KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel

Baggelveld 9, Schapenweg 20, Nietap

Bestemmingsplan - Gemeente Noordenveld

Vastgesteld op 24-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:
het Bestemmingsplan ‘Revitalisering Baggelveld 9 & Woonkavel Schapenweg’ van de gemeente
Noordenveld;
1.2 bestemmingsplan (digitaal):
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1699.2021BP084-
vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe
verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en
dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid
is niet vereist;
1.4 aanduiding (analoog):
een op de verbeelding aangegeven vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduiding (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels,
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aan huis verbonden werkactiviteiten:
de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van
ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang
in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden
uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in
overeenstemming is;
1.8 achtererf:
het achter het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen achter de achtergevel
en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen;
1.9 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;
1.10 achterkant:
de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw alsmede de zijgevel,
het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd
is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied
voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bed & breakfast:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor
uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van
het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt gerund
door de gebruiker van het betreffende perceel;
1.14 beperkt kwetsbaar object:
een object, waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde
voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.15 bestaand:
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is
en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden
gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende
bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen
het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere
planologische toestemming;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden
onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan
het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is
bepaald;
1.19 boomgaard:
stuk grond, beplant met fruitbomen;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en
kapverdieping;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak (analoog):
een in de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.26 bouwvlak (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op
de grond;
1.28 bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, met een
met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden
karakter;
1.29 buitenopslag:
het in de open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede
goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen
of onderdelen hiervan;
1.30 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is
ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van
dat bouwwerk of dat gebied;
1.31 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.32 dagrecreatie:
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in
tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere
dagen van huis begeeft;
1.33 druiplijn:
de onderzijde van het schuine gedeelte van het dak;
1.34 erf:
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel
opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of
een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere
gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de kadastrale gegevens en waarvan de
bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.37 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende
bestemming te gebruiken;
1.38 geluidsgevoelig object:
een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet
geluidhinder bij Algemene maatregel van bestuur de ten hoogste toelaatbare
geluidsbelasting is aangegeven;
1.39 gevellijn:
een lijn die de ligging van de voorgevelrooilijn aangeeft;
1.40 hobbymatig agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel
van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij,
een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij,
om daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid) op niet bedrijfsmatige wijze;
1.41 hobbymatig houden van dieren:
het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens,
schapen, geiten), maar ook paarden en pluimvee. Hobbydieren worden niet voor de
productie en dus ook niet voor economisch gewin gehouden, maar voor educatieve of
recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij. Het houden van hobbydieren is voor de
houder een nevenactiviteit, die niet kan worden uitgeoefend naast het bedrijfsmatig houden
van de genoemde diersoorten;
1.42 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op
de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.43 hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is
voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen
groep personen;
1.44 hoofdvorm:
de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte,
de nokhoogte en de dakvorm;
1.45 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke
huishouding voeren of willen voeren;
1.46 kampeermiddel:
een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar
zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;
1.47 kampeerterrein:
een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop
gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor
recreatief nachtverblijf;
1.48 kap:
een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak;
1.49 karakteristieke bebouwing:
beeldbepalende en/of waardevolle bebouwing welke past bij de omgeving;
1.50 kleinschalige verblijfsrecreatie:
het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeerplaatsen;
1.51 kunstwerk:
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen
en/of leidingen, niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;
1.52 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde
voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.53 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het
aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de
levende en niet-levende natuur; bij de afweging van het begrip landschappelijke waarde zal
de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van de gemeente
Noordenveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
1.54 landschapstuin:
niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat in feitelijk opzicht is ingericht als tuin
ten dienste van de woonfunctie, maar dat planologisch een agrarische bestemming heeft;
1.55 moestuin:
tuin voor de verbouw van groenten op het erf van een boerderij of woning;
1.56 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met
ten hoogste één wand;
1.57 paardenbak:
een al dan niet door middel van een afscheiding afgezonderd terrein met een andere
ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en/of berijden van
paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de
daarbij behorende voorzieningen;
1.58 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van
die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.59 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen vergoeding;
1.60 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming
waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.61 rooilijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van
de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;
1.62 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval
verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een
prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar;
1.63 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:
het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het
gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in
gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de
betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;
1.64 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw,
welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele
ondergeschiktheid is niet vereist;
1.65 verlichtingsinstallatie:
een ander bouwwerk dat direct met de grond verbonden is en uitsluitend of in hoofdzaak
dient voor de verlichting van objecten en terreinen;
1.66 voorerf:
het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen voor de
voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;
1.67 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere
zijden aan een weg grenst, de als zodanig in het plan aangeduide dan wel door
burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.68 voorkant:
de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw alsook de
zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde
(zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;
1.69 weg:alle voor het openbaar verk
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin
liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten,
met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard
daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden
begrepen;
1.70 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en
uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.71 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om
die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de
daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van
hinder;
1.72 zijgevel:
de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel;
1.73 zijerf:
het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de
zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
2.6 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:
de oppervlakte gemeten tussen de scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten in een
gebouw;
2.7 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren;
2.8 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel
voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.9 algemene regels:
Alle maten zijn in meters (m) en voor:
  • oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • verhoudingen in procenten (%);
  • hoek en/hellingen in graden (°);
In het plan wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen,
gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten,
mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
  1. recreatief medegebruik;
  2. behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
met de daarbij behorende:
  1. bestaande wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde

3.2 Bouwregels

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
  1. recreatief medegebruik;
  2. behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
met de daarbij behorende:
  1. bestaande wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige
aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te
gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze
bestemming.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
  3. hobbymatig agrarisch gebruik en hobbymatig houden van dieren;
alsmede voor:
  1. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  2. erfbeplanting;
met de daarbij behorende:
  1. woningen;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  3. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De gemeentelijke karakteristieke panden zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor
provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale
Monumentenverordening

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige
aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse
van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde
zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. Hierbij wordt in ieder geval eveneens de per pand
geïnventariseerde karakteristiek betrokken, zoals aangegeven op de als bijlage opgenomen lijst
'karakteristieke panden'.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  2. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde-Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de
aanwezige archeologische waarden.
De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en
gebieden zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als bijlage bij de
regels is gevoegd.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met dezemedebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Specifieke gebruiksregels

  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik voor de locatie aan de Baggelveld 9 te Nietap wordt in elk geval gerekend het in gebruik nemen van gebouwen overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder uitvoering te geven aan de landschapsmaatregelen aan de Baggelveld 9 te Nietap zoals verwoord en gevisualiseerd in het landschappelijk inpassingsplan die als Bijlage 1 van de regels – Landschappelijk inpassing onderdeel uitmaakt van de bestemmingsregels teneinde te komen tot een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing;
  2. Tot een met de bestemming strijdig gebruik voor de locatie van het perceel aan de Schapenweg te Nietap wordt in elk geval gerekend het in gebruik nemen van gebouwen overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder uitvoering te geven aan de landschapsmaatregelen voor het perceel aan de Schapenweg te Nietap zoals verwoord en gevisualiseerd in het landschappelijk inpassingsplan die als Bijlage 2 van de regels – Landschappelijk inpassing onderdeel uitmaakt van de bestemmingsregels teneinde te komen tot een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Bestemmings- of bouwgrenzen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan
dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding
geeft

8.2 Uitbreiding tuin/erf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan ten behoeve van het
inrichten van tuinen en erven buiten de voor een woonfunctie bestemde gronden, met dien
verstande dat:
  1. het inrichten van tuinen en erven direct aansluitend aan het bestaande erf dient plaats te vinden;
  2. geen bebouwing is toegestaan;
  3. geen afbreuk wordt gedaan aan de essentiële ruimtelijke randvoorwaarden zoals genoemd in lid 1 van het betreffende artikel;
  4. deze afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing is, indien deze betrekking heeft op percelen tussen twee (woon)erven met als gevolg dat erven gaan aansluiten.

8.3 Schuilstallen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan ten behoeve van de
bouw van schuilstallen, met dien verstande dat:
  1. het oprichten van schuilstallen uitsluitend is toegestaan voor zover de gronden zijn bestemd als Agrarisch en Agrarisch met waarde;
  2. de oppervlakte van een schuilstal maximaal 30 m² bedraagt;
  3. de bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
  4. de bijbehorende oppervlakte cultuurgrond minimaal 20.000 m2 bedraagt;
  5. deze omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien de bedoelde cultuurgrond op meer dan 500 m van het hoofdverblijf van de aanvrager - tevens eigenaar van deze cultuurgrond - is gelegen.

8.4 Kampeerterrein voor kleinschalige verblijfsrecreatie

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van het oprichten en
exploiteren van een kampeerterrein voor kleinschalige verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
  1. een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend is toegestaan op tot Agrarisch – Agrarisch Bedrijf, Bedrijf (Niet) buitengebied gebonden, Wonen – Boerderij en/of Wonen bestemde gronden;
  2. het aantal staanplaatsen maximaal 15 bedraagt;
  3. op de betreffende gronden geen bouwwerken voor recreatief nachtverblijf mogen worden geplaatst;
  4. er geen overnachtingen mogen plaatsvinden in gebouwen;
  5. het kampeerterrein uitsluitend in gebruik mag zijn in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober. Buiten deze periode dient het terrein geheel ontruimd te zijn;
  6. het kampeerterrein uitsluitend mag worden gevestigd op een perceel van minimaal 5.000 m2 dat direct aansluit op de aanwezige woonbebouwing;
  7. de afstand tussen het kleinschalige kampeerterrein en het dichtstbijzijnde reguliere of kleinschalige kampeerterrein, gemeten vanaf de perceelgrenzen, ten minste 1.000 m dient te bedragen;
  8. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van naastgelegen (bedrijfs)woningen ten minste 50 m dient te bedragen;
  9. voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein dienen te worden gevestigd in bestaande bebouwing;
  10. het kampeerterrein landschappelijk dient te worden ingepast door middel van het aanbrengen van afschermende beplantingsranden, bestaande uit inheemse soorten;
  11. parkeren van gasten en bezoekers op het terrein dient plaats te vinden.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Vervallen aanduiding 'karakteristiek'

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het
bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het laten vervallen van de aanduiding 'karakteristiek',
uitsluitend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te
handhaven.

9.2 Toekennen aanduiding 'karakteristiek'

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het
bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan
een pand, uitsluitend indien werkzaamheden zijn uitgevoerd waardoor de karakteristieke hoofdvorm
van het betreffende pand is hersteld.

9.3 Natuurkampeerterrein

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het
bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van een natuurkampeerterrein, met dien
verstande dat:
  1. de betreffende gronden zijn gelegen in een aaneengesloten gebied van ten minste 250.000 m2 (25 hectare), waarvan in elk geval de helft bestaat uit bos, natuurgebied en/of waardevol cultuurlandschap;
  2. het terrein zodanig is gelegen dat er geen onacceptabele geluid-, stank- of lichtoverlast is;
  3. het terrein uitsluitend wordt gebruikt door toeristische (mobiele) kampeermiddelen;
  4. per 10.000 m2 niet meer dan 30 staanplaatsen worden gerealiseerd;
  5. een terrein niet groter is dan 10.000 m2;
  6. parkeren van voertuigen bij het kampeermiddel niet is toegestaan;
  7. er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in de onmiddellijke nabijheid van het kampeerterrein;
  8. de maximale verblijfsduur uit 28 overnachtingen bestaat;
  9. voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein worden gerealiseerd in bestaande bebouwing;
  10. indien geen bestaande bebouwing aanwezig is, maximaal 25 m2 mag worden opgericht, met een goot- en bouwhoogte van niet meer dan 3 m respectievelijk 5,5 m;
  11. de bebouwing uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van het kampeerterrein.
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging leidt tot een onevenredige
aantasting van de in lid 1 van het betreffende artikel omschreven waarden.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Afstemming waterschap

Bij bouwen, dan wel het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden
welke gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding, wordt de waterbeherende instantie om
advies gevraagd.

10.2 Afstemming welstandsnota

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
  • de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
  • de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden tot het realiseren van gebouwen, is deze ruimte
tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de
Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
  • de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de in dit plan toegestane goot- en bouwhoogte;
  • de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

10.3 Afstemming Landschapsbeleidsplan

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel toepassing te geven aan
wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt getoetst of de ontwikkeling
past in het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met
het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van lid 11.1 onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 onder a met maximaal 10%.
  3. Lid 11.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het lid 11.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 11.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan ‘Revitalisering Baggelveld 9 & Woonkavel Schapenweg’.