Natuurbegraafplaats te Nieuw-Roden
Bestemmingsplan - gemeente Noordenveld
Vastgesteld op 02-10-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het Natuurbegraafplaats te Nieuw-Roden met identificatienummer NL.IMRO.1699.2018BP071-vg01 van de gemeente Noordenveld;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingsbeeld of straatbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.8 bestaand:
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bos:
bos of bebossing gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap, waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.18 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.20 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.21 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.22 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.23 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;
1.24 natuurbegraafplaats:
terrein dat deel uitmaakt van een natuur- en/of bosgebied, waar lichamen worden begraven en/of urnen worden bewaard, waarbij zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen. Grafmonumenten zoals grafstenen, zerken of grafbeplanting zijn niet toegestaan, enkel een gedenkteken van vergankelijk natuurlijk materiaal;
1.25 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.26 normale onderhouds- en exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.27 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.28 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.29 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.30 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.31 sociale veiligheid:
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;
1.32 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;
1.33 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.34 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;
1.35 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot- c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
2.7 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.8 Algemene regels
Alle maten zijn in meters (m) en voor:
- oppervlakten in vierkante meters (m2);
- inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
- verhoudingen in procenten (%);
- hoeken/hellingen in graden (°).
Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en aardkundige waarden;
- c. een natuurbegraafplaats, uitsluitend in de vorm van een urnenveld, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats';
met de daarbij behorende:
- d. terreinen, water en watergangen en onverharde paden;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats' ten behoeve van een natuurbegraafplaats, uitsluitend in de vorm van een urnenveld, is toegestaan, mits:
- a. het aantal graven niet meer dan 100 bedraagt;
- b. de oppervlakte van één graf niet minder dan 25 m2 bedraagt.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden.
De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn aangegeven op de Beleidsadvieskaart archeologie gemeente Noordenveld, die als Bijlage 1 bij de regels is gevoegd.
4.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Wegen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven.
7.2 Bestemmings- of bouwgrenzen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
7.3 Gebouwen van openbaar nut
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, tot een maximum inhoud van 75 m³ en een maximum bouwhoogte van 3 m, mits deze op zorgvuldige wijze landschappelijk worden ingepast.
7.4 Beheergebouwen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van beheergebouwen ten behoeve van het beheer van bos, natuur en landschap, met dien verstande dat:
- per 2.500.000 m2 (250 ha) te beheren object slechts één gebouw is toegestaan;
- er dient te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;
- de inhoud ten hoogste 150 m³ mag bedragen;
- de goot- en bouwhoogte respectievelijk 3 m en 5 m mogen bedragen;
- onder het begrip beheergebouw bedrijfswoningen niet zijn begrepen.
De in lid 7.1 tot en met lid 7.4 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- het landschapsbeeld;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), waarin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd. - b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
8.2 Afstemming waterschap
Bij bouwen, dan wel het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden welke gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding, wordt de waterbeherende instantie om advies gevraagd.
8.3 Afstemming Landschapsbeleidsplan
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel toepassing te geven aan wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt getoetst of de ontwikkeling past in het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld.
8.4 Afstemming Wet natuurbescherming
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Natuurbegraafplaats te Nieuw-Roden'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De begraafplaats van Nieuw-Roden ligt aan het eind van de Beukenlaan. De begraafplaats heeft een oppervlakte van ongeveer 1,8 hectare waarvan 0,5 hectare in gebruik is als grafveld. Het voornemen is om op een deel van het aansluitende bosperceel een natuurbegraafplaats te realiseren waar urnen met de as van overledenen kunnen worden begraven.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het zuiden van de kern Nieuw-Roden. Het wordt omsloten door de Ereberglaan en bos ten noorden van het perceel, woonbebouwing ten oosten van het perceel, de hondendressuur club ’t Norgerhout en agrarisch gebied ten zuiden van het perceel en de Esweg met gedeeltelijk geplande woningbouw ten westen van het perceel. Het plangebied maakt deel uit van het perceel met kadastrale aanduiding gemeente Roden, sectie H, nummer 3668.
Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (rood) en kadastraal perceel (blauw) (bron kadastrale kaart.com)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het langebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' (vastgesteld op 17 april 2013). Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Natuur'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing.
Het realiseren van een natuurbegraafplaats is binnen de natuurbestemming niet mogelijk. Om deze reden is dit bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor natuurbegraven.
1.4 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en de huidige en toekomstige inrichting. Vervolgens komt in Hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente aan de orde. Hoofdstuk 4 is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk wordt tenslotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Omgeving Plangebied
Het dorp Nieuw-Roden is nog vrij jong. In feite is het ontstaan als gevolg van de ontginningsactiviteit op het Roderveld. De begraafplaats van Nieuw-Roden ligt aan het eind van de Beukenlaan en bestaat sinds 1935. De begraafplaats heeft een oppervlakte van ongeveer 1,8 hectare waarvan 0,5 hectare in gebruik is als grafveld. De begraafplaats is ingedeeld als een halve cirkel, met vanuit het middelpunt straalvormig uitwaaierende grafvelden en bosvakken. In het middelpunt van de cirkel, direct na de ingang, staat een aantal monumentale bomen. Op de begraafplaats zijn twee grafheuvels van 4000 jaar oud. Deze zijn vrijgemaakt van begroeiing zodat ze beter zichtbaar zijn.
De begraafplaats maakt deel uit van een kadastraal perceel van meer dan 7 hectare. De overige delen van dit perceel bestaan uit bos, een hertenkampje en een weiland.
2.2 Toekomstige Situatie
De verwachting was dat in Nieuw-Roden niet heel veel belangstelling zou zijn voor natuurbegraven. Op of aangrenzend aan de begraafplaats is wel bos dat daar geschikt voor zou zijn. Op de mogelijkheid om een hoek van de begraafplaats (vak 11 op onderstaande afbeelding) bij wijze van proef aan te wijzen voor natuurbegraven kwamen echter tientallen positieve reacties binnen. Zowel uit Nieuw-Roden zelf als uit dorpen in de omgeving. Op voorstel van Dorpsbelangen Nieuw-Roden wordt daarom een groter deel van het bos voor natuurbegraven beschikbaar gemaakt (vak 11a op onderstaande afbeelding).
Vak 11 bevindt zich binnen de grenzen van de bestaande begraafplaats en is als zodanig bestemd. Natuurbegraven in dit vak is daarmee mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Voor natuurbegraven in vak 11a moet een deel van het aangrenzende bos door een herziening van het bestemmingsplan bij de begraafplaats worden gevoegd.
Begraafplaats Nieuw-Roden met indeling
Uit onderzoek is gebleken dat vak 11a ecologische en archeologische waarde heeft (zie verder paragraaf 4.1 en 4.3). Om verstoringen te beperken wordt het vak daarom niet aangewezen voor 'reguliere' natuurgraven, maar als grafveld voor het natuurbegraven van urnen. Dit houdt in dat in de bosvakken per 25 m2 maximaal één urnengraf wordt uitgegeven. Men mag zelf - in overleg - een plek kiezen. De urnen worden op een diepte van maximaal 0,3 m begraven en afgedekt met de grond uit de kuil. Zo ontstaat als het ware een nieuw grafveld bestaande uit lage heuveltjes.
Er mogen alleen graftekens van natuurlijke materialen en van een beperkte omvang worden geplaatst. Op en rond het graf mogen inheemse bosplanten die geschikt zijn voor verwildering worden geplant, zoals bosanemoon en sneeuwklokje.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.2 van deze toelichting wordt hier verder op ingegaan.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
STEDELIJKE ONTWIKKELING
Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Met dit bestemmingsplan wordt een functiewijziging mogelijk gemaakt van een gebied met bos naar een gebied waarin de functie is gecombineerd met een natuurbegraafplaats voor urnen. Er is daarbij geen sprake van extra bebouwingsmogelijkheden. Natuurbegraven is een extensieve wijze van begraven, waarbij de bestaande natuurfunctie ook in de toekomstige situatie de hoofdfunctie blijft. De vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet ontkennend worden beantwoord. Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in het vervolg van dit bestemmingsplan aangetoond dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.
Wet op de lijkbezorging
De Wet op de lijkbezorging vormt het wettelijk kader voor begraafplaatsen. In de Wet op de lijkbezorging worden ook 'bijzondere begraafplaatsen' mogelijk gemaakt, die worden aangelegd en in stand gehouden door een persoon of organisatie, anders dan de gemeente. Dit mag alleen op grond die daartoe is aangewezen door de gemeente. Het college van burgemeester en wethouders kunnen daarbij maatregelen voorschrijven die de grond geschikt moeten maken om als begraafplaats te dienen.
De Wet op de lijkbezorging is in het Besluit op de lijkbezorging nader uitgewerkt. In het Besluit wordt onder andere ingegaan op de wijze van begraven en cremeren, inrichting van een graf en registers voor begraafplaatsen en crematoria.
In het Besluit wordt ook ingegaan op de minimale afstand tussen graven onderling en tot de erfafscheiding van de begraafplaats. Dit zijn afstanden die gelden voor een reguliere begraafplaats. Omdat het hier om een natuurbegraafplaats gaat, zijn de onderlinge afstanden groter en wordt ruimschoots voldaan aan deze voorwaarden.
Inspectierichtlijn Lijkbezorging
De Inspectierichtlijn Lijkbezorging (3e herziene druk) kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging. In de inspectierichtlijn worden adviezen gegeven over het tegengaan van bodem- en grondwaterverontreiniging, onvolledige lijkvertering en hinderaspecten.
Aangegeven wordt dat een bodem van zand- of zavelgrond het meest geschikt is voor een begraafplaats. De afwatering van een begraafplaats moet milieuhygiënisch kritisch worden bezien, evenals de mogelijkheid maatregelen te nemen om te voorkomen dat dit water in het grond- of oppervlaktewater terechtkomt.
Ook wordt aangegeven dat de afstand tussen de begraafplaats tot een woning, 20 tot 30 meter dient te bedragen en er een erfafscheiding dient te zijn die de privacy waarborgt.
Verder wordt aangegeven dat geluidshinder vanuit de nabije omgeving voorkomen dient te worden en dat indien nodig maatregelen getroffen dienen te worden voor de toenemende verkeersaantrekkende werking. Een goede inpassing van de begraafplaats in de omgeving is zeer wenselijk. Met deze adviezen wordt bij de realisatie van de natuurbegraafplaats, waar noodzakelijk, rekening gehouden.
3.2 Provinciaal Beleid
OmgevingsvisieDrenthe
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem.
COMBINATIEMODEL
Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.
Combinatiemodel Omgevingsvisie Drenthe 2018
Omgevingsverordening
De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld.
In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.
Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd.
Afweging
KERNKWALITEITEN
In paragraaf 3.1 is onderbouwd dat van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking geen sprake is. Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Aardkundige waarden, Landschap, Cultuurhistorie en Archeologie van toepassing.
- Aardkundige waarden
Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is voor het plangebied een generiek beschermingsniveau van toepassing. Gezien het feit dat het project beperkte ingrepen in de bodem mogelijk maakt, is er geen sprake van een significante aantasting van deze kernkwaliteit.
- Landschap
Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap en deels in een beekdal. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het plangebied betreft een bestaand bosperceel en tast geen essen aan.
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gebieden die zijn aangeduid als beekdal, voorziet voor de desbetreffende gebieden niet in nieuwe kapitaalintensieve functies. Bij kapitaalintensieve functies is er bij wateroverlast sprake van een grote schade. Kapitaalintensieve functies zijn onder andere woon- en werkgebieden, glastuinbouw, kwekerijen en intensieve veehouderijen. Het extensieve medegebruik van het bestaande bosperceel als urnenveld betreft geen kapitaalintensieve functie. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.
- Cultuurhistorie
Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt voor het plangebied het sturingsniveau 'eisen stellen'. Het projectgebied maakt deel uit van 'De kop van Drenthe'. De ambities zijn hier:
- 1. Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen zoals houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen zoals nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields.
- 2. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.
De uitbreiding van de begraafplaats wordt landschappelijk ingepast door de bestaande bosbeplanting zoveel mogelijk te behouden. De karakteristieken van het landschap blijven daarmee behouden.
- Archeologie
Op grond van de kernkwaliteit Archeologie ten slotte geldt voor het projectgebied het generieke beleid. Uitgangspunt is daarbij dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op het archeologisch onderzoek.
ROBUUSTE SYSTEMEN EN VISIE
Ten aanzien van dit plan is met name het sociaaleconomische systeem als drager van belang, en dan specifiek voldoende variatie in het aanbod van voorzieningen in een aantrekkelijke leefomgeving.
Het plan houdt rekening met de voor de locatie relevante kernkwaliteiten. Aan de combinatie van opgaven en robuuste systemen wordt op passende wijze invulling gegeven. Het plan is dan ook in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
3.3 Regionaal Beleid
Waterbeheerplan 2016-2020 Noorderzijlvest
Het plangebied maakt deel uit van het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. In het Waterbeheerprogramma 2016-2020 beschrijft het Waterschap Noorderzijlvest wat de inzet zal zijn om de ingezetenen van veilig, voldoende en schoon water te voorzien.
Voor het plangebied gelden geen specifieke doelen. In paragraaf 4.9 wordt ingegaan op de watertoets die in het kader van de nieuwe ontwikkeling is uitgevoerd.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Omgevingsvisie Noordenveld 2030
De gemeente Noordenveld heeft op 8 februari 2017 de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Hierin laat de gemeente zien hoe ze denkt wat de gemeente Noordenveld in het jaar 2030 uniek maakt op het sociale en fysieke domein. De Omgevingsvisie is de basis voor de programma's op de kernwaarden leefbaar, groen, ondernemend, duurzaam en transparant.
In de Omgevingsvisie wordt niet specifiek ingegaan op het realiseren van (natuur)begraafplaatsen. Wel wordt wat betreft de kernwaarde Groen, ten aanzien van de aanwezige cultuurhistorische waarden benadrukt dat deze behouden moeten blijven. Het bestemmingsplan past binnen deze ambitie.
Landschapsbeleidsplan
Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld (2003) is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld.
De uitbreiding van de begraafplaats vindt plaats op de overgang van de kern Nieuw-Roden naar het gebied dat is aangeduid als jonge veldontginning. De dragers van het landschap zijn hier de grootschalige rationele verkaveling, openheid en bos en heide. De basisstrategie is het handhaven van de grootschalige rationele verkaveling en het versterken van de landschappelijke hoofdstructuur.
De uitbreiding van de begraafplaats ten behoeve van natuurbegraven vindt plaats op een bosperceel. Het plan biedt geen mogelijkheid tot bebouwing. Het bestaande groen blijft zoveel mogelijk behouden. De ontwikkeling is dermate kleinschalig dat er geen significante invloed is op het landschap. Het bestemmingsplan sluit hiermee aan bij het Landschapsbeleidsplan.
Groenvisie Noordenveld
In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen binnen de bebouwde kom vast.
Voor Nieuw-Roden en Roden wordt aangegeven welke identiteitsdragers de dorpen kennen, wat de 'knelpunten' zijn en welke aandachtspunten er daarom zijn. Voor het plangebied vormt het groen in de woonwijken de identiteitsdrager. Op de navolgende kaart zijn de groenstructuur en de opgaven verbeeld.
Groenstructuur Roden (bron: Groenvisie Noordenveld)
Nieuw-Roden maakt deel uit van een gebied wat behoort tot de veenkoloniën. De rechtlijnige structuur van waterlopen bepalen in dit landschap de karakteristieke structuur. Het dorp is ontstaan op de hogere delen van het gebied en heeft zich ontwikkeld als lint. De bomenstructuur en de bebouwingsstructuur zijn in dit gebied niet erg dicht, zodat veel openheid naar het landschap toe ontstaat.
De uitbreiding van de begraafplaats is aangeduid als 'bos buiten bebouwing'. De waarde van deze beplanting wordt met het bestemmingsplan behouden.
Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025
In het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025 wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.
De natuurbegraafplaats is een uitbreiding van de bestaande begraafplaats in Nieuw-Roden. Deze begraafplaats wordt in de huidige en toekomstige situatie ontsloten op de Beukenlaan.
Begraafplaatsenplan Noordenveld 2015-2035
De gemeente Noordenveld heeft in 2015 beleid vastgesteld voor de begraafplaatsen in de gemeente. Het beleid geeft een visie op het gebruik en een invulling van het beheer voor de zeven gemeentelijke begraafplaatsen, waaronder die in Nieuw-Roden.
In Nieuw-Roden, Een en Veenhuizen worden delen van het op de begraafplaats aanwezige bos aangewezen als grafveld voor natuurbegraven. Er mogen alleen graftekens van natuurlijke materialen en van een beperkte omvang worden geplaatst. Op en rond het graf mogen inheemse bosplanten die geschikt zijn voor verwildering worden geplant, zoals bosanemoon en sneeuwklokje.
WENSEN TOEKOMSTIG BEHEER BEGRAAFPLAATS NIEUW-RODEN
Bij uitbreiding van de grafvelden gaat de voorkeur uit naar het in gebruik nemen van stroken grond aan de rand van de bospercelen. Er is geen behoefte aan een apart deel om kinderen te begraven. Nieuw-Roden is een klein dorp en kindersterfte komt zelden voor. De afgelopen 15 jaar is slechts éénmaal een kindergraf uitgegeven.
De verwachting was dat in Nieuw-Roden niet heel veel belangstelling zou zijn voor natuurbegraven. Op of aangrenzend aan de begraafplaats is wel bos dat daar geschikt voor zou zijn. Toen in het préconceptplan van oktober 2013 als optie werd genoemd om een hoek van de begraafplaats bij wijze van proef aan te wijzen voor natuurbegraven, kwamen hier tientallen positieve reacties over binnen. Zowel uit Nieuw-Roden zelf als uit dorpen in de omgeving. Daarom stelt Dorpsbelangen Nieuw-Roden voor een groter deel van het bos voor natuurbegraven beschikbaar te maken. Hiervoor moet een deel van het aangrenzende bos door een wijziging van het bestemmingsplan bij de begraafplaats worden gevoegd.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een hoge of middelhoge verwachting. Voor deze gebieden geldt een vrijstelling voor verstoringen tot 1.000 m2 en ingrepen die niet dieper reiken dan 0,3 m beneden maaiveld.
Op de bestaande begraafplaats bevindt zich twee archeologische monumenten (grafheuvels). Een klein deel van het plangebied bevindt zich in de buffer van 50 meter rondom het AMK-terrein. Bij ingrepen in deze bufferzone is een verkennend/karterend booronderzoek noodzakelijk.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
Voor het plan is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Bijlage1). Uit de verkennende fase van het booronderzoek is gebleken dat de bodem binnen het plangebied bijna volledig intact is. Er zijn echter geen archeologische indicatoren of cultuurlagen aangetroffen. De beleidskaart van de gemeente Noordenveld adviseert een karterend booronderzoek bij een intacte bodem. Omdat het om grafheuvels gaat, wordt er geen diffuse verspreiding van bijvoorbeeld aardewerk of vuursteen verwacht en zijn archeologische waarden met een (karterend) booronderzoek zeer moeilijk aan te tonen. De gaafheid van de bodem, zoals vastgesteld bij het verkennend booronderzoek, duidt erop dat (sporen van) prehistorische begravingen in goede staat kunnen verkeren.
De kans op intacte archeologische waarden zoals grondsporen binnen het plangebied wordt zeer hoog geacht. Geadviseerd wordt om geen bodemingrepen uit te voeren, dit om deze waarden te beschermen. Indien dit niet mogelijk is, wordt een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek geadviseerd.
Vanwege de aanwezigheid van waardevolle bomen in het plangebied wordt een sleuvenonderzoek echter afgeraden. Het plan is daarom aangepast: in plaats van te begraven in een kist, wordt een begraafplaats met urnen gerealiseerd. Voor het begraven van urnen hoeft geen aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd, omdat hiermee niet dieper dan 0,3 m beneden maaiveld wordt begraven.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.
Cultuurhistorie
Nieuw-Roden ontstaat rond 1900 als ontginningsnederzetting in het Roonderveld. De eerste onderkomens zijn de (plaggen)hutten van de veenarbeiders, die langs de zandwegen en de wijken ten noorden van de Zevenhuisterweg (gegraven voor de ontginning van het gebied) worden gebouwd.
Nieuw-Roden wordt aanvankelijk Roderveld genoemd, naar het gebied waarin het is ontstaan. Het dorp krijgt in 1903 een school. Aan de Terheylsterweg wordt in 1922 een Nederlands hervormd zaalkerkje gebouwd. Vanaf die tijd breidt het dorp zich gestaag uit. In 1930 wordt de naam Roderveld in Nieuw-Roden veranderd, omdat de naam Roderveld teveel herinneringen draagt aan een tijd van armoede.
Na de Tweede Wereldoorlog is Nieuw-Roden flink uitgebreid. Tegenwoordig bestaat een belangrijk deel van het dorp uit nieuwbouw. Nieuw-Roden is door de wijken Vijfde Verloting en Roderveld verbonden geraakt met Roden.
De begraafplaats van Nieuw-Roden ligt aan het eind van de Beukenlaan en bestaat sinds 1935. De begraafplaats is ingedeeld als een halve cirkel, met vanuit het middelpunt straalvormig uitwaaierende grafvelden en bosvakken. In het middelpunt van de cirkel, direct na de ingang, staat een aantal monumentale bomen. Een belangrijke kwaliteit is het natuurlijke, parkachtige karakter van de begraafplaats, waarvan gedeeltes met bos zijn ingeplant. Op de begraafplaats zijn twee grafheuvels van 4000 jaar oud.
Met het plan wordt op een bosperceel aansluitend aan de begraafplaats de mogelijkheid geboden tot natuurbegraven. Het bosperceel behoudt daarbij zijn groene karakter. De cultuurhistorische waarden van het gebied worden niet aangetast.
4.2 Bodem
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Het plan maakt geen gevoelige functies mogelijk. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
4.3 Ecologie
Kader
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 27 februari 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren half bewolkt, circa -1oC en een zwakke wind.
Plangebied
Het plangebied ligt in een droog bosgebied ten zuidoosten van de begraafplaats aan de Esweg te Nieuw-Roden. Het plangebied bestaat volledig uit gemengd bos met een wandelpad. Bebouwing en permanent oppervlaktewater ontbreken in het plangebied.
Het plan bestaat uit de realisatie van een natuurbegraafplaats in het plangebied. Hierbij wordt beperkt opgaande beplanting verwijderd en de grond vergraven. Het karakter van het plangebied als bosgebied blijft echter behouden. Er wordt geen verlichting aangebracht in het plangebied.
Impressie plangebied
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
- dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb artikel 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10 eerste lid van de Wnb.
INVENTARISATIE
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 01-03-2018 10:18:56) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied verschillende beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreffen vooral vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, zoogdieren en amfibieën. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst besproken.
Het plangebied bestaat uit een gemengd bosgebied met beuk, zomereik, douglasspar, den, hulst, klimop en braam. Beschermde plantensoorten zijn niet bekend uit de directe omgeving van het plangebied (Quicskcanhulp.nl). Deze worden ook niet verwacht gezien de aangetroffen terreinomstandigheden.
Bomen met potentiële vleermuisverblijfplaatsen in het plangebied (bron kaartbeeld: Jan-Willem van Aalst, www.imergis.nl Bron webservice: Esri Nederland, www.esri.nl)
In een aantal zomereiken, een beuk en een den binnen het plangebied, zijn enkele (spechten)holtes en stukken loszittende schors aangetroffen. Deze locaties worden weergegeven in bovenstaande figuur. Vleermuisverblijfplaatsen kunnen in deze bomen niet op voorhand worden uitgesloten. Daarnaast vormt het plangebied geschikt foerageergebied voor vleermuizen, zoals de uit de omgeving van het plangebied bekende soorten, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en watervleermuis. De bosrand ten oosten van het plangebied kan onderdeel vormen van een essentiële vliegroute van vleermuizen.
Uit de omgeving van het plangebied zijn ook een aantal algemene grondgebonden zoogdiersoorten bekend (Quickscanhulp.nl), waarvoor in de provincie Drenthe een vrijstelling geldt van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een aantal van deze soorten wordt op basis van de inrichting ook binnen het plangebied verwacht, zoals bosmuis, egel en ree.
Uit de gegevens van Quickscanhulp.nl komen ook een aantal niet-vrijgestelde soorten naar voren, te weten boommarter, steenmarter, das, eekhoorn en waterspitsmuis. Voor waterspitsmuis ontbreekt geschikt biotoop binnen het plangebied. Verblijfplaatsen of sporen van das zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. Hooguit foerageert de soort incidenteel in het plangebied. Nesten van eekhoorn zijn eveneens niet aangetroffen in de bomen binnen het plangebied. Het gemengd bos vormt wel hoogwaardig foerageergebied voor deze soort.
Direct ten zuiden van het wandelpad door het plangebied is in een beuk een grotere holte aangetroffen (zie bovenstaand figuur). Het is niet uitgesloten dat boom- of steenmarter deze holte gebruiken als verblijfplaats. Mogelijk vormt het plangebied tevens een klein onderdeel van het foerageergebied van deze soorten.
Tijdens het veldbezoek zijn geen nesten van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen aangetroffen in de bomen binnen het plangebied. Mogelijk vormt het plangebied wel een klein onderdeel van het foerageergebied van soorten als sperwer en havik.
In het plangebied kunnen verschillende vogels van bossen en parken tot broeden komen, zoals merel, roodborst, zanglijster, boomklever en houtduif. De nesten van deze soorten zijn uitsluitend beschermd tijdens het broedseizoen.
In het plangebied en de directe omgeving is geen permanent oppervlaktewater aanwezig. Voortplanting van amfibieën kan daardoor worden uitgesloten. Mogelijk zijn in het plangebied wel enkele exemplaren van algemene amfibieënsoorten aanwezig die zich voortplanten in wateren in de wijdere omgeving van het plangebied, zoals de uit de omgeving bekende soorten bruine kikker en gewone pad (Quickscanhulp.nl). Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Drenthe een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Uit de omgeving van het plangebied zijn ook een aantal niet-vrijgestelde amfibieënsoorten bekend, te weten heikikker, poelkikker en boomkikker. Door het ontbreken van geschikt voortplantingswater voor deze soorten in en om het plangebied, worden deze soorten niet binnen het plangebied verwacht.
Uit de omgeving van het plangebied is de reptielensoort hazelworm bekend. De natuurgebieden met een afwisseling van bos en heide op ruim 1 kilometer ten oosten en zuiden van het plangebied bieden geschikt leefgebied voor deze soort. Door de geïsoleerde ligging van het plangebied tussen bebouwing en intensief agrarisch gebied wordt hazelworm niet binnen het plangebied verwacht. Bovendien bestaat het plangebied uit schaduwrijk gemengd bos waarin zonplekken ontbreken.
Het plangebied biedt geen geschikt biotoop voor beschermde soorten van de soortgroepen vissen en ongewervelden. Negatieve effecten op beschermde vissen en ongewervelden treden niet op.
TOETSING
Bij uitvoering van het plan gaan geen nesten van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen verloren. De bomen met holtes en plakkaten loszittende schors behouden blijven, zodat ook geen negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen, boommarter en steenmarter optreden.
Het plangebied verandert niet sterk ten opzichte van de huidige situatie. Het karakter van het bos blijft behouden bij uitvoering van het plan en bovendien is het plangebied ook in de huidige situatie al in gebruik als recreatiegebied. Daardoor en doordat het plangebied grenst aan een bestaande begraafplaats, zal geen sprake zijn van een noemenswaardige toename van verstoring in het bos. Doordat ook de plaatsing van verlichting achterwege blijft, zal het plangebied ook na uitvoering van het plan geschikt zijn als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, vleermuizen, boom- en steenmarter, das en eekhoorn.
Een eventuele vliegroute van vleermuizen langs de opgaande beplanting aan de oostrand van het plangebied wordt niet aangetast als gevolg van de ontwikkelingen.
Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten, vleermuizen en niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdieren treden niet op.
Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien kapwerkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels in de directe omgeving kunnen worden vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele vrijgestelde beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening.
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalige Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Het NNN in Drenthe kent geen externe werking.
INVENTARISATIE
De gronden van het plangebied maken geen onderdeel uit van een beschermd gebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied op circa 4,5 kilometer ten noordoosten van het plangebied. De meest nabijgelegen als NNN aangewezen gebieden liggen op ongeveer 1,5 kilometer ten noorden en oosten van het plangebied.
TOETSING
Gezien de terreinomstandigheden, de ligging van het plangebied op grote afstand van beschermde gebieden en de aard van de ontwikkeling kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde natuurgebieden op voorhand worden uitgesloten.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels tijdens kapwerkzaamheden, is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
4.4 Externe Veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.
Het voornemen ziet niet toe op de realisatie van een risicovolle bedrijfsactiviteit. Daarnaast is een begraafplaats op grond van wet- en regelgeving geen (beperkt) kwetsbaar object. Hierdoor is het niet noodzakelijk de ontwikkeling te toetsen op eventueel omliggende risicovolle bedrijfsactiviteiten en transport.
Bovenstaande brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving wat betreft externe veiligheid.
4.5 Geluid
De Wet geluidhinder stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Een begraafplaats is niet aan te merken als een geluidsgevoelige functie op basis van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing.
De verkeersaantrekkende werking van de begraafplaats kan wel leiden tot een toename van geluidsbelasting op de omgeving. Gezien het feit dat de natuurbegraafplaats een beperkte uitbreiding van de bestaande begraafplaats betreft, is geen significante toename van geluidsbelasting te verwachten.
Wat betreft geluid is er geen belemmering voor voorliggend plan.
4.6 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Onderzoek
Het plan biedt de mogelijkheid tot de realisatie van een natuurbegraafplaats, aansluitend aan de bestaande begraafplaats. Op basis van de CROW-publicatie 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' is de verkeersgeneratie van een begraafplaats tussen 37,4 en 51,4 vervoersbewegingen per plechtigheid.
Voor kleinere ruimtelijke- en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
In de berekening naar luchtkwaliteit wordt uitgegaan van een worst-case scenario waarbij elke dag een plechtigheid plaatsvindt. Als gevolg van het plan zijn er daardoor per dag 52 extra vervoersbewegingen. In werkelijkheid zal dit aanzienlijk minder zijn.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.7 Milieuzonering
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter ook rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk of buitengebied' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden.
Een begraafplaats valt onder categorie 1 uit de VNG-publicatie. Voor categorie 1 bedrijven geldt een richtafstand van 10 meter. De omgeving van het plangebied valt te karakteriseren als een rustig buitengebied.
Binnen een afstand van 10 meter van de grens van de uitbreiding van de begraafplaats bevinden zich geen functies die door het plan belemmerd worden. De dichtstbij gelegen woning aan de Beukenlaan ligt op een afstand van ruim 10 meter. Omgekeerd is de begraafplaats zelf geen milieugevoelige functie waardoor aan de invloedsgebieden van omliggende functies getoetst moet worden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het plan.
4.8 Verkeer En Parkeren
De natuurbegraafplaats is een uitbreiding van de bestaande begraafplaats in Nieuw-Roden. Deze begraafplaats wordt in de huidige en toekomstige situatie ontsloten op de Beukenlaan. De uitbreiding is beperkt van omvang. Voor het parkeren kan gebruik worden gemaakt van de bestaande parkeermogelijkheden.
De uitbreiding van de begraafplaats genereert verkeer. Zoals ook in paragraaf 4.6 is opgenomen, zijn de kencijfers voor de verkeersgeneratie van een begraafplaats, op basis van de CROW-publicatie 317, 37,4 tot 51,4 per plechtigheid. Deze hoeveelheid verkeer leidt niet tot een verminderde doorstroming of verkeersveiligheid op de omliggende wegen.
4.9 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Het beleid van het waterschap Noorderzijlvest is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Water en Ruimte. In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.
Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er is een digitale watertoets uitgevoerd (Bijlage 2). Op basis van de antwoorden op de vragen en geraakte kaartlagen volgt uit de watertoets dat een normale procedure gevolgd moet worden. Het waterschap heeft in haar reactie laten weten dat er vanuit het waterschap geen beperkingen gezien worden ten aanzien van de beoogde plannen (Bijlage 3).
Afweging
Het plan is om een deel van het bosperceel aansluitend aan de begraafplaats in Nieuw-Roden voor natuurbegraven beschikbaar te maken. Dit houdt in dat in de bosvakken per 25 m2 maximaal één urnengraf wordt uitgegeven. Er mogen alleen graftekens van natuurlijke materialen en van een beperkte omvang worden geplaatst.
Het plangebied bevindt zich aansluitend aan stedelijk gebied. De hoeveelheid verharding neemt met het plan niet toe. Water kan zowel in de huidige als toekomstige situatie afstromen naar de bestaande watergangen of, voor zover mogelijk, infiltreren in de bodem.
Het plangebied ligt in een beekdal. Omdat er geen sprake is van het toevoegen van kapitaalintensieve functies, leidt dit niet tot een belemmering voor het plan.
In het geval van een begraafplaats moet rekening gehouden worden met de regels uit de Wet op de Lijkbezorging en het bijbehorende Besluit ten aanzien van de grondwaterstand (zie ook paragraaf 3.1). Op grond hiervan moet de afstand tussen een omhulsel en het grondwaterpeil minimaal 30 cm zijn. Boven het omhulsel moet minimaal een laag grond aanwezig zijn van 65 centimeter. Op basis van de kaarten in het Geoportaal van de provincie Drenthe is ter hoogte van het plangebied sprake van een Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand van 0 cm tot 60 centimeter beneden maaiveld. Bij de uitwerking van het plan moet met deze grondwaterstanden rekening worden gehouden.
4.10 M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.
Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan is niet opgenomen in de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Het opnemen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en het doorlopen van een m.e.r.-(beoordelings)procedure is niet noodzakelijk. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
4.11 Volksgezondheid
Wat betreft volksgezondheid wordt verwezen naar paragraaf 3.1 waarin wordt ingegaan op de Inspectierichtlijn Lijkbezorging (3e herziene druk). Deze richtlijn kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging. Hierin worden de belangrijkste aspecten wat volksgezondheid betreft, genoemd.
4.12 Kabels En Leidingen
In het gebied zijn geen hoogspanningskabels of buisleidingen aanwezig.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
- a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.
5.2 Planvorm
Het bestemmingsplan betreft de uitbreiding van een bestaande begraafplaats ten behoeve van natuurbegraven. Er is gekozen voor een enigszins flexibele opzet. Dit houdt in dat enkel het maximale aantal natuurbegraafplaatsen is vastgelegd.
5.3 Opzet Van De Regels
De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.
- Begrippen
In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.
- Wijze van meten
Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.
- Natuur
Binnen de bestemming Natuur mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats' natuurbegraafplaatsen, uitsluitend in de vorm van een urnenveld, worden gerealiseerd. In deze bestemming zijn gebouwen niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn wel toegestaan, mits de hoogte van deze bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer bedraagt dan 2 meter.
De bestemmingsregels bij deze bestemming bepalen verder dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats' het is toegestaan om de gronden te gebruiken voor een urnenveld. Wel mag dit alleen indien het totaal aantal urnengraven niet meer dan 100 stuks bedraagt. Verder mag de oppervlakte van een graf niet minder zijn dan 25 m2.
Tot slot is het door middel van een vergunningplicht mogelijk om alsnog een aantal werkzaamheden uit te voeren. Hierbij moet men denken aan het ophogen van de bodem, het aanleggen, verbreden of verharden van bijvoorbeeld wegen, paden of banen maar ook het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- en energieleidingen. Op deze vergunningplicht zijn wel een aantal uitzonderingen gemaakt. Deze uitzonderingen betreffen werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud tot doel hebben, werken en/of werkzaamheden ten behoeve van de waterberging en werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit plan.
- Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming beoogt het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse van de bestemming aanwezig zijn of worden vermoed. Ter bewerkstelliging daarvan bepalen de regels dat ter plaatse van deze dubbelbestemming ten behoeve van het bouwen van een bouwwerk de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Indien het gaat om een aanvraag voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden, dan bepaalt deze dubbelbestemming dat voor bijvoorbeeld het roeren in de bodem (zoals ophogen, egaliseren en ontginnen van grond) of het aanleggen, verbreden of verharden van wegen en paden, een omgevingsvergunning nodig is. De aanvrager van zulk omgevingsvergunning legt ook dan een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.
- Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
- Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
- Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing. Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.
- Overige regels
In de overige regels is een regeling opgenomen over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden. Tot nu toe werd in de regels een verwijzing opgenomen naar de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening. Door een aanpassing van de Woningwet zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen niet meer van toepassing op na 29 november 2014 nieuw vast te stellen bestemmingsplannen.
Verder is in de overige regels opgenomen dat, indien noodzakelijk, afstemming wordt gezocht met het waterschap. Het plan moet daarnaast afgestemd zijn op het gemeentelijke Landschapsbeleidsplan en op de Wet natuurbescherming.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Bebouwing en gebruik die in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan (Buitengebied Noordenveld), inclusief de overgangsbepalingen, zijn in het voorliggende bestemmingsplan niet toegestaan.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig als het gaat om gronden die in eigendom zijn van de gemeente.
De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente Noordenveld. De vaststelling van een exploitatieplan is bij dit bestemmingsplan dan ook niet nodig.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 2 mei 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode had eenieder de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.
Er is één zienswijze ingediend. In de Nota van zienswijzen (Bijlage 4) is de zienswijze samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De zienswijze leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Beleidsadvieskaart Archeologie Gemeente Noordenveld
Bijlage 1 Beleidsadvieskaart archeologie gemeente Noordenveld
Bijlage 2 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart
Bijlage 2 Toelichting op archeologische beleidsadvieskaart
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek