Peize-Zuid
Bestemmingsplan - Gemeente Noordenveld
Vastgesteld op 13-07-2022 - vastgesteld
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Peize-Zuid" met identificatienummer NL.IMRO.1699.2020BP066-vg01 van de gemeente Noordenveld.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 de verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening.
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden werkactiviteiten:
de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 a achtererf:
het achter het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen en die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied.
1.7 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.8 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw.
1.9 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid.
1.10 antenne-installatie:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingsbeeld of straatbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
1.14 bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.15 bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak en/of het bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd.
1.16 bed & breakfastvoorziening:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt uitgeoefend door de gebruiker van het betreffende perceel.
1.17 bedrijfsmatig:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding.
1.18 bestaand:
- het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming.
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.23 bouwgrens of bouwvlakgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping.
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.29 buitenopslag:
het in open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan.
1.30 buitenwerkse gevelvlak:
de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt.
1.31 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.32 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping.
1.33 erf:
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de (oorspronkelijke) kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.34 erfafscheiding:
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, ov van de openbare ruimte.
1.35 erker:
een ondergeschikte grondgebonden uitbouw met een beperkte omvang in breedte, hoogte, diepte en een overwegend transparante verschijningsvorm en uitstraling, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed.
1.36 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.37 evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festivals, wedstrijden, bijeenkomsten en dergelijke, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken.
1.40 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken.
1.40 geschakelde woning:
een woning die met een andere woning verbonden is door middel van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw.
1.41 gestapelde woning:
een woning die geheel of gedeeltelijk boven dan wel beneden een andere woning is gelegen, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid al dan niet direct vanaf de weg of het openbaar toegankelijk gebied gewaarborgd is.
1.42 gevellijn:
de in het plan als zodanig opgenomen aanduiding, waar de voorgevel van het hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.
1.43 gootlijn of druiplijn:
een horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak, zijnde de laagste lijn van het dak die representatief kan worden geacht voor de (in stedenbouwkundige zin toegestane) hoofdmassa.
1.44 hoofdgebouw:
één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.45 hoofdvorm:
de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm.
1.46 houtsingel;
lijnvormige beplanting bestaande uit bomen en struiken op overwegend eenzelfde hoogte als het omringend landschap.
1.47 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen).
1.48 kap:
een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak, dan wel in een gebogen vorm.
1.49 kapverdieping of kaplaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw onmiddellijk onder de kap.
1.50 karakteristieke bebouwing:
beeldbepalende en/of waardevolle bebouwing welke past bij de omgeving.
1.51 kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.52 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.53 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.54 landschapselement:
landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijk waardevolle elementen in het landschap, zoals onder andere houtopstanden, houtsingels, houtwallen, moerasjes, poelen en steilranden.
1.55 maaiveld:
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
1.56 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieu- gevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling.
1.57 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.58 nok:
het snijpunt, dan wel een horizontale snijlijn van ten minste twee hellende dakvlakken, zijnde de hoogste lijn van een dak.
1.59 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.60 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen.
1.61 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.62 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.63 peil:
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.64 plat dak of platte afdekking:
een dakafdekking onder een hoek van minder dan 15° met het horizontale vlak.
1.65 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding.
1.66 recreatief medegebruik:
een gebruik van gronden voor dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.67 rooilijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden.
1.68 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.68 a sociale veiligheid:
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is.
1.69 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:
- het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
- het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven.
1.70 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.
1.71 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers.
1.72 voorerf:
het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens.
1.73 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, of de als ‘gevellijn’ in het plan aangeduide, dan
wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
1.74 voorkant:
de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voorzover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied.
1.75 vrijstaande woning:
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.
1.76 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit.
1.77 woning of wooneenheid:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
1.78 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen.
1.79 woning of wooneenheid:
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
1.80 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm al een eenheid beschouwd kan worden.
1.81 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder.
1.82 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten door reisbureaus, uitzendbureaus, reclamebureaus, architectenbureaus, kapperszaken, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, kantoren en praktijkruimten.
1.83 zijerf:
het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen naast de zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens.
1.84 zijgevel:
de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot- of druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 algemene regels:
alle maten zijn in meters (m) en voor:
- oppervlakten in vierkante meters (m2);
- inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
- verhoudingen in procenten (%);
- hoeken/hellingen in graden (°).
Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
- recreatief medegebruik;
- behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
met de daarbij behorende:
- waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.1.1 Landschappelijke en natuurlijke waarden
Het behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden wordt nagestreefd door middel van behoud van de volgende kenmerken:
Ecologie:
- bosjes met weinig ondergroei;
- gevarieerde broedvogelbevolking;
- variatie in zoogdieren waarvoor bossen, houtwallen en heiderestanten van groot belang zijn;
- amfibieën en insecten bij vennen en heide, loopkevers bij hakhout en zandwegen.
Landschap/cultuurhistorie:
- grootschalige openheid;
- bebouwing voornamelijk langs wegen;
- overheersend regelmatige strokenverkaveling, veelal haaks op de weg;
- verspreide archeologisch waardevolle gebieden;
- vlakke ligging;
- poelen;
- gras- en bouwlandgebied;
- kleinschalige strokenverkaveling, daardoor veel sloten;
- enkele zandwegen;
- rond de dorpen nog vrij veel kleine landschapselementen in de vorm van houtwallen, boomsingels en verder in het buitengebied heiderestanten, vennen, dobben, beboste stuifduinen en andere boselementen;
- weinig bebouwing;
- verschillende oude, archeologisch van belang zijnde terreinen.
3.1.2 Recreatief medegebruik
Het recreatief medegebruik is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
3.1.3 Hout-, boom- en fruitteelt
Houtteelt en opgaande vormen van boom- en fruitteelt zijn in de bestemming begrepen tot een maximale aaneengesloten oppervlakte van 10.000 m2 . De aanleg van (nieuwe) grootschalige boselementen is niet in de bestemming begrepen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, met een maximale oppervlakte van 50 m² per gebouw.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat voor afscheidingen alleen een open omheining mag worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- het gebruik van cultuurgrond voor de opslag van agrarische producten.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals wandel- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
- het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
- het egaliseren van natuurlijk reliëf;
- het graven en dempen van sloten;
- het verharden en verwijderen van paden;
- het aanleggen van een (verharde) weg ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
- het vellen en rooien van houtopstanden.
3.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
De in lid 3.5.1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
3.5.3 Voorwaarden
- Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
- De in lid 3.5.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1.1 omschreven waarden;
- Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- (openbaar) groen en groenvoorzieningen;
alsmede voor:
- houtsingels ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’;
- de aanleg en instandhouding van een systeem van waterberging en wadi's ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging';
met daaraan ondergeschikt:
- fiets-, voetpaden en verhardingen;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- nutsvoorzieningen; met de daarbij behorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1.
Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1,5 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- het landschapsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing.
4.4 specifieke gebruiksregels
4.4.1 Voorwaardelijke verplichting:
a. Ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’ wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van gronden, en het in gebruik laten nemen van gronden, zonder de aanleg en instandhouding van een functionerend water(bergings)systeem, waarbij afvloeiend hemelwater in voldoende mate wordt geborgen en vertraagd wordt afgevoerd.
4.4.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik worden in elk geval gerekend:
- het vellen en rooien van de bestaande houtsingels en houtwallen ter plaatse van de aanduidingen ‘houtsingel’ en ‘houtwal’, met uitzondering van het normale onderhoud;
- parkeervoorzieningen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden, geen bouwwerken, uit te voeren op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’;
- het vellen of rooien van opgaande beplanting;
- het verrichten van graafwerkzaamheden;
- het aanbrengen van verhardingen.
- Een vergunning zoals bedoeld onder a wordt slechts verleend indien wordt aangetoond dat de werken of werkzaamheden:
- geen afbreuk doen aan de landschappelijke waarden van de aanwezige houtsingel;
- geen afbreuk doen aan aanwezige natuurwaarden ter plaatse van de houtsingel;
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden, geen bouwwerken, uit te voeren op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’;
- het aanbrengen van opgaande beplanting;
- het dempen van sloten en waterbergingen en/of wadi’s;
- Een vergunning zoals bedoeld onder c wordt slechts verleend indien wordt aangetoond dat de werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan (het functioneren van) de waterberging.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen met een functie voor het doorgaande verkeer; alsmede voor:
- fiets-, voetpaden en verhardingen;
- behoud en versterking van hout- en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’;
met daaraan ondergeschikt:
- parkeervoorzieningen;
- (openbaar) groen en groenvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- nutsvoorzieningen; met de daarbij behorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
In de bestemming zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken, bermen, bermbeplanting, bushaltes en dergelijke, begrepen. Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 5.1.
5.2.2 Gebouwen
Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
- de bouwhoogte van bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag maximaal 6 m bedragen;
- in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- het landschapsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing.
5.4 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het vellen en rooien van de bestaande houtsingels ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’, met uitzondering van het normale onderhoud.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water en waterhuishoudingkundige voorzieningen;
- waterlopen en waterpartijen; met daaraan ondergeschikt:
- (openbaar) groen en groenvoorzieningen;
- paden;
- recreatief medegebruik; met de daarbij behorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
- kunstwerken;
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Op de voor 'Water' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 6.1.
6.2.2 Gebouwen
Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
- in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedragen.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen in de vorm van vrijstaande woningen; met daaraan ondergeschikt:
- paden;
- verhardingen en parkeervoorzieningen;
- groen en groenvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- nutsvoorzieningen; met de daarbij behorende:
- tuinen, erven en terreinen;
- gebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
- op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 7.1;
- het aantal woningen mag maximaal 10 bedragen.
- van een bouwperceel mag ten hoogste 30% worden bebouwd.
7.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:
- per bouwperceel mag ten hoogste één vrijstaande woning worden gebouwd;
- het hoofdgebouw van de woning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de naar de weg gekeerde geval van het hoofdgebouw in een strook van ten hoogste 5 m gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens moet worden gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ dient de voorgevel van het hoofdgebouw hoofdzakelijk georiënteerd te zijn naar de als zodanig aangegeven lijn;
- de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m;
- de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m²;
- de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 3,5 m, respectievelijk 9 m;
- het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling tenminste 30° en ten hoogste 60° bedraagt.
7.2.3 Aan- en uitbouwen, en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
- aan-, uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel in het bebouwingsgebied van de woning te worden gebouwd;
- de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m;
- in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
- de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 60 m2 bedraagt, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
- aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 1 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
- in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat:
- de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 100 m2 bedraagt, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
- aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd.
- de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 25 m;
- de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
- de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 80 % van de daadwerkelijke bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- aan-, uitbouwen en bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° bedraagt.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- indien het voor de voorgevel of voor een naar de weg, dan wel naar openbaar toegankelijk gebied, gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan wordt opgericht, bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 0,5 m. Erfafscheidingen langs wegen mogen alleen bestaan uit tuinbeplanting en mogen geen harde voorwerpen bevatten als rechtopstaande palen, schutting(delen), muurtjes en/of losse stenen. Bij het toepassen van harde erfafscheidingen moeten deze tenminste op 1,5 meter vanaf de kant van de wegverharding worden geplaatst;
- de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
- in overige gevallen bedraagt de bouwhoogte:
- ten hoogste 3 m, mits de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 1 m bedraagt;
- ten hoogste 1 m, indien de afstand tot openbaar toegankelijk gebied minder dan 1 m bedraagt.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling, dakvorm van de bebouwing en de plaats van parkeervoorzieningen.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie; afwijken van het bepaalde in:
- lid 7.2.3, sub b, voor het bouwen van een aan-, uitbouw of bijgebouw tot aan de daadwerkelijke voorgevellijn van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
- lid 7.2.3, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan, met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 30% mag worden bebouwd;
- lid 7.2.3, sub h, voor een geringere dakhelling en/of een platte afdekking of een andere afwijkende dakvorm.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1. Toegestaan gebruik
a. Aan huis verbonden werkactiviteiten
De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat:
- de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
- de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
- ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en de bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 45 m²;
- indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
- degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent;
- het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omringende woonomgeving, hetgeen inhoudt dat:
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
- werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
- behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
- het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
b. Bed & breakfastvoorziening
Het gebruik van de woning en de bijbehorende gebouwen voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
- de vestiging van een bed & breakfastvoorziening is uitsluitend binnen de bestaande bebouwing op het bouwperceel toegestaan;
- ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 45 m2;
- indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder 3 is genoemd;
- degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die de bed & breakfastvoorziening uitoefent;
- aan maximaal vijf personen mag nachtverblijf worden verschaft;
- een bed & breakfastvoorziening mag geen tekenen van een wooneenheid, zoals een keuken vertonen;
- als een bed & breakfastvoorziening wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw op het bij de woning behorende erf staan;
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
7.5.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
- de bewoning van al dan niet vrijstaande bijgebouwen en voormalige bedrijfsgebouwen;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor een bedrijf, anders dan in de zin van aan huis verbonden werkactiviteiten.
Artikel 8 Woongebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen in de vorm van woningen; alsmede voor:
- verkeers- en verblijfsvoorzieningen; met daaraan ondergeschikt:
- (openbaar) groen- en groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen; met de daar bijbehorende:
- tuinen, erven en terreinen;
- gebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken.
8.1.1 Verkeers- en verblijfsvoorzieningen
Verkeers- en verblijfsvoorzieningen zijn beperkt tot de inrichting met (erftoegangs)wegen, straten, en paden
gericht op de verkeers- en verblijfsfunctie voor de directe woonomgeving. Hierbij zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting, parkeervoorzieningen, uitritten en dergelijke, begrepen. Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
Op deze gronden geldt dat uitsluitend het volgende mag worden gebouwd:
- Woningen, met dien verstande dat het aantal woningen maximaal 140 mag bedragen;
- aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2.2 Bouwpercelen
Ten aanzien van de bebouwingsoppervlakte van bouwpercelen, geldt het volgende:
- van een bouwperceel tot 250 m² mag ten hoogste 70% worden bebouwd;
- van een bouwperceel van 250 m² tot 500 m² mag ten hoogste 70% van 250 m², vermeerderd met 30% over het meerdere worden bebouwd;
- van een bouwperceel van 500 m² en groter mag ten hoogste 50% van 500 m², vermeerderd met 20% over het meerdere worden bebouwd, tot een maximum van 350 m².
8.2.3 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
- voor de bouwwijze van de woningen geldt het volgende:
- de woningen worden vrijstaand, twee-aaneen (halfvrijstaand) of aaneengebouwd (in een rij) gebouwd;
- er mogen ten hoogste vier woningen aaneen worden gebouwd;
- geschakelde en gestapelde woningen en woongebouwen zijn niet toegestaan;
- de voorgevel van het hoofdgebouw dient hoofdzakelijk georiënteerd te zijn naar de weg;
- de afstand tussen de voorgevels van de afzonderlijke hoofdgebouwen bedraagt ten minste 18 m;
- de afstand tussen de voorgevels van een hoofdgebouw tot de voorste bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 4 m en ten hoogste 7 m;
- de afstand tussen de voorgevel van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt aan de vrijstaande zijde van de woning ten minste 5 m;
- in afwijking van het bepaalde onder sub e bedraagt de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens van de niet aangebouwde zijde van een rijwoning ten minste 3 m;
- de afstand van het hoofdgebouw tot de achterste bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 10 m;
- de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m;
- de goothoogte van een hoofdgebouw in één bouwlaag met kaplaag bedraagt ten hoogste 4 meter, met dien verstande dat de goothoogte voor niet meer dan 50% van de gevel ten hoogste 6 meter mag bedragen;
- de goothoogte van een hoofdgebouw in twee bouwlagen met kaplaag bedraagt ten minste 4 m en ten hoogste 6 m;
- de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 10 m;
- het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling tenminste 30o en ten hoogste 60o bedraagt.
8.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
- aan-, uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel in het bebouwingsgebied van de woning te worden gebouwd;
- de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m;
- in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
- de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 60 m2 bedraagt, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
- aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 1 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
- in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2, geldt dat:
- de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 60 m2 bedraagt, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
- aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
- de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 25 m;
- de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
- de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- aan-, uitbouwen en bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling ten minste 30o en ten hoogste 60o bedraagt.
8.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- indien het voor de voorgevel of voor een naar de weg, dan wel naar openbaar toegankelijk gebied, gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan wordt opgericht, bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 m;
- de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
- de bouwhoogte van bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag maximaal 6 m bedragen;
- in overige gevallen bedraagt de bouwhoogte:
- ten hoogste 3 m, mits de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 1 m bedraagt;
- ten hoogste 1 m, indien de afstand tot openbaar toegankelijk gebied minder dan 1 m bedraagt.
8.2.6 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschapsbeeld;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie
nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling, de dakvorm van bebouwing en de plaats van parkeervoorzieningen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschapsbeeld;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie; afwijken van het bepaalde in:
- lid 8.2.3, sub g, voor het verkleinen van de afstand van het hoofdgebouw tot de achterste bouwperceel- en/of erfgrens tot ten minste 7 m;
- lid 8.2.4, sub b, voor het bouwen van een aan-, uitbouw of bijgebouw tot aan de daadwerkelijke voorgevellijn van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
- lid 8.2.4, sub g, voor een geringere dakhelling en/of een platte afdekking of een andere afwijkende dakvorm.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Toegestaan gebruik
- Aan huis verbonden werkactiviteiten
De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat:
- de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
- de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
- ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en de bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 45 m²;
- indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
- degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent;
- het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omringende woonomgeving, hetgeen inhoudt dat:
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
- werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
- behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
- het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
- Bed & breakfastvoorziening
Het gebruik van de woning en de bijbehorende gebouwen voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
- de vestiging van een bed & breakfastvoorziening is uitsluitend binnen de bestaande bebouwing op het bouwperceel toegestaan;
- ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 45 m2;
- indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder 3 is genoemd;
- degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die de bed & breakfastvoorziening uitoefent;
- aan maximaal vijf personen mag nachtverblijf worden verschaft;
- een bed & breakfastvoorziening mag geen tekenen van een wooneenheid, zoals een keuken vertonen;
- als een bed & breakfastvoorziening wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw op het bij de woning behorende erf staan;
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
8.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- de bewoning van al dan niet vrijstaande bijgebouwen en voormalige bedrijfsgebouwen;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor een bedrijf, anders dan in de zin van aan huis verbonden werkactiviteiten;
- het vellen en rooien van de bestaande houtsingels en houtwallen ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 meter bedraagt.
10.2 Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar hoofdgebouwen mogen worden gebouwd, met een verticale diepte van maximaal één bouwlaag, waarvan de verticale diepte niet meer dan 3 meter mag bedragen.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- opslagplaats voor bagger en grondspecie;
- opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw-)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
- uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- prostitutie en seksinrichting.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsbevoegdheid
Met een omgevingsvergunning, te verlenen door burgemeester en wethouders, kan worden afgeweken
van:
- het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast indien de verkeersveiligheid en/of verkeersafwikkeling en/of onderhoud daartoe aanleiding geven, of indien de afwatering, bodem of grondsituatie, en dergelijke daartoe aanleiding geven, met dien verstande dat aanpassingen tot niet meer dan 5 m buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Woongebied' gerealiseerd worden;
- het bepaalde in het bestemmingsplan met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat in geringe mate wordt afgeweken van de voorgeschreven maatvoering bij (gedeeltelijke) nieuwbouw, verbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is;
- het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje ten hoogste50 m3 bedraagt;
- de bouwhoogte van het gebouwtje tenminste 3 m bedraagt;
- het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat de bouwhoogte van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot 40 m;
- het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die kunnen worden aangemerkt als tuin- en straatmeubilair, waaronder vlaggenmasten, reclame- en mededelingsborden, monumenten/gedenktekens en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.
12.2 Afwegingskader
De in lid 11.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwings en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschapsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale en/of externe veiligheid.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
- Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), waarin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.
- Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
13.2 Werking wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, tenzij in het plan anders is aangegeven.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1.1 met maximaal 10%.
14.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Peize-Zuid.