Schoolstraat 22 te Westervelde
Bestemmingsplan - gemeente Noordenveld
Vastgesteld op 14-03-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Schoolstraat 22 te Westervelde met identificatienummer NL.IMRO.1699.2017BP064-vg01 van de gemeente Noordenveld;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden werkactiviteiten:
de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 aardkundige waarde:
geomorfologische, geologische, bodemkundige en geohydrologische verschijnselen eb processen in het landschap, die een bepaalde waarde vertegenwoordigen;
1.8 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.9 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;
1.10 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingsbeeld of straatbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.14 bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
1.15 bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak en/of het bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd;
1.16 bed & breakfastvoorziening:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt uitgeoefend door de gebruiker van het betreffende perceel;
1.17 bedrijf:
een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden werkactiviteiten daaronder niet begrepen;
1.18 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.19 bedrijfswoning of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.20 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.21 bestaand:
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.23 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.24 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.25 boerderij:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
1.26 boogkas of tunnelkas:
een constructie, die met plastic of een in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Hieronder wordt tevens verstaan een draagluchthal;
1.27 boomgaard:
een stuk grond beplant met fruitbomen;
1.28 bos:
bos of bebossing gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap, waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;
1.29 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.30 bouwgrens of bouwvlakgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.31 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.32 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.33 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.34 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.35 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.36 buitenwerkse gevelvlak:
de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt;
1.37 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.38 dagrecreatie:
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag waarbij overnachting niet is toegestaan, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;
1.39 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;
1.40 dakopbouw:
een niet-ondergeschikte toevoeging aan het dak van de bestaande bouwmassa, door het verhogen van de nok of de dakrand, dan wel de gootlijn van het dak;
1.41 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.42 ecologische hoofdstructuur (EHS):
een samenhangend netwerk van gebieden, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen;
1.43 erf:
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de (oorspronkelijke) kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.44 erfafscheiding:
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte;
1.45 erker:
een ondergeschikte grondgebonden uitbouw met een beperkte omvang in breedte, hoogte, diepte en een overwegend transparante verschijningsvorm en uitstraling, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;
1.46 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.47 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.48 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.49 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.50 geluidsgevoelig object:
een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet geluidhinder bij Algemene Maatregel van Bestuur de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is aangegeven;
1.51 gevellijn:
de in het plan als zodanig opgenomen aanduiding, waar de voorgevel van het hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;
1.52 gootlijn of druiplijn:
een horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak, zijnde de laagste lijn van het dak die representatief kan worden geacht voor de (in stedenbouwkundige zin toegestane) hoofdmassa;
1.53 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.54 hobbymatig agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- en wormenkwekerij, of daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid) op niet bedrijfsmatige wijze;
1.55 hobbymatig houden van dieren:
het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens, schapen, geiten), maar ook paarden en pluimvee. Hobbydieren worden niet voor de productie en dus ook niet voor economisch gewin gehouden, maar voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij. Het houden van hobbydieren is voor de houder een nevenactiviteit, die niet kan worden uitgeoefend naast het bedrijfsmatig houden van genoemde diersoorten;
1.56 hogere grenswaarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.57 hoofdgebouw:
één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.58 hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;
1.59 hoofdvorm:
de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;
1.60 houtteelt:
het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf;
1.61 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);
1.62 kap:
een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak, dan wel in een gebogen vorm;
1.63 kapverdieping of kaplaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw onmiddellijk onder de kap;
1.64 karakteristieke bebouwing:
beeldbepalende en/of waardevolle bebouwing welke past bij de omgeving;
1.65 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;
1.66 kuilvoerplaat of sleufsilo:
een verhard terrein, al dan niet met keerwanden, ten behoeve van opslag van landbouwgewassen en/of producten;
1.67 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.68 kwekerij:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of op detailhandel en groothandel in ter plaatse geproduceerde producten;
1.69 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen ;
1.70 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.71 maaiveld:
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.72 mestopslagplaats of mestbassin:
een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest;
1.73 mestsilo:
een constructie van beton, hout of staal bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven ten behoeve van de opslag van mest. Onder een mestsilo wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;
1.74 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;
1.75 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.76 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.77 nok:
het snijpunt, dan wel een horizontale snijlijn van ten minste twee hellende dakvlakken, zijnde de hoogste lijn van een dak;
1.78 normale onderhouds- en exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.79 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.80 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
1.81 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.82 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;
1.83 paardenbak:
een al dan niet door middel van een afscheiding afgezonderd terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en/of berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.84 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.85 plat dak of platte afdekking:
een dakafdekking onder een hoek van minder dan 15° met het horizontale vlak;
1.86 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.87 recreatief medegebruik:
een gebruik van gronden voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.88 recreatiewoning:
een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar als recreatieverblijf gebruikt en bewoond te worden;
1.89 rooilijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;
1.90 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.91 sociale veiligheid
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;
1.92 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.93 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;
1.94 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.95 voorerf:
het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;
1.96 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, of de als 'gevellijn' in het plan aangeduide, dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.97 voorkant:
de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw, alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of openbaar toegankelijk gebied;
1.98 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of Besluit geluidhinder;
1.99 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;
1.100 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;
1.101 winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel;
1.102 woning of wooneenheid:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.103 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
1.104 zijerf:
het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens;
1.105 zijgevel:
de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 algemene regels
Alle maten zijn in meters (m) en voor:
- oppervlakten in vierkante meters (m2);
- inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
- verhoudingen in procenten (%);
- hoeken/hellingen in graden (°).
Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- b. cultuurgrond;
- c. behoud en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
alsmede voor:
- d. recreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- e. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- i. erven, en terreinen;
- j. gebouwen;
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- l. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschapsbeeld;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en voorkanten behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen bebouwing;
met daaraan ondergeschikt:
- b. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschapsbeeld;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie;
afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.1 sub a, uitsluitend voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel van de woning, mits:
- 1. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 3 m bedraagt;
- 2. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
- 3. de breedte ten hoogste de helft van de (oorspronkelijke) gevel van de woning bedraagt;
- 4. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
- b. lid 4.2.2, uitsluitend voor de bouw van één overkapping, zoals een carport, bij de woning, mits:
- 1. de overkapping aan de vrijstaande zijde van de woning, dus vanaf de zijgevel van het hoofdgebouw (en het verlengde daarvan), en op het bouwperceel wordt geplaatst;
- 2. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 3 m bedraagt;
- 3. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
- 4. de oppervlakte ten hoogste 25 m2 bedraagt;
met dien verstande dat:
- de oppervlakte van erkers is inbegrepen in de totale toegestane oppervlakte aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een woning;
- van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschapsbeeld;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 5.2.3, sub b voor het bouwen van een aan-, uitbouwen of bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
- b. lid 5.2.3, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan;
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden.
De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als Bijlage 2 bij de regels is gevoegd.
6.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
Artikel 7 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud en de versterking van de karakteristieke waarden van het beschermd dorpsgezicht Westervelde en Zuidvelde, zoals beschreven in de als bijlage Bijlage 4 bij deze regels opgenomen Toelichting aanwijzing beschermd dorpsgezicht d.d. maart 1987.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen van een gebouw binnen de grenzen van het beschermd dorpsgezicht gelden, in afwijking van de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:
- a. de dakhelling bedraagt ten minste 45°, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw;
- b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
- c. de gebouwen worden bedekt met riet, rode of donkergrijze dakpannen en/of zwarte golfplaten, dan wel zullen aansluiting moeten vinden bij de bestaande bebouwing;
- d. de gevels die naar de openbare ruimte zijn gericht, zullen worden opgetrokken uit rode baksteen en/of hout in gedekte kleuren, dan wel zullen aansluiting moeten vinden bij de bestaande bebouwing.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ter bescherming van de karakteristieke elementen van het aangewezen gebied, een en ander met inachtneming van de toelichting behorende bij de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- 1. de indeling van van buitenaf zichtbare gevels of gevelonderdelen van gebouwen;
- 2. soort, vorm en kleur van materialen die worden gebruikt voor de gevels en daken van de toegestane bouwwerken, voor zover deze van buitenaf zichtbaar zijn;
- 3. de wijze van afdekking van gebouwen (kapvorm en nokrichting);
- 4. de plaats van het bouwwerk in relatie tot zijn directe omgeving;
- 5. de verkrijging van een stedenbouwkundig verantwoorde bebouwing;
- 6. de plaats van de bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat:
- gebouwd dient te worden binnen een denkbeeldige rechthoek;
- de afstand tussen gebouwen ten hoogste 20 m mag bedragen;
- de maximale breedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste 150 m mag bedragen.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, indien daardoor de bijzondere karakteristieke bebouwing in het beschermd dorpsgezicht niet wordt aangetast, afwijken van het bepaalde in lid 7.2 sub a, tot een dakhelling van ten minste 40°, tenzij het een aan-, uitbouwen of bijgebouw bij een (bedrijfs)woning, dan wel een agrarisch bedrijfsgebouw betreft, waarbij kan worden afgeweken tot een dakhelling van ten minste 30°.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, waarbij met name het behoud en de versterking van de es aan de orde is;
- b. het behoud van het historische wegenpatroon;
- c. het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle nederzettingspatroon van Westervelde;
- d. het behoud van de historische inrichting van de havezathe Tonckensborg te Westervelde.
8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 m bedraagt.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van:
- a. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. het bepaalde in het bestemmingsplan, met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- c. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat wordt afgeweken van de voorgeschreven maatvoering bij (gedeeltelijke) nieuwbouw, verbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is;
- d. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van het gebouwtje ten hoogste 3 m bedraagt;
- e. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die kunnen worden aangemerkt als tuin- en straatmeubilair, waaronder vlaggenmasten, reclame- en mededelingenborden, monumenten/gedenktekens en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.
- f. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat een kinderdagverblijf wordt gevestigd, mits:
- 1. het kinderdagverblijf in ruimtelijke en visuele zin past binnen het woongebied;
- 2. het kinderdagverblijf nevengeschikt is aan de woonfunctie;
- 3. er geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- 4. het bebouwingsbeeld niet wordt aangetast;
- 5. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert;
- 6. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
De onder a tot en met f bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- het landschapsbeeld
- de verkeersveiligheid;
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Verplaatsen voorgevellijn
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mits er geen onvenredige aantasting plaatsvindt van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschapsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
13.2 Toekennen aanduiding 'karakteristiek'
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan een bouwwerk, uitsluitend indien werkzaamheden zijn uitgevoerd waardoor de karakteristieke hoofdvorm van het betreffende bouwwerk is hersteld.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), waarin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd. - b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het sub a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten vervatten.
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels behorende bij het bestemmingsplan 'Schoolstraat 22 te Westervelde'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De eigenaar van de Schoolstraat 22 te Westervelde (hierna te noemen 'initiatiefnemer') heeft bij de gemeente Noordenveld een verzoek ingediend voor het realiseren van een bijgebouw. Hiervoor moet de bestemming gewijzigd worden (een bijgebouw past niet binnen de bestemming 'agrarisch met waarden'). Het planvoornemen is om het bijgebouw dat reeds aanwezig is uit te breiden naar het noorden. Om medewerking te kunnen verlenen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied, Schoolstraat 22 te Westervelde, ligt nabij de kruising van de Schoolstraat en de Kampweg in Westervelde. Het plangebied omvat het perceel kadastraal bekend gemeente Norg, sectie V, nummer 47 (oppervlakte 1.210 m2 - het huidige woonerf) gelegen aan de Schoolstraat en Kampweg en het perceel kadastraal bekend gemeente Norg, sectie V, nummer 46 (oppervlakte 3.280 m2 - weiland) gelegen aan de Kampweg. Aan de zuidzijde ligt de openbare basisschool De Elsakker. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied weer.
Afbeelding 1. Plangebied bestemmingsplan Schoolstraat 22 te Westervelde
(bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 12-06-2017)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
De vigerende juridisch/planologische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Kleine kernen Noordenveld en is vastgesteld op 19 november 2014. Het plangebied heeft op het voorste kadastrale perceel (het huidige woonerf) op basis van het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Wonen' met de bouwaanduiding 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht', 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Archeologie 2'. Daarnaast heeft het voorste kadastrale perceel de enkelbestemming 'Tuin' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht', 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Archeologie 2'. Op het achterste kadastrale perceel (weiland) heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht', Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Archeologie 2'.
Op grond van deze juridische/planologische regeling is het niet mogelijk om het bijgebouw te realiseren binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Om medewerking te kunnen verlenen dient de bestemming 'Wonen' te worden vergroot.
1.4 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en toekomstige inrichting van het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde. Hoofdstuk 4 is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk wordt tenslotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie Plangebied
In het plangebied is een woning met een bijgebouw aanwezig (zie afbeelding 2). Ten noorden van de woning ligt een weiland welke is voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Aan de west en zuidzijde ligt een watergang. Het perceel is voor een groot gedeelte omringd door woningen (zie afbeelding 3).
Afbeelding 2. Luchtfoto bebouwing plangebied
(bron: Google maps, d.d. 28-04-2017)
Afbeelding 3. Luchtfoto. Het plangebied is met rood aangegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 12-06-2017)
2.2 Toekomstige Situatie Plangebied
Het voornemen bestaat om het bestaande bijgebouw in het plangebied uit te breiden in noordelijke richting. Deze uitbreiding van het bijgebouw dient onder andere als stal voor enkele dieren. In de toekomstige situatie zal een beperkt gedeelte van de bestemming 'Agrarisch met waarden' vervangen worden door de bestemming 'Wonen' met de bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Hierdoor kan de uitbreiding van het bijgebouw gerealiseerd worden mits ook voldaan wordt aan overige wet- en regelgeving.
Als een soort ruimtelijk wisselgeld voor de beperkte uitbreiding van 'Wonen' naar het noorden van het plangebied wordt een strook grond aan de kant van de Kampweg gewijzigd van de bestemming 'Wonen' naar de bestemming 'Tuin'. Dit zorgt ervoor dat er geen gebouwen meer kunnen worden gebouwd op deze strook grond.
De welstandscommissie heeft haar advies gegeven op het bouwplan. Haar advies is opgenomen in de bijlage.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen. Het rijksbeleid is niet van belang op het planvoornemen.
De ladder voor duurzame verstedelijking
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit drie treden. Daarbij gaat het om: "eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid." Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke functies mogelijk. Toetsing aan 'de ladder' kan hierdoor achterwege blijven.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie en -verordening
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De (geactualiseerde) Omgevingsverordening is op 17 oktober 2015 in werking getreden.
De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.
Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.
Westervelde valt binnen de kernkwaliteiten landschap, aardkundige waarden en archeologie. Het doel van de kernkwaliteit landschap is om de zes verschillende landschapstypen in Drenthe herkenbaar, beleefbaar en leesbaar te houden. De kernkwaliteit aardkundige waarden zorgt er voor dat het specifiek Drentse karakter behouden blijft en versterkt wordt. Als laatste kernkwaliteit zorgt de kernkwaliteit archeologie er voor dat de bewoningsgeschiedenis van de provincie gewaarborgd blijft. Het realiseren van het bijgebouw doet echter geen afbreuk aan deze kernkwaliteiten. Het planvoornemen is niet in strijd met de omgevingsvisie en de omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Welstandsnota
In de gemeentelijke Welstandsnota maakt het plangebied deel uit van gebied 41 Westervelde Dorp. Het grootste deel van dit welstandsgebied omvat het dorp Westervelde. Ten aanzien van ontwikkelingen in het gebied, wordt gesteld dat het beleid op basis van de waardebepaling is gericht op handhaving en versterking van de structuur en de bebouwing.
De ambitie voor de welstand is dat voor het gebied een aanduiding geldt als bijzonder welstandsgebied. Het onderhavige bestemmingsplan houdt hier rekening mee. Het beleid is gericht op handhaving en versterking van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten. Over de bebouwing zelf wordt gesteld dat de hoofdvorm dient te worden bepaald door één bouwlaag met duidelijke en langgerekte kap tenzij de huidige situatie hiervan afwijkt. De massaopbouw is enkelvoudig (woning onder één kap) of kent een duidelijk onderscheid tussen het representatieve deel (woonhuis) en het bedrijfsdeel. De detaillering is eenvoudig maar verzorgd. Gevels uitvoeren met toepassing van baksteenachtige materialen in aardekleuren en/of hout. Daken met riet en/of gebakken pan (geen hoogglans). De vormbehandeling is geënt op de ambachtelijk-traditionele bouw. Bijgebouwen zijn ondergeschikt: bij boerderijen bij voorkeur op het achtererf (tenzij het een stookhok betreft) en aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt.
De welstandscommissie heeft haar advies gegeven op het bouwplan. Haar advies is opgenomen in de bijlage.
Groenvisie Noordenveld
In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast binnen de bebouwde kom. De Groenvisie wordt geactualiseerd.
Voor Westervelde wordt aangegeven welke identiteitsdragers het dorp kent. Deze karakteristieken zijn:
- wegen leiden naar een kern d.m.v. (veelal oude) lanen;
- kern van het dorp bestaat uit een brink (gras met losse bomen);
- aanwezigheid van één of meerdere brinken;
- open ruimten in de vorm van pleintjes.
Om deze karakteristieken te behouden is het van groot belang dat groen wordt gezien als begeleiding en als verbinding met het landschap. Dit is terug te zien in de groene ruimtes in de woonomgeving en de woonstraten in Westervelde.
Het planvoornemen voorziet in een ondergeschikte uitbreiding van een bijgebouw aan de achterzijde van het perceel. Hierdoor komt de groenstructuur van Westervelde niet in gevaar en is het planvoornemen niet in strijd met de Groenvisie Noordenveld.
Landschapsbeleidsplan
Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld. Het voornemen vindt plaats in het dorp Westervelde, hierom is het Landschapsbeleidsplan niet relevant.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet/Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
De gemeente Noordenveld beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Het plangebied is op deze kaart aangeduid als terrein van hoge archeologische waarde. Echter is er voor ruimtelijke ontwikkeling onder de 100 m2 geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Ten aanzien van het voornemen treden er geen belemmeringen op voor het aspect archeologie als de vrijstellingsnorm van 100 m2 niet overschreden wordt.
4.2 Bodem
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.
In het verleden is er een historisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van nieuwbouw op het perceel Schoolstraat 22 (door Sigma Bouw & Milieu, d.d. 21-01-2004, rapportnummer 04-M2022). Uit dit onderzoek zijn geen voor bodemverontreiniging verdachte aspecten naar voren gekomen. Ook op basis van de huidige bij de gemeente aanwezige gegevens volgt dat de locatie onverdacht is voor bodemverontreiniging. Op basis van de bodemadvieskaart valt de bovengrond op de locatie onder kwaliteitsklasse Wonen.
Op basis van de bekende gegevens is er geen reden om te verwachten dat de kwaliteit van de bodem niet voldoet voor de toekomstige bestemming. Nader bodemonderzoek is voor het voorliggende bestemmingsplan niet noodzakelijk. Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het onderhavig initiatief.
4.3 Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
In het plangebied zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' vigerend. Deze dubbelbestemmingen hebben een sterk cultuurhistorische waarde. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gelden voor dit plangebied de volgende regels:
- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, waarbij met name het behoud en de versterking van de es aan de orde is;
- het behoud van het historische wegenpatroon;
- het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle nederzettingspatroon van Westervelde.
De ondergeschikte uitbreiding van het bijgebouw aan de achterzijde van het perceel heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarden van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.
Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' worden de volgende ruimtelijke kenmerken beschermd:
- Het karakter van het beschermd dorpsgezicht wordt vooral bepaald door de overwegend oudere agrarische bebouwing (ruim 20 boerderijcomplexen waaronder vele woonboerderijen), welke in hoofdzaak aan en langs de Schoolstraat en de Hoofdweg aanwezig is.
- De bebouwing bestaat voornamelijk uit:
- 1. boerderijen met hoge, aangebouwde schuren, vrij schuine daken en karakteristieke (versmalde) woongedeelten;
- 2. losstaande schuren, waaronder moderne lichtstallen;
- 3. oudere schaapskooien;
- 4. stookhutten of bakhuisjes.
- Rietdaken overheersen, waarbij de dakranden veelal met pannen zijn afgedekt.
Deze ruimtelijke kenmerken worden niet aangetast door de ondergeschikte uitbreiding van het bijgebouw aan de achterzijde van het perceel. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig initiatief.
4.4 Ecologie
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid (Omgevingsvisie en -verordening provincie Drenthe). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).
Bij het uitvoeren van de sloop van een deel van de bestaande schuur dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van de aanwezigheid van broedvogels. Deze zijn beschermingswaardig in het kader van de Wet natuurbescherming. Het uitvoeren van de werkzaamheden dient hierdoor buiten de broedperiode (van circa 15 maart tot en met 15 augustus) plaats te gaan vinden.
Ter plaatse is geen sprake van bijzondere natuurwaarden en worden uitsluitend algemeen voorkomende soorten verwacht. Ook ligt het plangebied niet in of nabij de directe omgeving van een natuurgebied. Buiten de periode waarin de werkzaamheden niet plaats mogen vinden (van circa 15 maart tot en met 15 augustus) levert het aspect ecologie geen belemmeringen op voor het onderhavig initiatief.
4.5 Externe Veiligheid
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of een bestemmingsplan maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Bevi is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met de PR 10-6 risicocontour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico. Voor het groepsrisico wordt doorgaans de GR 10-5 risicocontour aangegeven.
De locatie is getoetst aan de professionele risicokaart. De dichtstbijzijnde risicobron is een hogedruk aardgastransportlijn van de Gasunie oostelijk gelegen op ruim 1 km van de Schoolstraat 22. Het invloedsgebied van de gasleiding bedraagt minder dan 200 m en het plangebied valt dus ruim buiten het invloedsgebied van de gasleiding.
Binnen het plangebied worden geen risicogevoelige functies gecreëerd. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het initiatief.
4.6 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Het voornemen voorziet niet in het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing. Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor het initiatief.
4.7 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Het voornemen voorziet niet in het verhogen van verkeersstromen of andere emissiepunten. Hierdoor kan het initiatief gekenmerkt worden als 'niet in betekende mate' (NIBM). Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor het onderhavig initiatief.
4.8 Milieuzonering
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.
Het voornemen voorziet niet in het realiseren van een milieugevoelige functie. Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het initiatief.
4.9 Water
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
De watertoets is online uitgevoerd en ingediend op 24-04-2017 bij het Waterschap Noorderzijlvest. Uit het advies van Waterschap Noorderzijlvest blijkt dat het om een korte procedure gaat. Het verhard oppervlak neemt met minder dan 750 m2 toe. Watercompensatie kan hierdoor achterwege blijven. De drooglegging van het perceel levert ook geen problemen op voor het initiatief. Wel dient te worden vermeld dat eventuele regenwaterafvoer moet worden afgevoerd op de nabije sloten. Het aspect water levert geen belemmeringen op voor het initiatief. De ingevulde watertoets is als bijlage opgenomen.
4.10 Verkeer
De beoogde uitbreiding genereert geen verkeer of een parkeervraag. Het aspect verkeer levert geen belemmeringen op voor het onderhavig initiatief.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:
- 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.
5.2 Bestemmingsregels
Inleidende regels
De inleidende regels bestaan uit twee artikelen, namelijk de 'begrippen' en de 'wijze van meten'. In de begrippen zijn de noodzakelijke begripsomschrijvingen opgenomen die worden gebruikt in de regels. Het artikel bevat definities om misverstanden te voorkomen. De wijze van meten regelt hoe er moet worden gemeten.
Bestemmingsregels
In dit bestemmingsplan worden de enkelbestemmingen 'Agrarisch met Waarden', 'Tuin' en 'Wonen' gehanteerd. Daarnaast gelden enkele dubbelbestemmingen, te weten: 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' en 'Waarde - Cultuurhistorie'. Onderstaand wordt per enkelbestemming besproken wat precies wordt geregeld. Vervolgens wordt nog kort ingegaan op de geldende dubbelbestemmingen.
- 'Agrarisch met Waarden': De agrarische percelen met landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden zijn bestemd als ‘Agrarisch met waarden’. De gronden mogen worden gebruikt als cultuurgrond, maar het gebruik voor hout-, boom- en fruitteelt is verboden. Ook is onder voorwaarden de aanleg van een paardenbak bij recht mogelijk. Gebouwen zijn niet toegestaan. Wel bestaat in beperkte mate ruimte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van mestsilo’s, sleufsilo’s, mestbassins en tunnelkassen.
- 'Tuin': de bestemming 'Tuin' is bestemd voor tuinen en voorkanten met de daarbij behorende paden, verhardingen en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ook op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, maar wel in beperkte mate bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Door middel van een binnenplanse afwijkingsprocedure bestaat tevens ruimte voor de bouw van een erker en toegangsportaal en een overkapping (zoals een carport).
- 'Wonen': de bestaande woning alsmede de daarbij behorende bijgebouwen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Zoals gezegd, beoogt het planvoornemen een bijgebouw mogelijk te maken. Op grond van de bestemming 'Wonen' wordt een gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen toegestaan van 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2 Het bebouwingsgebied van het onderhavige perceel is dusdanig veel groter dan 300 m² dat gewerkt kan worden met het maximum van 150 m² aan bijgebouw. Hierdoor is de voorgenomen ontwikkeling geborgd in de planregels. De bestemming "Wonen" is hoofdzakelijk bedoeld voor de woonfunctie en bestaat daarnaast onder voorwaarden ruimte voor bed&breakfastvoorzieningen, paardenbakken en aan huis verbonden werkactiviteiten.
- Dubbelbestemmingen: de archeologische dubbelbestemming zorgt ervoor dat ook in de toekomst eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd worden bij aanleg- en bouwactiviteiten. Aan de hand van de bijgevoegde bijlagen kan worden bepaald of archeologisch onderzoek vereist is bij een bepaalde bouwactiviteit. De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' is erop gericht het dorpsgezicht van Westervelde te beschermen. Hiertoe worden bouwregels gegeven die hiervoor zorg dragen en bestaat voor het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid nadere eisen te stellen. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zorgt ervoor dat de cultuurhistorische elementen behouden blijven van het dorp Westervelde waarbinnen het plangebied is gelegen. Dit wordt bewerkstelligd door een omgevingsvergunningsstelsel voor het geheel of gedeeltelijk beschadigen, afbreken, verplaatsen, in enig opzicht wijzigen, herstellen of laten gebruiken van de in de bestemmingsomschrijving gegeven cultuurhistorische waarden.
Algemene regels
De algemene regels bestaan uit regels die gelden voor alle bestemmingen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en is de slotregel vastgelegd. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Er wordt een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. De gemeente loopt door dit plan geen financiële risico's.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is ter beoordeling voorgelegd aan de overlegpartners, overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De resultaten van het vooroverleg zijn opgenomen in de Nota vooroverleg, zoals opgenomen in de Bijlage 3.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 16 november tot en met 27 december ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden zienswijzen kenbaar worden gemaakt bij de gemeenteraad. Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Beleidsadvieskaart Archeologie Gemeente Noordenveld
Bijlage 2 Beleidsadvieskaart archeologie gemeente Noordenveld
Bijlage 3 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart
Bijlage 3 Toelichting op Archeologische beleidsadvieskaart
Bijlage 4 Toelichting Aanwijzing Beschermd Dorpsgezicht
Bijlage 4 Toelichting aanwijzing beschermd dorpsgezicht