KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Wonen - Woongebouw
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Artikel 9 Waarde - Archeologische Betekenis
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Planologisch Regiem
1.3 Uitgangspunt En Begrenzing Nieuw Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis Van Het Gebied
2.2 Cultuurhistorie Nietap
2.3 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieukundige En Ruimtelijke Aandachtspunten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Bodem
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7 Water
4.8 Ecologie
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Planvorm
5.3 Opzet Van De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Beleidsadvieskaart Archeologie Gemeente Noordenveld
Bijlage 3 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart
Bijlage 4 Archeologierapport Thedemaborgterrein
Bijlage 5 Onderzoeksadvies Bijzondere Gebieden
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Overlegreacties

Hooilanden Zuid-West Nietap

Bestemmingsplan - gemeente Noordenveld

Vastgesteld op 11-05-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Hooilanden Zuid-West Nietap' met identificatienummer NL.IMRO.1699.2015BP044-vg01 van de gemeente Noordenveld;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanpijling:

een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.7 achtergevel:

de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren;

1.9 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.10 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingsbeeld of straatbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.14 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak en/of het bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bedrijf:

een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden werkactiviteiten daaronder niet begrepen;

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.18 bestaand:

  1. a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 boogkas of tunnelkas:

een constructie, die met plastic of een in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Hieronder wordt tevens verstaan een draagluchthal;

1.22 boomgaard:

een stuk grond beplant met fruitbomen;

1.23 bos:

bos of bebossing gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap, waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.30 buitenwerkse gevelvlak:

de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt;

1.31 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.32 dagrecreatie:

een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag waarbij overnachting niet is toegestaan, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;

1.33 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 erf:

een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de (oorspronkelijke) kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.36 erfafscheiding:

de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte;

1.37 erker:

een ondergeschikte grondgebonden uitbouw met een beperkte omvang in breedte, hoogte, diepte en een overwegend transparante verschijningsvorm en uitstraling, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.38 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.39 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.41 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.42 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.43 gootlijn of druiplijn:

een horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak, zijnde de laagste lijn van het dak die representatief kan worden geacht voor de (toegestane) hoofdmassa;

1.44 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.45 hoofdgebouw:

één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.46 hoofdvorm:

de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;

1.47 houtteelt:

het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf;

1.48 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.49 kap:

een dakafdekking in een gebogen vorm dan wel onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak;

1.50 kapverdieping of kaplaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw onmiddellijk onder de kap;

1.51 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;

1.52 kuilvoerplaat of sleufsilo:

een verhard terrein, al dan niet met keerwanden, ten behoeve van opslag van landbouwgewassen en/of producten;

1.53 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.54 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.55 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.56 maaiveld:

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.57 mestopslagplaats of mestbassin:

een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest;

1.58 mestsilo:

een constructie van beton, hout of staal bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven ten behoeve van de opslag van mest. Onder een mestsilo wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.59 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.60 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.61 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.62 nok:

de hoogste lijn van een dak;

1.63 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.64 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.65 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

1.66 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.67 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.68 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.69 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.70 recreatief medegebruik:

een gebruik van gronden voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.71 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.72 rooilijn:

de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

1.73 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.74 sociale veiligheid

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

1.75 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:

  1. a. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
  2. b. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;

1.76 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.77 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;

1.78 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.79 voorerf:

het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;

1.80 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig in het plan aangeduide, dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.81 voorkant:

de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw, alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of openbaar toegankelijk gebied;

1.82 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.83 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;

1.84 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;

1.85 winkel:

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel;

1.86 woning of wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.87 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.88 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

1.89 zijerf:

het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens;

1.90 zijgevel:

de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 algemene regels

Alle maten zijn in meters (m) en voor:

  • oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • verhoudingen in procenten (%);
  • hoeken/hellingen in graden (°).

Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. b. cultuurgrond;
  3. c. behoud en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;

alsmede voor:

  1. d. grachten en sloten ter plaatse van de aanduiding 'water';
  2. e. recreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  2. g. groenvoorzieningen;
  3. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. erven, en terreinen;
  2. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. k. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. lichte industrie, groothandel, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven, die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen;
  2. b. bestaande bedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen, erven en terreinen;
  2. g. gebouwen;
  3. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (openbare) groenvoorzieningen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijstaande en/of twee-aaneen gebouwde woningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. gebouwen;
  3. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. h. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing.

Artikel 7 Wonen - Woongebouw

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, in de vorm van woongebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden.

De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als bijlage 2 bij de regels is gevoegd.

8.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 9 Waarde - Archeologische Betekenis

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische betekenis' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud in situ van de archeologische resten van het Thedemaborgterrein.

De archeologische waarden van dit terrein zijn aangegeven in het ARC-Rapport 2009-181, dat als bijlage 4 bij de regels is gevoegd.

9.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologische betekenis' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het Thedemaborgterrein, te weten:

  • de nog aanwezige grachten;
  • de historische structuur van de gedempte grachten met de daarbij behorende bomen;
  • de sloten die de historische kadastrale begrenzing vormen.

met dien verstande dat het beloop en het profiel van de grachten en sloten worden gehandhaafd en de herkenbare verkaveling zichtbaar blijft.

10.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen;

  1. a. het uitbaggeren/schoonmaken van de grachten en sloten, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in lid 9.3.1 en deze werkzaamheden onder archeologisch toezicht worden uitgevoerd;
  2. b. het verleggen en dempen van de nog aanwezige grachten;
  3. c. het wijzigen van de oorspronkelijke verkavelingsstructuur.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de ruimte tussen bouwwerken;
  3. c. het bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

12.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 m bedraagt.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van:

  1. a. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. het bepaalde in het bestemmingsplan, met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. c. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van het gebouwtje ten hoogste 3 m bedraagt;
  4. d. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd;
  5. e. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die kunnen worden aangemerkt als tuin- en straatmeubilair, waaronder vlaggenmasten, reclame- en mededelingenborden, monumenten/gedenktekens en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.

De onder a tot en met e bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

15.1 Verplaatsen voorgevellijn

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mits er geen onvenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels behorende bij het 'Bestemmingsplan Hooilanden Zuid-West Nietap'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening een bestemming en bijbehorende regels aan de gronden wordt gegeven.

In artikel 3.1, lid 4, van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw een bestemmingsplan (artikel 3.1, lid 2, Wro) of een verlengingsbesluit (artikel 3.1, lid 3, Wro) zal moeten vaststellen.

In het kader van de genoemde regelgeving heeft de gemeente Noordenveld als doelstelling om alle vigerende bestemmingsplannen te actualiseren.

1.2 Planologisch Regiem

Het voorliggende bestemmingsplan betreft de actualisering van de bestemmingsplannen:

  • Buitengebieden Roden (deelgebied), vastgesteld door de gemeenteraad op 20 december 1973, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Drenthe bij besluit van 18 februari 1975, op 10 mei 1983 heeft de Kroon uitspraak gedaan.
  • Nietap Kom (deelgebied), vastgesteld door de gemeenteraad op 24 november 1983 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Drenthe bij besluit van 9 april 1985.

1.3 Uitgangspunt En Begrenzing Nieuw Bestemmingsplan

1.3.1 Uitgangspunt

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisering van de bestemmingsplannen Buitengebieden Roden (deelgebied) en Nietap Kom (deelgebied). Nieuwe ontwikkelingen maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, omdat deze nog niet voldoende uitgekristalliseerd zijn, maar kunnen in afzonderlijke (ontwikkelings-)bestemmingsplannen worden meegenomen. Vóór 20 december 2017 zal een nieuw bestemmingsplan voor de kern van Nietap worden vastgesteld, waarin voorliggend bestemmingsplan opgenomen zal worden.

De huidige ruimtelijke structuur, zowel in functie als in vorm, wordt vastgelegd. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Derhalve is voor de planvorm voor het functioneel en gedetailleerd bestemmen gekozen.

1.3.2 Begrenzing

Het plangebied wordt omsloten door de J.P. Santeeweg, Thedemalaan, Hooilanden en het perceel J.P. Santeeweg 64 te Nietap, met uitzondering van binnen dat gebied gelegen percelen met bestaande bebouwing.

Het overzichtskaartje voorin de toelichting geeft de globale ligging van het plangebied weer.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de milieukundige en ruimtelijke aandachtspunten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, archeologie en cultuurhistorie, water en ecologie. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 verwoorden achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis Van Het Gebied

De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

De gemeente Noordenveld ligt op het Drents Plateau. Dit keileemplateau omvat tevens delen van Groningen en Friesland. Dit gebied ligt hoger ten opzichte van de omgeving en is ontstaan door verticale bewegingen in de aardkorst nog voor de bedekking van Drenthe met landijs. Dit speelde zich af in het Pleistoceen. Het Pleistoceen werd gekenmerkt door een opeenvolging van koude en warmere tijden, de zogenaamde glacialen en interglacialen. Tijdens de glacialen breidde het landijs zich van het Scandinavische en Baltische gebied over noordwestelijk Europa uit. Voor de uiteindelijke vormgeving van de oppervlakte en de gesteldheid van de bodem zijn de processen tijdens en vooral na de laatste ijstijd van belang geweest. De dekzandafzetting op de verweerde keileem dateert van deze tijd.

Stroompjes begonnen zich na de laatste ijstijd - ongeveer 7.500 jaar voor Christus - in te snijden in het landschap. Ongeveer 2.000 jaar later begon de veenvorming, doordat het klimaat zachter en vochtiger werd. De zeespiegel en het grondwater steeg en alle lagere terreingedeelten vulden zich met water. Hierdoor werden moerassen gevormd.

Het noordelijke gedeelte van de gemeente Noordenveld maakte deel uit van het lagere deel van Noord-Drenthe. Hier vormde zich, in de regelmatig overstroomde beekdalen van het Peizer- en Eelderdiep, op uitgebreide schaal laagveen. Ook op het niet door beken ontwaterde deel van het Drents Plateau vormde zich veen. Het Bunnerveense hoogveen ten zuiden van het dorp Peize is hiervan een voorbeeld. Hoogveenvorming ging door tot omstreeks het jaar 1300.

Het natuurlijke landschap is gevormd onder invloed van geologische en bodemvormende processen. Behalve de ontstaansgeschiedenis van bodem en reliëf is het menselijk ingrijpen van grote invloed geweest op de verschijningsvorm van het landschap. Sinds de occupatie van de mens drukten de bewoners steeds krachtiger op het natuurlandschap. Door het ingrijpen van de mens, zoals ontginning en ontwatering, is het natuurlijk landschap in de loop der eeuwen veranderd in een cultuurlandschap dat de sporen draagt van een lange geschiedenis.

2.2 Cultuurhistorie Nietap

In de Middeleeuwen was de omgeving van Roden en Leek reeds lang bewoond. Het gebied rond het huidige Nietap echter lag zeker tot 1638 in gemeenschappelijke grond waar geen huizen konden worden gebouwd. De omgeving werd voornamelijk bevolkt door boeren, die deze zogenaamde meenscheren gebruikten als weidegrond. Uitzondering op het ontbreken van bewoning zijn de twee stenen huizen Thedema en Ter Heyl. Aan de hand van kaarten en schriftelijke bronnen zijn deze twee huizen in de zestiende eeuw als vroegste bewoning ten zuiden van het beekje De Leeck te traceren. Huize Thedema was een primitieve burcht met gracht en enkele schuren. Huize Ter Heyl lag ten zuiden van het huidige dorp Nietap. Huize Thedema ligt binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. In paragraaf 4.6.2 wordt nader ingegaan op Huize Thedema.

Ontstaan van het dorp

In 1592 werd in de nabijheid van het huidige Nietap de Leeksterschans aangelegd tussen het rond 1559 gegraven Leekster Hoofddiep en het beekje De Leeck. Bronnen vermelden het afgraven en vervoeren van turf langs het Hoofddiep. In 1624 werd de schans uitgebreid en kwam ook over de weg van Roden naar Tolbert en Midwolde te liggen. In de loop van de zeventiende eeuw kwam er een douanepost bij deze doorgang. De douaniers moesten voorkomen dat er tussen de beide gewesten clandestiene handel zou worden bedreven en zorgden ervoor dat er accijnzen werden betaald. Als gevolg van deze douane kwam er, aanvankelijk eerst aan de Leeckse kant, een herberg, alwaar de douaniers de in- en uitvoer controleerden en de in beslag genomen goederen konden opslaan en waar de reizigers natuurlijk van een natje en droogje konden worden voorzien. In dezelfde eeuw kwam er echter ook aan de Drentse kant behoefte aan een herberg. De herberg aan deze Rodense kant kreeg de naam De Nije Tap, evenals de directe omgeving.

In de achttiende eeuw werd het gehucht Nijetap genoemd en het breidde zich langzaam uit tot een dorp met hoofdzakelijk vrije middenstanders: herbergiers, bakkers, tabaksverkopers. Door het grenskarakter en de verschillende belastingstelsels vond er veel sluikhandel plaats via het water en het vrije veld. Halverwege de achttiende eeuw veranderde de bevolking langzaamaan van hoofdzakelijk herbergiers naar kooplui.

De huizen in Nietap zijn vrij ver uit elkaar gebouwd, de huidige J.P. Santeeweg is zeer breed. Dit komt waarschijnlijk omdat er veel ruimte nodig was om de paarden met wagens en het bijeengedreven vee te bergen, die met lange wachttijden werden geconfronteerd voor de smalle schans.
In de negentiende eeuw veranderde de naam Nijetap in Nijtap. De huizen staan voornamelijk langs beide kanten van de weg. In de twintigste eeuw kreeg het Nietap van nu zijn officiële naam. Het dorpsbeeld werd mede bepaald door de tramrails van Groningen naar Drachten, waarvan het tracé nu nog steeds zichtbaar is. De tram vervoerde van 1913 tot 1948 voornamelijk personen, maar kon in de loop van de tijd de concurrentie met het busvervoer niet meer aan. Nog lange tijd deed de tramlijn dienst als goederentram, maar inmiddels zijn alle rails verdwenen en is de J.P. Santeeweg heringericht.

2.3 Ontwikkelingen

Ten aanzien van de kern Nietap is in eerste instantie sprake geweest van een aaneengesloten bebouwing vanaf de provinciegrens tot de hoek J.P. Santeeweg/Natuurschoonweg. Vervolgens is sprake geweest van een verdere uitbouw c.q. verdichting langs de J.P. Santeeweg richting Roden. Na de afbraak van huize Vredeveen werd een start gemaakt met de realisatie van burgerbebouwing langs de westzijde van de Natuurschoonweg. In deze periode werd ook gestart met de ontwikkeling van de woonbuurten evenwijdig aan de J.P. Santeeweg langs de Rembrandtstraat en de Jan Steenstraat.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Vanwege het hogere abstractieniveau heeft de structuurvisie van het Rijk geen directe raakvlakken met of gevolgen voor het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.2 Monumentenwet

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

In 2007 is de wet gewijzigd door het aannemen van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). In 2009 is de Monumentenwet nogmaals gewijzigd met als gevolg dat alle gemeenten beslissingsbevoegd zijn en moeten beschikken over een monumentenverordening en een onafhankelijke en deskundige monumentencommissie. In 2010 is de Monumentenwet nogmaals gewijzigd.

3.1.3 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgsteld. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in Drenthe hebben geleid tot een beperkte aanpassing van de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De geactualiseerde Omgevingsvisie is op 20 augustus 2014 in werking getreden.

Naast de Provinciale Omgevingsvisie is voor het plangebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant (vastgesteld 9 maart 2011). Vanaf 6 juli 2013 is de geconsolideerde versie van de POV in werking getreden. Op dit moment wordt gewerkt aan een atualisatie van de POV. Deze zal waarschijnlijk in 2015 worden vastgesteld. Voor dit plan wordt - voor zover relevant - geanticipeerd op de nieuwe regeling.

De Omgevingsvisie vormt het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie Drenthe is een integratie van vier wettelijk voorgeschreven planvormen: de provinciale ruimtelijke structuurvisie, het provinciaal milieubeleidsplan, het regionaal waterplan en het provinciaal verkeers- en vervoersplan. De missie uit de Omgevingsvisie luidt: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten'.

De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Een belangrijk aspect bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Bij het inpassen van ruimtevragende functies dient de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' te worden gehanteerd. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zo veel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en moet worden gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaarvervoervoorzieningen. Ook bij het ontwikkelen van recreatie en toerisme en landbouw dient dit model te worden toegepast.

3.2.2 Kernkwaliteiten

De provincie Drenthe wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe. Deze kwaliteit zitten in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, streeft de provincie naar het bundelen van wonen en werken. De provincie laat verdichting vóór uitbreiding gaan. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. De provincie wil dit niet ten koste laten gaan van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wil de provincie met de betrokken partijen zoeken naar een maatwerkoplossing.

De kernkwaliteiten zijn door de provincie opgenomen op de kernkwaliteitenkaart die is onderverdeeld in een aantal aparte kaarten. De provincie zet in op bescherming, behoud en (waar mogelijk) ontwikkeling van de kernkwaliteiten. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen, mits goed gemotiveerd, geen afbreuk doen aan de kernkwaliteiten ter plaatse.

De verantwoordelijkheid voor de kernkwaliteiten binnen de bebouwde kom ligt bij de gemeente. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor archeologie en in specifieke gevallen voor cultuurhistorie. Het provinciaal belang geldt alleen binnen de bebouwde kom als de desbetreffende kern is opgenomen op de kaart 'kernkwaliteit cultuurhistorie'.

De kernkwaliteiten dragen bij aan de samenhang, identiteit en herkenbaarheid van de omgeving. Omdat de benoemde kernkwaliteiten niet allemaal goed te duiden zijn als factoren in het fysiek-ruimtelijk domein, heeft de provincie Drenthe ze vertaald naar indicatoren. Het landschap is vertaald naar diversiteit en gaafheid van landschapstypen. Het plangebied is niet gelegen binnen een provinciale kernkwaliteit.

3.2.3 Cultuurhistorie

De 'kernkwaliteiten' van de Omgevingsvisie zijn op verschillende kaarten opgenomen, waaronder de kaarten: aardkundige waarden, archeologische kernkwaliteiten en culturhistorische kernkwaliteiten. De provincie Drenthe heeft de cultuurhistorische waarden opgenomen op de kaart cultuurhistorische kernkwaliteiten. Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en het tegelijkertijd bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen.

Het plangebied valt binnen de kaart kernkwaliteit cultuurhistorie (Actualisatie provincie Drenthe Omgevingsvisie Drenthe - kaart 2F) in de aanduiding "De Kop van Drenthe". Voor de richtinggevende ambities, karakteristiek beschrijvingen en achtergronden voor het gebied verwijst de provincie Drenthe naar het Cultuurhistorisch Kompas. Enerzijds geeft het Cultuurhistorisch Kompas geen specifieke ambities voor het plangebied weer. Anderzijds is in voorliggend bestemmingsplan sprake van een conserverend bestemmingsplan. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie treden er geen belemmeringen op.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Convenant archeologie

De provincie Drenthe, de vereniging van Drentse Gemeente en Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Noord Drenthe hebben een overeenkomst gesloten welke betrekking heeft op het effectief beschermen van het archeologisch bodemarchief. De overeenkomst geeft inhoud aan een werkbaar pakket aan regels, toegesneden op agrarische activiteiten. Partijen zijn overeengekomen dat een aantal grondbewerkingen, ondanks dat ze dieper gaan dan 0,3 m, niet of nauwelijks van invloed zijn op de mogelijkheden om het (eventueel) aanwezig archeologisch bodemarchief te kunnen lokaliseren, te onderzoeken en/of in situ (in de bodem) te behouden. Het gaat hierbij om grondbewerkingen in de vorm van het aanbrengen van drainage, niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 10 cm onder bouwvoor van 0,3 m. De voorschriften die zijn opgenomen in de overeenkomst zijn verwerkt in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Vigerende bestemmingsplannen

In de inleiding van het bestemmingsplan is aangegeven wat de huidige bestemmingsplannen binnen de begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan Hooilanden Zuid-West Nietap zijn.

Zoals reeds aangegeven betreft voorliggend bestemmingsplan enkel een actualiseringsplan. In het gebied gaan verschillende ontwikkelingen plaatsvinden. Deze ontwikkelingen zijn nog niet voldoende uitgekristalliseerd. Om bestaande rechten niet teniet te doen, worden de vigerende bestemmingen vooreerst in dit bestemmingsplan opgenomen. Nieuwe ontwikkelingen zullen in afzonderlijke ontwikkelingsplannen geregeld gaan worden.

3.4.2 Welstandsnota

Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten.

Bij aanvragen van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen worden getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen. Het plangebied ligt gedeeltelijk in het gebied "Nietap - centrum en lintbebouwing' en 'Buitengebied laagveenontginningen II".

Ieder welstandgebied geeft criteria die zich toespitsen op materiaal- en kleurgebruik, ligging, vorm en massa. Het gebied 'Nietap - centrum en welstandscriteria' heeft aanvullende criteria in verband met een bijzonder welstandsregime. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan geeft, kunnen echter niet door welstandscriteria teniet worden gedaan.

3.4.3 Gemeentelijk rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld.

Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze nieuwe wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied. De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. De gemeente noemt het GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  1. 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  2. 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  3. 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  4. 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  5. 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda wordt met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat kan worden bepaald waar en hoe eventueel extra berging kan worden gecreëerd.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  1. 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  2. 2. regenwater vasthouden en bergen;
  3. 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  4. 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dat laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  1. 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  2. 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  3. 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert.

Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

Watertoets

In de watertoets worden alle waterhuishoudkundige aspecten van een plan beoordeeld. Voor voorliggend bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd, de uitkomst van de watertoets is opgenomen in paragraaf 4.7. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan heeft het gemeentelijke rioleringsplan geen verdere gevolgen voor het bestemmingsplan.

3.4.4 Landschapsbeleidsplan Noordenveld

Het landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld (vastgesteld in 2003) vormt een kader voor alle maatregelen die betrekking hebben op natuur en landschap. Het landschapsbeleidsplan bestaat uit een beleidskader, een inventarisatie (van verschillende waarden, zoals ecologische waarden en de verschillende aanwezige landschapstypen) een landschapsvisie en een uitwerking in deelgebieden. Aan de landschapsvisie wordt richting gegeven door een aantal basisstrategieën. De uitwerking in deelgebieden houdt in dat er een visie wordt gegeven, waarbij wordt gekeken naar de mogelijke kansen en bedreigingen. Er worden maatregelen aangedragen om de visie tot uitvoer te brengen. Het landschap dat betrekking heeft op het voorliggende bestemmingsplan is het laagveen- ontginingslandschap.

Laagveenontginningslandschap - veenweidelandschap

De dragers van het landschap zijn: grootschalige openheid, grasland met slotenstelsel, lintbebouwingen, reliëf en verkaveling in lange stroken. De visie richt zich in dit gebied op handhaving en versterking van de karakteristieke structuur (strokenverkaveling) en het herkenbaar houden van de ontstaansgeschiedenis en de dragers van het landschap.

Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, hierdoor treden er geen veranderingen op die van invloed zijn op het landschap. De cultuurhistorische en archeologische waarden, die vertellen over de ontstaangeschiedenis van het gebied, zijn voorzien van een passende bescherming in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieukundige En Ruimtelijke Aandachtspunten

4.1 Milieuzonering

In en direct rond het plangebied zijn diverse bedrijven aanwezig. Deze bedrijven zijn op grond van de Staat van bedrijven (uit bedrijven en milieuzonering, VNG, 2009) in een milieucategorie ingedeeld. De Staat van bedrijven verschaft op een systematische wijze informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven en inrichtingen en geeft een indicatie van de afstanden die als gevolg van deze kenmerken kunnen worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk/gemengd gebied. De afstanden hebben niet het karakter van een norm, maar gelden als richtlijn, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.

In het plangebied is bedrijvigheid van milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Geluidzoneringsplichtige en risicovolle bedrijven zijn niet toegestaan. Aangezien er verschillende functies in en rondom het plangebied voorkomen (wonen, horeca, bedrijven) kan het plangebied volgens de handreiking van de VNG worden beschouwd als een 'gemengd gebied'. Dat betekent dat de richtafstanden uit de Staat van bedrijven, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap kunnen worden verlaagd tot respectievelijk 0 en 10 meter.

Deze aan te houden afstand tussen de bedrijven en de milieugevoelige functies vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Ook de aard en omvang van de bestaande bedrijvigheid levert geen knelpunten op die om een directe aanpak vragen.

4.2 Geluid

4.2.1 Wegen

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die, gerekend vanuit de wegas, aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen, 200 m. In het geval van geluidgevoelige nieuwbouw binnen die zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB. Bij het voorbereiden van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende bij een zone dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

De actualisatie betreft een 'statische' situatie. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek kan op dit moment achterwege blijven.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden in principe overal. Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend plan, dat in beginsel is gericht op het regelen van de bestaande functies, hierdoor zal de luchtkwaliteit niet verslechteren. Een onderzoek kan derhalve achterwege blijven.

4.4 Bodem

Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend plan, dat in beginsel is gericht op het regelen van de bestaande functies. Nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is voor het plangebied daarom niet aan de orde. Indien er bouwactiviteiten gaan plaatsvinden binnen de bestaande regelgeving, dan zal bodemonderzoek (indien benodigd) gaan plaatsvinden in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden (gewijzigd 13 februari 2009), met de daarbij behorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het Bevi richt zich primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (Bevi artikel 1, lid 1, sub b en l). Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens als het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen.

Het besluit geeft waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico onderscheiden, het plaatsgebonden risicio en het groepsrisico.

Onderzoek

De risicokaart geeft aan dat er in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Hierdoor treden er geen belemmeringen op voor het plangebied.

4.5.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit externe veiligheid Transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

Deze wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:

  • vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico (PR);
  • vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico (GR);
  • aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden (PAG).

Conform het Bevt dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de veiligheidszone (PR-max gebied). Deze zone wordt gemeten vanaf de rechterkant van de weg. Binnen de veiligheidszone is oprichting van nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan en nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderingsgevallen worden opgericht. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) is een zone van 30 m bij een weg en een spoorlijn en 25-40 m bij een waterweg. Het PAG is het gebied waarbinnen de oprichting van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen zoveel mogelijk dient te worden tegengegaan.

Het GR-aandachtsgebied is een gebied tussen de 0-200 m. Voor ontwikkelingen binnen dit gebied dient een groepsrisicoberekening te worden gemaakt.

Onderzoek

Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is, voor het plangebied, de N372 Nietap-Roden van belang.

Bij vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geldt dat zich binnen de contour van het plaatsgebonden risico geen kwetsbare objecten mogen bevinden. De risicocontour van de provinciale weg ligt op het wegvlak zelf en legt hiermee geen planologische beperkingen op de omgeving. Deze provinciale weg heeft geen PAG en ook het groepsrisico zorgen niet voor planologische beperkingen in het plangebied.

In de gemeente is geen routering gevaarlijke stoffen vastgesteld. De bevoorrading geschiedt conform de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, wat inhoudt dat de leverancier de kortst mogelijke route via de doorgaande weg aanhoudt, waarbij de bebouwde kom zoveel mogelijk wordt vermeden. Voor de bevoorrading van de lpg-tankstations binnen de gemeente zijn daarom geen ontheffingen nodig.

4.5.3 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit bevat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Op grond van de wetgeving dienen de belemmeringenstrook (5 m, bij aardgastransportleidingen met een druk tot 40 bar bedraagt deze zone 4 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Daarnaast is in oktober 2012 de Structuurvisie Buisleidingen in werking getreden. In de structuurvisie geeft het Rijk op hoofdlijnen aan waar provincies en gemeenten ruimte moeten reserveren voor buisleidingen (met het oog op de aankomende 10 tot 20 jaar).

De structuurvisie richt zich met name op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen over land. Dan gaat het om aardgas, olieproducten en olieachtige producten en chemicaliën, maar ook om een stof als CO2 die mogelijk in de toekomst ook op grote schaal wordt getransporteerd. Het gaat daarbij om zowel leidingen die in handen zijn van particuliere bedrijven als leidingen van de overheid, waaronder de leidingen van de Defensie Pijpleiding Organisatie.

In de AMvB Ruimte (Barro, december 2011) wordt tezijnertijd de verplichting opgenomen om gereserveerde buisleidingenstroken als zodanig te bestemmen. Het is voldoende als bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen de betreffende gronden worden vrijgehouden van bestemmingen die realisatie van leidingen in de weg kunnen staan. Andere functies blijven toegestaan, maar daaraan zitten beperkingen.

Onderzoek

In de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. Hierdoor treden er geen belemmeringen op voor het plangebied.

4.6 Archeologie En Cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

De Monumentenwet heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. Een van de belangrijkste uitgangspunten van deze wetgeving is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld (versie 2.0, januari 2014) is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van deze beleidsadvieskaart. Hierbij moet worden opgemerkt dat het Thedemaborgterrein op deze kaart ten onrechte 'wit' is gemarkeerd. Volgens de legenda bij de kaart betekent dit dat het terrein archeologisch is onderzocht en vrijgegeven. Uit het archeologisch onderzoek van ARC in 2009 is gebleken dat het terrein een hoge archeologische waarde heeft en dus niet vrijgegeven kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP044-vg01_0002.jpg"

Beleidsadvieskaart, gemeente Noordenveld

Onderzoek

De gronden in het plangebied zijn in bezit van meerdere partijen, die graag zouden willen ontwikkelen in het gebied. In verband hiermee is voor een aantal delen in het plangebied al archeologische onderzoek uitgevoerd. Dit betreft het Thedemaborgterrein en het (voormalige) Woonborgterrein (locatie Thedemalaan).

Locatie Thedemalaan

In 2007 is door Steekproef een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (Steekproefrapport 2007-04/05). De conclusie en het bijbehorende advies luiden als volgt. Het onderzoeksgebied bevindt zich in de bebouwde kom en is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden. Op basis van de aanwezigheid van een hoge enkeerdgrond (esdek) en drie (voormalige) borgenterreinen in de omgeving van het plangebied is de kans op het aantreffen van archeologische waarden hoog ingeschat. De bovenlaag op het hele terrein bestond uit een laag puin. Tijdens het onderzoek werd in alle zes uitgevoerde boringen een donkere zandlaag aangetroffen die hoogstwaarschijnlijk onderdeel uitmaakt van een esdek. Deze laag was in drie van de boringen humeus. In vijf van de zes boringen bevatte deze laag puinresten en fragmenten van recente baksteen. Onder de donkere zandlaag werd in alle boringen de Chorizont aangetroffen, die in vier van de zes boringen een groene kleur had. De zes boringen laten alle een verstoord bodemprofiel zien. In geen van de boringen werden archeologische indicatoren aangetroffen. Hiermee is niet voldaan aan het beeld dat in het archeologisch verwachtingsmodel is opgesteld.

Op basis van deze gegevens adviseert de Steekproef om geen beschermende of beperkende maatregelen op te leggen. Archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Locatie Thedemaborgterrein

In 2009 heeft Archaeological Research & Consultancy (ARC) een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd op het Thedemaborg terrein (ARC-rapport 2009-181). De conclusie uit het rapport luidt dat zowel het oostelijke als westelijke deel van het borgterrein behoudenswaardig is. Het rapport is als bijlage 4 bij de regels gevoegd. Onderstaand wordt ingegaan op het uitgevoerde onderzoek.

ARC-rapport 'Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven op het terrein van de Thedemaborg te Nietap, gemeente Noordenveld (Dr.)'

Westelijk terrein

In de proefsleuven die op het westelijke terrein zijn aangelegd (proefsleuven 1 - 8) zijn de resten aangetroffen van grachten, funderingen, uitbraaksleuven, kuilen, ophogingslagen en een sloot . De funderingen en uitbraaksleuven bevinden zich in de noordelijke proefsleuven 2, 3 en 5. De sporen en structuren zijn te relateren aan het borggebouw. De funderingen in proefsleuf 3 bestaan uit baksteen en mortel en hebben een breedte die varieert tussen de 60 - 90 cm. Ook is in proefsleuf 3 opgaand muurwerk aangetroffen, waarschijnlijk de restanten van een bruggenhoofd of poortgebouw (sporen 11 en 15). Dit bruggenhoofd/poortgebouw is voor een deel diep in de gracht gefundeerd, tot op het vaste zand onder de gracht. Vergelijkbare poortgebouwen zijn onder meer bekend van de burcht te Wedde in Oost-Groningen. Verder zijn grachten aangetroffen (proefsleuf 1 spoor 2, proefsleuf 6 spoor 2, proefsleuf 7 spoor 2 en proefsleuf 5 spoor 9). In proefsleuven 1 en 7 is aan de binnenzijde van de gracht een houten beschoeiing gevonden. Aardewerk uit deze grachten dateert uit tweede helft van de 16e eeuw en uit de Nieuwe Tijd. Grondboringen hebben aangetoond dat de zuidelijke gracht (proefsleuf 1) een diepte heeft tot ca. 2,7 m -NAP. De gracht die is aangetroffen in proefsleuf 8 kan niet direct worden gerelateerd aan de grachten rondom het borgterrein.

In zowel de sloot in proefsleuf 2 (spoor 2) als in een ophogingslaag binnen het vermoedelijke poortgebouw (proefsleuf 3, spoor 12) is laatmiddeleeuws kogelpotaardewerk aangetroffen, dat uit de 12e eeu tot eerste helft 14e eeuw dateert. Het overige aardewerk dat op het borgterrein is aangetroffen dateert voornamelijk uit de 15e en 16e eeuw. Aangezien de oriëntatie van de sloot niet overeenkomt met die van de bebouwing, lijkt het erop dat deze niet bij het borgterrein hoort, maar tot een eerdere fase behoort, mogelijk tot een oudere bewoningsfase.

Dit kan ook het feit verklaren waarom hier kogelpotaardewerk is aangetroffen en op het verdere borgterrein niet, afgezien van de ophogingslaag, waar het kogelpotaardewerk door middel van opspit in terecht kan zijn gekomen. Het op het borgterrein aangetroffen bouwmateriaal - hoofdzakelijk aangetroffen in proefsleuf 3 - bestaat uit kloostermoppen, dakpannen, groene en gele geglazuurde vloertegels, leisteen en natuursteen. Dit natuursteen, aangetroffen ter hoogte van het poortgebouw in proefsleuf 3, is bijzonder omdat het aangeeft dat het poortgebouw versierd moet zijn geweest met natuurstenen lijsten.

Uit de gegevens van de proefsleuven op het borgterrein blijkt dat de oorspronkelijke borg omgracht was door een ca. 15 m brede gracht en dat zich binnenin dit omgrachte terrein een binnengracht bevond waarin het bruggenhoofd/poortgebouw was gefundeerd. De algehele oriëntatie van de gebouwen binnen het borgterrein en de grachten was NO-ZW. Het terrein binnen de gracht lijkt (binnengracht meegerekend) een omvang te hebben gehad van ca. 45x45 m. In waarschijnlijk het begin van de 17e eeuw vond een herinrichting van het borgterrein plaats, waarbij de oorspronkelijke gracht werd gedempt. Dit verklaart de afwezigheid van 17e en 18e-eeuws materiaal in deze gracht. Het nieuwe terrein was aanzienlijk groter en de oriëntatie van de grachten werd nu N-Z, waardoor de borg een afwijkende oriëntatie kreeg ten opzichte van de grachten. De grachten uit deze fase zijn op dit moment nog (deels) aanwezig.

Oostelijk terrein

In de vier proefsleuven die op het oostelijke terreindeel zijn aangelegd, zijn voornamelijk grondverbeteringen en afwateringssloten aangetroffen. De grond is hier erg humeus en vergraven. In proefsleuf 9 zijn tevens delen van grachten gevonden (sporen 2 en 10). Uit de profielopname die bij de grondverbeteringen is gedaan in proefsleuf 10, is te zien dat de grondverbeteringen in de natuurlijke ondergrond zijn gegraven en naar boven toe overgaan in een oppervlaktelaag die bij de laatste periode van de Thedemaborg hoort, aan het begin van de 18e eeuw. Ook de eerder genoemde grachten dateren uit deze periode. Waarschijnlijk was het voorterrein toen in gebruik als tuin. Op deze oppervlaktelaag ligt een ophogingslaag van gevlekte klei, met daarboven de huidige bouwvoor.

Op basis van de resultaten uit de proefsleuven kunnen de onderzoeksvragen uit het Programma van Eisen als volgt worden beantwoord:

1. Bevinden zich op beide terreinen ook funderingsresten en/of uitbraaksleuven die te associëren zijn met een hoofdgebouw en/of bijgebouwen ? Zo, ja, wat is de mate van conservering van deze resten en kan op basis van de resten worden vastgesteld welk terreindeel als hoofdterrein kan worden beschouwd? Alleen op het westelijke terrein zijn resten gevonden die kunnen worden geassocieerd met de borg en bijgebouwen. Deze resten bestaan uit onder meer uit funderingen en uitbraaksleuven. Van sporen 11 en 15 in proefsleuf 3 wordt vermoed dat deze toebehoord hebben aan een bruggenhoofd of poortgebouw, gezien de vorm en de diepe fundering deels in een gracht. Naast resten van bebouwing zijn ook diverse grachten aangetroffen, al dan niet met resten van houten beschoeiing. De conservering van de sporen en structuren is goed, aangezien na de sloop van de borg het gehele terrein is opgehoogd. Deze ophogingslaag heeft de restanten van het borgterrein afgedekt. De resten die op het borgterrein zijn aangetroffen dateren uit de 15e-16e eeuw, wat impliceert dat de vermoedelijke datering van de borg - tweede helft van de 15e eeuw - door dit onderzoek kan worden ondersteund. Op het oostelijke terreindeel zijn geen restanten van de borg aangetroffen, maar wel ontginningsgreppels en ontwateringssloten. De twee grachten die hier zijn gevonden, hebben te maken met de terreinindeling uit het begin van de 17e eeuw, waarbij de grachten die nu nog zichtbaar zijn op het onderzoeksgebied eveneens deel van uitmaken. Het feitelijke borgterrein bevindt zich dus inderdaad aan de westkant van het onderzoeksgebied, zoals al door Grontmij en RAAP bv werd vermoed. De kaart uit 1750 (Versfeit 2004) en het minuutplan uit 1832 laten dus duidelijk de situatie na het slechten van de borg zien; de veronderstelde oprijlaan heeft niets met de inrichting van het terrein tijdens de borgperiode te maken, maar is van later datum.

2 Bevatten de terreinen naast bouwresten ook sporen die inzicht kunnen verschaffen in de terreininrichting? Hier valt met name te denken aan resten van tuinmuren, paden, beeldfunderingen, tuinperken, een waterput, een vijver en/of andere waterpartijen en dergelijke? Op basis van de resten die in de proefsleuven op beide terreinen zijn aangetroffen, kan worden gesteld dat het oostelijk terreindeel vanaf het begin van de 17e eeuw dienst moet hebben gedaan als tuin. Naast ontginningsgreppels en ontwateringssloten zijn hier echter - nog - geen aanwijzingen voor de precieze (tuin)inrichting aangetroffen. Op het westelijke terreindeel is een laat-middeleeuwse sloot (proefsleuf 2, spoor 2) gevonden die niet kan worden geassocieerd met de borg; deze heeft vermoedelijk deel uitgemaakt van een ouder erf.

3 Bevatten de terreinen ook één of meerdere binnengrachten? Het borgterrein bevat minimaal één binnengracht, waarin het bruggenhoofd of poortgebouw deels lag (spoor 13 in proefsleuf 3 en spoor 3 in proefsleuf 4).

4 Zijn afzonderlijke bouw- en/of inrichtingsfasen te onderscheiden? Aan de hand van de sporen en structuren kan worden gesteld dat er minimaal drie bouw- of inrichtingsfasen op het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Vóór de bouw van de borg in het midden van de 15e eeuw is het borgterrein in de Late Middeleeuwen mogelijk eerder bewoond geweest, getuige de NO-ZW georiënteerd sloot waarin kogelpotaardewerk is aangetroffen. De oriëntatie van de aangetroffen gebouwen en grachten op het borgterrein is ONO-WZW, terwijl in het begin van de 17e eeuw het gehele terrein is heringericht en de oriëntatie van de grachten N-Z werd. In deze fase werd ook het voorterrein bij het borgcomplex getrokken.

5 Welke mate van waardering kan aan het totale terrein worden toegekend? Wanneer naar de waardering van beide terreindelen afzonderlijk wordt gekeken, dan is het westelijke deel behoudenswaardig en het oostelijke niet. Op het westelijke deel bevinden zich resten van de borgen bijgebouwen, een poortgebouw en grachten, die dateren uit de 15e en 16e eeuw. De vondst van onder meer kogelpotaardewerk laat zien dat het borgterrein al vóór de bouw van de borg in gebruik was, mogelijk als erf. Het oostelijk deel van het terrein, het voorterrein, is vanaf het begin van de 17e eeuw bij het borgcomplex betrokken. Hier zijn weinig archeologische sporen en vondsten aangetroffen: dit terrein is nooit bebouwd geweest en deed toen dienst als tuin, getuige de ontginningsgreppels en afwateringsloten die hier zijn aangetroffen. Beide terreindelen maakten echter vanaf het begin van de 17e eeuw deel uit van één borgcomplex en kunnen daarom niet los van elkaar kan worden gezien: het is een eenheid. Bovendien vormt de borg Thedema de basis van het ontstaan van het huidige Nietap.

Op grond van deze gegevens kan het gehele onderzoeksgebied als behoudenswaardig worden gezien, aangezien er moet worden gekeken naar beide terreindelen als één geheel. Volgens de waardering van beide terreindelen volgens de KNA (versie 3.1) afzonderlijk, heeft het archeologische onderzoek door middel van proefsleuven aangetoond dat het westelijke terreindeel behoudenswaardig is en het oostelijke terreindeel niet. Echter, hoewel op het westelijke deel - het borgterrein - meer archeologische sporen en vondsten zijn aangetroffen dan op het oostelijke deel - het voorterrein - behoorden beide terreindelen op een bepaald moment tot één borgcomplex. Het borg- en voorterrein kunnen derhalve niet los van elkaar worden gezien en als zodanig ook niet afhankelijk van elkaar worden behandeld. De zogeheten 'ensemblewaarde' van beide terreindelen is groot. De historische ontwikkeling van de locatie is te volgen vanaf de Late Middeleeuwen:

• Fase 1: een laatmiddeleeuwse sloot, dat mogelijk deel heeft uitgemaakt van een erf/bewoningsfase.

• Fase 2: de vroegste fase van de Thedemaborg uit de periode midden 15e eeuw tot begin 17e eeuw.

• Fase 3: de vroeg 17e eeuwse uitbreiding, waarbij de gracht uit fase 2 is gedempt en een groter terrein werd omgracht (het huidige westelijke en oostelijke terrein samen).

• Fase 4: de situatie vanaf het midden van de 18e eeuw, toen de borg werd gesloopt. De grachten uit fase 3 zijn nog deels aanwezig.

Hierdoor is het gehele terrein een locatie met een grote archeologische en cultuurhistorische waarde, waar de archeologische resten een totaalbeeld geven van de gebruiks- en bewoningsgeschiedenis van de locatie. Geadviseerd wordt om het onderzoeksgebied te beschermen.

Overige deel van het plangebied

Een groot deel van het plangebied, voornamelijk bestaande uit agrarische cultuurgrond, heeft overeenkomstig de archeologische beleidsadvieskaart een archeologische verwachtingwaarde (hoge verwachting plaggendekken). Bij ingrepen > 1.000 m2 en dieper dan 30 cm is hier verkennend en karterend proefsleuvenonderzoek nodig.

Ten westen hiervan is een kleine strook met een hoge of middelhoge verwachting. Hier is bij bodemingrepen > 1.000 m2 en dieper dan 30 cm verkennend booronderzoek en zo nodig karterend onderzoek aan de orde.

Voor het bebouwde gebied geldt een onbekende verwachting. De verwachting moet geëxtrapoleerd worden uit de omringende verwachtingswaarden. Concreet betekent dit dat bij ingrepen > 1.000 m2 en dieper dan 30 cm voor het grootste deel van het bebouwde plangebied verkennend en karterend proefsleuvenonderzoek nodig is en voor de rest verkennend en karterend booronderzoek.

Conclusie

De archeologische resten in het plangebied, ter plaatse van het Thedemaborgerrein, zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische betekenis'. Voor dit terrein geldt dat de archeologische resten in situ dienen te worden bewaard. Voor dit terrein geldt een specifieke onderzoeksaanbeveling die als bijlage bij de regels is opgenomen. Alleen voor bodemingrepen die niet dieper gaan dan 30 cm geldt een vrijstelling.

Voor (het overgrote deel van) de rest van het plangebied geldt respectievelijk een 'hoge verwachting plaggendeken', 'hoge of middelhoge verwachting' en een te extrapoleren (hoge verwachting plaggendeken) verwachting. Deze archeologische waarden zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'.

De locatie Thedemalaan is onderzocht en vrijgegeven. Vervolgonderzoek is hier niet nodig.

4.6.2 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Het alleen benoemen van cultuurhistorische of archeologische aspecten is niet voldoende. Gevraagd wordt op welke wijze cultuurhistorie wordt doorvertaald in een bestemmingsplan. Het Rijk verstaat onder cultuurhistorie de volgende drie onderdelen:

  • Archeologie;
  • Historische geografie;
  • Historische stedenbouw/architectuur.

In de toelichting van een bestemmingsplan moet aan al deze drie aspecten aandacht worden besteed. De gemeente Noordenveld werkt momenteel aan het ontwikkelen van een cultuurhistorisch kwaliteitskader. De gemeente wil haar cultuurhistorisch erfgoed niet alleen in beeld brengen, maar ook benoemen tot een van de dragende kwaliteiten in de ruimtelijke ordening. Door het opstellen van deze nota maakt de gemeente op voorhand inzichtelijk welke cultuurhistorische waarden er zijn, welke ambities de gemeente daar mee heeft en hoe met deze cultuurhistorische waarden om moet worden gegaan als er ontwikkelingen zijn.

In voorgaande paragraaf zijn de aspecten met betrekking tot archeologie van het plangebied behandeld. In paragraaf 2.2Cultuurhistorie Nietap is reeds ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het dorp Nietap, hier wordt nader ingegaan op de aanwezigheid van de voormalige Thedemaborg locatie binnen het plangebied.

De Thedemaborg dateert vermoedelijk uit de tweede helft van de 15e eeuw en werd rond het midden van de 18e eeuw gesloopt. Het gebied lijkt nauwelijks veranderd sinds het moment van slechten van de borg en haar bijgebouwen. Het terrein kent nog steeds dezelfde inrichting en delen van het grachtcomplex zijn op dit moment nog als kavelsloten in gebruik. Op het voorterrein is enkel het noordelijke grachtdeel gedempt. Het borgterrein is nog volledig omgracht.


afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP044-vg01_0003.jpg"


Opvallend is dat, juist in de nabijheid van de veenontginningen, vanaf de 13e eeuw een sterke opkomst van de adel is waar te nemen. Spek (2004: p. 995) ziet de nieuwe ontginningsgebieden als een uitstekende voedingsbodem voor de opkomst van nieuwe adel. Dit komt tot uitdrukking in een toename van de adellijke goederencomplexen en de versterkte nederzettingen. Voorbeelden zijn het al genoemde Huis te Peize (Peize, 1511-1529), Ter Hansouwe (Peize, ca. 1418) en Mensinge (Roden, ca. 1380). Borg Thedema (Nietap, ca. 1450) kan daaraan toegevoegd worden. (bron: Achtergrondrapport Archeologische beleidskaart, gemeente Noordenveld).

De Thedemaborg is te associëren met de Groningse borgen; binnen de regio zijn verscheidene borgen bekend. Hiervan is er nog maar één bewaard gebleven: borg Nienoord te Midwolde, een van oorsprong vroeg-16e-eeuwse borg. Daarnaast zijn de - inmiddels gesloopte - Valkenborg te Lettelbert, Benckemahuis te Midwolde en Auwemahuis te Tolbert bekende, nabijgelegen borgen. Over de grootte en exacte ligging van de Thedemaborg zelf is uit bronnen weinig tot niets bekend.

Op onderstaande kaarten is de locatie van het Thedemaborg terrein goed zichtbaar. Uit deze kaarten kan worden opgemaakt, welke kadastrale grenzen door middel van sloten in het agrarische gebied nog steeds uit deze periode aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP044-vg01_0004.jpg"Kaart circa 1800, bron: annodrenthe.nu

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP044-vg01_0005.jpg"

Het agrarische gebied waarin de historische kadastrale percelen gelegen zijn, krijgt de bestemming 'Agrarisch met Waarden'. Binnen deze bestemming is naast het agrarische gebruik aandacht voor de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in het gebied. Daarnaast krijgt het Thedemaborgterrein alsmede de bij dit terrein aan- en afwateringssloten de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' beschermt de historische structuur van de grachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP044-vg01_0006.jpg"


Vanaf de Thedemalaan richting het achterliggende agrarische gebied is nog een stuk onverhard pad aanwezig. Met daarlangs een aantal oudere bomen. Dit betreft een nog overgebleven deel van de historische structuren in het gebied.

4.7 Water

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient te worden uiteengezet of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: "het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten."

De watertoets heeft op 12 juni 2014 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De vragenlijst is volledig ingevuld. Het bestemmingsplan raakt het waterschapsbelang. In het plangebied komen ondiepe storende lagen voor. Deze lagen, die vaak uit klei of leem bestaan, zorgen ervoor dat hemelwater moeilijk in de grond kan infiltreren. Hierdoor kan er wateroverlast ontstaan bij hevige neerslag. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld woningbouw) moeten er in dat geval aanvullende maatregelen worden getroffen. Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft is dit niet aan de orde. De watertoets is opgenomen in bijlage 1.

4.8 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.

Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en Wetlands.
Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. Meestal verlenen de provincies de vergunningen, maar soms doet het Ministerie van Economische Zaken dit.

Flora- en Faunawet

In de Flora- en faunawet wordt gesteld dat voldoende zorg in acht dient te worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit betekent dat moet worden onderzocht of er door nieuwe (ruimtelijke) plannen bedreigende situaties ontstaan voor de flora en fauna in of direct rond het gebied. Het gaat dus om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.

Onderzoek

Het voorliggende plan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het plan heeft daarmee geen effecten op beschermde gebieden of overige flora en fauna. Indien sprake is van bouwactiviteiten, welke mogelijk zijn op basis van voorliggend bestemmingsplan, dan zullen de genoemde natuurwetten in acht moeten worden genomen.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  1. a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied, zowel analoog (bestaande uit één kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  2. b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Planvorm

Het bestemmingsplan betreft een actualisering van de vigerende bestemmingsplannen. Op een deel van de gronden binnen het plangebied die voor woon- of bedrijfsdoeleinden zijn bestemd, is op dit moment geen bebouwing meer aanwezig. Omdat er voor deze gronden nog geen concrete, planologisch aanvaardbare bouwinitiatieven zijn, is ervoor gekozen om de huidige planologische regeling voort te zetten.

Voor bouwinitiatieven die niet voldoen aan de bestaande planologische regeling zal een nieuw bestemmingsplan moeten worden opgesteld.

5.3 Opzet Van De Regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

Begrippen

In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

Wijze van meten

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

Agrarisch met waarden

De agrarische percelen met landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Deze gronden hebben met name een cultuurhistorische waarde in verband met de vroegere aanwezigheid van de Thedemaborg.

Gebouwen zijn op de agrarische percelen niet toegestaan. De gronden mogen worden gebruikt als cultuurgrond voor het agrarisch bedrijf, maar het gebruik voor hout-, boom- en fruitteelt is verboden.

De mogelijkheden om agrarische bouwwerken buiten het bouwvlak te bouwen zijn heel beperkt, dit houdt verband met de bovengenoemde waarden.

Voor zover de historische grachten en sloten op het Thedemaborgterrein nog aanwezig zijn, zijn deze aangeduid als 'water'. Het borgterrein heeft ook de dubbelbestemming Waarde - Archeologie en Waarde - Cultuurhistorie.

Bedrijf

De bedrijvigheid is beperkt tot milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven, alsmede bestaande bedrijven die behoren tot een hogere milieucategorie. Geluidzoneringsplichtige en risicovolle bedrijven zijn niet toegestaan in de bestemming 'Bedrijf'.

Alle bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. Daarbij dient te worden vermeld dat de (voormalige) bedrijfswoning van de bedrijfsgebouwen achter de percelen J.P. Santeeweg 8-18 aan de J.P. Santeeweg staat. Door een privaatrechtelijke scheiding is deze (voormalige) bedrijfswoning echter van de bedrijfspanden gescheiden. Dit is de reden waarom geen (nieuwe) bedrijfswoning is toegestaan.

Groen

De bestaande groenstrook is bestemd als 'Groen'. Het bouwen van gebouwen is hier niet toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

Wonen

In het plan is één (deel van een) perceel bestemd als 'Wonen' zonder bouwvlak. In het bestemmingsplan 'Nietap kom' had dit perceel de bestemming 'Eengezinshuizen met bijbehorende tuinen (E2)'.

Wonen - Woongebouw

De toegangsweg en het parkeerterrein die behoren tot het wooncomplex op de hoek van de Thedemalaan en de J.P. Santeeweg zijn bestemd als 'Wonen - Woongebouw'. Het bouwen van gebouwen is hier niet toegestaan.

Archeologie

Volgens de systematiek van de gemeente Noordenveld krijgen de gronden die als rijksmonument zijn aangemerkt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Deze monumenten worden beschermd door de Monumentenwet. In dit bestemmingsplan komen deze beschermde terreinen niet voor.

De archeologische resten in het plangebied, ter plaatse van het Thedemaborgerrein, zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische betekenis'. Voor dit terrein geldt dat de archeologische resten in situ dienen te worden bewaard. Voor dit terrein geldt een specifieke onderzoeksaanbeveling die als bijlage bij de regels is opgenomen. Alleen voor bodemingrepen die niet dieper gaan dan 30 cm geldt een vrijstelling.

Voor (het overgrote deel van) de rest van het plangebied geldt respectievelijk een 'hoge verwachting plaggendeken', 'hoge of middelhoge verwachting' en een te extrapoleren (hoge verwachting plaggendeken) verwachting. Deze archeologische waarden zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'.

Cultuurhistorie

Het Thedemaborgterrein met de nog aanwezige grachten en -structuur en bomen, alsmede de historische verkaveling worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

Er is een verbod opgenomen voor het dempen van de grachten en voor het wijzigen van de oorspronkelijke verkavelingsstructuur. Het omgevingsvergunningstelsel van de bestemming 'Agrarisch met waarden' biedt bescherming tegen ingrepen in de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het borgterrein.

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels opgenomen.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwdelen opgenomen en is aangegeven op welke punten de aanvullende werking van de Bouwverordening niet van toepassing is.

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

Algemene wijzigingsregels

De algemene wijzigingsregels bevatten een wijzigingsregeling ten behoeve van het verplaatsen van de voorgevellijn van het hoofdgebouw.

Overige regels

In de overige regels is een regeling opgenomen over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden. Tot nu toe werd in de regels een verwijzing opgenomen naar de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening. Door een aanpassing van de Woningwet zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen niet meer van toepassing op na 29 november 2014 nieuw vast te stellen bestemmingsplannen.

De regels over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden, zoals die nu in het bestemmingsplan zijn opgenomen, sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. In deze regels wordt uitdrukkelijk uitgegaan van regulering bij het aanvragen en verlenen van omgevingsvergunningen. Daarbij moet gedacht worden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen en alle gebruiksveranderingen die niet bij recht in het bestemmingsplan zijn toegestaan. Zodra een gebruiksverandering past binnen een bestemming, en hiervoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd dan hoeft dus in beginsel ook niet nader te worden gekeken naar het parkeerbeleid van de gemeente.

De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Gemeentelijk Verkeers- en VervoerPlan (GVVP). In het GVVP wordt aangegeven dat voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen bij bepaalde functies moet worden uitgegaan van de parkeercijfers van de meest actuele CROW-publicatie (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Hetzelfde geldt ten aanzien van de afmetingen van de te realiseren parkeerplaatsen dan wel -ruimten. Ook hier verwijst het GVVP naar de relevante CROW-publicaties.Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Bebouwing en gebruik die in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan ('Nietap Kom' en 'Buitengebieden Roden'), inclusief de overgangsbepalingen, zijn in het voorliggende bestemmingsplan niet toegestaan.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van een plan. In het onderhavige geval is er sprake van een conserverend plan, waaraan derhalve voor de gemeente geen kosten zijn verbonden.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van overleg opgestuurd naar belanghebbende instanties. Er zijn reacties ontvangen van de Provincie Drenthe en van het Waterschap Noorderzijlvest. Onderstaand wordt ingegaan op de beide overlegreacties. De beide overlegreacties zijn als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Provincie Drenthe

Voor wat betreft het provinciaal is geconstateerd dat het provinciaal belang archeologie niet goed was verwerkt in het voorontwerpplan. Hierover heeft op 28 juli overleg plaatsgevonden. De aanpassingen die in dit overleg aan de orde zijn geweest, zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

Waterschap Noorderzijlvest

De uitkomst van de Digitale Watertoets gaf aan dat er een waterbelang is. De toetslaag 'kwetsbaar water' is namelijk geraakt. Voor het conserverend plan is dit niet relevant, maar het waterschap verzoekt wel om paragraaf 4.7 Water in algemene zin aan te vullen. Paragraaf 4.7 is aangevuld.

In artikel 5 onder 5.1 ontbreekt de bestemming 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen'. Deze bestemming is toegevoegd.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 2 Beleidsadvieskaart Archeologie Gemeente Noordenveld

Bijlage 2 Beleidsadvieskaart archeologie gemeente Noordenveld

Bijlage 3 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart

Bijlage 3 Toelichting op archeologische beleidsadvieskaart

Bijlage 4 Archeologierapport Thedemaborgterrein

Bijlage 4 Archeologierapport Thedemaborgterrein

Bijlage 5 Onderzoeksadvies Bijzondere Gebieden

Bijlage 5 Onderzoeksadvies bijzondere gebieden

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Overlegreacties

Bijlage 2 Overlegreacties