Herziening Woonwijken Peize
Beheersverordening - Gemeente Noordenveld
Vastgesteld op 05-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 beheersverordening:
de beheersverordening Herziening Woonwijken Peize van de gemeente Noordenveld;
1.2 verordeningsgebied:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1699.2013BV006-vg01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 de verbeelding:
de illustratie met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen en aanduidingen van de in de beheersverordening begrepen gronden zijn aangewezen;
1.4 aan huis verbonden werkactiviteiten:
de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.6 aanduiding:
een op de verbeelding aangegeven vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanpijling:
een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming / aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingsbeeld of straatbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.12 bed & breakfastvoorziening:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt uitgeoefend door de gebruiker van het betreffende perceel;
1.13 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden werkactiviteiten daaronder niet begrepen;
1.14 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.15 bestaand:
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.19 bos:
bos gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap, waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een als zodanig op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 erf:
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van, en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.33 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.34 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.36 hoofdvorm:
de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;
1.37 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;
1.38 kap:
een dakafdekking onder een hoek vanaf 15 graden met het horizontale vlak;
1.39 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.40 kwekerij:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of op detailhandel en groothandel in ter plaatse geproduceerde producten;
1.41 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.42 maaiveld:
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.43 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.44 molenbiotoop:
aangewezen omgevingsgebied van de molen, voor zover die van invloed is op het goed kunnen functioneren van de molen als werktuig en/of als monument, waarbinnen onder andere een onbelemmerde windvang en/of het zicht op de molen worden beschermd;
1.45 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.46 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.47 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
1.48 openbaar toegangelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeersweg 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.49 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;
1.50 paardenbak:
een al dan niet door middel van een afscheiding afgezonderd terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en/of berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.51 peil:
- 1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.52 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.53 rooilijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;
1.54 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.55 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.56 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:
- 1. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
- 2. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;
1.57 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.58 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.59 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig in het plan aangeduide dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.60 voorkant:
de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of openbaar toegankelijk gebied;
1.61 vrijstaande woning:
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;
1.62 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;
1.63 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.64 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
1.65 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten door reisbureaus, uitzendbureaus, reclamebureaus, architectenbureaus, kapperszaken, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, kantoren en praktijkruimten;
1.66 zijerf:
het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens;
1.67 zijgevel:
de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
2.7 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
Algemene regels
Alle maten zijn in meters (m) en voor:
- oppervlakten in vierkante meters (m2);
- inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
- verhoudingen in procenten (%);
- hoeken/hellingen in graden (°);
Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de goothoogte van een bouwwerk, wordt de goot aan de onderzijde van een wolfseind niet mee begrepen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische cultuurgrond;
- b. houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
- c. grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
- d. kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
- e. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast.
Ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' mag de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee niet meer dan 250 m² bedragen.
In de bestemming is houtteelt, boomteelt en/of fruitteelt in boomgaarden niet begrepen met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kwekerij'.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen ten behoeve van grondgebonden agrarisch bedrijf en kwekerij gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
- 4. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 30º, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is;
- 5. binnen een bouwvlak mogen voor niet meer dan één bedrijf gebouwen worden gebouwd;
- 6. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.
- b. Voor het overige geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte binnen een bouwvlak niet meer dan 8 m en buiten een bouwvlak niet meer dan 3 m mag bedragen. Silo's dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
- b. de goot- en bouwhoogte en dakvorm van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', in die zin dat aangesloten dient te worden bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw;
- c. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40º en niet meer dan 60º dient te bedragen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische cultuurgrond;
- b. houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
- c. behoud en herstel van de landschappelijke waarden.
In de bestemming is houtteelt, boomteelt en/of fruitteelt in boomgaarden niet begrepen.
4.2 Bouwregels
- a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van opgaande beplanting;
- 2. het vellen, rooien of beschadigen van de houtsingels;
- 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, diepploegen, egaliseren en ophogen;
- 4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 5. het verharden en verwijderen van paden;
- 6. het aanleggen van een (verharde) weg ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
- b. De in lid 4.3, onder a, bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreffen:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van deze beheersverordening;
- 2. die het normale onderhoud tot doel hebben;
- 3. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
- c. De in lid 4.3, sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 4.1 omschreven waarden.
- d. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch met waarden - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische cultuurgrond;
- b. houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel'
- c. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden.
In de bestemming is houtteelt, boomteelt en/of fruitteelt in boomgaarden niet begrepen.
5.2 Bouwregels
- a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van opgaande beplanting;
- 2. het vellen, rooien of beschadigen van de houtsingels;
- 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, diepploegen, egaliseren en ophogen;
- 4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 5. het verharden en verwijderen van paden;
- 6. het aanleggen van een (verharde) weg ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
- b. De in lid 5.3, sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreffen:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van deze beheersverordening;
- 2. die het normale onderhoud tot doel hebben;
- 3. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
- c. De in lid 5.3, sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 5.1 omschreven waarden.
- d. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
Artikel 6 Bedrijf - Nutsbedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf – nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een gasdrukmeet- en regelstation.
6.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
Artikel 7 Bos
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos met een natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarde.
7.2 Bouwregels
- a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het vellen, rooien of beschadigen van bos, onverminderd het bepaalde in de Boswet;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, diepploegen, egaliseren en ophogen;
- 3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, fiets- en voetpaden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
- b. De in lid 7.3, sub a, bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreffen:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van deze beheersverordening;
- 2. die het normale onderhoud tot doel hebben;
- 3. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
- c. De in lid 7.3, sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 7.1 omschreven waarden.
- d. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
Artikel 8 Cultuur En Ontspanning
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sauna;
- b. voorzieningen in de vorm van een restaurant, buitensauna, schoonheidssalon, technische bedrijfsruimte, infrastructurele voorzieningen;
- c. dienstwoning.
8.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. ten hoogste 30% van het bouwvlak mag worden bebouwd;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 8 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. begraafplaats;
- b. parkeer- en groenvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
Artikel 10 Recreatie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een ijsbaan ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
- b. een zwembad, ter plaatse van de aanduiding 'zwembad';
- c. parkeer- en groenvoorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' is het gebruik als agrarische cultuurgrond toegestaan.
10.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen.
Artikel 11 Verkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor intern en doorgaand verkeer;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeer- en groenvoorzieningen.
Onder groenvoorzieningen is een inrichting als water begrepen.
Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.
11.2 Bouwregels
- a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 m bedraagt.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en oeverstroken;
- b. waterhuishouding.
12.2 Bouwregels
- a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedraagt.
Artikel 13 Woongebied - 1
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfastvoorziening;
- c. verkeer en verblijf;
- d. groenvoorzieningen en water;
en tevens voor:
- e. lichte industrie, groothandel, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid-, en installatiebedrijven, welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
- f. bestaande bedrijven voor zover deze niet vallen onder e;
- g. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
- h. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- i. zakelijke dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- j. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk'.
De rijksmonumentale en de provinciale monumentale panden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument' De gemeentelijke karakteristieke panden zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.
Voor gemeentelijke karakteristieke panden zijn de beschermende bepalingen opgenomen in deze verordening (lid 13.3 en 13.7).
Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden blijft, behoudens verbetering met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, gehandhaafd. Aanvullende voorzieningen blijven beperkt tot de eventuele aanleg van fiets- en/of voetpaden en parkeerstroken, met dien verstande dat van wegen het aantal rijstroken niet meer dan twee mag bedragen.
Ter plaatse van de aanduiding 'bos' geldt dat de aanwezige beplanting zoveel mogelijk in de huidige vorm gehandhaafd dient te blijven.
Bij de afweging om een verzoek om kapvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening, wordt de betekenis voor het ruimtelijk beeld van de aanwezige boombeplanting op de gronden, ter plaatse van de aanduidingen 'bos' en 'groen', betrokken.
Ter plaatse van de aanduiding 'groen' dient niet minder dan 80% te bestaan uit groenvoorzieningen waaronder sierbestrating, fiets- en/of voetpaden, waterpartijen, speelvoorzieningen en dergelijke begrepen.
13.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
- 1. de hoofdgebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal; ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is ten hoogste het aangegeven aantal woningen toegestaan;
- 3. de woningen dienen te worden geplaatst binnen een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 15 m, dan wel ten hoogste de diepte van de strook waarbinnen de bestaande woning is gebouwd indien deze meer bedraagt;
- 4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens indien deze minder bedraagt;
- 5. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
- 6. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 7. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30°en niet meer dan 60°, dan wel de bestaande dakhelling;
- 8. in afwijking van het bepaalde onder 5, 6 en 7 geldt voor de bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - appartement', dat gebouwd mag worden tot een bouwhoogte van niet meer dan 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 9. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;
- b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen, ten behoeve van wonen, gelden de volgende regels:
- 1. aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen dienen 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel niet minder dan de bestaande afstand;
- 3. de afstand van aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt aan de vrijstaande zijde van de woning niet minder dan 1 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
- 4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
- 5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van het hoofdgebouw bij het toepassen van een kap, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
- 6. indien een kap wordt toegepast, bedraagt de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60°, dan wel de bestaande dakhelling;
- 7. de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen mag per woning:
a) ten hoogste 60 m2 bedragen;
b) ten hoogste 80 m2 bedragen, mits het bouwperceel ten minste 500 m2 bedraagt;
c) ten hoogste 100 m2 bedragen, mits het bouwperceel ten minste 1000 m2 bedraagt,
met in achtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is; - 8. in afwijking van het gestelde onder 1 t/m 7 geldt dat voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - garageboxen' mag worden gebouwd overeenkomstig het gestelde onder d.
- c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van zakelijke dienstverlening, bedrijven, horeca, detailhandel en maatschappelijk gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. de oppervlakte aan bestaande gebouwen mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- 3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw;
- 4. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.
- d. Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
- 1. garageboxen mogen worden gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - garageboxen';
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
- 3. voor zover de garagebox deel uitmaakt van een bouwperceel behorende bij een woning wordt de oppervlakte niet betrokken bij de in sub b, onder 7 bedoelde gezamenlijke oppervlakte.
- e. Voor het bouwen voor de overige doeleinden geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan.
- f. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
- 1. indien het vóór de voorgevel of een naar de weg, dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht, mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
- 2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3m bedragen;
- 3. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
- b. de goot- en bouwhoogte en dakvorm van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', in die zin dat aangesloten dient te worden bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw;
- c. de plaats van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid,
afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 13.2, sub a, onder 5:
ten behoeve van een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte voor niet meer dan 50% van de lengte van de gevel ten hoogste 6 m mag bedragen; - b. lid 13.2, sub a, onder 7:
voor een geringere dakhelling en/of een platte afdekking of een andere afwijkende dakvorm; - c. lid 13.2, sub b, onder 1 en 2:
- 1. voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel tot een oppervlakte van 6 m² met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
- 2. voor de bouw van aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen voor de naar de weg gekeerde zijgevel van hoekwoningen, mits:
- de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3,5 m bedraagt;
- de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 m bedraagt;
- de afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de hoekwoning minimaal 3 m bedraagt;
- d. lid 13.2, sub b, onder 2:
en toestaan dat een aan-, uitbouw of bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd; - e. lid 13.2, sub b, onder 7 a:
en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan 80 m2, mits de vergroting gelet op de woonfunctie noodzakelijk is (bijvoorbeeld medische noodzaak, levensloopbestendigheid, maar niet het vergroten van het woongenot als 'geriefverbetering').
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
13.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
Artikel 14 Woongebied - 2
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
- c. verkeer en verblijf;
- d. groenvoorzieningen en water.
Bij alle vrijstaande en half vrijstaande woningen (twee aaneen gebouwd) dient zorg te worden gedragen voor minimaal één parkeerplaats op eigen erf aan de vrijstaande zijde van de woning.
Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden blijft, behoudens verbetering met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, gehandhaafd. Aanvullende voorzieningen blijven beperkt tot de eventuele aanleg van fiets- en/of voetpaden en parkeerstroken, met dien verstande dat van wegen het aantal rijstroken niet meer dan twee mag bedragen.
De gronden aangegeven met 'groen' zullen voor ten minste 80% worden ingericht als groengebied; hieronder zijn speelvoorzieningen, water, sierbestrating, fiets- en voetpaden en dergelijke begrepen. Het overige groen zal zoveel mogelijk in aansluiting aan bestaande beplanting, water en/of wegen worden gerealiseerd. Ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' blijft de bestaande beplanting zoveel mogelijk gehandhaafd.
14.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
- 1. de hoofdgebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd ;
- 2. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het aantal dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd en ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;
- 4. de voorgevel van de woning dient hoofdzakelijk in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
- 5. de onderlinge afstand van woningen dient ten minste 6 m tussen zijgevels, ten minste 10 m tussen zijgevels en achtergevels en ten minste 20 m tussen voor- en/of achtergevels te bedragen;
- 6. het aantal bouwlagen bedraagt niet meer dan het aantal dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen';
- 7. de goothoogte bedraagt:
- niet minder dan 2 m en niet meer dan 4 m voor gebouwen met één bouwlaag met kap;
- niet minder dan 4 m en niet meer dan 6 m voor gebouwen met twee bouwlagen met kap;
- 8. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
- 9. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 60°;
- 10. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt:
- niet minder dan 3 m voor gebouwen met één bouwlaag met kap;
- niet minder dan 5 m voor gebouwen met twee bouwlagen met kap;
- 11. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
- b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ten behoeve van wonen, gelden de volgende regels:
- 1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' te worden gebouwd;
- 2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden minimaal 3 m achter het verlengde van de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gebouwd;
- 3. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt aan de vrijstaande zijde van de woning niet minder dan 1 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
- 4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
- 5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van het hoofdgebouw bij het toepassen van een kap;
- 6. indien een kap wordt toegepast op de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60°; dan wel de bestaande dakhelling;
- 7. de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen mag per woning:
a) ten hoogste 60 m2 bedragen;
b) ten hoogste 80 m2 bedragen, mits het bouwperceel ten minste 500 m2 bedraagt;
c) ten hoogste 100 m2 bedragen, mits het bouwperceel ten minste 1000 m2 bedraagt; - 8. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
- 1. indien het voor de voorgevel of voor een naar de weg dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan wordt opgericht, mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
- 2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
- 3. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan:
- a. de goot- en bouwhoogte en dakhelling van gebouwen;
- b. de plaats en afmetingen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- c. de plaats van andere bouwwerken met een grotere horizontale oppervlakte dan 2 m2 en/of een grotere hoogte dan 1 m.
14.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 14.2, sub a, onder 3:
voor de bouw van vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen'; - b. lid 14.2, sub a, onder 7:
ten behoeve van een hogere goothoogte, mits niet hoger dan 6 m en voor ten hoogste 50% van een gevel; - c. lid 14.2, sub a, onder 9:
voor een geringere dakhelling en/of een platte afdekking of een andere afwijkende dakvorm; - d. lid 14.2, sub b, onder 1 en 2:
- 1. voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel, of het verlengde daarvan, tot een oppervlakte van 6 m² met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
- 2. voor de bouw van aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen voor de naar de weg gekeerde zijgevel van hoekwoningen, mits:
- de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3,5 m bedraagt;
- de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 m bedraagt;
- de afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de hoekwoning minimaal 3 m bedraagt;
- e. lid 14.2, sub b, onder 2:
en toestaan dat een aan-, uitbouw of bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd; - f. lid 14.2, sub b, onder 7 a:
en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan 80 m2, mits de vergroting gelet op de woonfunctie noodzakelijk is (bijvoorbeeld medische noodzaak, levensloopbestendigheid, maar niet het vergroten van het woongenot als 'geriefverbetering').
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 15 Leiding - Gas
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'leiding - gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
15.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag op of in de gronden binnen een afstand van 5 m van de aardgastransportleiding niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
- b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 2 m mag bedragen.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
- 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 6. het permanent opslaan van goederen.
- b. De in lid 15.4, sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
- 2. die het normale onderhoud tot doel hebben;
- 3. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
- c. De in lid 15.4, sub a bedoelde vergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.
Artikel 16 Waarde - Archeologie
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde – archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden.
De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als bijlage bij de regels is gevoegd.
16.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. aan gronden alsnog de bestemming Waarde - Archeologie toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 17 Waarde - Cultuurhistorie 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde – cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de historische waterlopen, wegen en paden in de huidige vorm.
17.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanpassen van het beloop van de waterlopen, wegen en paden;
- 2. het vergroten en dempen van de waterlopen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel, zoals dammen en stuwen en het aanleggen van drainages;
- 3. het verharden van onverharde wegen en paden;
- 4. het wijzigen of verwijderen van wegen en paden
- 5. het verwijderen van overige karakteristieke elementen.
- b. De in lid 17.2, sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
- 2. die het normale onderhoud tot doel hebben;
- 3. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
- c. De in lid 17.2, sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 17.1 omschreven waarden.
Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde – cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het tracé van de voormalige spoorlijn.
18.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen, egaliseren, vergraven of verwijderen van het tracé;
- 2. het verwijderen van karakteristieke elementen.
- b. De in lid 18.2, sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
- 2. die het normale onderhoud tot doel hebben;
- 3. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
- c. De in lid 18.2, sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 18.1 omschreven waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
20.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' zijn mede bestemd voor de bescherming van openheid met het oog op een vrije windvang en het zicht op de molen.
20.2 Bouwregels
- a. In aanvulling op het bepaalde in de voorgaande artikelen geldt ten aanzien van het bouwen van bouwwerken de volgende regel:
op de gronden ter plaatse van de aanduiding' vrijwaringszone - molenbiotoop' mogen geen bouwwerken worden gebouwd met een hoogte van meer dan 9 m; vervolgens mag deze bouwhoogte per 50 m, gemeten vanaf de grens van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop', met 1 m toenemen. - b. Het bepaalde onder a geldt niet ten aanzien van bestaande bouwwerken.
20.3 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de vrije windvang en de waarde van de molen als landschapsbepalend element, afwijken van het bepaalde in 20.1.1, sub a tot een hogere bouwhoogte op grond van de basisbestemming.
20.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de hoogte van de bebouwing, teneinde aantasting van de vrije windvang en het zicht op de molen te voorkomen.
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
21.1 Uitsluiting seksinrichting
De beheersverordening verzet zich tegen het gebruik als seksinrichting.
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
- a. het bepaalde in de beheersverordening en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. het bepaalde in de beheersverordening, met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- c. het bepaalde in de beheersverordening en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes of bouwwerken worden gebouwd, mits
- de inhoud per bouwwerk niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- de bouwhoogte niet meer dan 3m bedraagt.
De onder a tot en met c bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 23 Overige Regels
23.1 Relatie met de Woningwet
Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer (artikel 2.5.3);
- b. bereikbaarheid van gebouwen voor mensen met een lichamelijke beperking (artikel 2.5.4);
- c. ruimte tussen bouwwerken (artikel 2.5.17);
- d. erf- en terreinafscheidingen (artikel 2.5.18);
- e. bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen (artikel 2.5.19);
- f. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen (artikel 2.5.30).
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
24.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd in strijd met het hiervoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het sub a, na de inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten vervatten.
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 25 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels behorende bij de beheersverordening "Herziening Woonwijken Peize" van de gemeente Noordenveld.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Archeologische Beleidsadvieskaart Noordenveld
Bijlage 3 Archeologische Beleidsadvieskaart Uitsnede Peize
Bijlage 4 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart Uitsnede Peize
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Correctieve Herziening
Op 14 november 2012 is de beheersverordening 'Woonwijken Peize' vastgesteld. Tijdens de toepassing is gebleken dat er enkele onvolkomenheden in geslopen zijn. Deze correctieve herziening van de beheersverordening heeft tot doel deze onvolkomenheden te herstellen.
Sinds 4 december 2001 wordt de nota "Vrijstellingenbeleid gemeente Noordenveld op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" toegepast. Ten tijde van de vaststelling van dit beleid gold er onder andere artikel 19.3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Hierin waren randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen een zogenaamde "kruimel"vrijstelling kon worden verleend. Het artikel verwees naar het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (BRO) artikel 20, waarin de zogenaamde "kruimellijst" was opgenomen. Deze regeling is inmiddels via de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro, art 3.23) terechtgekomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met een verwijzing naar het Besluit omgevingsrecht (Bor) Bijlage 2, artikel 4. De terminologie verliep in dit kader van 'vrijstelling' in de WRO, via 'ontheffing' in de Wro naar 'afwijking' in de Wabo.
Op grond van het vrijstellingenbeleid is in de afgelopen jaren vrijstelling verleend naar analogie van het nieuwste vastgestelde bestemmingsplan voor het wonen cq. woonwijken of woongebieden. Voornamelijk zijn dat de bestemmingsplannen Woonwijken Roden, Een- Veldkampen en Kern Nieuw-Roden geweest. De nieuwste en meest actuele planologie m.b.t. reguliere bouwmogelijkheden en eventuele afwijkingen voor het 'wonen' ten opzichte van de genoemde oudere woonwijkenplannen, is bijvoorbeeld vastgelegd in het bestemmingsplan “Esweg Zuid-Oost Norg” (vastgesteld 7 maart 2012). Hetgeen in het nieuwste plan met een binnenplanse vrijstelling, ontheffing of afwijking mogelijk was, is ook zo toegepast in de oudere bestemmingsplannen, maar dan met een buitenplanse "kruimelprocedure".
Zoals in hoofdstuk 4 is te lezen is bij het bepalen van de regels aangesloten bij de onderliggende bestemmingsplannen, waarbij het bestemmingsplan Woonwijken Peize leidend was. Daaraan toegevoegd zijn enkele binnenplanse afwijkingsmogelijkheden uit de nieuwere bestemmingsplannen, mits stedenbouwkundig passend. Zoals hierboven uiteengezet werden deze al langer toegepast, of zijn vastgelegd in nieuwere en actuelere bestemmingsplannen. De rechtsbescherming voor derden wordt daarbij niet geschaad, aangezien ook voor de binnenplanse afwijking een brede afweging gemaakt dient te worden.
Er zijn dus in de regels en in de afwijkingsmogelijkheden binnen de bestemmingen Woongebied 1 en Woongebied 2 wijzigingen aangebracht. Voor het overige is de verordening vrijwel ongewijzigd, behoudens enkele marginale tekstuele verbeteringen. Hetzelfde geldt voor de bijbehorende verbeelding. Hierin zijn geen wijzigingen aangebracht.
1.2 Aanleiding En Doel
Een bestemmingsplan dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) ten minste vijf jaar oud is, moet vóór 1 juli 2013 worden geactualiseerd.
De gemeente Noordenveld wil aan dit vereiste kunnen voldoen, maar deze datum is praktisch niet haalbaar via een reguliere actualisatie van alle bestemmingsplannen die voor actualisatie in aanmerking komen. Om deze reden heeft de gemeente onderzocht of de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) geïntroduceerde beheersverordening een geschikt instrument is voor de actualisatie van bestemmingsplannen.
Op basis van artikel 3.38 Wro kan de gemeente bepalen om, in plaats van een bestemmingsplan, een beheersverordening op te stellen waarmee op een snelle en effectieve wijze het bestaande gebruik en de bouwmogelijkheden vastgelegd kunnen worden en waarmee eveneens aan de actualisatieplicht van bestemmingsplannen (tien jaar) wordt voldaan.
Deze mogelijkheid is alleen geschikt voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. Het bestemmingsplangebied Woonwijken Peize (vastgesteld d.d. 26 juni 2003, gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten d.d. 7 oktober 2003) voldoet aan dit vereiste en daarom is besloten voor dit gebied een beheersverordening op te stellen.
Bij nader inzien is ervoor gekozen om het verordeningsgebied uit te breiden met een aantal gebieden in de directe nabijheid van het plangebied Woonwijken Peize die tot afzonderlijke, niet actuele bestemmingsplannen behoren. Het betreft onder andere het opnemen van delen van het oude bestemmingsplan Buitengebieden gemeente Peize aan (met name) de westzijde van Peize en het bestemmingsplan Lange Streeken II. Ook voor deze gebieden geldt dat er geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. Eveneens wordt in de reparatie van een onthouding van goedkeuring voorzien.
1.3 Begrenzing Verordeningsgebied
Het verordeningsgebied is het gebied waarop de beheersverordening van toepassing is. Het verordeningsgebied van de beheersverordening Woonwijken Peize wordt gevormd door de kern Peize met uitzondering van het centrumgebied, het bedrijfsterrein en camping De Hoppenhof. Het bedrijfsterrein en het centrumgebied van Peize zijn buiten het verordeningsgebied gehouden, omdat deze gebieden, in tegenstelling tot de woonwijken, meer ruimtelijke dynamiek hebben. Camping De Hoppenhof maakt deel uit van een bestemmingsplan dat wordt opgesteld voor alle campings in de gemeente Noordenveld. Het perceel Oude Velddijk 26 maakt ook geen deel uit van het verordeningsgebied vanwege een actuele ontwikkeling.
Globaal wordt de westelijke grens van het gebied bepaald door de Bunneveenseweg/N372, de noordelijke grens door de Ripperdaweg/Noordsepad/Oosterweg/Oosterzoom, de oostelijke grens door Oosterzoom/Hereweg/De Pol en de zuidelijke grens door de Achteromweg/Haarweg.
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Momenteel zijn voor het verordeningsgebied de volgende bestemmingsplannen van kracht:
- Bestemmingsplan Woonwijken Peize, vastgesteld d.d. 26 juni 2003, gedeeltelijk goedgekeurd d.d. 7 oktober 2003;
- Bestemmingsplan buitengebieden, vastgesteld d.d. 2 oktober 1979, gedeeltelijk goedgekeurd d.d.16 november 1980;
- Bestemmingsplan De Lange Streeken, vastgesteld d.d. 17 december 1996, goedgekeurd d.d. 16 juni 1997;
- Uitwerkingsplan De Lange Streeken fase II, vastgesteld d.d. 11 augustus 2009, goedgekeurd d.d. 29 september 2009;
- Bestemmingsplan Rondweg en bedrijventerrein nr. 33.00.08 gemeente Peize, vastgesteld d.d. 23 februari 1993, goedgekeurd d.d. 12 oktober 1993;
- Bestemmingsplan Gedeeltelijke herziening Rondweg en Bedrijventerreinen Peize, nr. 185.01.02.0, gemeente Peize, vastgesteld d.d. 26 september 1995, goedgekeurd d.d. 26 maart 1996;
- Bestemmingsplan kern Peize, no. 33.01.02, gemeente Peize, vastgesteld d.d. 3 augustus 1982, goedgekeurd d.d. 22 november 1983;
- Bestemmingsplan Peize hoek Roderweg/Oude Velddijk, gemeente Noordenveld, vastgesteld d.d. 26 augustus 2004, goedgekeurd d.d. 3 november 2004.
Op basis van vorenstaande opsomming kan worden geconcludeerd dat voor het grootste deel van het verordeningsgebied - het bestemmingsplan Woonwijken Peize -actualisatie in 2013 noodzakelijk is. Voor een deel van de bestemmingsplannen is de termijn van tien jaar nu al overschreden. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is het verplicht om deze bestemmingsplannen te actualiseren, dan wel het planologisch regime in een beheersverordening vast te leggen.
1.5 Keuze Beheersverordening
Gemeenten hebben sinds de introductie van de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) in beginsel de keuze tussen het vaststellen van een bestemmingsplan of een beheersverordening. De keuze voor een beheersverordening is afhankelijk van het karakter van het plangebied. De beheersverordening is namelijk geïntroduceerd voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien (artikel 3.38 Wro).
De Wro geeft een belangrijk criterium voor de keuze van het instrument beheersverordening. Op het moment dat er binnen de looptijd van de nieuwe planologische regeling (tien jaar) nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien in het planologisch te regelen gebied, kan er geen gebruik worden gemaakt van de beheersverordening. In deze gevallen is het bestemmingsplan het geschikte instrument.
Ruimtelijke ontwikkelingen zijn te herleiden uit de ontwikkelingen binnen een gebied in de afgelopen jaren, maar ook uit een (gemeentelijke) structuurvisie en overig vastgesteld beleid (gemeentelijk, provinciaal of Rijk). Bovendien kunnen ruimtelijke ontwikkelingen voortvloeien uit aanpalende wet- en regelgeving, waaronder die van de omgevingsaspecten.
In de voorliggende situatie is gekozen voor een beheersverordening omdat het om een weinig dynamisch gebied gaat waar zich, met uitzondering van de uitbreidingsplannen De Lange Streeken en hoek Roderweg/Oude Velddijk, in de afgelopen planperiode nauwelijks nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan. Het betreft bestaande woongebieden (de schil rond het centrumgebied van Peize), het al genoemde nieuwe woongebied De Lange Streeken en het overgangsgebied naar het buitengebied. Ook zijn er incidenteel vrijstellingen verleend, zoals voor het saunacomplex aan de Smeerveensedijk.
Omdat het gebied bijna geheel is bebouwd, is er geen sprake meer van ontwikkelingsruimte. Ook beleidsmatig (gemeente/provincie) worden geen planologische veranderingen voorzien. Tot slot nopen ook nieuwe wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van externe veiligheid, niet tot aanpassing van de huidige bestemmingen. Voor het verordeningsgebied worden dan ook geen nieuwe ontwikkelingen voorzien in de komende tien jaar.
Het centrumgebied van Peize en het bedrijfsterrein zijn bewust buiten het verordeningsgebied gelaten omdat in deze gebieden meer verschillende functies voorkomen waarvan ook meer dynamiek is te verwachten. Camping De Hoppenhof is buiten het verordeningsgebied gelaten omdat voor de recreatieterreinen in de gemeente één nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld. Verder is er één perceel aan de Oude Velddijk 26 buiten het verordeningsgebied gelaten omdat voor deze locatie concrete plannen bestaan voor een nieuwe ontwikkeling.
Bij een beheersverordening moet het bestaande gebruik worden geregeld. De vraag rijst dan wat bestaand gebruik is. In de Handreiking Beheersverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) is onder meer aangegeven dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in 'enge zin' is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik van gronden als van de aanwezige bouwwerken. Gebruik in 'ruime zin' gaat uit van het vigerende bestemmingsplan en van verleende omgevings- vergunningen voor planologisch afwijken. Tevens is vastgestelde beleid hieronder geschaard.
De VNG adviseert bij een keuze voor een beheersverordening uit te gaan van de definitie 'gebruik in ruime zin'. Daarbij wordt als basis het vigerend bestemmingsplan gekozen.
In de beheersverordening wordt vervolgens de bestaande, in overeenstemming met het bestemmingsplan zijnde, bebouwing vastgelegd, met wel kleine - ruimtelijk en functioneel - ondergeschikte uitbreidingsmogelijkheden (bij recht en bij afwijking).
De gemeente Noordenveld gaat bij de keuze voor de beheersverordening uit van de definitie 'gebruik in ruime zin'.
Voor gebieden waar weinig tot geen planologische ontwikkeling plaatsvindt, kan ook een conserverend bestemmingsplan worden opgesteld. Vergeleken met een conserverend bestemmingsplan biedt een beheersverordening echter enkele voordelen, zowel financieel als procedureel. Vanwege het kostenvoordeel en de kortere procedure is gekozen voor het opstellen van een beheersverordening.
1.6 Juridische Status En Procedure
De beheersverordening is - zoals het woord al zegt - een verordening, die wetgeving in materiële zin is, die wordt opgesteld door de gemeenteraad. De bevoegdheid hiertoe wordt gegeven in artikel 3.38, eerste lid Wro.
Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) schrijft in artikel 1.2.3 voor dat de beheersverordening langs elektronische weg wordt vastgelegd en vastgesteld. Tevens moet er een volledige verbeelding op papier zijn, zij het dat de elektronische versie juridisch gezien beslissend is. Ten behoeve van de digitalisering bepaalt artikel 1.2.1, tweede lid Bro ook dat een beheersverordening digitaal beschikbaar moet worden gesteld en volledig, toegankelijk en begrijpelijk moet worden verbeeld.
In de Wro is geen bijzondere voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening opgenomen. De procedure tot vaststelling van een beheersverordening is hierdoor eenvoudiger en korter dan de vaststelling van een bestemmingsplan.
Het vaststellen van een beheersverordening is een besluit tot vaststelling van algemeen verbindende voorschriften. Op een dergelijk besluit is hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Wat betreft de voorbereidingsprocedure van een beheersverordening heeft de gemeente Noordenveld in de gemeentelijke inspraakverordening geen verplichting tot inspraak opgenomen. Ten aanzien van de voorliggende beheersverordening heeft de gemeente besloten om geen inspraak toe te passen.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inventarisatie
Voor het opstellen van deze beheersverordening zijn de vigerende bestemmingsplannen, zoals genoemd in paragraaf 1.3, als basis genomen. Voor het grootste deel van het verordeningsgebied zal deze overeenkomen met de huidige feitelijke situatie. Er kunnen echter na het vaststellen van het bestemmingsplan wijzigingen in de planologische of feitelijke situatie zijn opgetreden. Om een compleet beeld te hebben van de huidige situatie in het verordeningsgebied is daarom een goede inventarisatie nodig.
Inventariseren kan op verschillende manieren gebeuren, vaak is het een combinatie van een veldinventarisatie en een GIS-inventarisatie. Bij deze beheersverordening is gebruikgemaakt van een GIS-inventarisatie.
Om de bestaande situatie goed inzichtelijk te krijgen, is de volgende werkwijze gehanteerd.
Er is een GIS-projectkaart gemaakt met daarop de begrenzing van het verordeningsgebied.
Hieraan zijn toegevoegd:
- luchtfoto en GBKN;
- bestemmingen en aanduidingen vigerende plannen;
- BAG-gegevens;
- milieuvergunningen/meldingen;
- vrijstellingen/ontheffingen/herzieningen;
- cultuurhistorische en archeologische waarden.
Vervolgens zijn de gegevens geanalyseerd, waarbij is nagegaan of de feitelijke situatie overeenkomt met het planologisch regime. Hierbij is een aantal tegenstrijdigheden geconstateerd. Deze tegenstrijdigheden komen wat betreft de functies met name voor in het deel van het verordeningsgebied dat deel uitmaakt van het vigerende bestemmingsplan Buitengebieden Peize. Daar ligt een aantal als agrarische bedrijven bestemde percelen. De agrarische bedrijfsvoering is inmiddels beëindigd en deze percelen hebben in de beheersverordening daarom de bestemming Woongebied – 1 gekregen. Ook de bouwvlakken van deze percelen zijn aangepast aan de feitelijke situatie en aan het nadien vastgestelde planologisch regime.
Wat betreft de overige bedrijvigheid zijn de bedrijven uit het vigerende bestemmingen opnieuw als zodanig aangeduid, aangevuld met de bedrijven met een milieuvergunning/melding volgens de inventarisatielijst van de gemeente.
Verder is er een aantal bouwvlakoverschrijdingen vastgesteld. Voor deze bouwvlakoverschrijdingen is de vigerende planologische situatie aangehouden, Aanpassing heeft plaatsgevonden voor die percelen waarvoor vrijstelling/ontheffing is verleend.
Ook zijn de vigerende bestemmingsplannen inhoudelijk nader bezien op gebruiks- en bouwmogelijkheden en beschreven. Op basis van de ruimtelijke en functionele situatie, alsmede het planologisch regime is de bestaande situatie vastgelegd in de voorliggende beheersverordening.
2.2 Bestaande Functies
Het verordeningsgebied kent in zijn huidige verschijningsvorm overwegend een woonfunctie. De meer specifieke functies komen met name voor in de overgangszone naar het buitengebied. In het verordeningsgebied komen de volgende functies voor:
Functie | Verschijningsvorm |
Agrarisch | Grondgebonden agrarische bedrijven, kwekerijen en agrarische cultuurgronden |
Bedrijven | |
Cultuur en Ontspanning | Sauna |
Detailhandel | |
Horeca | |
Maatschappelijk | Begraafplaats |
Nutsvoorzieningen | Gasdrukmeet- en regelstation |
Recreatie | IJsbaan, zwembad |
Wonen | |
Zakelijke dienstverlening | |
Verkeer | Wegen met een functie voor doorgaand verkeer |
Water | Watergangen met een belangrijke functie in de waterhuishouding |
Groenvoorzieningen |
2.3 Bestaande Ruimtelijke Structuur
Het verordeningsgebied omvat grofweg acht woongebieden rondom het centrum van Peize. Het betreft de woonwijken rondom De Westerd, De Es, Kortland, De Vennen, Kymmellslaan, Zuurtsche Kampen en De Lange Streeken. Ze hebben allemaal hun eigen karakter. De wijken zijn ingepast binnen de oorspronkelijke wegenstructuur. Daarnaast bevindt zich in een aantal wijken nog van oudsher bestaande bebouwing.
Peize kenmerkt zich door een grote mate van openheid. Veel van deze open plekken vallen binnen het verordeningsgebied.
De noordoostzijde van de kern van Peize is een woongebied met een redelijke dichtheid. In deze wijk staan voornamelijk vrijstaande en dubbele woningen. Een deel van deze wijk betreft de voormalige locatie van de zuivelfabriek, waar nu appartementen staan.
De Westerd is een redelijk ruim opgezette wijk. In dit gebied staan overwegend vrijstaande woningen op ruime kavels in een vrij strak patroon.
De Es is een wijk die gerealiseerd is op de oude es. Deze wijk heeft een redelijk grote dichtheid. Er staan voornamelijk rijenwoningen. Het is de enige woonwijk in Peize die de invulling op een dergelijke schaal kent. Aan de rand van de wijk staat een aantal vrijstaande woningen en aan de noordoostkant is de wijk afgeschermd met een groenstrook.
Het Kortland is een wijk die is gebouwd om het huis 'Kortland'. Dit komt duidelijk naar voren in het gebogen wegenpatroon. In de wijk staan vrijstaande en dubbele woningen.
De Vennen is een kleine woonwijk met overwegend rijenwoningen. Deze woningen zijn georiënteerd op een pleintje. De wijk wordt via dit plein ontsloten. Er is geen sprake van een doorgaande weg.
Kymmellslaan, Zuurtsche Kampen en Lange Streeken zijn woonwijken die aan de zuidkant van de Zuurseweg zijn gerealiseerd. Hier heeft de omslag van de uitbreiding van Peize richting het zuiden plaatsgevonden. De Zuurseweg heeft tot aan de realisatie van deze wijken als oorspronkelijke dorpsrand gefunctioneerd.
Kymmellslaan is een woonwijk met aan de randen overwegend vrijstaande of dubbele woningbouw. In het midden van de wijk staan rijenwoningen. Het wegenpatroon is kleinschalig en bochtig. De wijk wordt ontsloten op de Zuurseweg en de Achteromweg.
Zuurtsche Kampen is een ruim opgezette wijk langs een slingerend wegenpatroon. Aan de oostkant van deze wijk staan rijenwoningen en dubbele woningen, maar er is overwegend sprake van vrijstaande woonbebouwing. De wijk is gesitueerd rondom een groen, parkachtig gebied. De ontsluiting van de wijk is op de Hogeweg en de Achteromweg.
De Lange Streeken is een strak gebogen opgezette wijk en is voor een deel nog in aanbouw. De wijk oogt een beetje formeel en is ruim ingericht. In de wijk staan overwegend vrijstaande en dubbele woningen. De wijk wordt ontsloten op de Zuurseweg en de Hogeweg. Lange Streeken fase II wordt momenteel gerealiseerd en zal worden ontsloten op de Oude Velddijk.
Het westelijke deel van het verordeningsgebied wordt gevormd door een gebied dat tot het vigerende bestemmingsplan Buitengebieden gemeente Peize behoort en dat wordt begrensd door de rondweg (Bunnerveenseweg), de Schipdijk en de Oude Velddijk. In dit gebied is de woonbebouwing verspreid aanwezig, het vormt een overgangsgebied naar het buitengebied met functies als een ijsbaan, een zwembad, een saunacomplex, een begraafplaats en een gasdrukmeet- en regelstation.
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
Op basis van de sectorale wetgeving en de algemene onderzoeksverplichting van artikel 3.2 Awb moet in het kader van de besluitvorming binnen de ruimtelijke ordening onderzoek worden gedaan naar de relevante omgevingsaspecten. Het betreft hierbij aspecten zoals water, geluid, externe veiligheid, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. Het kan immers voorkomen dat als gevolg van de omgevingsaspecten in de vigerende bestemmingsplannen opgenomen ontwikkelingen niet meer kunnen plaatsvinden of dat een bestaande situatie niet meer als zodanig kan worden geregeld. Dit zou kunnen betekenen dat er geen gebruik kan worden gemaakt van de beheersverordening, omdat het bestaande gebruik moet veranderen en dit dan te beschouwen is als een ruimtelijke ontwikkeling.
In het navolgende wordt daarom ingegaan op deze omgevingsaspecten.
3.1 Water
In deze beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd. De waterhuishoudkundige situatie is niet aan verandering onderhevig.
Bij eventuele vernieuwing of herinrichting van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met het geldende beleid. Ook bij wijziging van de afwatering, dan wel vernieuwing van de riolering wordt hiermee rekening gehouden.
De watergangen met een belangrijke functie voor de waterhuishouding zijn specifiek als Water bestemd.
3.2 Bodem
In het kader van het aspect bodem moet rekening gehouden worden met de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Dit betreft onder meer de bodemkwaliteit ter plaatse van het verordeningsgebied. Uitgangspunt hierbij is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.
In deze beheersverordening wordt uitsluitend de bestaande situatie qua gebruik en bouwen vastgelegd. Binnen het gebied zijn geen veranderingen, dan wel nieuwe ontwikkelingen voorzien. Verkennend bodemonderzoek is dan ook niet aan de orde.
3.3 Geluid
Wat betreft geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.
In het verordeningsgebied en in de directe omgeving zijn geen railverbindingen aanwezig.
Ten aanzien van wegverkeerslawaai kan worden gesteld dat er in het verordeningsgebied een aantal zoneplichtige wegen aanwezig zijn. Deze beheersverordening biedt echter geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Uitsluitend de bestaande situatie wordt vastgelegd en geregeld. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet aan de orde.
In het verordeningsgebied en in de directe omgeving is geen bedrijf of bedrijventerrein gelegen dat gezoneerd is in het kader van de Wet geluidhinder. Er is dus geen vastgestelde geluidzone over het gebied gelegen. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is voor deze beheersverordening eveneens niet aan de orde.
3.4 Luchtkwaliteit
Er zijn geen (nieuwe) verkeersaantrekkende functies binnen het verordeningsgebied voorzien. Ook zijn er geen verkeerskundige wijzigingen voorzien die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Door het vastleggen van de bestaande situatie blijft het aandeel verkeer ongewijzigd. Derhalve is onderzoek naar luchtkwaliteit voor deze beheersverordening niet aan de orde.
3.5 Geur
In het verordeningsgebied en in de directe omgeving zijn geen intensieve veehouderijbedrijven gelegen. Wel zijn in het gebied enkele grondgebonden agrarische bedrijven aanwezig (melkveehouderij). Volgens de Wet geurhinder en veehouderij moeten er bepaalde afstanden worden aangehouden tussen een melkveehouderij en een woning.
Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien, is een onderzoek naar geurhinder voor deze beheersverordening niet aan de orde.
3.6 Externe Veiligheid
Op basis van de risicokaart is geconstateerd dat er risicovolle objecten in het verordeningsgebied of in de directe omgeving aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid nader moeten worden geanalyseerd. In het navolgende wordt hierop ingegaan.
Inrichtingen
Wet- en regelgeving
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden en op 13 februari 2009 een gewijzigde versie van dit besluit.
Het Bevi richt zich primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (Bevi artikel 1, lid 1, sub b en l). Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens als het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen.
Het besluit geeft waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico onderscheiden.
Allereerst het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.
Ten tweede kent het besluit het zogenaamde groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen in minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval. In het besluit wordt dit gedefinieerd als de (cumulatieve) kansen dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de inrichting en van één ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het groepsrisico moet worden bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden, maar slechts oriënterende waarden. Het gaat om een maatschappelijke verantwoordingsplicht aan de hand van het risico, beschreven in het Bevi (artikel 12 en 13) en in de 'Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico'.
Onderzoek
Om te bepalen welke risicobronnen een invloed hebben op het verordeningsgebied, is de risicokaart van de provincie Drenthe geraadpleegd. De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van deze kaart.
Afbeelding 1. Uitsnede risicokaart provincie Drenthe
Voor het verordeningsgebied zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid van belang:
- zwembad Zomerbad Peize, Smeerveensedijk 2 Peize;
- Gasontvangstation Peize N025, Schipdijk 7 te Peize;
- tankstation Peizerwold, Groningwerweg 58.
Zwembad Zomerbad Peize heeft een opslag van chloorbleekloog met een inhoud van 1.800 liter. Deze inrichting valt niet onder de werking van het Bevi. Inrichtingen met chloorbleekloog en andere chemicaliën dienen te voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Vanwege de afwezigheid van de plaatsgebonden risicocontour en een invloedsgebied (groepsrisico) treden geen belemmeringen op voor de omgeving en daarmee voor het verordeningsgebied.
In het verordeningsgebied aan de Schipdijk ligt een gasontvangststation. Deze inrichting valt niet onder de werking van het Bevi, maar eveneens onder de werking van het Activiteitenbesluit. In verband met de bovengrondse ligging van het gasvoerende deel van het station kent deze inrichting een risicoafstand van 15 m (PR 10-6) waarmee bij toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden. Het groepsrisico is niet aanwezig.
Ten noorden van het verordeningsgebied ligt het tankstation Peizerwold aan de Groningerweg. Deze inrichting valt onder de werking van het Bevi. In verband met de aanwezigheid van een lpg-vulpunt kent deze inrichting een risicoafstand van 25 m (PR 10-6). Het tankstation ligt op ongeveer 1.200 m van het verordeningsgebied en legt daarmee geen belemmeringen op het gebied.
Transport gevaarlijke stoffen
Wet- en regelgeving
Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRNVGS).
De cRNVGS is een uitwerking van de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en bepaalt dat ruimtelijke plannen moeten worden getoetst aan de norm voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Naar verwachting wordt de circulaire in 2012 vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.
Onderzoek
De dichtstbijzijnde wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zijn de rijksweg A7 (Groningen-Heerenveen) en A28 (Assen-Groningen) en liggen op respectievelijk 5 en 6 km van het verordeningsgebied.
De dichtstbijzijnde van belang zijnde spoorweg ligt op ongeveer 8 km van het verordeningsgebied verwijderd (Assen-Groningen).
Gezien de afstand van deze wegen tot het verordeningsgebied zijn er geen belemmeringen voor het gebied. Overige wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, waaronder waterwegen, zijn niet aanwezig in de nabijheid van het verordeningsgebied.
Buisleidingen
Wet- en regelgeving
Met betrekking tot externe veiligheid rond afstanden tot aardgas-transportleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn:
- een ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, een verantwoording van groepsrisico;
- een ruimtelijke reservering voor belemmeringenstrook met omgevingsvergunningenstelsel;
- en de Bevb voorwaarden binnen vijf jaar verwerken in bestemmingsplannen.
Naast de nieuwe wetgeving ten aanzien van afstanden is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu eveneens bezig met het opstellen van de Structuurvisie buisleidingen. Deze bevat een langetermijnvisie op het buisleidingtransport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2), zoals de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen. Het ministerie heeft een (concept)visiekaart ontwikkeld met de hoofdverbindingen die van nationaal belang zijn.
Onderzoek
In het noordelijk deel van het verordeningsgebied ligt een buisleiding. Daarnaast liggen ten westen van het gebied een tweetal buisleidingen.
Buiten het verordeningsgebied, aan de westzijde, ligt op ongeveer 2 km afstand een aardgastransportleiding van de NAM. Het betreft de leiding 000136-004, met een diameter van 8 inch en een maximale werkdruk van 100 bar.
De leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour (10-6) die buiten de belemmeringenstrook valt (5 m aan weerszijden van de leiding en ligt daarmee niet in het verordeningsgebied). De 1%-letaliteitsgrens ligt op 135 m, waarmee deze niet over het verordeningsgebied valt.
Buiten het verordeningsgebied, aan de noordzijde, ligt op ongeveer 200 m afstand een aardgastransportleiding van Gasunie. Het betreft de leiding N-507-33-KR-006, met een diameter van 4,2 inch en een maximale werkdruk van 40 bar.
De leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour (10-6) die buiten de belemmeringenstrook valt (5 m aan weerszijden van de leiding en ligt daarmee niet in het verordeningsgebied). De 1%-letaliteitsgrens ligt op ongeveer 45 m, waarmee deze niet over het verordeningsgebied valt.
In het verordeningsgebied, aan de noordzijde, ligt een aardgastransportleiding van Gasunie. Het betreft de leiding N-507-42, met een diameter van 4,2 inch en een maximale werkdruk van 40 bar.
De leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour (10-6) die buiten de belemmeringenstrook valt (5 m aan weerszijden van de leiding en ligt daarmee niet in het verordeningsgebied). De 1%-letaliteitsgrens ligt op ongeveer 45 m, waarmee deze over het verordeningsgebied valt.
Op grond van het Bevb betekent dit dat het groepsrisico moet worden verantwoord. Echter, gelet op de conserverende aard van deze beheersverordening en het feit dat binnen het invloedsgebied geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, kan dit achterwege blijven. Bij nieuwe ontwikkelingen dient invulling te worden gegeven aan de wettelijke verantwoordingsplicht.
Er is reeds kort ingegaan op de nieuwe Structuurvisie buisleidingen. Hierin staan te reserveren stroken ten behoeve van toekomstige buisleidingen weergegeven.
In en in de nabijheid van het verordeningsgebied zijn geen nieuwe buisleidingen voorzien, zoals bedoeld in deze structuurvisie. Alleen voor de bestaande (gas)leidingen is in de verbeelding een leidingenstrook opgenomen.
3.7 Bedrijven En Milieuzonering
Binnen het verordeningsgebied is verspreid enige bedrijvigheid aanwezig. Dit betreft vooral kleinschalige bedrijvigheid die op basis van de VNG brochure 'bedrijven en milieuzonering' kan worden aangemerkt als categorie 1 en 2 met een grootste indicatieve afstand van respectievelijk 10 m en 30 m.
Verder zijn er drie bedrijven aanwezig van milieucategorie 3.1 waarvoor een grootste indicatieve afstand van 50 m moet worden aangehouden, te weten een loonbedrijf aan de Smeerveensedijk 1a, een schadeherstelinrichting aan de Rietweg 4 en een autosloopbedrijf aan De Pol 35.
Gezien de aard en omvang van deze activiteiten zijn er geen belemmeringen voor de nabijgelegen woningen en de woningen vormen ook geen beperking voor aanwezige functies.
3.8 Ecologie
Omdat de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het verordeningsgebied niet nodig.
3.9 Archeologie
De gemeente Noordenveld heeft een archeologische beleidsadvieskaart in voorbereiding (zie ook afbeelding 4).
Uit deze kaart blijkt dat voor het verordeningsgebied de volgende archeologische waarden van belang zijn.
Tabel 1. Overzicht van de vindplaatsen en terreinen in het verordeningsgebied
Vindplaatsen/terreinen | Advies | Dubbelbestemming |
AMK-terrein (historische kern, hoge archeologische waarde) | - Behoud in situ, indien niet mogelijk opgraven; - Onderzoek bij ingrepen groter dan 100 m² | Waarde - Archeologie |
Buffer 50 m rond AMK-terrein | - Verkennend/karterend bodemonderzoek; - Geen oppervlaktevrijstelling | Waarde - Archeologie |
Horster Esch (hoge verwachting Essen) | - Verkennend en karterend proefsleuvenonderzoek - Geen oppervlaktevrijstelling | Waarde - Archeologie |
Hoge verwachting plaggendekken | - Verkennend en karterend proefsleuvenonderzoek - Geen oppervlaktevrijstelling | Waarde - Archeologie |
Middelhoge of hoge verwachtingswaarde | Verkennend/karterend booronderzoek bij ingreper groter dan 1.000 m2 | Waarde - Archeologie |
In het navolgende wordt ingegaan op het advies dat wordt gegeven voor deze terreinen.
AMK-terrein
De gronden die onderdeel uitmaken van de oude bewoningskern van Peize, komen voor op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en hebben een hoge archeologische waarde. Bij dit terrein dient te worden gestreefd naar behoud in situ. Rondom het AMK-terrein ligt een bufferzone van 50 m. Bij ingrepen in deze zone dient contact te worden opgenomen met de gemeente.
Voor de historische kern Peize geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek voor een gebied kleiner dan 100 m2. Deze vrijstelling geldt niet voor de bufferzone.
Horster Esch
Dit betreft een historische es die is gelegen aan de oostkant van Peize. Voor dit gebied geldt een hoge verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek in de vorm van een verkennend en karterend proefsleuvenonderzoek is verplicht, tenzij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld in terrein waar een bouwvoor aanwezig is. Voor de aanleg van drainage op de es is, in tegenstelling tot andere verwachtingsgebieden, archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) verplicht. Daarbij dient ook de waterhuishoudkundige noodzaak te worden aangetoond.
Er geldt geen oppervlaktevrijstelling voor bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld.
De Horster Esch is tevens aangewezen als een gebied van Provinciaal Belang Archeologie. Dit betekent dat de provincie Drenthe bij ingrepen in het terrein in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming door de gemeente dient te worden betrokken.
Plaggendekken
In een groot deel van het verordeningsgebied komen plaggendekken voor. Deze zijn aangelegd op bodemtypen die in de ijzertijd, Romeinse tijd en mogelijk ook de vroege middeleeuwen in gebruik waren als akkerland. De plaggendekken vormen een beschermende laag die de in de oorspronkelijke ondergrond aanwezige waarden afdekt. Deze gronden hebben daarom een hoge verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek in de vorm van een verkennend en karterend proefsleuvenonderoek is voor deze gronden verplicht, tenzij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld in terrein waar een bouwvoor aanwezig is. De aanleg van drainage voor agrarisch gebruik is vrijgesteld van archeologisch onderzoek en omgevingsvergunning(aanlegvergunning). Er geldt daarentegen geen oppervlaktevrijstelling voor overige bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld.
Overige gronden met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde
Bij de overige gronden met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde moet verkennend en zo nodig karterend booronderzoek plaatsvinden als de bodemingreep groter is dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld.
Het woongebied Lange Streeken II is al archeologisch onderzocht. Daarbij is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Dit terrein is op de archeologische beleidsadvieskaart aangeven als 'archeologisch onderzocht terrein'.
Convenant LTO
Op 15 december 2011 is door Gedeputeerde Staten van Drenthe, Land en Tuinbouw Organisatie Noord, afdeling Drenthe en de colleges van burgemeester en wethouders van Drentse gemeenten een Convenant archeologisch erfgoed in landbouwkundig gebruik overeengekomen. Hierbij is afgesproken dat voor de agrarische bestemmingen alleen een vergunningplicht/onderzoeksplicht geldt voor grondbewerkingen dieper dan 30 cm beneden het maaiveld.
3.10 Cultuurhistorie
Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Cultureel erfgoed bestaat uit archeologische, historisch (steden)bouwkundige en historisch-geografische aspecten. Een complete inventarisatie van cultureel erfgoed bevat daarom een beschrijving van deze drie waarden (voor zover aanwezig in een gebied).
- Archeologische waarden zijn bijzondere zichtbare en onzichtbare resten van vroegere culturen op het land, in de bodem en onder water.
- Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en wegen.
- Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.
Historische geografie
Ontwikkeling van de historisch-ruimtelijke structuur van Peize
Peize was van oorsprong een groep agrarische gebouwen gelegen tussen de es, het beekdal van het Peizerdiep en de bos- en heidevelden.
De brink, die was gelegen op de plaats waar de huidige Brinkweg uitkomt op de Hoofdstraat, is nog te herkennen aan de driehoekige vorm. Door de aanwezigheid van een aantal voormalige boerderijen, de beplanting en de kerk is deze locatie nog herkenbaar. De brink valt buiten het verordeningsgebied. De Brinkweg valt wel grotendeels binnen het verordeningsgebied.
Vanaf deze brink liepen er wegen en/of paden naar het beekdal, de es en de heidevelden en de bossen.
De wegen die in zuidelijke richting het dorp verbonden met de bossen en met de heidevelden waren de huidige Oude Velddijk en de Kerkstraat en het verlengde daarvan. De weg in de richting Roden (Roderweg) liep oorspronkelijk dood in de madelanden langs het Peizerdiep, evenals de weg richting Groningen (Groningerweg).
Afbeelding 2. Kadastraal verzamelplan van Peize 1811-1832
Op de historische kaart van rond 1850 van Peize is in het dorp op één plek de kleinschalige verkaveling onderbroken door een grotere kavel in het gebied tussen het Burchtlaantje en de Brinkweg. In deze omgeving heeft het Huis te Peize gestaan. De open plek heeft een bijzondere historische betekenis. Deze locatie is ook opgenomen op de gemeentelijke archeologische beleidskaart (concept).
Daarnaast is op deze kaart nog een bijzondere locatie te ontdekken. Het betreft de locatie Kortland. Op deze plaats staat nu een pand dat tevens een karakteristieke betekenis heeft voor Peize, namelijk de pastorie van de Hervormde Kerk. Van oorsprong lag de pastorie buiten het dorp, omdat het gebouw aanvankelijk ook als boerderij in gebruik was. De oprijlaan met een dubbele rij eiken is vermeldenswaardig.
De pastorie is van cultuurhistorisch belang als bijzondere uitdrukking van een geestelijke ontwikkeling met als bijzonderheid de oorspronkelijke dubbelfunctie van pastorie en boerderij.
De open plekken ten westen van dit pand, de oprijlaan en het bosje achter het pand zijn nog aanwezig en vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het van belang dat deze karakteristieken als zodanig worden behouden.
Afbeelding 3. Oprijlaan pastorie Kortland
Het oorspronkelijke karakter van het esdorp Peize is nog gedeeltelijk gehandhaafd gebleven. De visuele relatie van de brink en de daarop aansluitende wegen met het agrarische gebied aan de westzijde van de kerk is behouden gebleven. Hierdoor is de oorspronkelijke open relatie van het dorpscentrum met het omliggende gebied ten dele nog aanwezig, met name langs de Kerkstraat en de Brinkweg. Daarnaast komt verspreid over het dorpsgebied nog een aantal karakteristieke, oorspronkelijke agrarische bedrijfsgebouwen voor. Enkele van deze gebouwen zijn zodanig kenmerkend, dat zij als beschermd monument zijn aangewezen.
Duidelijk is dat Peize een bijzondere ruimtelijke structuur heeft. In het verordeningsgebied wordt de bebouwing afgewisseld met open plekken. Deze open plekken en de wegenstructuur geven de bijzondere karakteristiek van Peize weer.
De Hereweg die overgaat in De Pol en de Vrieserstraat was vroeger een van de belangrijke routes van Peize, evenals de Groningerweg, de Roderweg en de Esweg. In het verordeningsgebied hebben deze wegen een rol gespeeld bij de realisering van de woongebieden. De woonwijken zijn binnen de bestaande wegenstructuur ingepast.
Het historisch gegroeide wegenpatroon dient zoveel mogelijk te worden geborgd. Ook de van oudsher aanwezige open ruimten, restanten van de ontstaansgeschiedenis van het dorp, dienen gehandhaafd te blijven en de beleving van deze ruimten zal zo mogelijk moeten worden versterkt.
Op navolgende (concept) archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld zijn de cultuurhistorische elementen (zoals wegen) in Peize opgenomen.
Historische paden, wegen en waterlopen
De Schipsloot/Grote Matsloot was reeds in 1811 een belangrijke waterloop voor de omgeving van Peize. Het is een gegraven waterloop voor de strijd tegen het binnenwater.
De waterloop is op de visiekaart en kernkwaliteitenkaart van de Omgevingsvisie Drenthe opgenomen. Van daaruit zal een bestemming moeten worden toegepast die de beek en het beekdal beschermt. De waterloop is in deze beheersverordening daarom bestemd als Water, met de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie. De agrarische percelen die direct grenzen aan de Schipsloot/Grote Masloot hebben de bestemming Agrarisch met Waarden - 1 gekregen.
De Oude Velddijk is in de totale lengte van het verordeningsgebied cultuurhistorisch waardevol. Dit komt overeen met het bestemmingsplan Buitengebied Peize. Daarnaast zijn tevens de Brinkweg en de Kerkstraat cultuurhistorisch waardevol. Beide wegen waren voor het esdorp Peize in het verleden belangrijke routes richting de agrarische percelen.
Verder zijn alle op de archeologische beleidskaart aangegeven wegen/paden, zoals aangegeven in de legenda onder Vindplaatsen Historisch kaartmateriaal, voorzien van de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie 1.
Zandpaden binnen het verordeningsgebied zijn cultuurhistorisch waardevol. Ze zijn typerend voor de streek en behoudenswaardig voor de karakteristieke uitstraling van Peize. De zandpaden hebben in voorliggende beheersverordening de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie 1.
De agrarische gebieden in het oude buitengebied van Peize zijn bestemd voor agrarisch gebied, tevens landschappelijk waardevol (dubbelbestemming Agrarisch met Waarden – 1).
Afbeelding 4. Detailkaart concept archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld
Voormalige spoorlijn
Aanmerkelijk belangrijker dan de ontwikkelingen die zich in deze periode in het wegenstelsel voltrokken, was de komst van de NTM-lijn (Nederlandsche Tramweg Mij.) Groningen-Drachten via Peize-Roden-Leek in 1913. Deze lijn had in Peize tegenover de zuivelfabriek een halte en rangeerterrein, waar goederen werden geladen en gelost en reizigers op- en afstapten. Dat de lijn in tegenstelling tot de meeste andere tramlijnen in Drenthe de jaren dertig niet ten onderging in de concurrentieslag met het sterk in opkomst zijnde gemotoriseerde wegverkeer, was onder andere te danken aan het feit dat enkele belangrijke industrieën in Peize, Roden, Leek en Drachten er gebruik van maakten. Na beëindiging van de exploitatie door de NTM was dit voor de NV Nederlandse Spoorwegen aanleiding om de exploitatie van de als Drachtster tram bekendstaande goederentrein over te nemen. Het goederenvervoer vond plaats tot 1985. Daarna is de lijn buiten gebruik gesteld en vervolgens in 1988 volledig opgebroken.
Parallel aan de Roderweg en Groningerweg heeft in het verleden de spoorlijn gelopen. De spoorlijn liep ten zuiden van de Roderweg. Waar de Roderweg overgaat in de Groningerweg, ging de spoorlijn ten westen van de Groningerweg lopen. Het tracé van de spoorlijn is op de meeste plekken langs de Roderweg en Groningerweg nog als zodanig te herkennen. Het tracé heeft in de beheersverordening de bestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 gekregen.
Afbeelding 5. Zichtbaarheid voormalig spoorlijn tracé langs de Groningerweg
Agrarische cultuurgronden
De open agrarische ruimten met name tussen de Zuurseweg en de Schoolstraat, alsook die tussen de Kerkstraat, Brinkweg en Oude Velddijk zijn structuurbepalende elementen, waardoor het karakter van het historische esdorp deels behouden is gebleven. Een gedeelte van deze gronden vormen karakteristieke elementen door hun ligging te midden van de dorpsbebouwing.
Identiteitsdragers Peize:
- afwisseling van bebouwing en open weilandjes;
- hopteelt (cultuurhistorie);
- landschapsstructuur als basis voor dorp.
Door kleine weilandjes en andere open ruimtes krijgt het dorp een losse structuur. Vanuit de cultuurhistorie heeft deze structuur grote waarde voor de opbouw en herkenbaarheid van het dorp Peize. Het is van groot belang deze open ruimten (met functie als bijvoorbeeld schapenweide) te behouden.
Om de cultuurhistorische waarde van deze agrarische gebieden te beschermen, hebben deze gebieden de bestemming Agrarisch met Waarden – 2 gekregen.
In Peize worden routes begeleid door hagen of laanbomen. Dit zijn belangrijke structuurdragers en dienen behouden te worden. Naast een sterke structurerende werking fungeren de lanen ook als verbindingen met het landschap. Door soort en ouderdom ademen zij een landelijke sfeer uit.
In verband met de landschappelijke waarde van de aanwezige houtsingels (beplante erfafscheidingen) zal de bestemming mede gericht moeten zijn op het behoud hiervan. Door de houtsingels te behouden, blijft ook het historische verkavelingspatroon van de agrarische percelen intact. De houtsingels worden op de verbeelding als zodanig aangeduid.
Historische (steden)bouwkundige waarden
Tijdens de vroege middeleeuwen ontstond het eerste esdorp Peize. De grote ouderdom van deze nederzetting laat zich onder meer afleiden uit het feit dat de Bisschop van Utrecht er al in de twaalfde eeuw een adellijke woning aan zijn broer schonk. Later zou uit dit goed met aanzienlijke bezittingen het Huis ter Peize (begin negentiende eeuw gesloopt) voortkomen.
Op korte afstand ten zuidoosten van Peize ontstond waarschijnlijk eveneens in de middeleeuwen de bewoning van wat op de kaart van 1850 wordt aangeduid als Peizerhorst; een esgehucht waartoe ook Middenen Achterhorst behoorden. Hoewel reeds vroeg ontgonnen, bleef het gebied ten Noorden van de esnederzettingen lange tijd vrijwel geheel vrij van bewoning.
In dit madelandschap beperkte de occupatie zich tot na 1850 volledig tot het in de middeleeuwen vanuit Peize bevolkte wegdorp Peizerwold. Bij Peizerhorst ontwikkelde zich in de laatste helft van de vorige en het begin van deze eeuw de nieuwe nederzetting De Pol, terwijl in het ten westen hiervan gelegen heide- en veenontginningsgebied achtereen volgens Boerelaan en Altena ontstonden.
Opvallend in de nederzettingsgeschiedenis van Peize is het feit dat de gemeente rond het midden van de vorige eeuw reeds een aanzienlijke hoeveelheid verspreide bebouwing telde. Naast de bewoning van Midden- en Achterhorst, die gezien de geringe omvang in 1850 als verspreid kon worden aangemerkt, werden destijds diverse verspreid gelegen boerderijtjes aangetroffen in het jongere ontginningslandschap van Klunderveen en omstreken en aan de rand van de Peizeresch (Achterstewold, Brusselseweg, Esweg). Bovendien werd plaatselijk nog een enkele verspreide vestiging aangetroffen, zoals bij Kijkeveer, het Moleneind en de Steenhorstdijk.
Van het toch al geringe aantal nederzettingen dat de gemeente telde, kon in 1850 alleen Peize als volwaardig dorp worden beschouwd. Wel had het destijds voor een kerk- en hoofddorp een opvallend open structuur en een ruime plattegrond. De overwegend uit boerderijen bestaande bebouwing bevond zich langs tal van wegen: Brinkweg, Groningerweg (vroeger Westerweg), Hoofdstraat, Kerkstraat, Molenweg, Oude Velddijk, Raadhuisstraat, Roderweg (vroeger Moleneinde) en de Zuurscheweg.
Tussen 1850 en 1940 was er in de oude kern weliswaar sprake van verdichting van de bestaande bebouwing, doch de meest opvallende uitbreidingen voltrokken zich in deze periode aan de rand van het dorp. Hier was sprake van het in sterke mate uitvloeien van bebouwing langs verharde en onverharde wegen. Gevolg was dat een echt centrum in 1940 in Peize niet aanwezig was.
In noordelijke richting vond in de jaren 1850-1940 een aanzienlijke uitbreiding van de bebouwing plaats langs de Groningerweg en dan vooral aan de oostzijde daarvan. Op het tussen de Hoofdstraat en de Hoppekampweg gelegen gedeelte van deze weg ontwikkelde zich in deze periode een straatwand met naast enkele boerderijen niet-agrarische bebouwing in de vorm van woningen en een zuivelfabriek. Ten noorden van de Hoppekampweg, waarlangs in de loop van deze eeuw eveneens meerdere woningen werden gebouwd, was de bebouwingsdichtheid lager. De sterk wisselende afstand van de boerderijen tot de weg zorgde hier bovendien nog voor extra openheid. In het zuiden was de uitbreiding ruimtelijk gezien minstens zo omvangrijk als ten noorden van de oude dorpskern. Onder meer diende zich hier in zuidelijke richting langs de Oude Velddijk een ver opstrekkende lintbebouwing aan, terwijl de bebouwing langs de Zuurseweg in oostelijke richting tot vlakbij De Pol (zie het navolgende) uitbreidde. In westelijke richting bleef de uitbreiding van Peize beperkt tot enige nieuwbouw aan de Roderweg.
Ondanks het feit dat er in de loop van de periode 1850-1940 in toenemende mate niet-agrarische bebouwing in de vorm van woningen, bedrijven, winkels en andere voorzieningen verrees, bleef het karakter van Peize toch in belangrijke mate agrarisch. Vooral aan de rand van de oude dorpskern bleven boerderijen het dorpsbeeld in sterke mate domineren.
Tussen 1850 en 1940 maakte het noordelijk deel van Peizerhorst de sterkste uitbreiding door.Hier vormde zich aan weerszijden van de weg Peize-Vries een vrij dicht bebouwingslint, met als gevolg dat dit deel van Peizerhorst in 1940 een nieuwe nederzetting met de naam De Pol was ontstaan. Ook vond er hier uitbreiding plaats langs de Norlingerweg en aan het begin van de Zuurseweg. Naast boerderijen werden er bij De Pol onder meer woningen, een armenhuis en een school gebouwd.
Naast de uitbreiding van de in meer of mindere mate geconcentreerde bebouwing, was er gedurende de periode 1850-1940 tevens sprake van een sterke toename van de verspreide bewoning in het buitengebied. Zo werd in het ten zuiden van de Roderweg gelegen jongere ontginningslandschap rond 1940 een uitgebreide boerderijenbebouwing aangetroffen aan de wegen: Hooghaar, Langbroek, Oude Paardendijk, Scharenhulsedijk, Smeerveensedijk, Vossegatsweg. Tevens vond er zowel aan de rand (Achterwold, Brusselseweg, Esweg) als op de es van Peize (Esweg) een aanzienlijke uitbreiding van de verspreid gelegen bebouwing plaats. Het noordelijk deel van de gemeente bleef, een enkele boerderij aan de Groningerstraat daargelaten, geheel vrij van verspreide bebouwing.
In het verordeningsgebied komt een aantal rijksmonumenten en provinciale monumenten voor, alsmede een aantal karakteristieke panden op grond van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP-ojbecten) en vigerende bestemmingsplannen. Een omschrijving van de rijksmonumenten en de provinciale monumenten is opgenomen als bijlage bij de toelichting. De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn op de verbeelding aangeduid als 'speciale bouwaanduiding – monument'. De MIP-objecten zijn aangeduid als 'karakteristiek'. Ook de overige in de vigerende bestemmingsplannen als 'karakteristiek' aangeduide panden zijn weer als zodanig op de verbeelding opgenomen.
Molenbiotoop Peize
Het gebied dat rechtstreeks de windvang van de molen beïnvloedt, vormt een belangrijk onderdeel van de molenbiotoop. De molenbiotoop reikt echter veel verder dan dat. Hij omvat ook de cultuurhistorische interactie tussen de molen en de omgeving. De bijzondere ligging van een molen, markant, goed bereikbaar, maar soms ver van de bebouwde kom, is een prachtig aanknopingspunt om over de rol van die molen in het landschap na te denken.
Sommige ontwikkelingen vormen voor de molenbiotoop in enge zin geen directe bedreiging. Toch zorgen ze soms voor een aantasting van het landschap waarvan de molen onderdeel uitmaakt. Het is van belang ook in dergelijke situaties de molenbelangen scherp in het oog te houden. Hoe kunnen ontwikkelingen in het landschap worden ingepast zonder dat de historische waarde van het landschap wordt aangetast? Als onderdeel van een veel groter cultuurhistorisch complex kan een molen van grote waarde zijn.
De molen van Peize staat niet binnen het verordeningsgebied, maar de bijbehorende molenbiotoop maakt hiervan wel onderdeel uit. De molenbiotoop is aangeduid met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop'. Het doel van deze aanduiding is bescherming van de functie van de molen als werktuig en bescherming van de landschappelijke waarde van de molen.
Hoofdstuk 4 Juridische Opzet
De Wro geeft niet aan uit welke elementen een beheersverordening is opgebouwd, c.q. waaruit deze bestaat. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 geeft aan dat de beheersverordening wordt vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld overeenkomstig IMRO2008 en STRI2008. De voorliggende beheersverordening voldoet aan deze vereisten.
De beheersverordening bestaat uit:
- een verbeelding;
- regels.
In de verbeelding zijn de bestemmingen, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen.
De regels zijn als volgt opgebouwd:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels
- Overgangs- en slotregels.
Bestemmingen
Algemeen
Bij het aanwijzen van de bestemmingen is aangesloten bij de bestaande situatie. Bij het bepalen van de regels is aangesloten bij de onderliggende bestemmingsplannen, waarbij het bestemmingsplan Woonwijken Peize leidend was.
Nieuw ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen zijn de regelingen voor bed and breakfast en voor paardenbakken. Deze zijn bij recht toegestaan in alle woonbestemmingen en bij de agrarische bedrijven. Ook werkactiviteiten in de vorm van een beroep of bedrijf aan huis zijn bij recht toegestaan.
Woongebied - 1
De meest voorkomende bestemming is de bestemming Woongebied - 1. Waar naast het wonen bijzondere functies voorkomen, worden deze aangeduid. Dit betreft met name bedrijfsactiviteiten, zoals detailhandel, dienstverlening, horeca en andersoortige bedrijven.
In het woongebied komen vooral woningen met een of twee bouwlagen voor. Voor zover er gebouwen voorkomen met meerdere bouwlagen zijn deze aangeduid als 'appartement'.
De gebouwen die in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (M.I.P.) als monumentaal of cultuurhistorisch zijn geïnventariseerd, en geen rijks- of provinciale monumentenstatus hebben gekregen, alsmede de panden die als karakteristiek worden aangemerkt, zijn aangeduid als 'karakteristiek'. Voor deze panden is in de regels een sloopvergunningvereiste opgenomen.
De Rijksmonumenten en de provinciale monumenten hebben de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument' gekregen. De Rijksmonumenten en de provinciale monumenten worden beschermd door de Monumentenwet respectievelijk de Provinciale Monumentenverordening.
Woongebied – 2
In de wijk De Lange Streeken wordt nog volop gebouwd. Daar waar nog woningen kunnen worden gebouwd, is het maximum aantal te bouwen woningen aangegeven. Ook is aangegeven of de woningen uit één of twee bouwlagen bestaan en of ze vrijstaand of twee aaneen gebouwd moeten worden. Er is een afwijkingsregeling opgenomen voor het bouwen van vrijstaande woningen in plaats van twee aaneen. De bijgebouwen moeten worden gebouwd in de strook die hiervoor is aangeduid.
Agrarisch
De agrarische gronden en bedrijven zijn bestemd als Agrarisch. De bouwpercelen van de grondgebonden agrarische bedrijven hebben bovendien de aanduiding 'agrarisch bedrijf' en de kwekerijen zijn aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij'.
Voor een deel zijn de agrarische cultuurgronden bestemd als Agrarisch met Waarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de cultuurgrond die landschappelijk waardevol is (Agrarisch met Waarden – 1) en de cultuurgrond die cultuurhistorisch waardevol is (Agrarisch met Waarden – 2). Voor beide bestemmingen is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.
Bijzondere bestemmingen
De overige functies die in het verordeningsgebied voorkomen, zoals het gasdrukmeet- en regelstation, het saunacomplex, het zwembad, de ijsbaan en de begraafplaats hebben een specifieke bestemming gekregen.
Groen
De groenvoorzieningen in de woonwijken zijn aangeduid als 'groen'. Voor zover deze groenvoorzieningen cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben ze de aanduiding 'houtsingel' of 'bos' gekregen en dienen ze zoveel mogelijk gehandhaafd worden in de huidige vorm.
De groenvoorzieningen buiten de woongebieden hebben de bestemming Groen of de bestemming Bos gekregen.
Verkeer
De doorgaande wegen door het verordeningsgebied zijn bestemd als Verkeer. Een aantal karakteristieke wegen heeft daarnaast de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie 1. Deze wegen dienen in de huidige vorm gehandhaafd te blijven. Ook de cultuurhistorisch waardevolle zandpaden hebben de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie 1.
Water
De hoofdwatergangen zijn als Water bestemd. De Schipsloot/Grote Matsloot heeft daarnaast de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie 1 gekregen. Voor het overige maakt het water onderdeel uit van de verschillende bestemmingen.
Dubbelbestemmingen
In de beheersverordening zijn een aantal dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betreft: Leiding – Gas, Waarde – Archeologie en Waarde – Cultuurhistorie.
Leiding – Gas
In deze dubbelbestemming is de gasleiding met de bijbehorende belemmeringenstrook in het noordelijk deel van het verordeningsgebied vastgelegd. In verband met de veiligheid van de leiding en personen zijn hier beperkingen opgenomen voor het bouwen en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Waarde – Archeologie
De gronden met een hoge archeologische waarde en een middelhoge of hoge verwachtingswaarde hebben een beschermende regeling gekregen, namelijk Waarde – Archeologie.
Hoewel er een grote diversiteit is aan archeologische zones, bijzondere terreinen en landschapselementen, met een even zo grote diversiteit aan beleidsadviezen voor de onderzoeksmethodiek, is er desalniettemin voor gekozen om alle gronden met een archeologische (verwachtings)waarde in één dubbelbestemming onder te brengen. De bouwregels en het omgevingsvergunningsstelsel zijn voor al deze bestemmingen namelijk identiek, alleen de onderzoeksadviezen verschillen van elkaar. Door de bestemming te koppelen aan de archeologische beleidsadvieskaart ontstaat een overzichtelijk geheel. Hierdoor is eenvoudig na te gaan voor welke gronden welke onderzoeksplicht geldt. De archeologische beleidsadvieskaart, een uitsnede van deze kaart voor het verordeningsgebied en de toelichting op de beleidsadvieskaart zijn als bijlage bij de regels opgenomen.
De gronden met een lage verwachtingswaarde en/of een (met zekerheid) verstoorde bodem, alsmede de gronden die al archeologisch zijn onderzocht en vrijgegeven, vallen buiten de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
Waarde – Cultuurhistorie
Een aantal karakteristieke waterlopen, wegen en paden hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1. Deze waterlopen en wegen moeten zoveel mogelijk in hun huidige vorm worden bewaard.
Het tracé van de voormalige spoorlijn is bestemd als Waarde – Cultuurhistorie 2.
Gebiedsaanduiding
Vrijwaringszone - molenbiotoop
Voor de bescherming van de openheid met het oog op een vrije windvang en het zicht op de molen (buiten het verordeningsgebied) zijn beperkingen opgenomen. Het betreffende gebied is aangeduid als 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Bijlage 1 Beschrijving Rijksmonumenten En Provinciale Monumenten
Bijlage 1 Beschrijving rijksmonumenten en provinciale monumenten