KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Woongebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Planologisch Regiem
1.3 Begrenzing Nieuw Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieukundige En Ruimtelijke Aandachtspunten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Bodem
4.5 Ecologie
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Water
4.9 Vormvrije M.e.r.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Planvorm
5.3 Opzet Van De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Overleg
7.2 Reacties Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 1 Extra Onderzoek Ten Behoeve Van Actualisatie Woonbeleid En Prestatieafspraken
Bijlage 2 Marktadvies Woningbouw Memo Gemeente Noordenveld
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek (Rekenbladen)
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Asbestonderzoek
Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Rapport
Bijlage 8 Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 9 Watertoets
Bijlage 10 Verslag Inwoners En Overlegpartners

Herontwikkeling locatie Boskamp, Roden

Bestemmingsplan - gemeente Noordenveld

Vastgesteld op 20-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Herontwikkeling locatie Boskamp, Roden met identificatienummer NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01 van de gemeente Noordenveld;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden werkactiviteiten:

de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aanpijling:

een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.8 achtergevel:

de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingsbeeld of straatbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.11 bed & breakfastvoorziening:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt uitgeoefend door de gebruiker van het betreffende perceel;

1.12 bedrijf:

een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden werkactiviteiten daaronder niet begrepen;

1.13 bestaand:

  1. a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens of bouwvlakgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balkagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.24 buitenwerkse gevelvlak:

de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 erf:

een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de (oorspronkelijke) kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.28 erker:

een ondergeschikte grondgebonden uitbouw met een beperkte omvang in breedte, hoogte, diepte en een overwegend transparante verschijningsvorm en uitstraling, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.31 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.32 geschakelde woning:

een woning die met een andere woning verbonden is door middel van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw;

1.33 gestapelde woning:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven dan wel beneden een andere woning is gelegen, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid al dan niet direct vanaf de weg of het openbaar toegankelijk gebied gewaarborgd is;

1.34 gootlijn of druiplijn:

een horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak, zijnde de laagste lijn van het dak die representatief kan worden geacht voor de (in stedenbouwkundige zin toegestane) hoofdmassa;

1.35 hoofdgebouw:

één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.36 houtsingel:

lijnvormige beplanting bestaande uit bomen en struiken op overwegend eenzelfde hoogte als het omringend landschap;

1.37 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.38 kap:

een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak, dan wel in een gebogen vorm;

1.39 maaiveld:

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.40 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.41 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.42 normale onderhouds- en exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving, dan wel de realisering van de bestemming;

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.44 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

1.45 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.46 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.47 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.48 plat dak of platte afdekking:

een dakafdekking onder een hoek van minder dan 15° met het horizontale vlak;

1.49 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.50 rooilijn:

de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

1.51 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.52 sociale veiligheid:

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

1.53 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:

  1. a. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
  2. b. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;

1.54 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;

1.55 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.56 voorerf:

het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;

1.57 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, of de als 'gevellijn' in het plan aangeduide, dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.58 voorgevelrooilijn:

een denkbeeldige lijn waarop doorgaans de voorgevel van de woning is geplaatst;

1.59 voorkant:

de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;

1.60 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.61 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;

1.62 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;

1.63 woning of wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.64 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.65 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

1.66 zijerf:

het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen naast de zijgevel tot de aan die zijde gelegen perceelgrens;

1.67 zijgevel:

de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 algemene regels:

alle maten zijn in meters (m) en voor:

  • oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • verhoudingen in procenten (%);
  • hoeken/hellingen in graden (°).

Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (openbare) groenvoorzieningen;

alsmede voor:

  1. b. behoud en/of versterking van de bestaande boomsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden, wegen en verhardingen;
  2. d. nutsvoorzieningen;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. verhardingen en parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. nutsvoorzieningen;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

In de bestemming wordt gestreefd naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de verkeers- en verblijfsfunctie voor de directe omgeving. Hierbij zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken, bermen, bermbeplanting, bushaltes en dergelijke, begrepen.

Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

alsmede voor:

  1. b. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. nutsvoorzieningen;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen, erven en terreinen;
  2. g. gebouwen;
  3. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats en de bouwhoogte van de bebouwing.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 m bedraagt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. het bepaalde in het bestemmingsplan, met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. c. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat wordt afgeweken van de voorgeschreven maatvoering bij (gedeeltelijke) nieuwbouw, verbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is;

De onder a tot en met c bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid.

9.2 Kinderdagverblijf

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in het bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van een kinderdagverblijf, mits:

  1. 1. het kinderdagverblijf in ruimtelijke en visuele zin past binnen het woongebied;
  2. 2. het kinderdagverblijf nevengeschikt is aan de woonfunctie;
  3. 3. geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  4. 4. het bebouwingsbeeld niet wordt aangetast;
  5. 5. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert;
  6. 6. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
    Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), waarin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het hiervoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Herontwikkeling locatie Boskamp, Roden'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten gevolge van het efficiënter inzetten van maatschappelijk vastgoed kwamen de bibliotheek aan de Meester Apothekerstraat en de voormalige MAVO De Boskamp aan de Boskamp leeg te staan. Inmiddels zijn de gebouwen gesloopt. De woningcorporatie Woonborg heeft in 2010 een aantal sterk verouderde huurwoningen aan de Secretaris Buiteveldlaan gesloopt.

Beide locaties grenzen aan elkaar en een gezamenlijke herontwikkeling ligt voor de hand. Voor Roden is dit een unieke binnendorpse locatie met een breed palet aan voorzieningen dichtbij. Uit onderzoek is gebleken dat de komende jaren rekening gehouden moet worden met een demografische verschuiving van het aantal huishoudens tussen de 15 en 54 jaar naar huishoudens van 55+. Beide zaken pleiten ervoor om levensloopgeschikte woningen voor de doelgroep 55-75 jaar als vertrekpunt te nemen.

Voorliggend bestemmingsplan is een flexibel plan, dit betekent dat er geen exact eindbeeld is van de woonverkaveling en/of het te realiseren bouwtype. Wel is vastgelegd dat in het plangebied maximaal 54 levensloopgeschikte woningen gerealiseerd mogen worden.

1.2 Planologisch Regiem

De nu geldende juridisch/planologische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Woonwijken Roden. Dit bestemmingsplan is op 22 april 2015 vastgesteld en op 15 juli 2015 in werking getreden. Het noordelijke gedeelte heeft in dit bestemmingsplan hoofdzakelijk een woonbestemming terwijl het zuidelijke gedeelte een maatschappelijke bestemming heeft.

Op grond hiervan is de uitvoering van het plan voornemen niet mogelijk. Om deze reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld, dat voorziet in een juridisch/planologische regeling voor de nieuwe ontwikkelingen.

1.3 Begrenzing Nieuw Bestemmingsplan

De locatie Boskamp bestaat uit twee percelen. Het noordelijke gedeelte, waar de gesloopte huurwoningen hebben gestaan, is op enkele voetpaden na in eigendom bij de woningbouwcorporatie Woonborg uit Vries. Deze gronden van Woonborg hebben een oppervlakte van 6.123 m² (kadastraal eigendom: 6.065 m2). Aan de noordzijde grenst dit gebied aan Secretaris Buiteveldlaan.

Op het zuidelijke gedeelte hebben de voormalige MAVO De Boskamp en de bibliotheek gestaan. Dit deel (inclusief voetpaden en groenstrook) behoort de gemeente toe en heeft een oppervlakte van 10.165 m2. Aan de zuidzijde grenst dit gebied aan Meester Apothekerstraat. Beide percelen worden aan de oostzijde door Boskamp ontsloten. Aan de westzijde grenzen de percelen aan de achtertuinen van de woningen aan Wethouder Deodatusplantsoen.

Onderstaande luchtfoto geeft de contour weer van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0001.jpg"

Afbeelding 1. Luchtfoto plangebied (bron: Google Earth)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de ruimtelijke structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de milieukundige en ruimtelijke aandachtspunten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn milieuzonering, geluid (wegverkeerslawaai), luchtkwaliteit, bodem, ecologie, externe veiligheid, archeologie en cultuurhistorie en water. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Ligging en bereikbaarheid

Roden is gelegen in de kop van Drenthe op circa 15 km van de stad Groningen. Nabijgelegen kernen zijn Leek en Peize. Het plangebied ligt aan de westzijde van het centrumgebied.

Het gebied ligt qua infrastructuur ‘ingeklemd’ tussen de wegen Boskamp, Secretaris Buiteveldlaan en Meester Apothekerstraat. Nabij het plangebied is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg voor Roden, de Nieuweweg, gelegen.

2.1.2 Plangebied

Het totale plangebied bedraagt circa 1,6 ha. In de huidige situatie is er sprake van een braakliggend terrein. Alle bebouwing is gesloopt en de terreininrichting is verwijderd. De bestaande waardevolle (boom)beplantingen langs de westzijde van het plangebied zijn behouden gebleven. Deze houtsingel wordt verbreed. Daarnaast wordt aan de zuidwestzijde de groenstructuur verbreed en als zodanig bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0002.png"

Afbeelding 2. Aanzicht plangebied (bron: Google Streetview)

2.1.3 Ruimtelijke structuur

Het plangebied maakt onderdeel uit van de woonwijk Middenveld, een uitbreiding van Roden uit de jaren '60 van de vorige eeuw. De wijk Middenveld kent twee belangrijke gebiedsontsluitingswegen in westelijke richting: de Leeksterweg en de Nieuweweg, met daar tussenin de aansluiting vanuit het centrum Padkamp-Secretaris Buiteveldlaan-Torensmalaan. Laatstgenoemde tussenaansluiting kent eveneens een kenmerkende groenstructuur/-zone die vanuit het centrum naar de westelijk gelegen woonwijken loopt. Het plangebied grenst hier aan de noordzijde aan.

De westzijde van het plangebied laat in noord-zuid richting een voor de wijk Middenveld zeer belangrijke structurerende groenzone zien: omgeving Wethouder Deodatusplantsoen-Nijlandspark. De bestaande eikenlaan met openbaar voetpad aan de achterzijde van de huizenrij aan de Wethouder Deodatusplantsoen maakt hiervan zowel ruimtelijk, stedenbouwkundig, als landschappelijk bezien structureel onderdeel uit. Als groenstrook met bomenrij vormt het tegelijk een te behouden groene afscherming voor de bestaande woningen. Aan de oostzijde sluit het plangebied direct aan op Boskamp, met bijbehorende voorname groenstructuur.

De wijk Middenveld is een voor Roden kenmerkende woonwijk. Ruim opgezet, met redelijk veel 'lucht' (afstand) tussen de bouwmassa's. Woonbebouwing in een mix van het type vrijstaand, halfvrijstaande, geschakeld (via aan-/uitbouwen/bijgebouwen) of korte rijtjes (3 a 4 woningen aaneen gebouwd). De woningen zijn overwegend in twee lagen met duidelijke kap en hebben een gootlijn van circa 5 - 6 m. Maar één bouwlaag met eveneens een duidelijke kap komt ook veelvuldig voor (lage gootlijn 3 - 4 m).

De wijk is typisch voor de jaren '60 positief sober en doelmatig opgebouwd uit samenhangende bouwblokken, meestal oost-west gericht, waarbij alle woningen met de voorzijde straat gericht zijn.

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Gezien de in de vorige paragraaf beschreven ruimtelijke structuur ligt het voor de hand om de nieuwe woonontwikkeling deugdelijk en respectvol in te passen in die bestaande woonomgeving. En dan met behoud van de belangrijke ruimtelijke (en typische jaren '60) kenmerken.

Voor de stedenbouwkundige (hoofd)opzet, streefbeeld verkaveling en inrichting van het gebied gelden de volgende uitgangspunten:

Hoofdopzet

  • De forse groen stroken langs Secr. Buiteveldlaan (en Torensmalaan) en Boskamp zijn belangrijke te behouden (groen)structuren. Ook al liggen ze buiten de contour van het plangebied, ze hebben - tussen centrumgebied/Boskamp en noordzuidelijke plantsoenstructuur van Nijlandspark en Weth. Deodatusplantsoen - aanzienlijke waarde voor de gehele omgeving. Zo ook voor de voorgenomen woningbouw.
  • De aanleg van een nieuwe straat halverwege het plangebied in oost-westelijke richting vanaf Boskamp is minimaal noodzakelijk. Vanwege het aantal te realiseren woningen, om achterkanten langs (bestaande) straatzijden zoveel mogelijk te kunnen vermijden en om het gehele plangebied plan-economisch minimaal voldoende te kunnen (her)ontwikkelen t.b.v. woningbouw.
  • Bij aanleg van nieuwe wegen dienen doodlopende straten/ (buurt)ontsluitingen voorkomen te worden. Dit past namelijk niet in de kenmerkende opbouw/structuur van de omliggende (woon)omgeving. Het biedt geen kwaliteit, is vanuit verkeerskundig/ sociaal/ volkshuisvestelijk oogpunt niet gewenst en geeft veel praktische problemen (mede gezien het aantal te bouwen woningen, bijbehorend parkeren, huisvuil e.d.).
  • Woonborg heeft gronden in het noordelijke gedeelte van het plangebied. Woonborg kan aan deze zijde goed in aansluiting met de bestaande woonomgeving en ruimtelijke opbouw langs Secr. Buiteveldlaan opnieuw grondgebonden (sociale) woningbouw in korte rijtjes/aaneengebouwd realiseren.
  • Dit geeft stedenbouwkundig en volkshuisvestelijk vanuit het type woning en bijbehorende reguliere wijze van verkavelen meteen een meer geleidelijke overgang naar de zuidelijk gelegen Meester Apothekerstraat en oostelijk richting Boskamp, voor bijvoorbeeld wat ruimer verkavelde halfvrijstaande, of geschakelde woningen (of wellicht een paar vrijstaande).
  • De nieuwe invulling bestaat alleen uit grondgebonden woningbouw, gestapeld is niet gewenst in deze bestaande woonomgeving.
  • De woningen zijn met de voorzijde gericht op de straat, zowel langs de randen van het plangebied als de nieuw in het gebied aan te leggen straat. Met het oog op voorkantsituaties en zichtbelangen vanuit de openbare ruimte dienen de nieuwe naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde rooilijnen aan te sluiten op die van de overzijde of het verlengde van de genoemde straten.
  • De nieuwe verkaveling van het plangebied dient conform de omliggende kenmerkende wijkopbouw overwegend oost-west gericht te zijn, met de achtererven rug-aan-rug. Dit geeft gelijk goede mogelijkheden voor passieve (en/of actieve) energie-/zontoepassingen.
  • Behalve aan de zijde van Boskamp, hier net als bestaand noord-zuid gericht. En stedenbouwkundig bij voorkeur samenhangend in type woning aan weerszijden van de nieuwe straat halverwege, om het nieuwe buurtje smoel en aanzienlijke meerwaarde te kunnen geven.
  • Toegestane gemiddelde (bruto) woningdichtheid: 25 - 30 woningen per hectare (het aantal woningen bedraagt ten hoogste 54).
  • De aan de westzijde van het plangebied gelegen bestaande eikenlaan en openbare groenstrook dient in ieder geval behouden en openbaar toegankelijk te blijven. Dit als groene afscherming, (wandel)verbinding en relatie/samenhang plantsoenstructuur Weth. Deodatusplantsoen en kwalitatieve bomenstructuur (boom- & belevingswaarde). Hier liggen kansen ter versterking als bomen-/groenstrook, bij voorkeur door de strook in oostelijke richting te verbreden (incl. verplaatsen/vervangen bestaand voetpad richting beoogde nieuwbouw en/of nieuwe straat).

Inrichting van het gebied

  • Een weg/straat bestaat uit tenminste een rijloper van 5 m breed, met aan weerszijden een strook van 2 meter breed (voor voetpad (aan woningzijde), berm-/groenstrook, langsparkeren, leidingenstrook e.d.). Bij tweezijdige bebouwing en langsparkeren in de straat tenminste een extra strook van 2 meter breed opnemen in het wegprofiel.
  • De basisinrichting van het beoogde woonbuurtje en de openbare ruimte is gebaseerd op een inrichting als 30 km-gebied en overwegend overeenkomstig de bestaande woonstraten in de buurt.

2.2.2 Uitgangspunten woningbouw

De belangrijkste basisrichtlijnen voor de te bouwen woningen in het plangebied zijn:

  • Niet meer dan 50% van elk bouwperceel (erf/kavel) bebouwen.
  • Het aantal te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 54.
  • De woningen bestaan uit grondgebonden woningen. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter.

2.2.3 Groenadvies

Middels het bomenbeleidsplan is vastgelegd dat tijdens de verkenningsfase van ruimtelijke ontwikkelingen of reconstructies een groentoets moet worden uitgevoerd voor de beoordeling of de bestaande bomen behouden of vervangen dienen te worden. Hierbij wordt het groen in en om de planlocatie geïnventariseerd waarbij de huidige kwaliteit van het groen en de beleidsstatus worden vastgelegd.

De van toepassing zijnde uitgangspunten volgens de richtlijnen voor het boombehoud zijn in het beleidsplan opgenomen. Deze houden in dat in principe de bestaande bomen op de huidige standplaats behouden worden en dat verplantbaarheid en herplant in overleg gaat met de beheerafdeling van de gemeente.

Voor de locatie de Boskamp zijn de resultaten van de groentoets in dit advies verwerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0003.jpg"

Afbeelding 3. Groenstructuur (Bron: gemeente Noordenveld)

De eikenlaan (uit 1960) aan de achterzijde van de huizenrij aan de Weth. Deodatusplantsoen behoort tot de groene structuur van de wijk. De laan is vitaal en dient als structuur behouden te blijven. Tevens vormt het de erfgrens voor alle tuinen en dient het als een groene afscherming van de bestaande bebouwing. Ter bescherming van de wortels van de bomenrij dient bij het maken van de plannen minimaal een afstand van 5 meter vanaf de stamvoet te worden aangehouden.

Op twee gezonde solitaire eiken na zijn de bomen en boomgroepjes in het plangebied niet vitaal en kunnen worden verwijderd. De groene stippen markeren de twee eiken. Gebleken is dat deze niet kunnen worden opgenomen in het plan. Het verwijderen van de bomen wordt, in overleg met de beheerafdeling van de gemeente, gecompenseerd volgens de uitgangspunten uit de richtlijnen voor boombehoud (bomenbeleidsplan 2012-2032). Dit gebeurt door zes straatbomen in het plan op te nemen.

2.2.4 Verkeer en parkeren

Voor het parkeren wordt het gemeentelijk GVVP en de recente CROW-normering als uitgangspunt genomen. Bij voorkeur bij iedere woning tenminste 1 parkeerplaats op eigen terrein, mits er niet in de voortuin geparkeerd wordt. Bij voorkeur te situeren aan de vrijstaande zijde van de woning waar ook een uitrit gerealiseerd kan worden. Alle niet op eigen terrein gerealiseerde parkeerplaatsen worden in de openbare ruimte gerealiseerd.

Bij tussenwoningen (hebben geen vrijstaande zijde en krijgen geen uitrit ten behoeve van auto) wordt het parkeren op eigen terrein niet toegestaan. De bij tussenwoningen behorende parkeerruimte dient in het openbaar gebied gerealiseerd te worden.

In artikel 11.1 onder a van voorliggend bestemmingsplan is een regeling opgenomen waarin is bepaald dat er voldoende parkeergelegenheid is, als wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Hierin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.

2.2.5 Water

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe, hierdoor kan er wateroverlast ontstaan. Om dit te voorkomen is compensatie nodig door aanleg van een waterberging. Ten behoeve van de waterberging wordt in de groenstrook ten oosten van het plangebied een wadi gerealiseerd. In paragraaf 4.8 Water wordt nader top het aspect water.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke opgaven en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Bovengenoemde drie doelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen.

Ladder duurzame verstedelijking

Een van de nationale belangen die de SVIR benoemt, is het belang van een "zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd

In de praktijk worden de onderdelen van deze afweging vertaald in de drie treden van de ladder (artikel 3.1.6 onder 2 van het Besluit ruimtelijke ordening):

  1. a. (trede 1) er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte ;
  2. b. (trede 2) indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat er sprake is van actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen\het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. c. (trede 3) indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voordat aan een afweging wordt toegekomen moet eerst de vraag worden gesteld of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Na de inwerkingtreding van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in 2012 is er van lieverlee een stroom uitspraken van de Raad van State op gang gekomen, waarbij op veel punten een nader interpretatie en uitleg is gegeven over de verschillende bepalingen en onderdelen van de Ladder. Daarbij is ook ingegaan op de vraag wat onder het begrip stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. Uit deze uitspraken volgt dat er een zekere ondergrens wordt gehanteerd over wat een stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder is. Zo is een woningbouwlocatie voor 9 woningen niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Dit impliceert dat bij heel kleinschalige initiatieven - in samenhang met andere omgevingsfactoren - de Ladder niet hoeft te worden toegepast.

In het bestemmingsplan voor de herontwikkeling van de locatie Boskamp gaat het om een woningbouwproject met maximaal 54 woningen. Gelet op de aard en omvang van het woningbouwproject kan worden aangenomen dat dit een stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Onderstaande afweging gaat daarom alleen in op de ontwikkeling van de nieuwe woningen.

Trede 1 - Regionale vraag

In ruimtelijke plannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat sprake is van een actuele regionale behoefte. Het gaat hier om de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag.

In 2015 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de woningmarkt in de regio Groningen-Assen (Woningbehoefteonderzoek 2015 d.d. 17 juni 2015 & Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken, d.d. 16 november 2015, door Companen). De belangrijkste conclusies voor wat betreft de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte zijn onderstaand vermeld.

Kwantitatieve woningbehoefte

In de regio Groningen-Assen is sprake van een trend van verstedelijking, waarbij er extra groei zal plaatsvinden van de woningbehoefte in Groningen, Assen en de zogenaamde volledige kernen, dat zijn de dorpen met een hoog voorzieningenniveau - waaronder de kern Roden. Dit gaat ten koste van de kleinere kernen, met name in het noorden en oosten van de regio. Een andere belangrijke trend is de vergrijzing. De bevolkingsgroei slaat rond 2020 al om naar stabilisatie of krimp.

Deze trend betekent dat er in Roden, ondanks de krimp van de bevolking in de regio, behoefte zal blijven aan woningen, met name ook voor ouderen die relatief vaak kiezen voor het wonen in een volledige kern.

Op basis van de meest waarschijnlijke toekomstscenario is een raming gemaakt van de jaarlijkse woningbehoefteontwikkeling per subregio.

Tabel 1. Jaarlijkse behoefte ontwikkeling per subregio
afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0004.png"

* De gemeente Noordenveld maakt deel uit van de Subregio West (Zuidhorn, Leek, Noordenveld, Haren en Tynaarlo).

Kwalitatieve woningbehoefte

Er is ook onderzocht of het aanbod in de bestaande voorraad woningen voldoende aansluit bij de toekomstige vraag en wat dit betekent voor nieuwbouw. Globaal kan de toekomstige behoefte als volgt getypeerd worden: in de steden Assen en Groningen meer huur- en rijwoningen en in de omliggende kernen meer koop en vrijstaande woningen.

Het aantal ouderen neemt toe. Deze naoorlogse generatie ouderen is mondiger en over het algemeen kapitaalkrachtiger dan de vorige generatie ouderen. Daarmee veranderen de woonvoorkeuren kwantitatief en kwalitatief. De voorkeur van kleine huishoudens van 55-75 jaar is een rustige woonwijk, met ruimte, rust, privacy en een gemixte bevolkingssamenstelling.

In concrete aantallen komt dit neer op de volgende behoefteverdeling voor de periode 2015-2020.

Tabel 2. Woningbehoefte naar woningtype, op basis van verhuistrends
afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0005.png"

Uit het woningbehoefteonderzoek Regio Groningen-Assen is de prognose van de kwalitatieve woningvraag bekend voor de gemeente Noordenveld als geheel. In het extra onderzoek is deze verder uitgewerkt naar kern (Bijlage 1 Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken). De grootste verschuiving in de woningvraag in de kern Roden de komende vijf jaar zit in een toename in de vraag naar appartementen en gelijkvloerse seniorenwoningen (huur en koop) en vrijstaande woningen. De vraag naar eengezinshuurwoningen neemt op termijn iets af. Op de lange termijn lijkt de vraag naar appartementen in de koop en huur te blijven toenemen en vervolgens te stabiliseren, mede door de vergrijzing. De vraag naar eengezinshuurwoningen neemt juist af.

Op grond van het onderzoek van Companen kan worden geconcludeerd dat er in Roden in de toekomst een zekere woningbehoefte zal blijven bestaan. Het initiatief voor grondgebonden woningen voor de doelgroep zestig plus, met voorzieningen als slaapkamer op de begane grond, een kleine tuin en een locatie op loopafstand van het centrum, sluit aan bij deze regionale behoefte.

Trede 2 - Bestaand stedelijk gebied

De locatie voor de nieuw te bouwen woningen betreft een te herontwikkelen locatie nabij het centrum van Roden. De locatie ligt in een omgeving met hoofdzakelijk woonhuizen gerealiseerd in de jaren zestig. Het type woningen in de omgeving varieert van aaneengebouwde, rij-, halfvrijstaande, twee-aaneen, vrijstaand tot bungalows. Typerend is de eenvoudige architectuur. Het plangebied wordt omsloten door rustige woonstraten. Gezien vorengenoemde situering vindt de gemeente de locatie uitermate geschikt voor woningbouw.

De gemeente stelt vast dat het bij de locatie Boskamp gaat om een unieke binnendorpse locatie met dichtbij een breed palet aan voorzieningen (centrumvoorzieningen Roden en zorgvoorzieningen op circa 500 m). Verder is vanuit volkshuisvestelijk perspectief de kernvraag welk product een toegevoegde waarde heeft voor het huidig woningaanbod. Het bij trede 1 genoemde onderzoek van Companen laat duidelijk zien dat in alle scenario's het aantal huishoudens in de periode 2015-2030 tussen de 15 en 54 jaar terugloopt en dat er groei zit in de 55+ huishoudens.

Op deze centraal bij voorzieningen gelegen locatie pleit alles ervoor om de levensloopgeschikte woning voor de doelgroep 55-75 jaar als vertrekpunt te nemen.

Het woonprogramma gemeentelijk aandeel is als Bijlage 2 Marktadvies woningbouw memo gemeenteNoordenveld toegevoegd.

De intentie is om voor de locatie Boskamp een bestemmingsplan te maken met een zo flexibel mogelijke invulling van het woningtype en de woningaantallen. Op deze wijze kan het plan maximaal inspelen op een veranderende ruimtevraag vanuit de markt en is daarmee ook de haalbaarheid van de herstructurering van het plangebied het best gegarandeerd.

Trede 3 – Bereikbaarheid

Deze trede hoeft niet te worden besproken omdat de nieuwe ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Gelet op de toekomstige regionale woningbehoefte, is de locatie Boskamp bijzonder geschikt voor herontwikkeling tot woonlocatie om in die toekomstige woningbehoefte te voorzien. De locatie is met name geschikt vanwege de ligging in de kern Roden, in een bestaande woonwijk en nabij het centrum. De keuze voor grondgebonden woningen voor ouderen sluit daar bovendien zeer goed op aan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein.

De ambitie is om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dat gebeurt door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten:

  • landschap;
  • rust;
  • natuur;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • aardkundige waarden.

Het behoud en waar mogelijk de ontwikkeling van kernkwaliteiten zijn van provinciaal belang. De Handreiking Kernkwaliteiten Drenthe geeft voor het plangebied geen specifieke waarden of kenmerken, die van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

Bij de Omgevingsvisie hoort de Provinciale Omgevingsverordening (POV). De geactualiseerde POV is op 17 oktober 2015 in werking getreden.

In artikel 3.24 Woningbouw van de Provinciale omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied kan alleen voorzien in nieuwe woningbouw indien deze woningbouw past binnen de afspraken die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de regionale woonvisie en als in het desbetreffende ruimtelijk plan wordt onderbouwd dat deze regionale woonvisie voldoende actueel is. Het plangebied is gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied'. De ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030

Roden maakt deel uit van de regio Groningen-Assen (provincies Drenthe en Groningen en de gemeenten Assen, Bedum, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Noordenveld, Slochteren, Ten Boer, Tynaarlo, Winsum en Zuidhorn). In Regio Groningen-Assen hebben de gemeenten hun plannen voor woonlocaties en bedrijventerreinen aangepast aan de veranderde vraag. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een Regionaal Instemmingsmodel.

Aanleiding voor het gezamenlijk aanpassen van de plannen was het grote overaanbod aan bedrijventerreinen en woningbouwlocaties als gevolg van de veranderende vraag en de economische crisis. Uitgangspunt was het maken van afspraken over het aanbod en prioritering van locaties t/m 2030, als ware de regio één gemeente. Op deze manier worden gezamenlijk risico’s geminimaliseerd, ontstaat er een betere balans tussen vraag en aanbod en worden marktkansen beter benut.

Voor woningbouw geldt dat er jaarlijks ruim 1.300 woningen gebouwd mogen worden in Regio Groningen-Assen in plaats van 2.900 woningen. Voor de totale plannen voor bijna 50.000 woningen (nulmeting 2011) t/m 2030 is nu afgesproken dat hiervan 25.000 woningen gerealiseerd mogen worden. Elke gemeente heeft op basis van het afgesproken scenario een planningslijst opgesteld die de basis vormen van het instemmingsmodel. De daadwerkelijke vaststelling van de planningslijsten is een verantwoordelijkheid van de gemeenten.

De Boskamp locatie is onderdeel van het Regionale instemmingsmodel van de RGA en is hierin opgenomen met 51 woningen (versie 1.1.17).

3.3.2 Waterbeheerplan 2016-2020 Noorderzijlvest

Het plangebied maakt deel uit van het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. In het Waterbeheerprogramma 2016-2020 beschrijft het Waterschap Noorderzijlvest wat de inzet zal zijn om de ingezetenen van veilig, voldoende en schoon water te voorzien.

Voor het plangebied gelden geen specifieke doelen. Het plangebied maakt deel uit van de functie bebouwd gebied. In paragraaf 4.8 Water wordt ingegaan op de watertoets die in het kader van de nieuwe ontwikkeling is uitgevoerd.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Vigerend bestemmingsplan

In de inleiding van het bestemmingsplan is aangegeven dat het huidige bestemmingsplan voor het plangebied "Woonwijken Roden" uit 2015 is. De werking van dat bestemmingsplan vervalt voor onderhavig plangebied bij het in werking treden van dit bestemmingsplan "Herontwikkeling locatie Boskamp, Roden".

3.4.2 Omgevingsvisie

De gemeente Noordenveld heeft op 8 februari 2017 de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Hierin laat de gemeente zien hoe ze denkt wat de gemeente Noordenveld in het jaar 2030 uniek maakt op het sociale en fysieke domein. De Omgevingsvisie is de basis voor de Programma's op de kernwaarden leefbaar, groen, ondernemend, duurzaam en transparant.

In de Omgevingsvisie zijn ook de ambities per gebied aangegeven. Voor het dorp Roden is ten aanzien van 'inbreiding en herstructurering' de ambitie voor 2030 aangegeven dat '.... andere vrijgekomen locaties in de woonwijken een passende herbestemming hebben gekregen die aansluit bij de woonomgeving'.

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen deze ambitie.

3.4.3 Welstandsnota

Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten.

Bij aanvragen van een omgevingsvergunning worden bouwplannen getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen. De criteria spitsen zich toe op materiaalgebruik, ligging, vorm en massa. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan geeft, kunnen echter niet door welstandscriteria worden tenietgedaan.

Voor de ontwikkelingen in het plangebied zijn hoofdstuk 2 'Algemene welstandscriteria' en hoofdstuk 3 'Gebiedsgerichte welstandscriteria' van de Welstandsnota van toepassing. Ontwikkelingen in het plangebied moeten voldoen aan de criteria zoals hier zijn opgenomen.

3.4.4 Landschapsbeleidsplan Noordenveld

Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld.

Omdat de ruimtelijke ontwikkeling in het dorp Roden plaatsvindt, is het Landschapsbeleidsplan in dit geval niet relevant.

3.4.5 Groenvisie Noordenveld

In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast binnen de bebouwde kom.

Voor Roden wordt aangegeven welke identiteitsdragers het dorp kent, wat de 'knelpunten' zijn en welke aandachtspunten er daarom zijn. Voor het plangebied vormt het groen in de woonwijken de identiteitsdrager. Op de navolgende kaart zijn de groenstructuur en de opgaven verbeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0006.png"

Afbeelding 4. Groenstructuur Roden (Bron: Groenvisie Noordenveld)

Voor het plangebied is het volgende aspect relevant, 'groen in de woonstraten'. In de oudere woonstraten wordt groen gevormd door veelal bomen in gras en soms bomen met lage heestersoorten. Veel wijken lijken hierdoor op elkaar. De wijken uit de jaren '70-'80 worden gekenmerkt door meer heestergroen. Veelal wordt gebruik gemaakt van lagere vormen, Cotoneaster, Symphoricarpus of lage Cornus soorten. Ook conifeersoorten worden gebruikt (pinussoorten en chamaecyparus). Dit groen wordt voornamelijk gebruikt ter aankleding van de wijk en is zodanig goed.

Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de groenvisie.

3.4.6 Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2015-2025

In dit plan wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.

Het plangebied ligt ingesloten tussen wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De nieuwe ontwikkeling sluit goed aan bij de functie en inrichting van de omliggende woonstraten..

Op het aspect parkeren is reeds nader ingegaan in paragraaf 2.2.1 en paragraaf 2.2.4.

3.4.7 Gemeentelijk rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.

De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  1. 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  2. 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  3. 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  4. 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  5. 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  1. 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  2. 2. regenwater vasthouden en bergen;
  3. 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  4. 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  1. 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  2. 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  3. 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

3.4.8 Nota duurzaamheid

Duurzaamheidsambitie Woonborg

In 2040 wil Woonborg dat haar woningvoorraad energieneutraal is. Woonborg heeft deze ambitie beleidsmatig vertaald in haar meerjarenbegroting. Daarbij heeft Woonborg op 28 september 2016 de 'samenwerkingsovereenkomst expeditie energieneutraal wonen Drenthe' ondertekend. Partijen (o.a. Woonborg, gemeenten en de provincie Drenthe) werken daarin samen aan het volgende hoofddoel en stellen daarmee een hogere ambitie dan die van het nationaal Energieakkoord.

"Het streven is om in 2040 iedereen die in Drenthe woont voor zijn/haar woongenot niet meer afhankelijk te laten zijn van fossiele energiebronnen, zoals aardgas, kolen en olie. Voorts worden inspanningen gepleegd om in 2040 zoveel mogelijk te komen tot energie neutrale woningen welke direct of indirect onafhankelijk zijn van fossiele energie.'

Voor de woningen in het bestemmingsplan betekent dit concreet dat Woonborg ze allemaal gasloos gaat uitvoeren bij voorkeur volledig NoM (Nul op de Meter). Door toepassing van bijvoorbeeld warmte pompen, zonnestroom- installaties en slimme ventilatie technieken wil Woonborg ook hier haar ambitie waar maken.

Duurzaamheidsambitie gemeente Noordenveld

De gemeente Noordenveld heeft naast de Nota Duurzaamheid ook de Drentse Energiedeal ondertekend. De ambities komen vrijwel overeen en gaan uit van energieneutraal. Als het gaat over energieneutraal, dan wordt hiermee bedoelt dat dit gebouwen zijn die het hele gebouwgebonden energiegebruik zelf opwekken. Daar hoort een EPC van 0 bij. EPC = 0 betekent hetzelfde als energieneutraal. Bij energieneutraal gaat het om een "gebouwgebonden" term. In de Nota Duurzaamheid heeft de gemeente Noordenveld zich (m.b.t. nieuwe woningen) ten doel gesteld om van de tot 2020 nieuw te bouwen woningen minimaal 50% energieneutraal (EPC = 0) of zeer energiezuinig (EPC = lager dan de wettelijke norm EPC 0,4) te bouwen.

De gemeente Noordenveld vindt de duurzaamheidsambitie van Woonborg positief. Woonborg implementeert de Drentse Energiedeal om in 2040 energieneutraal te zijn hiermee in hun beleid. Een NoM-woning is een stuk duurzamer dan een 'normale' woning. Bij een NoM-woning staat de elektriciteitsmeter aan het eind van het jaar weer op nul. Dat betekent dat het huis over het jaar heen evenveel energie opwekt als gebruikt (zowel voor het gebouw als voor de gebruikers). Bij NoM gaat het om een 'gebruikersgebonden' term.

De gemeente Noordenveld zou hier ten aanzien van haar aandeel van de te bouwen woningen bij kunnen aansluiten. Het volgen van de insteek van Woonborg, dat er geen gasaansluitingen worden aangelegd, betekent dat voor de verwarming van die woningen alternatieven moeten komen in de vorm van warmte pompen, zonnestroominstallaties, warmte-terugwinning, etc. Dat is een stap in de goede richting, maar NoM heeft ook een risico: rekening houdend met het aangekondigde aanpassen van de salderingsregeling, de ontwikkeling van de energieprijs en het klimaat wordt NoM de komende jaren geen nul op de rekening. De gemeente laat het aspect Duurzaamheid in het vervolgtraject zwaar meewegen.

3.4.9 Kaderstelling geactualiseerd woonbeleid

Gezien de ontwikkelingen op de woningbouwmarkt de afgelopen jaren is er genoeg reden om het woonbeleid in Noordenveld te actualiseren. Op 20 april 2016 is de kaderstelling voor het geactualiseerd woonbeleid vastgesteld. De kaders zijn bedoeld om richting te geven en accenten te zetten. Hieronder zijn de kaders opgenomen die raakvlakken hebben met dit bestemmingsplan:

  • Leidend is het bouwen voor behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief.
  • Periodiek woningmarktonderzoek met monitoring is een gewenste onderlegger voor het kunnen bouwen voor behoefte.
  • Op basis van het uitgangspunt bouwen voor behoefte moet er vroegtijdig worden ingezet op voldoende uitlegcapaciteit om op de verwachte vraag te kunnen anticiperen. Uitgangspunt is in principe de Ladder voor duurzame verstedelijking.
  • Anticiperen op de 'hobbel': eerst groei en daarna teruggang van de woningbehoefte.
  • De gemeente staat positief tegenover initiatieven voor de vrijsectorhuur in het middensegment.
  • Met de toenemende vergrijzing en de scheiding wonen en zorg is het belangrijk dat er voldoende (levensloop)geschikte en flexibele voorraad voor ouderen is.
  • De omvang van de sociale huursector moet voldoende zijn om de doelgroep adequaat te kunnen huisvesten.
  • Betaalbaarheid van de voorraad sociale huur is cruciaal.
  • Het kader voor duurzaamheid is de gemeentelijke nota duurzaamheid van 2015. Het uiteindelijke doel is op termijn een woningvoorraad die zoveel mogelijk energieneutraal is.

Hoofdstuk 4 Milieukundige En Ruimtelijke Aandachtspunten

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

De locatie waar het plangebied is gelegen kan naar de ruimtelijke aard worden aangemerkt als een rustige woonomgeving. Aan de zuid- westzijde van het plangebied is een gymzaal aanwezig. De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft voor de functie 'gymastiekzaal' een grootste afstand van 30 meter (geluid). Hierdoor treden er geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Conclusie

Het plangebied ligt op een zodanige afstand van andere bestemmingen dat er vanuit het aspect van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid.

4.2 Geluid

Wet geluidhinder

In opdracht van de gemeente Noordenveld heeft BügelHajema Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluidsbelasting in het plangebied. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig object. Daartoe dient een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder.

Situatie

Navolgend is een kaart opgenomen met de betreffende locatie. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van de door de opdrachtgever verstrekte tekeningen van de locatie, inclusief een digitale ondergrond van de omgeving. Daarnaast zijn de overige parameters (hoogte bebouwing, hoogte maaiveld, hoogte wegen, bodemgesteldheid et cetera) geïnventariseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0007.png"

Situatie met in zwart aangegeven de locatie van het plangebied

Zones

De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde zoneringsplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig behalve:

  • wegen die deel uitmaken van een woonerf (art. 74.2a);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art. 74. 2b).

Langs zoneringsplichtige wegen is een geluidszone gelegen waarvan de breedte wordt bepaald door het aantal rijstroken alsmede de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Indien wordt gebouwd binnen de geluidszone, verplicht de Wet geluidhinder door middel van akoestisch onderzoek aandacht te besteden aan de geluidssituatie.

Het stedelijk gebied wordt gedefinieerd als:

  1. 1. het gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.
  2. 2. Het buitenstedelijk gebied wordt gedefinieerd als:
  3. 3. het gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.

In onderstaande tabel zijn de zonebreedtes opgenomen.

Tabel 3. Zonebreedtes wegverkeer

Aard gebied Aantal rijstroken Zonebreedte ter weerszijden van de weg
Stedelijk 1 of 2
3 of meer
200 m
350 m
Buitenstedelijk 1 of 2
3 of 4
5 of meer
250 m
400 m
600 m

De in de nabijheid van het plangebied gelegen Nieuweweg kent een maximum snelheid van 50 km/uur en is gelegen in binnenstedelijk gebied. De Nieuweweg kent derhalve een zone van 200 m. De te onderzoeken locatie ligt binnen de zone van deze weg en er dient daarom akoestisch onderzoek plaats te vinden. De overige wegen kennen een maximum snelheid van 30 km/uur en kennen derhalve geen zone in de zin van de Wet geluidhinder.

Normen

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.

Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).

Toegepaste rekenmethode

Akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder dient plaats te vinden overeenkomstig het RMG 2012, de regeling als bedoeld in artikel 110d en e (Wgh). Bijlage III bij dit voorschrift geeft twee rekenmethoden weer:

  • Standaard Rekenmethode I, gebaseerd op een vereenvoudiging van de situatie waarbij de weg bij benadering recht is en de invoergegevens zoals de verkeersintensiteiten en de hoogteverschillen in de weg geen belangrijke variaties vertonen.
  • Standaard Rekenmethode II, bedoeld voor de meer complexe situaties die niet voldoen aan de randvoorwaarden voor de Standaard Rekenmethode I.

De onderhavige situatie is te complex om met rekenmethode I te kunnen berekenen. Dit maakt het gebruik van Standaard Rekenmethode II noodzakelijk. Voor het uitvoeren van de methode II berekeningen van het wegverkeer is gebruik gemaakt van het computerprogramma Winhavik versie 8.51. Hiertoe is de situatie gedigitaliseerd. In het invoermodel zijn rijlijnen ingebracht, reflecterende bodemgebieden, hoogtelijnen, gebouwen en schermen en wallen. De rijstroken zelf, de zijwegen, andere verharde oppervlakken en waterpartijen zijn beschouwd als reflecterende bodemgebieden. De overige gebieden als absorberend. De aftrek op grond van artikel 110g Wgh en het Europees bronbeleid op de berekende geluidsbelasting is in het rekenmodel verdisconteerd in de groepsreductie.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens van de Nieuweweg zijn verkregen van de gemeente. Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel. Daarbij is rekening gehouden met een autonome groei van 1 % per jaar. Per wegvak is behalve de etmaalintensiteit van belang hoe het verkeer verdeeld is tussen dag-, avond- en nachturen. Bovendien is de verdeling van de aantallen en snelheden per voertuigcategorie uitgesplitst. De voertuigcategorieën worden hierbij als volgt ingedeeld:

  • lichte motorvoertuigen (personenauto's en bestelauto's);
  • middelzware motorvoertuigen (autobussen, vrachtwagens met twee assen en vier achterwielen);
  • zware motorvoertuigen (vrachtwagens met drie of meer assen, vrachtwagens met aanhanger, trekkers met oplegger).

Tabel 4. (Verwachte) verkeersintensiteit, samenstelling en verdeling verkeer per wegvak

Wegvak wegdek etmaalintensiteit periode samenstelling verkeer
2014 2027 %lmv %mzw %zw
Nieuweweg dab 7.700 8.700 dag 7,00 98,0 1,5 0,5
avond 2,50
nacht 0,75

De rond de locatie gelegen wegen (Secretaris Buiteveldlaan, Boskamp en Meester Apothekerstraat) kennen een 30 km/uur regime. Op grond van de Wet geluidhinder behoeft geen aandacht geschonken te worden aan deze wegen. Gelet op het feit dat het hier wegen met een echte verblijfsfunctie betreft, de vormgeving daarop is afgestemd en de wegen een geringe verkeersintensiteit kennen is het niet nodig om in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek te verrichten vanwege deze wegen (zie ook onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0008.png"

Locatie Boskamp, bron: Google streetview

Met het oog op de verwachting dat de geluidsproductie van motorvoertuigen in de toekomst zal afnemen door technische ontwikkelingen en aanscherping van typekeuringen, mag een aftrek worden gehanteerd op de berekende geluidsbelastingen alvorens deze aan de wettelijke grenswaarden worden getoetst (art. 110g Wgh). De aftrek bedraagt over het algemeen:

  • 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of hoger is.
  • 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/uur is.

In de berekeningen heeft dienovereenkomstig een aftrek plaatsgevonden.

Berekeningen

Van de Nieuweweg is de 48 dB geluidscontour (de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting berekend. De berekende contour van de Nieuweweg is weergegeven in onderstaande afbeelding. De locatie ligt ruim buiten de 48 dB geluidscontour. De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van de woningen.

De rekenbladen van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek(rekenbladen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0009.png"

Kaart 48 dB-geluidscontour Nieuweweg

4.2.1 Conclusie

De locatie ligt ruim buiten de 48 dB geluidscontour. De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van de woningen.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 54 woningen. Op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van een woning bepaald op 8,6 ritten per etmaal. De toename van de totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve, afgerond, 464 ritten.

Gezien de flexibiliteit van het plan is voor het onderzoek luchtkwaliteit uitgegaan van het maximum aantal ritten voor woningen (vrijstaande woningen in de koopsector). Aangezien op de locatie eerst een school, een bibliotheek en 18 woningen waren gesitueerd, zal de toename van het aantal ritten in werkelijkheid geringer zijn.

Nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Infomil de nibm-tool (versie 2017) ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0010.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

4.4.1 Verkennend bodemonderzoek

In juni 2016 is door ingenieursbureau MUG (rapport 51150916) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Boskamp.

Vooralsnog wordt geconcludeerd dat op een deel van de locatie (Boskamp 39 te Roden) een ondergrondse (hbo)tank heeft gelegen. De tank is in 2000 verwijderd en de locatie (Boskamp 39 in Roden) is in 2000 voldoende gesaneerd. De gehele locatie wordt als niet verdacht beschouwd op het voorkomen van een bodemverontreiniging.

Op het maaiveld ter plaatse van de voormalige school en op het depot is asbestverdacht materiaal aangetroffen. Het materiaal bevat asbest (10-15% chrysotiel en 2-5% crocidoliet). In het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de opgeboorde grond zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een bodemverontreiniging.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de onderzochte grondmonsters geen verhoogde gehalten zijn aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden. In het grondwater zijn verhoogde concentraties aan enkele metalen (barium, nikkel en zink) en minerale olie gemeten boven de streefwaarde.

De resultaten zijn in overeenstemming met de vooraf gestelde hypothese dat de locatie niet verdacht is. De onderzoeksresultaten betreffende het verkennend bodemonderzoek vormen geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek en vormen geen belemmering voor de voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen. De bodem op de onderzoekslocatie is geschikt voor de functie ‘Wonen met tuin’.

De RUD heeft het Bodemonderzoeksraport beoordeeld (20 december 2016) en heeft aangegeven dat er een aanvullend onderzoek conform de NEN 5707 moet worden verricht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan worden bepaald of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen zijn voor de voorgenomen woningbouw op de locatie. Als ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, kan dat aanleiding tot meer vervolgonderzoek en eventuele bodemsanering.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 Bodemonderzoek.

4.4.2 Verkennend asbestonderzoek

In februari 2017 is door ingenieursbureau MUG (rapport 51101217) een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd op de locatie Boskamp. Doel van het verkennend bodemonderzoek asbest was het vaststellen of er asbest aanwezig is in de bodem.

Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 5 Asbestonderzoek

Conclusie

Uit milieuhygiënisch oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen.

Geconcludeerd wordt dat het aanwezige asbest zich beperkt tot de tijdens het voorgaande onderzoek (juni 2016 - rapport 51150916) aangetroffen plaatjes. De bodem is niet asbesthoudend. Wel wordt opgemerkt dat de conclusie van het verkennend asbestonderzoek is gebaseerd op het verkennend bodemonderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek.

Bij eventueel grondverzet dient men rekening te houden met mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen.

4.5 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Door Buro Bakker is een quickscan voor het plangebied uitgevoerd. Op 25 mei 2016 is een verkenning in het plangebied en de directe omgeving (onderzoeksgebied) uitgevoerd door een ecoloog. Tijdens dit veldbezoek is een beoordeling gemaakt van het plangebied als geschikt leefgebied voor beschermde flora en fauna. Tevens zijn de waargenomen beschermde soorten genoteerd. Op 13 juli 2016 is een aanvullende boomholtencontrole uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 6 Ecologisch onderzoek aan dit plan toegevoegd.

4.5.1 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische quickscan is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming. In de quickscan is hier ten aanzien van het plangebied het volgende over opgenomen.

Er worden geen andere beschermde soorten binnen het plangebied verwacht die onder de nieuwe Wet Natuurbescherming wel beschermd zijn en onder de Flora- en faunawet niet. De aanwezige beschermen soorten zijn voor het project niet gewijzigd ten opzichte van de Flora- en faunawet toets.

De te verwachten vogelsoorten zijn ook onder de nieuwe wet tijdens het broedseizoen beschermd.

De zorgplicht geldt voor soorten die vermeld zijn in de vrijstellingslijst van de provincie Drenthe. Deze lijst komt overeen met de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Flora- en faunawet.

Omdat er geen wijzigingen in de te verwachten soorten en hun beschermingsregime zijn, blijven de volgende conclusies gehandhaafd:

  • Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.
  • Voor uitvoering van het plan is geen ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met nestelende vogels. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten) van vogels dient te worden voorkomen.
  • Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) richt zich, zoals uit de naam reeds blijkt, primair op inrichtingen die risico's met zich meebrengen voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens, zoals het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen. Het besluit geeft waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico onderscheiden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0011.png"

Afbeelding 5. Uitsnede Risicokaart

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen die invloed hebben op het plangebied. Dit betekent dat er geen knelpunten ten aanzien van het externe veiligheidsrisico van de aanwezige inrichtingen zijn.

4.6.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

Deze wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:

  • vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;
  • vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;
  • aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden (PAG).

Onderzoek

In of nabij het plangebied liggen geen wegen waarmee in verband met het aspect externe veiligheid rekening moet worden gehouden.

4.6.3 Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) omvat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In deze regelgeving is bepaald dat de belemmeringenstrook (4 m bij buisleidingen met een druk tot en met 40 Bar en 5 m bij overige buisleidingen), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht dienen te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderzoek

Uit de risicokaart blijkt dat er geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen in het plangebied zijn gelegen.

4.6.4 Conclusie

Uit het onderzoek naar de nabijheid van risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen is gebleken dat deze op zodanige afstand zijn gelegen dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

De Erfgoedwet heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. Een van de belangrijkste uitgangspunten van deze wetgeving is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Onderzoek

Op de gemeentelijke Archeologische beleidskaart (2012) is het plangebied aangeduid als een gebied met een 'hoge verwachting Essen' (zie onderstaande uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied in geel kader).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP051-vg01_0012.jpg"

Afbeelding 6. Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

Op basis hiervan is reeds een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd (MUG publicatie 2016-61, onderzoekmeldingsnummer 4000916100).

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het onderzoeksgebied op de voormalige Zulther Es ligt en dat er vermoedelijk sprake is van een podzolbodem. Binnen het onderzoeksgebied heeft in de 19e eeuw, in de noordoosthoek, een woning gestaan. Het onderzoeksgebied is in de jaren ’60 - ’70 van de vorige eeuw bebouwd. Hierbij kunnen bodemverstoringen plaatsgevonden hebben. Uit de gegevens van de opdrachtgever blijkt dat de bodem onder de woningen die in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied hebben gestaan tijdens de sloop tot circa 1,1 m-mv is verstoord is en dat in de rest van het onderzoeksgebied rond deze voormalige woningen is ‘opgeruimd’ waarbij de bodem vermoedelijk 0,6 m-mv geroerd is. Voor het deel van het onderzoeksgebied dat langs de Meester Apothekerstraat ligt is aangegeven dat de verstoring circa 0,85 m-mv zal bedragen. Bij een intacte bodem moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode steentijd tot en met de nieuwe tijd. De archeologische sporen kunnen bestaan uit jachtkampen, nederzettingen, landinrichtingsstructuren, wegen, graven en afvalkuilen. Een booronderzoek zal moeten uitwijzen of de bodem nog intact is en of er rekening gehouden moet worden met bodemlagen met archeologische potentie.

Uit het booronderzoek blijkt dat binnen het onderzoeksgebied sprake is van een eerdlaag die in zeven van de tien boringen voorkomt. In de overige boringen is de bovengrond verstoord of is slechts een dunne bouwvoor aanwezig. De ondergrond vertoont een grote variatie. Er komt zeer fijn zand voor, maar ook matig grof zand en plaatselijk ligt de potklei bijna aan de oppervlakte. Door de aanwezigheid van de eerdlaag zijn eventueel aanwezige archeologische sporen beschermd tegen (ondiepe) bodemingrepen. Voor het deel waar een eerdlaag aanwezig was de verwachting dat de bodem tot circa 0,6 m-mv vergraven zou zijn. Hiervoor zijn in de boringen geen indicaties aangetroffen.

Voor het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied geldt dat de bodemopbouw zodanig verstoord is dat de trefkans op archeologische resten hier nihil is. De hier aangetroffen bodemverstoring komt overeen met de gegevens van de gemeente Noordenveld.

Conclusie

MUG Ingenieursbureau adviseert in het gebied rond de boringen 1, 2, 3, 5, 6 en 8 nader onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek kan bestaan uit een proefsleuvenonderzoek, waarbij duidelijk moet worden of er binnen het onderzoeksgebied rekening gehouden moet worden met mogelijke archeologische resten. Omdat op de locaties van de voormalige woningen de bodem volgens opgave van de opdrachtgever diep verstoord is, dienen de proefsleuven zodanig over het onderzoeksgebied verdeeld te worden dat rekening gehouden wordt met toekomstige verstoringen en met de historische verstoringen. Voor het gedeelte van het onderzoeksgebied rond de boringen 4, 9 en 10 wordt aanbevolen om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. De volledige rapportage is als Bijlage 7 Archeologisch rapport aan dit plan toegevoegd.

Proefsleuvenonderzoek

Naar aanleiding van het proefsleuvenonderzoek aan de Boskamp te Roden adviseert MUG Ingenieursbureau b.v. hier geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren.

Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er geen archeologische sporen of structuren aanwezig zijn. In het zuidelijke deel van de proefsleuven 3 en 4 is een gedempte sloot aanwezig. Vermoedelijk heeft deze demping plaatsgevonden voorafgaand aan de bebouwing van het terrein in de het eind van de jaren ’60 van de vorige eeuw. Ook zijn subrecente spit- en ploegsporen gevonden. Wanneer onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen geldt de wettelijke meldingsplicht.

4.7.2 Cultuurhistorie

4.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Het beleid van het waterschap is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Water en Ruimte. In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. De waterhuishouding zal hierdoor worden gewijzigd. Op 19 januari 2017 is een digitale watertoets uitgevoerd. Het volledige wateradvies is als Bijlage 9 Watertoets bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het waterschap heeft, in het kader van het vooroverleg, bij brief van 22 maart 2017 aangegeven in te kunnen stemmen met het plan (Bijlage 10Verslag inwoners en overlegpartners).

Riolering

Door de bouw van nieuwe woningen neemt het verharde oppervlak toe. Hierdoor stroomt regenwater zonder extra maatregelen, sneller af richting oppervlaktewater, waardoor piekwaterstanden en afvoeren toenemen. Maatgevend voor de dimensionering van het Boskamp watersysteem is echter niet de toename van het verhard oppervlak, maar het feit dat een gescheiden rioolsysteem zal worden toegepast. Bij de aanleg van riolering wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken verantwoord is. Dit is in samenspraak met het Waterschap Noorderzijlvest vastgelegd.

Overeengekomen is dat, om een maatgevende bui T=100 te kunnen verwerken, een berging met een nuttige inhoud van 800 m3 moet worden aangelegd in de directe nabijheid van het plangebied. Deze berging zal als Wadi worden aangelegd.

Bij nieuwbouw binnen het plangebied dient het Gemeentelijk Rioleringsplan te worden gehanteerd.

Grondwater

Om te voorkomen dat gebruiksfuncties overlast uit grondwater ondervinden, dienen beide op elkaar afgestemd te zijn. Bij nieuwe aanleg moet rekening gehouden worden met een bepaalde drooglegging, teneinde een voldoende ontwateringsdiepte te krijgen. Dit hangt af van meerdere factoren zoals de grondsoort, de slootafstand, aanwezigheid van drainage et cetera, waardoor het bepalen van deze aspecten vaak maatwerk is. In het ontwerp van nieuw in te richten gebieden met bebouwing is een ontwateringsdiepte van 70 cm, bij een situatie in rust, het uitgangspunt. Bij toepassing van concepten als ‘kruipruimteloos bouwen’ kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte.

Bij het gedetailleerde ontwerp van het watersysteem mag de drooglegging variëren. Hierdoor kunnen mogelijkheden voor waterberging beter benut worden. Zones die vaker mogen inunderen kunnen gekoppeld worden aan groenstroken of ecologische zones. Het doel is een voldoende ontwateringsdiepte te verkrijgen. Het instellen van een bepaalde drooglegging is hierbij het middel. Per situatie dient de benodigde drooglegging in overleg tussen initiatiefnemer en waterschap bepaald te worden, dit vergt maatwerk. In onderstaande tabel zijn enkele droogleggingsnormen opgenomen.

(indicatief) Drooglegging
Woningen met kruipruimte 1,30 m
Woningen zonder kruipruimte 1,00 m
Gebiedsontsluitingswegen 0,80 m
Erftoegangswegen 0,80 m
Groenstroken/ecologische zones 0,50 m

Advies en overleg waterschap

De waterparagraaf is voorgelegd aan het Waterschap Noorderzijlvest. Naar aanleiding van het overleg heeft het waterschap haar advies uitgebracht, dat in voorliggende bestemmingsplan is verwerkt. Tevens wordt het advies gegeven om de uitgangspunten in de Notitie Stedelijk Water te hanteren bij de inrichting van het plangebied.

Daarnaast geeft het waterschap aan graag betrokken te blijven bij de nadere invulling c.q. inrichting van het plangebied.

4.9 Vormvrije M.e.r.

In het Besluit m.e.r. onder nr. 11, 2e in de D lijst staat dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Zoals blijkt uit de planbeschrijving blijft het aantal woningen en de oppervlakte van het plangebied onder de drempelwaarde zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011, is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. (-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria. De resultaten van de onderzoeken, zoals deze zijn samengevat in de voorgaande paragrafen van hoofdstuk 4 laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Zodoende kan worden geconcludeerd dat gezien de grootte en aard van de ingrepen er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Op grond hiervan is het verrichten van een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  1. d. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  2. e. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Planvorm

Het bestemmingsplan betreft de herontwikkeling van een braakliggende locatie, waarin woningbouw mogelijk moet zijn. Omdat er nog geen concreet eindbeeld is, is gekozen voor een flexibele opzet. Dit houdt in dat de verkaveling nog niet is vastgelegd, evenmin als het type woningen. Wel is bijvoorbeeld de maximale.bouwhoogte, bouwvlak en afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens vastgelegd. Met het oog op het behoud en de versterking van de bestaande groenstructuur is deze specifiek bestemd.

Via het stellen van nadere eisen op grond van artikel 5.3 van de regels kan de gemeente sturing geven aan de bouwplannen. Dat kan gaan over de plaats van de gebouwen op de percelen, alsmede de bouwhoogte van de gebouwen.

5.3 Opzet Van De Regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

  • Begrippen

In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

  • Wijze van meten

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

  • Groen

De bestaande structurele en beeldbepalende openbare groenvoorzieningen zijn bestemd als Groen. Gebouwen zijn hier niet toegestaan. De bestaande eikenlaan is aangeduid als 'houtsingel'. Hiervoor geldt een verbod voor vellen en rooien, behoudens normaal onderhoud.

  • Verkeer - Verblijfsgebied

De bestaande wegen rondom het plangebied (Secr. Buiteveldlaan, Boskamp en Mr. Apothekerstraat), zijn bestemd voor 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

  • Wonen

In de bestemming 'Wonen' mogen maximaal 54 grondgebonden woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Alle gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Gestapelde woningen en woongebouwen zijn niet toegestaan.

Het bouwtype van de woning is niet vastgelegd, zodat bijvoorbeeld vrijstaand, geschakeld, twee-aaneen of aaneengebouwd gebouwd mag worden. Er mogen maximaal 5 woningen in één voorgevelrooilijn worden gebouwd. Dit houdt in dat het aantal aaneengebouwde woningen wel meer dan vijf mag bedragen, maar dat de woningen dan bijvoorbeeld moeten verspringen. Doel van deze regel is dat voorkomen wordt dat er een massieve/lange gevelwand aan de straatzijde wordt gerealiseerd. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 m.

In de woonfunctie zijn aan huis verbonden werkactiviteiten bij recht toegestaan, alsmede kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van bed & breakfast. Het gebruik voor deze activiteiten is toegestaan voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de hoofd- en bijgebouwen met een maximum van 45 m2 indien de activiteiten gezamenlijk worden gebezigd geldt dit maximum ook.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

  • Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

  • Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwonderdelen opgenomen.

  • Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.

  • Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

  • Overige regels

In de overige regels is een regeling opgenomen over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden. Tot nu toe werd in de regels een verwijzing opgenomen naar de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening. Door een aanpassing van de Woningwet zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen niet meer van toepassing op na 29 november 2014 nieuw vast te stellen bestemmingsplannen.

De regels over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden, zoals die nu in het bestemmingsplan zijn opgenomen, sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. In deze regels wordt uitdrukkelijk uitgegaan van regulering bij het aanvragen en verlenen van omgevingsvergunningen. Daarbij moet gedacht worden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen en alle gebruiksveranderingen die niet bij recht in het bestemmingsplan zijn toegestaan. Zodra een gebruiksverandering past binnen een bestemming, en hiervoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd dan hoeft dus in beginsel ook niet nader te worden gekeken naar het parkeerbeleid van de gemeente.

De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Gemeentelijk Verkeers- en VervoerPlan (GVVP). In het GVVP wordt aangegeven dat voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen bij bepaalde functies moet worden uitgegaan van de parkeercijfers van de meest actuele CROW-publicatie (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Hetzelfde geldt ten aanzien van de afmetingen van de te realiseren parkeerplaatsen, dan wel -ruimten. Ook hier verwijst het GVVP naar de relevante CROW-publicaties.Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Bebouwing en gebruik die in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan (Woonwijken Roden), inclusief de overgangsbepalingen, zijn in het voorliggende bestemmingsplan niet toegestaan.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Het kostenverhaal is anderszins verzekerd. De gemeente, als eigenaar van haar grondgedeelte, verhaalt de kosten via de grondprijs. Daarnaast is met Woonborg een anterieure overeenkomst gesloten teneinde de kosten te verhalen. Derhalve behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak En Overleg

Op 2 mei 2017 is er een informatieavond gehouden voor omwonenden, waar de plannen zijn gepresenteerd. Tevens heeft het voorontwerpbestemmingsplan van 30 maart tot 10 mei 2017 in het gemeentehuis ter inzage gelegen .Daarnaast was het voorontwerpbestemmingsplan Herontwikkeling locatie Boskamp, Roden raadpleegbaar op de website van de gemeente www.gemeentenoordenveld/bekendmakingen.nl, www.ruimtelijkeplannen.nl en op www.officielebekendmakingen.nl.

Gelijktijdig is in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening het wettelijk vooroverleg gestart. Het verslag van de uitkomsten van dit overleg, alsmede de ingekomen reacties zijn als Bijlage 10 aan de toelichting toegevoegd.

7.2 Reacties Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 augustus tot 5 oktober 2017 ter inzage gelegen. Tevens is voor de direct aanwonenden op 20 september 2017 een inloopbijeenkomst gehouden. Hierop zijn drie zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording hiervan wordt verwezen naar het raadsbesluit.

Bijlage 1 Extra Onderzoek Ten Behoeve Van Actualisatie Woonbeleid En Prestatieafspraken

Bijlage 1 Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken

Bijlage 2 Marktadvies Woningbouw Memo Gemeente Noordenveld

Bijlage 2 Marktadvies woningbouw memo gemeente Noordenveld

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek (Rekenbladen)

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek (rekenbladen)

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Asbestonderzoek

Bijlage 5 Asbestonderzoek

Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 6 Ecologisch onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch Rapport

Bijlage 7 Archeologisch rapport

Bijlage 8 Proefsleuvenonderzoek

Bijlage 8 Proefsleuvenonderzoek

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 10 Verslag Inwoners En Overlegpartners

Bijlage 10 Verslag inwoners en overlegpartners