan wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur - Landgoed
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. landgoed;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden conform Bijlage1 Inrichtingsplan en Bijlage 2 Beplantingsplan;
- c. bos en bebossing, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
- d. cultuurgrond;
- e. recreatief medegebruik;
alsmede voor:
- f. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'landhuis';
met daaraan ondergeschikt:
- g. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
- h. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- i. (openbare) groenvoorzieningen;
- j. (openbare) nutsvoorzieningen;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
- l. tuinen, erven en terreinen;
- m. gebouwen;
- n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
- o. het bepaalde in lid 3.1 is beperkt tot het gebruik en de inrichting van het landgoed, zoals weergegeven in het Inrichtingsplan;
- p. minimaal 90% van het landgoed voor het publiek openbaar toegankelijk dient te zijn;
- q. voor het gebruik als landgoed in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien;
met dien verstande dat:
- r. onder het bepaalde sub f is begrepen:
- 1. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
- 2. het hobbymatig houden van paarden.
3.2 Bouwregels
Voorwaardelijke verplichting
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat bouwen uitsluitend is toegestaan indien de inrichting van het landgoed, zoals weergegeven in Bijlage 1Inrichtingsplan en in Bijlage 2 Beplantingsplan is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschapsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen, de vorm en de uitstraling van de bebouwing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden.
De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn aangegeven op de Beleidsadvieskaart archeologie.
4.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de ruimte tussen bouwwerken;
- c. het bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
6.2 Ondergeschikte bouwonderdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
- a. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. het bepaalde in het bestemmingsplan, met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- c. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van het gebouwtje niet meer dan 3 m bedraagt;
- d. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die kunnen worden aangemerkt als tuin- en straatmeubilair, waaronder vlaggenmasten, reclame- en mededelingenborden, monumenten/gedenktekens en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt.
De onder a tot en met d bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
9.2 Afstemming waterschap
Bij bouwen, dan wel het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden welke gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding, wordt de waterbeherende instantie om advies gevraagd.
9.3 Afstemming artikel 19 Natuurbeschermingswet 1998
Voor activiteiten in dit bestemmingsplan waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist of waarbij toepassing wordt gegeven aan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, dient - in de daarvoor in aanmerking komende situaties - te worden aangetoond dat zij - gelet op de instandhoudingsdoelstelling - de kwaliteit van de natuurlijke habitatten en de habitatten van de soorten in een Natura 2000-gebied niet verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
9.4 Afstemming op de Flora- en faunawet
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, dient - in de daarvoor in aanmerking komende situaties - een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet te worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van lid 10.1 onder a en een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 onder a met maximaal 10%.
- c. Lid 10.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 10.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Landgoed Nieuw Holthuizen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
De heer Holthuis en mevrouw Wynia hebben het voornemen aan de noordzijde van de Markeweg in Steenbergen een landgoed te realiseren. Daarvoor zal 5 ha bos worden aangelegd, zal een bestaand natuurgebied worden opengesteld en zal een landhuis worden gebouwd. Om het landgoed te kunnen realiseren, dient de bestemming van de gronden, welke is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Noordenveld, te worden gewijzigd. Het plangebied is in het bestemmingsplan Buitengebied gedeeltelijk bestemd als 'Agrarisch met waarden' en gedeeltelijk als 'Natuur'. Ook zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt de bestemming van de gronden gewijzigd naar 'Natuur - Landgoed'. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het relevante provinciale en gemeentelijke beleid aan de orde en volgt in hoofdstuk 4 een beschrijving van de resultaten van diverse uitgevoerde (milieukundige) onderzoeken. De wijze waarop het landgoed juridisch mogelijk wordt gemaakt, staat verwoord in de juridische vormgeving. De laatste twee hoofdstukken gaan in op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is een deel van de gronden in agrarisch gebruik en is een deel van de gronden een bestaand natuurgebied (behorende tot de Noorderduinen). Voorin deze toelichting is een kaartje opgenomen van de begrenzing van het landgoed. Het plangebied heeft een oppervlak van 23 ha. Op navolgende luchtfoto is de ligging van het plangebied in de omgeving weergegeven.
De Noorderduinen is een 16 ha groot natuurgebied, bestaande uit een groot heideveld (recentelijk deels geplagd), bospercelen en een ven. Navolgende luchtfoto geeft het deel van het bestaande natuurgebied weer, dat deel uitmaakt van het plangebied. In dit deelgebied zijn twee bestaande bouwwerken aanwezig, te weten een geiten- en schapen hok en een observatiehut. De observatiehut, welke aan de rand van het ven en de open heide staat, wordt gebruikt ten behoeve van wildbeheer (zoals het tellen van schadelijk wild). Ten behoeve van de begrazing van het grasland (circa 0,75 ha) en vogelkersbestrijding op het heideveld worden er enkele landgeiten en drentse heideschapen gehouden. Vogelkers is een dominant voorkomende exoot die de verdere ontwikkeling van inheemse plantensoorten op armere zandbodems vaak in de weg staat. Voor de schapen en geiten is in het noordelijk deel van het landgoed een dierenverblijf gebouwd. Betreffende bouwwerken zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Landschappelijk gezien maakt het plangebied deel uit van het esdorpenlandschap. Het gebied ligt op de overgang van de hoger liggende veldontginningen naar het lagergelegen beekdal.
De veldontginningen kenmerken zich door hun opstrekkende verkaveling, haaks op de Markeweg en de Hoofdweg. Veel van de ontginningen in en rond het plangebied zijn met bos aangeplant. Hierdoor ontstaat een contrast met het veel opener beekdal. De Markeweg vormt de grens tussen de veldontginningen en het beekdal.
Aan de randen van het plangebied bevinden zich enkele woningen en aan de noordzijde van het plangebied staan enkele woonwagens gegroepeerd.
2.2 Toekomstige Situatie
Het ontwerp voor het nieuwe landgoed bestaat uit twee delen; het bestaande natuurgebied dat opengesteld wordt voor het publiek (circa 15 ha) en het nieuwe in te richten deel (circa 7 ha). In het navolgende wordt de inrichting per gebied weergegeven.
Beide delen zullen na realisatie van het inrichtingsplan één landgoed vormen. De paden binnen het bestaande natuurgebied worden verbonden met de nieuw aan te leggen paden, de heide wordt doorgetrokken richting het nieuwe bos en een houtwal zal beide bospercelen met elkaar verbinden. Beide delen zullen na realisatie opengesteld worden voor publiek (met uitzondering van het privégedeelte rond de woning).
Op de navolgende kaart is de inrichting van het landgoed weergegeven.
Oostelijk bosgebied
Zoals op dit kaartje is te zien, zal een groot deel van de nieuw in te richten percelen worden bebost (deze percelen hebben een totale oppervlakte van 5,02 ha). Het gaat om een loofbos. Dit bosgebied krijgt daardoor een heel ander karakter en een andere sfeer dan het bos- en heidegebied aan de westzijde. De bestaande poel wordt in het bosgebied opgenomen. In het beplantingsplan, dat als bijlage bij de regels is opgenomen, staat aangegeven welke type bomen en welk aantal bomen zal worden geplant.
Middendeel
De woning zal op het centrale perceel gesitueerd worden. Dit perceel krijgt een meer landschappelijke inrichting met weilanden en een houtsingel. De houtsingel is een element dat goed past in het landschap. De houtsingel zal her en der onderbroken zijn voor het zicht en om een goede verbinding te kunnen leggen met de achterliggende weilanden, die niet tot het landgoed behoren. Bij de woning is ruimte voor stallen en voorzieningen voor paarden (een buitenbak). Het houden van paarden is niet bedrijfsmatig, maar hobbymatig. Een definitie voor het hobbymatig houden van dieren is opgenomen in de regels.
Het bouwplan zal voorgelegd worden aan welstand en zal aan de beeldkwaliteitseisen getoetst worden. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de woning.
Westelijk natuurgebied
Het bestaande natuurgebied zal maar weinig wijzigingen ondergaan. Aan de noordzijde komt een toegang tot het landgoed. Het bestaande ven is deels opengegraven, zonder de ecologische waarde ervan, waaronder enkele bijzondere planten, aan te tasten. In het westelijk natuurgebied zijn twee bouwwerken aanwezig, welke met het onderhavige bestemmingsplan gelegaliseerd worden. Het gaat om een geiten/schapen hok en een hoogtezit. Beide bouwwerken zijn op de verbeelding van een aanduiding voorzien.
In bijlage 1 is een visie op de ontwikkeling van het landgoed opgenomen ('Landgoed Nieuw Holthuizen, Randvoorwaarden, visie en plan voor de ontwikkeling van een nieuw landgoed aan de Markeweg in Steenbergen, 17 februari 2014). Deze visie is een doorvertaling van het plan dat door Buro Greet Bierema is opgesteld. In de visie staat beschreven hoe het landgoed ingericht zal worden, welke beeldkwaliteitseisen voor de bebouwing er gelden en welke richtlijnen voor de beplanting zijn opgenomen.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
3.1.2 Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet 1989 bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en Wetlands. In de paragraaf ecologie wordt ingegaan op de ligging van dergelijke gebieden in de omgeving van het plangebied.
3.1.3 Flora- en faunawet
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende dieren en planten (zowel beschermde als onbeschermde) en hun leefomgeving. Die zorgplicht houdt in ieder geval in dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen heeft voor flora of fauna, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten. Diegene moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verwacht om die nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen. Ook het rapen of beschadigen van eieren van beschermde dieren is verboden. Tevens moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat enkele van deze verboden indirect worden overtreden door aantasting van bijvoorbeeld het foerageergebied en migratieroutes. In de paragraaf ecologie wordt ingegaan op de wijze waarop voldaan wordt aan de flora- en faunawet.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
Beleid
Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010) met de bijbehorende Omgevingsverordening (februari 2012). Bouwen in het buitengebied is in principe niet mogelijk, tenzij een plan past binnen de beleidskaders voor bijvoorbeeld landgoederen.
LANDGOEDERENBELEID
In de Omgevingsverordening van de provincie Drenthe wordt de term 'landgoed' gebruikt. De provincie beschouwt een landgoed als een landschappelijk ontwikkeld gebied met één wooneenheid, eventueel in combinatie met ondergeschikte functies, die voornamelijk door architectonische verbintenis met een landgoedontwerp allure en uitstraling verkrijgt, waarbij geldt dat:
- 1. het landgoed minimaal 5 ha nieuw bos bevat;
- 2. het landgoed past in het bosclusteringsgebied zoals aangegeven in paragraaf 4.3.3 van de Omgevingsvisie;
- 3. het landgoed openbaar toegankelijk is;
- 4. het landgoed een ecologische, economische en esthetische eenheid vormt, en;
- 5. het landgoed in het aanwezige landschap past en rekening houdt met de cultuurhistorie en bodemgesteldheid.
Voor de Omgevingsverordening geldt het beleid voor landgoederen als Rood-voor-groen-beleid. Voornoemd beleid is geen zelfstandige grondslag voor een omgevingsvergunning. De gemeente moet het doorvertalen naar eigen ruimtelijke plannen om er concreet gebruik van te kunnen maken. De vertaling naar gemeentelijk beleid heeft plaatsgevonden (zie kopje 'Landschapsbeleidsplan Noordenveld' en 'Buitengebied Noordenveld').
AANWEZIGE WAARDEN
Bij de Omgevingsvisie zijn meerdere kaarten gevoegd. Deze zijn geanalyseerd en uit de kaarten blijkt het volgende:
- een deel van het plangebied maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
- bij de kaart 'aardkundige waarden' behoort het gebied tot 'middel-regisseren'.
Afweging
De doorvertaling van het provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid heeft plaatsgevonden. In het landschapsbeleidsplan zijn de voorwaarden met betrekking tot nieuwe landgoederen vastgelegd.Toetsing aan het gemeentelijk beleid komt in de volgende paragraaf aan bod.
De activiteit is op het punt van de EHS niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe, mits aan de voorwaarde wordt voldaan dat het grondwaterpeil niet verder wordt verlaagd. Dat laatste zal niet het geval zijn.
De aardkundige waarden worden met het plan niet aangetast. Qua geomorfologie zal het plangebied zich meer als een eenheid manifesteren, omdat net als in het bestaande bosgebied in het nieuwe deel ook hoogteverschillen worden aangebracht. Op de Franse kaart uit 1811-1813 is aangegeven dat het wegenpatroon over de heide ter plekke van het nieuwe landgoed een vlechtend patroon moet hebben gehad. Mogelijk werd dit door hoogteverschillen ingegeven. In het oude deel op het terrein van het landgoed zijn diverse hoogteverschillen aanwezig. Juist ieder hoogteverschil in de weilanden moet zijn vlakgetrokken. Deze hoogteverschillen zullen met het plan weer opnieuw zichtbaar worden.
3.2.2 Cultuurhistorisch kompas
Met het Cultuurhistorisch Kompas geeft de provincie Drenthe aan hoe zij wil sturen op cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bovendien geeft zij met het Cultuurhistorisch Kompas invulling aan het voornemen een Cultuurhistorische Waardenkaart van Drenthe te maken. Het Cultuurhistorisch Kompas schept een provinciaal kader en biedt een handreiking voor gemeenten, waterschappen en terreinbeheerders om cultuurhistorie een plaats te geven in de planvorming. Hiermee kan invulling worden gegeven aan:
- het bieden van ruimte voor ontwikkelingen bij het veilig stellen van de cultuurhistorische waarden;
- het veilig stellen van de cultuurhistorische waarden bij het bieden van ruimte voor ontwikkelingen.
Doelstelling is behoud en versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie door middel van enerzijds generiek beleid (respecteren) en anderzijds gebiedsspecifiek beleid (voorwaarden verbinden en eisen stellen). In de paragraaf cultuurhistorie wordt aangegeven op welke wijze cultuurhistorie een rol heeft gespeeld bij de planvorming.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Landgoederenbeleid
Het landgoederenbeleid van de gemeente Noordenveld is doorvertaald naar het bestemmingsplan Buitengebied en het Landschapsbeleidsplan Noordenveld. Betreffend beleid komt in de betreffende paragrafen aan de orde.
3.3.2 Landschapsbeleidsplan Noordenveld
Beleid
Het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is in augustus 2003 vastgesteld. Het Landschapsbeleidsplan voor het buitengebied van de gemeente Noordenveld betreft een visie waarin ruimte wordt geboden voor nieuwe processen, waarbij de bestaande waarden versterkt en behouden dienen te blijven.
Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld. In het Landschapsbeleidsplan zijn de randvoorwaarden opgenomen voor de realisatie van een landgoed. In het navolgende komen deze randvoorwaarden aan de orde.
- het landgoed vormt een ecologische, economische en esthetische totaaleenheid;
- het landgoed past in het aanwezige landschap en houdt rekening met de cultuurhistorie en de bodemgesteldheid;
- de minimale omvang van de nieuwe bebossing is 10 ha. Hiervan kan worden afgeweken als het landgoed een grote meerwaarde met zich meebrengt, waarbij minimaal 5 ha nieuw bos wordt aangeplant en het landgoed voor het resterende deel wordt uitgebreid met landschappelijke en natuurlijke waarden die aansluiten bij de omgeving;
- maximaal 10% van de oppervlakte van het landgoed is privéterrein, de rest is openbaar toegankelijk;
- het geheel moet een duidelijk maatschappelijke meerwaarde hebben, waarbij de meerwaarde vooral moet worden gezocht in versterking van bestaande en ontwikkeling van nieuwe (landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische of recreatieve) kwaliteiten en waarden;
- de bebouwing wordt beschouwd als complementair onderdeel van het landgoed. Nieuwbouw moet niet worden gezien als een uitgangspunt voor de nieuwe ontwikkeling, maar voegt zich juist naar het landgoedontwerp en de omgeving.
Afweging
Voor het onderhavige plan wordt afgeweken van het algemene principe uit het Landschapsbeleidsplan om minimaal 10 ha bos aan te leggen. Het plan omvat namelijk de aanleg van 5 ha bos. Alleen indien het landgoed een grote meerwaarde met zich meebrengt, mag van de 10 ha eis worden afgeweken. Een groter bosoppervlak dan 5 ha is voor de betreffende locatie moeilijk realiseerbaar, aangezien het landgoed gelegen is nabij een beekdal. Het beplanten van percelen in een beekdal is in strijd met de landschappelijke waarden van het beekdal, namelijk de openheid. Het resterende deel van het landgoed zal echter wel worden ingericht met landschaps- en/of natuurontwikkeling die past binnen het omringende landschap.
Met het onderhavige plan is er geen sprake van een grote meerwaarde. Echter gelet op het gebied, wordt aansluiting gezocht op het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid gaat uit van minimaal 5 ha nieuw bos (zie paragraaf 3.2).
In het navolgende wordt beschreven welke toegevoegde waarden het plan met zich meebrengt.
Bij de ontwikkeling van het landgoed is de insteek om zoveel mogelijk op de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken in te spelen, maar er ook een eigentijds en eigenstandig geheel van te maken. Behoud en herstel door ontwikkeling dus.
De landschappelijke en cultuurhistorische analyse geven de eerste ontwerpingrediënten voor het landgoed. De opstrekkende verkaveling vormt de basis voor het ontwerp. Deze lijnen geven de scheiding aan tussen het bos- en heidegebied aan de westzijde, een open middendeel en een nieuw aan te leggen bosgebied aan de oostzijde. De kleinschaligheid van het landschap wordt versterkt en het contrast met het weidse beekdal wordt vergroot. De bosaanleg kan ook worden gezien als een nieuwe stap in de aanplant van bos in dit gebied, waar men al rond 1900 mee begonnen is.
Het middendeel vormt de schakel tussen beide bosgebieden. Hier wordt ook de woning ontwikkeld met bijbehorende voorzieningen en een nieuwe poel voor amfibieën. Deze woning ligt samen met de poel op de mogelijke lijn die over de woeste gronden liep, zoals te zien is op de historische kaart van 1811.
Het landgoed krijgt een groene rand, waarbinnen de drie deelgebieden liggen, elk met een eigen identiteit en ecologische potentie. Deze hoofdopzet borduurt voort op het kenmerk van het al bestaande natuurgebied ('de oude kern'): een bosgebied met daarbinnen heide en een afwisseling tussen openheid en beslotenheid.
Om een verdere eenheid in het gebied te bewerkstelligen, worden ook de bestaande hoogteverschillen benut en nieuwe geïntroduceerd. Door de woning hoger te situeren, ontstaan van daaruit fraaie zichten op de omgeving, waaronder het beekdal van het Oostervoortsche diep. De laagte die ontstaat wordt een nieuwe poel. Deze opzet van een woning met zicht op het ven (in dit geval zelfs twee vennen) refereert aan de opzet van het naastgelegen landhuis "de Vennen", gebouwd in het bos met uitzicht op het ven.
De oude padenstructuur zorgt voor een nieuwe, onderschikte, oost-westgerichtheid. Langs deze paden kan het landgoed worden ontdekt. De paden vormen de verbindende schakel tussen de drie (landschappelijke) onderdelen van het landgoed. Hierdoor ontstaan ook lange zichtlijnen over het landgoed, waardoor het geheel een zekere allure krijgt. Als afwijkende, maar cultuurhistorisch waardevolle lijn, vormt het noord-zuidlopende pad naar het ven (waarlangs de turf vroeger is afgevoerd) opnieuw een belangrijke ontsluitingsroute voor het landgoed.
Zoals uit de visie blijkt, worden de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten behouden en zo mogelijk versterkt door er een nieuwe betekenis aan te geven. De oude padenstructuur vormt een basis voor de nieuw aan te leggen paden en het waardevolle cultuurhistorische pad naar het ven is een belangrijke drager en ontsluitingsroute van het landgoed vanaf de noordzijde.
Met de aanplant van een nieuw bosgebied wordt de bestaande verkaveling geaccentueerd en gevisualiseerd. Bovendien wordt het contrast met het beekdal vergroot en de aaneenschakeling van bosgebieden tussen Steenbergen en de Norgerweg doorgezet.
De ontwikkeling van het landgoed heeft daarnaast ook recreatieve en ecologische potenties.
Recreatief
Het nieuw te ontwikkelen landgoed sluit aan bij de bestaande landgoederen en private bosgebieden langs de Hoofdweg tussen Roderesch en Steenbergen. Met het open stellen van een bestaand natuurgebied, dat onderdeel zal vormen van het landgoed, wordt een nieuwe recreatieve schakel in het netwerk toegevoegd. Het landgoed kan vanuit Roderesch een nieuwe, tot dusver gemiste verbinding vormen tussen Hoofdweg en Markeweg en het beekdal van het Groote Diep voor de inwoners, maar ook voor toeristen (Herberg van Esch, De Zwerfsteen).
Bovendien leent het openbaar toegankelijke deel van het landgoed zich voor een mooi dorpsommetje en kan een deel van de knapzakroute rond Roderesch ook over het landgoed gaan.
Ecologie
De ontwikkeling van het landgoed biedt de mogelijkheid om ecologische potenties in het gebied te versterken. Een nieuwe poel voor amfibieën, een vergroting van het areaal bos en de mogelijkheid om bestaande vegetaties uit te breiden (zoals heide) en nieuwe te ontwikkelen (soortenrijk loofbos) zal de ecologische waarden ter plekke versterken. De nieuwe poel is een stapsteen tussen het Holveen en het bestaande ven en kan een versterking betekenen voor de ecologische verbindingszone die op het plangebied is geprojecteerd.
In de bijlage is een toelichting op de inrichting van het landgoed gegeven.
3.3.3 Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld
Het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Noordenveld bevat eveneens bestemmingsregels voor landgoederen. Dit bestemmingsplan is aangesloten op de regels van het bestemmingsplan Buitengebied. Dat houdt onder meer in dat het hoofdgebouw van allure een minimale inhoud heeft van 1.000 m3 en een maximale inhoud van 2.500 m3 en bijgebouwen tot ten hoogste 250 m2 mogen worden gerealiseerd.
3.3.4 Welstandsnota Noordenveld
Daarnaast worden in de Welstandsnota de nodige eisen gesteld. In grote lijnen komt het erop neer dat het moet gaan om een woning met een hedendaagse, sterke bovengemiddelde architectuur en een duidelijke relatie met de omgeving in zowel oriëntatie als vormgeving. Nagestreefd wordt de bijzondere plaats in architectuur en (landschap-) architectuur van de oude landgoederen ook tot uiting te brengen in nieuwe landgoederen. Voor het landgoed is apart nog een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1: 'Landgoed Nieuw Holthuizen, Randvoorwaarden, visie en plan voor de ontwikkeling van een nieuw landgoed aan de Markeweg in Steenbergen'). Daarin staan naast richtlijnen voor de beplanting, ook criteria voor de bebouwing.
Het bouwplan is voorgelegd aan de Welstandscommissie en deze heeft een positief advies uitgebracht.
Hoofdstuk 4 Milieukundige En Ruimtelijke Aandachtspunten
4.1 Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Het hinderonderzoek richt zich op hinder in de vorm van geur, geluid, stof en gevaar vanwege bedrijven in de omgeving. De mogelijke hinder vanwege omliggende bedrijven wordt inzichtelijk gemaakt door gebruik te maken van de aanbevolen richtafstanden uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). In deze uitgave is de minimum afstand van woningen tot bedrijven aangegeven. Hierbij wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.
Daarnaast zijn ook milieuafstanden aanwezig op basis van agrarische wet- en regelgeving, waaronder de Wet geurhinder en veehouderij en de Wet ammoniak en veehouderij.
In de omgeving van het plangebied, aan de Norgerweg, bevindt zich een 'buitengebied gebonden' bedrijf (bedrijven in de categorieën 1 en 2). Voor bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 bedraagt de richtafstand 30 m (voor omgevingstype rustig buitengebied). De afstand van de terreingrens van dit bedrijf tot het bouwvlak van het landhuis bedraagt circa 90 m. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Ten noorden van het landhuis is een agrarisch bedrijf gevestigd. De bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ligt op meer dan 200 m van het bouwvlak van het landhuis. Daarmee zorgt het landhuis niet voor belemmeringen van het betreffende bedrijf.
In de omgeving zijn geen andere bedrijven aanwezig of het betreffen bedrijven waarbij andere woningen reeds maatgevend zijn.
4.2 Wet Geluidhinder
Het bestemmingsplan biedt onder andere de mogelijkheid tot het realiseren van een woning. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of de betreffende woning getoetst moet worden aan de Wet geluidhinder.
Zones
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 m. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
De langs de onderhavige locatie gelegen N373 en Markeweg kennen respectievelijk een snelheidslimiet van 60 en 80 km/uur. Ten behoeve van de te realiseren woning dient derhalve akoestisch onderzoek te worden verricht vanwege de N373 en de Markeweg.
Normen
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wet geluidhinder 2006). Bij het voorbereiden van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dient door burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek te worden ingesteld (artikel 77 van de Wet geluidhinder).
Indien het nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige bebouwing langs een aanwezige weg betreft, kunnen burgemeester en wethouders in 'buitenstedelijk' gebied een hogere waarde vaststellen tot 53 dB.
Verkeersintensiteiten en berekeningen
Van de N373 zijn recente verkeersintensiteiten beschikbaar. Het betreffende deel van deze weg kent een verkeersintensiteit van ongeveer 4.665 mvt/etmaal in 2012. De verwachting is dat deze verkeersintensiteit in 2023 gestegen zal zijn tot ongeveer 5.178 mvt/etmaal. Met behulp van Standaard Rekenmethode I is de 48 dB-geluidscontour berekend. De berekening is geschied onder vrijeveldcondities. Dat wil zeggen dat geen rekening is gehouden met eventuele afscherming tussen de te realiseren woningen en de N373. Daarnaast heeft op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder een correctie van 5 dB plaatsgevonden. De 48 dB-geluidscontour ligt op 52 m uit de as van de N373.
Van de Markeweg zijn geen verkeersintensiteiten bekend. Daarom is berekend bij welke verkeersintensiteit de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de nieuw te realiseren woning wordt overschreden. Dit is het geval indien de verkeersintensiteit op de Markeweg meer dan 17.500 mvt/etmaal zou zijn. Het rekenblad is als bijlage opgenomen.
Conclusie
De te realiseren woning voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB wat betreft de N373. Wat betreft de Markeweg wordt opgemerkt dat deze weg alleen een ontsluitende functie heeft voor de aangelegen agrarische bedrijven en percelen. Dit houdt in dat de berekende verkeersintensiteit van 17.500 mvt/etmaal binnen de looptijd van dit plan niet zal worden overschreden. De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de uitvoering van dit plan.
4.3 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012), kan uitgegaan worden van zeven ritten per woning per etmaal. Hierbij is uitgegaan van een gemiddeld aantal verkeersbewegingen voor woningen, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen appartementen/grondgebonden of koop/huur. Aangezien er slechts één woning wordt gebouwd, is het effect op de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate'. Nader onderzoek kan achterwege blijven.
4.4 Bodem
Gelet op het historische gebruik (agrarisch zonder bebouwing) is bodemverontreiniging niet te verwachten. In de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart wordt de bodem gekwalificeerd als 'Landbouw/natuur'. Bij eventueel grondverzet binnen het plangebied mag ook alleen grond van deze kwaliteit worden toegepast. De voorwaarden uit de Nota bodembeheer zijn dan van toepassing. Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan kan een milieuhygiënisch onderzoek achterwege blijven.
4.5 Externe Veiligheid
Met behulp van de risicokaart kan worden onderzocht of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig zijn. Een uitsnede van deze kaart is onderstaand weergegeven.
Inrichtingen
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen.
Transportroutes
De wegen in de omgeving van het plangebied betreffen geen belangrijke transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een buisleiding. Deze is echter op een dusdanig grote afstand van het plangebied gesitueerd (ruim 800 m) dat deze geen beperking oplevert voor het plangebied.
4.6 Archeologie En Cultuurhistorie
In wet- en regelgeving, onder andere de Monumentenwet en het Bro, is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met bestaande archeologische en cultuurhistorische waarden.
4.6.1 Archeologie
De gemeente Noordenveld heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op de beleidsadvieskaart is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Het zuidelijke deel van het plangebied heeft volgens de archeologische beleidsadvieskaart een hoge of middelhoge verwachting voor archeologie. Conform het beleid van de gemeente is er bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 een verkennend booronderzoek nodig (minimaal zes boringen per ha).
Het noordelijke deel van het plangebied heeft eveneens een aanduiding van hoge of middelhoge verwachting voor archeologie, maar is vermoedelijk verstoord. Conform het beleid van de gemeente is er bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 een controlerend booronderzoek nodig (drie boringen per ha).
In het oostelijke deel van het plangebied zijn drie depressies/laagten aanwezig. Conform het beleid van de gemeente gelden voor deze locaties bij bodemingrepen geen horizontale en geen verticale vrijstellingen. Bij bodemingrepen dient een karterend booronderzoek te worden uitgevoerd.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
In het plangebied liggen geen bekende archeologische vindplaatsen. Buiten het plangebied, ten noorden van het gedeelte waar woning en schuur zijn gepland, zouden in de jaren dertig van de vorige eeuw drie urnen zijn gevonden, behorend bij een urnenveld uit de late bronstijd-midden ijzertijd (Archis-waarnemingsnrs. 214.030 en 238.562). Veel is hierover niet bekend en de vondstlocatie staat ook niet helemaal vast.
Uit informatie van de initiatiefnemer blijkt dat de bodem van het perceel P888, waar het huis gebouwd wordt, in de vijftiger jaren is afgegraven om zand te winnen voor de aanleg van de Markeweg. Hiervoor is zwart zand teruggestort. Door de initiatiefnemer is het betreffend perceel in 1995 gediepploegd en geëgaliseerd. De percelen P889, 890 en 891 waarop de beplanting zal worden aangebracht, wordt niet dieper dan 30 cm geploegd, dit is ook de afgelopen jaren gebeurd omdat deze percelen als bouwland worden gebruikt (aardappelen, maïs en graan).
Libau heeft op basis van foto's van het bodemprofiel ter plaatse een advies uitgebracht. Daaruit blijkt dat de bodem in het nieuwe deel van het landgoed (het deel dat op de verbeelding is aangeduid als 'specifieke vorm van natuur - nieuw') verstoord is en een archeologisch booronderzoek niet nodig is. De betreffende foto's zijn opgenomen als bijlagen.
Wel blijft de meldingsplicht, conform artikel 53 Monumentenwet 1988, op het gehele plangebied van toepassing. Mochten er bij de bosaanplant en/of het bouwrijp maken toch archeologische resten worden gevonden, dan moet de initiatiefnemer dit onmiddellijk melden bij de gemeente Noordenveld en bij de provincie Drenthe.
Het bestaande natuurgebied en ook de oostelijke zijde van het plangebied zijn conform het bestemmingsplan Buitengebied (dubbel)bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'.
4.6.2 Cultuurhistorie
Voor de inrichting van het landgoed is uitvoerig onderzoek gedaan naar de cultuurhistorie van het gebied. Buro Greet Bierema heeft daarvoor de eerste aanzet gedaan. Vervolgens is de cultuurhistorische context uitgewerkt in de visie voor het landgoed (zie bijlage 1). De waarden en de wijze waarop rekening is gehouden met deze waarden komen in het navolgende aan bod.
Cultuurhistorische waarden
Het Provinciaal Cultuurhistorisch kompas biedt informatie over de cultuurhistorische waarden in het gebied. Op de kaart bij deze kompas zijn het beekdal (met scherpe begrenzing) en de Roderesch en de es bij Steenbergen aangegeven, zie navolgend kaartje:
Kaart Cultuurhistorisch kompas
(ligging van het plangebied is met de cirkel aangegeven)
Het plangebied ligt in het oude esdorpenlandschap van Noordenveld. Dit gebied wordt al vele eeuwen bewoond. Onder andere het hunebed bij Steenbergen getuigt van deze lange bewoningsgeschiedenis.
Leidden de eerste bewoners nog een min of meer zwervend bestaan, zo rond 900 vestigen de bewoners zich permanent in het gebied. In de daaropvolgende periode, die z'n 1.000 jaar duurt, staat het landbouwsysteem centraal. Dorp en omgeving worden op dit systeem ingericht: de hoger gelegen delen vormen het bouwland (de essen), het lagergelegen beekdal fungeert als hooiland en weiland voor het vee. Tot slot worden de heidevelden benut voor de beweiding van de schapen en het steken van plaggen, die gemengd met de mest uit de stal, gebruikt worden voor de bemesting van de essen. Hierdoor krijgen de essen hun kenmerkende bolling.
De esdorpen liggen op de overgang van es naar beekdal, dat is ook bij Steenbergen goed te zien. Roderesch, dat pas ontstaat aan het eind van deze periode rond 1900, ligt op de oude heidevelden, aan de andere zijde van de Roner Esch. Het plangebied ligt aan de rand van het beekdal, op de oude heidevelden. De historische kaart van 1852 laat zien hoe het plangebied nog onderdeel is van de heidevelden en wordt doorkruist door een padenstructuur.
Met de uitvinding van kunstmest wordt het mogelijk om de tot dan toe arme heidevelden ook in cultuur te brengen. Op de kaart van 1902 zijn de eerste aanzetten voor een verkaveling van het gebied al goed te zien. Er is een patroon van lange smalle kavels uitgezet, dat ook nu nog in het landschap herkenbaar is.
Een groot deel van het gebied wordt uiteindelijk aangeplant met bos. Mogelijk omdat de grond toch te arm was voor de landbouw. De kaart van 1923 laat zien hoe een deel van het plangebied al met bos is aangeplant. Dwars door het perceel loopt een verbinding naar het ven. Via deze weg wordt de turf, die uit het ven wordt gehaald, afgevoerd.
Twintig jaar later (kaart 1947) is te zien dat er door het plangebied een weg loopt: tussen de Markeweg en de Hoofdweg. Deze weg vormt de scheiding tussen de heide en het bos aan de ene kant en de tot weiland ontgonnen landerijen aan de oostzijde.
In de daaropvolgende jaren, tot nu aan toe, verandert er weinig in en rond het plangebied. De weg is 10 jaar later weer verdwenen, maar de hoofdstructuur is gelijk gebleven. Aan de noordzijde van het plangebied is nog een woonwagenkamp ontstaan en aan de oostzijde van het plangebied, bij woning 'Aurora' is een grote vijver met omringende bosschage aangelegd.
Doorwerking
De cultuurhistorische waarden welke een vertaling hebben gekregen in het onderhavige plan, zijn:
- het onderscheid tussen het beekdal en de veldontginningen;
- de hoofdstructuur welke in elk geval sinds 1947 aanwezig is, blijft intact;
- de oude padenstructuur komt in het plan tot uiting: het oude ‘turfpad’ vormt opnieuw een directe lijn met het ven.
Door de aanleg van het landgoed wordt het onderscheid tussen het open beekdal en de met bos aangeplante ontginningen versterkt. De kavelstructuur blijft met het plan intact, omdat er duidelijk sprake is van een westelijk deel, een middendeel en een oostelijk deel. Deze delen worden op verschillende wijzen ingericht.
4.7 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
In dit kader dient de watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap zorgt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied en beheert de grotere boezemwateren en sloten, zoals geregeld in de Waterwet. Ook is het waterschap belast met het peilbeheer in het beheersgebied.
Het plan is voorgelegd aan het waterschap middels de online Watertoets. De uitgangspuntennotitie is opgenomen als bijlage.
Met het plan wordt niet meer dan 750 m2 verhard en het hemelwater zal kunnen infiltreren. Het grondwaterpeil zal op een gelijk niveau blijven, mede doordat er geen naaldhout wordt aangeplant. Door de aanleg van het nieuwe bos op gronden welke daarvoor in agrarisch gebruik zijn, zullen er minder meststoffen en bestrijdingsmiddelen in het grondwater terecht komen.
Voor de verdere procedurele afhandeling van de Watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de in de uitgangspuntennotitie aangegeven adviezen.
4.8 Ecologie
De ecologische waarden van het plangebied zijn onderzocht met een natuurwaardenonderzoek (Advies Natuurwaarden Landgoed aan de Markeweg te Steenbergen). Het rapport met de resultaten van het betreffende onderzoek is opgenomen als bijlage.
Effecten op beschermde gebieden
Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 liggen op ruime afstand van het onderzoeksgebied en zijn hiervan gescheiden door bebouwing en infrastructuur. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
Een deel van het plangebied maakt deel uit van de EHS. Naar verwachting is de planontwikkeling als geheel positief voor de EHS. Positieve effecten (uitbreiding natuurgebied) zijn groter dan eventuele negatieve effecten (aanleg en in gebruik neming landhuis). Het bestaande natuurgebied wordt feitelijk groter waardoor een ruimer leefgebied voor soorten planten en dieren ontstaat, met mogelijke kans op vestiging van nieuwe soorten. De activiteit is op het punt van de EHS niet in strijd met de Provinciale omgevingsverordening Drenthe, mits aan de voorwaarde wordt voldaan dat het grondwaterpeil niet verder wordt verlaagd en geen grootschalige aanplant van naaldhout plaatsvindt.
De initiatiefnemer heeft aangegeven dat er geen sprake is van grootschalige aanplant van naaldhout en het verlagen van het grondwaterpeil. Daarmee is de activiteit wat betreft de effecten op de EHS niet in strijd met de Provinciale omgevingsverordening.
Het is aan het bevoegd gezag, het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe, om de visie ten aanzien van de EHS te bevestigen.
Beschermde soorten
Uit het onderzoek komt naar voren dat het onderzoeksgebied een beperkte natuurwaarde kent. Wanneer bij het uitvoeren van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels worden geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden.
Voor de aanwezige licht beschermde soorten geldt een vrijstelling van de verboden in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft de zorgplicht van toepassing.
Conclusie
Uit het onderzoek naar effecten op beschermde natuurwaarden blijkt dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.9 Verkeer
Verkeer
De woning wordt ontsloten door de Markeweg. Vanaf deze weg zal een oprit richting de woning aangelegd worden. In het inrichtingsplan (zie bijlage bij de regels) is deze oprit weergegeven. Het openstellen van het landgoed zal naar verwachting geen grote aantallen bezoekers met auto's opleveren. Er zijn namelijk meerdere natuur/bosgebieden in de directe omgeving gelegen, zoals het Mensingebos. Verkeerstechnische maatregelen, anders dan het parkeren, zijn niet aan de orde.
Parkeren
Het gehele landgoed is openbaar toegankelijk, met uitzondering van de gronden direct rond de woning en rond de voorzieningen voor de paarden. In de zuidoostzijde van het plangebied (zie verbeelding) zal tussen de bomen een semiverharde parkeerplaats gerealiseerd worden voor circa vier auto's voor bezoekers van het landgoed. Deze parkeerplaatsen zijn eveneens in het inrichtingsplan weergegeven.
De privé parkeerplaatsen (voor het gebruik van de eigenaren van het landgoed) worden gesitueerd bij de woning. Dit dienen ten minste 2 parkeerplaatsen te zijn.
4.10 Vormvrije M.e.r.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Conclusie
De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat ruimschoots wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
- a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.
5.2 Planvorm
Het bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsplan en is gericht op het ontwikkelen van een landgoed. In het plan wordt voldoende flexibiliteit geboden om planologisch aanvaardbare bouwinitiatieven of nevenactiviteiten mogelijk te maken.
5.3 Opzet Van De Regels
De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.
Begrippen
In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.
Wijze van meten
Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Onderstaand wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.
Natuur - Landgoed
Het landgoed is bestemd als Natuur - Landgoed. Met deze bestemming is zoveel mogelijk aangesloten bij het recent vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied. Het landgoed dient beheerd, dan wel ontwikkeld te worden conform het inrichtingsplan en beplantingsplan. Deze plannen zijn beide als bijlagen bij de regels opgenomen. In de verbeelding is een aanduiding 'landhuis' opgenomen voor het privéterrein van het landgoed, met daarin een bouwvlak waarbinnen de gebouwen dienen te worden gebouwd. De rest van de bestemming Natuur - Landgoed is openbaar toegankelijk. Ook is een aanduiding opgenomen voor het parkeerterrein. Het nieuw te beplanten deel van het landgoed is aangeduid als 'bos'. Binnen de bestemming is het hobbymatig houden van paarden toegestaan. De voorzieningen hiervoor dienen binnen de aanduiding 'landhuis' te worden gerealiseerd.
Op het landgoed is een bestaand onderkomen aanwezig voor de geiten en schapen die worden gehouden voor de begrazing van het natuurgebied. Dit is aangeduid als 'specifieke vorm van natuur - dierenverblijf'. Verder is er nog een observatiehut aanwezig. Deze is aangeduid als 'specifieke vorm van natuur - observatiehut'.
Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.
Archeologie
Een deel van de gronden kennen een middelhoge of hoge verwachtingswaarde en hebben derhalve een beschermende regeling, hetgeen verwoord is in de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kortweg gezegd, komt het erop neer dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
In de algemene afwijkingsregels zijn een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% is slechts bij afwijking mogelijk.
Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten voor realisatie van het landgoed komen ten laste van de initiatiefnemer. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven. In de anterieure overeenkomst wordt ook vastgelegd dat eventuele planschadekosten, welke het gevolg zijn van het plan, voor rekening van de initiatiefnemer komen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan Landgoed Nieuw Holthuizen is voor het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar de betrokken instanties gezonden. Het Waterschap Noorderzijlvest heeft op 4 juli 2014 medegedeeld dat paragraaf 4.7 van de toelichting op het bestemmingsplan correct is. Het plan heeft geen (nadelige) effecten op de waterhuishouding of andere waterschapbelangen.
Van de provincie Drenthe is op 22 september 2014 bericht ontvangen dat op basis van de Omgevingsvisie Drenthe (2010) er twee aspecten van provinciaal belang zijn: Landgoederenbeleid/Landschap en Archeologie.
Het bestemmingsplan voldoet aan de criteria van het provinciale landgoederenbeleid en aan de eisen vanuit de EHS. Ook met de locatie en het Landschappelijk ontwerp kunnen ze instemmen. Wat ontbreekt, is een impressie van de woning waaruit blijkt dat het gaat om een woonhuis waarvan de architectuur invulling geeft aan het begrip allure. De provincie Drenthe adviseert dan ook een impressie van de woning bij te voegen.
Ten aanzien van het aspect 'archeologie' wordt opgemerkt dat in de toelichting ten onrechte drie depressies/laagten in het plangebied niet genoemd. Hiervoor gelden conform de gemeentelijke beleidsadvieskaart geen horizontale en geen verticale vrijstellingen. De provincie adviseert om de depressies/laagten als aparte dubbelbestemming Waarde-Archeologie in de verbeelding op te nemen en ook om de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 uit te breiden tot het overige plangebied met uitzondering van perceel P888.
De provincie concludeert dat, indien het plan niet of onvoldoende wordt aangepast, zij zullen overwegen een zienswijze in te dienen. Geadviseerd wordt dan ook het voorontwerpbestemmingsplan aan te passen alvorens verder in procedure te brengen.
De gemeente deelt de mening van de provincie Drenthe en zal op beide punten het bestemmingsplan aanpassen, met dien verstande dat de gemeente geen aanleiding ziet om de depressies/laagten te voorzien van een afzonderlijke dubbelbestemming. Deze archeologische waarden hebben conform de gemeentelijke beleidsadvieskaart de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2.
De reacties van het Waterschap Noorderzijlvest en de provincie Drenthe zijn als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 3 Bedrijvenlijst
Bijlage 4 Beleidsadvieskaart Archeologie
Bijlage 4 Beleidsadvieskaart archeologie
Bijlage 5 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart Noordenveld
Bijlage 5 Toelichting op Archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld
Bijlage 1 Inrichting En Beeldkwaliteit
Bijlage 1 Inrichting en beeldkwaliteit
Bijlage 2 Rekenblad Geluidhinder
Bijlage 2 Rekenblad geluidhinder
Bijlage 3 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 3 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 4 Uitgangspuntennotitie Watertoets
Bijlage 4 Uitgangspuntennotitie watertoets
Bijlage 5 Foto's Bodemprofielen
Bijlage 5 Foto's bodemprofielen