Wijzigingsplan Hoofdweg 85a Nijensleek
Wijzigingsplan - gemeente Westerveld
Vastgesteld op 08-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan Hoofdweg 85a Nijensleek met identificatienummer NL.IMRO.1701.562Hoofdwg85a-0002 van de gemeente Westerveld;
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 archeologische waarde:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de Archeologische beleidsadvieskaart Gemeente Westerveld RAAP-rapport 2021 toetsingskader zijn;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bed & breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.9 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten;
1.11 beeldkwaliteitsplan gemeente Westerveld, vastgesteld 21-09-2010:
Plan dat eisen en aanbevelingen bevat:
- a. met betrekking tot inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot de karakteristieken en kwaliteiten van een gebied; en
- b. met betrekking tot stedenbouwkundige en architectonische vorm, massa en (wegen-)structuur van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen;
met het oogmerk de kwaliteit van ruimtelijke ontwikkelingen te waarborgen alsmede de wijze waarop deze in hun omgeving worden ingepast, en dat juridisch deel uitmaakt van het ruimtelijk plan waarop het betrekking heeft;
1.12 bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige of vergunde bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand of vergund ten tijde van het inwerkingtreden van het wijzigingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorende bouwwerken:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.16 boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.21 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
1.24 (extensief) dagrecreatief medegebruik:
een (extensief) dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vissteiger of een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.25 fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geomorfologische waarden:
de waarden van de gronden vanwege de ontstaansgeschiedenis van de vormen van het aardoppervlak, welke waarden worden bepaald door de herkenbaarheid van de vormen;
1.28 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan;
1.30 huishouden:
een zelfstandig(e), dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruikmaken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.31 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht, dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.32 kleinschalig houden van vee:
het houden van ten hoogste 25 groothoevige dieren (zoals paarden/runderen) of 50 kleinhoevige dieren (zoals schapen/geiten), dan wel een combinatie daarvan waarbij nooit meer dan 50 hoevige dieren aanwezig zijn;
1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel zijnde en prostitutie, als genoemd in Bijlage 1 bij deze regels;
1.34 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
1.35 landschappelijke waarde:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Westerveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
1.36 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.37 normaal agrarisch gebruik:
het regulier gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
1.38 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.39 opgaande meerjarige teelt:
de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
1.40 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met ten hoogste één wand;
1.41 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.42 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
1.43 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie al dan niet in combinatie met de verkoop van streekeigen goederen;
1.44 raamprostitutie:
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden;
1.45 recreatieappartement:
het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie, als onderdeel van een (andere) hoofdfunctie;
1.46 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.47 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.48 thuisprostitutie:
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e);
1.49 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.50 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.51 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch grondgebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- c. het behoud, het herstel en het realiseren van natuur- en landschapselementen;
- d. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
- e. cultuurgrond;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. kleinschalige duurzame energiewinning;
- h. extensief dagrecreatief medegebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen;
- i. wegen, paden en overige oppervlakteverhardingen;
- j. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen al dan niet mede bestemd voor waterberging;
- k. terreinen voor evenementen;
met de daarbij behorende:
- l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegevoegd.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan bij het wonen toegestane beroepen en bedrijven;
- b. het opslaan van agrarische en niet-agrarische producten, auto's, caravans en boten;
- c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik, inritten ten behoeve van de naastgelegen woning, of de bereikbaarheid van bebouwde agrarische percelen;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- f. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt, of overige opgaande meerjarige teeltvormen hoger dan 1,50 m;
- g. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbij behorende bouwwerken;
- h. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.3, onder g, in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijbak zoveel mogelijk direct grenzend aan een bestemmingsvlak met bebouwing, niet meer dan 30,00 m vanaf de bestemmingsgrens, wordt gesitueerd;
- 2. bij beëindiging van het gebruik van de paardrijbak het agrarisch gebruik wordt hersteld;
- 3. er vanwege een paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor de nabijgelegen woonhuizen of woningen van derden;
- 4. de afstand tot een woonhuis van derden niet minder dan 15,00 m bedraagt;
- 5. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m2 bedraagt;
- 6. een omheining uitsluitend transparant wordt toegepast met een bouwhoogte van niet meer dan 1,80 m;
- 7. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
- 8. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 9. er niet meer dan vier lichtmasten worden geplaatst;
- 10. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 5,00 m bedraagt en de lichtmasten direct grenzend aan de paardrijbak worden geplaatst, waarbij de lichtuitstraling gericht is op de paardrijbak;
- 11. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Westerveld;
- 12. een paardrijbak niet aangelegd wordt achter een naburig perceel;
- 13. er niet meer dan één paardrijbak per perceel is toegestaan;
- 14. er geen bomen en/of houtgewassen worden gekapt, gerooid of geveld ten behoeve van de aanleg van de paardrijbak;
- 15. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of kinderopvang, als genoemd in Bijlage 1 bij deze regels;
met daaraan ondergeschikt:
- b. kleinschalige duurzame energiewinning;
- c. wegen en paden;
- d. detailhandel;
- e. water;
met de daarbij behorende:
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegevoegd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in sublid 4.2.2 onder b, in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot ten behoeve van de vervanging van landschapsontsierende bijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. bij vervanging boven 100 m² niet meer dan 50% van de gesaneerde oppervlakte wordt teruggebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 250 m²;
- 2. met de vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw niet meer dan 350 m² bedraagt;
- 3. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in sublid 4.2.2 onder d, in die zin dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk minder dan 1,00 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast, indien dit vanuit de cultuurhistorische waarden van de bebouwing wenselijk is;
- 2. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in sublid 4.2.2 onder e, in die zin dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot niet meer dan 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, worden voorzien van een dakhelling van 0º, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van (gedeelten van) een hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk bij het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- 1. het beroep of het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken met een maximum van 100 m²;
- 3. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 4. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- c. het gebruik van een woonhuis voor kinderopvang waarbij meer dan zes kinderen, inclusief de eigen kinderen, worden opgevangen;
- d. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een zorgfunctie;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
- i. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van een veehouderij;
- j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
- k. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de in lid 4.1, onder a, specifieke aangeduide bedrijvigheid indien de gezamenlijke vloeroppervlakte meer dan 100 m² bedraagt;
- l. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van het kleinschalig houden van vee, indien de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 50 m².
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.4, onder c, in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor kinderopvang voor meer dan zes kinderen, mits:
- 1. de gebruiksoppervlakte niet meer dan 100 m² en nietmeer dan 1/3 deel van het woonhuis, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt;
- 2. de kinderopvang plaatsvindt binnen het woonhuis of bijbehorend bouwwerk;
- 3. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties niet meer dan 100 m² bedraagt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.4, onder e, in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt ten behoeve van een zorgfunctie, mits:
- 1. de gebruiksoppervlakte niet meer dan 100 m² en niet meer dan 1/3 deel van het woonhuis, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt;
- 2. de zorgfunctie plaatsvindt binnen het woonhuis of bijbehorend bouwwerk;
- 3. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties niet meer dan 100 m² bedraagt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 4.4, onder b en f, in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
- 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het woonhuis of bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
- 2. de gebruiksoppervlakte niet meer dan 100 m² en niet meer dan 1/3 deel van het woonhuis, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt;
- 3. er maximaal drie kamers met in totaal tien slaapplaatsen gerealiseerd worden;
- 4. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties niet meer dan 100 m² bedraagt;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 4.4, onder j, in die zin dat gronden, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. er vanwege een paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor de nabijgelegen woonhuizen of woningen van derden;
- 2. de afstand tot een woonhuis van derden niet minder dan 15,00 m bedraagt;
- 3. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m2 bedraagt;
- 4. een omheining uitsluitend transparant wordt toegepast met een bouwhoogte van niet meer dan 1,80 m;
- 5. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
- 6. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 7. er niet meer dan vier lichtmasten worden geplaatst;
- 8. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 5,00 m bedraagt en de lichtmasten direct grenzend aan de paardrijbak worden geplaatst, waarbij de lichtuitstraling gericht is op de paardrijbak;
- 9. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Westerveld;
- 10. een paardrijbak niet aangelegd wordt achter een naburig perceel;
- 11. er niet meer dan één paardrijbak per perceel wordt toegestaan;
- 12. er geen bomen en/of houtgewassen worden gekapt, gerooid of geveld ten behoeve van de aanleg van de paardrijbak;
- 13. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt.
Artikel 5 Waarde - Landschap 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijk, waterhuishoudkundig en/of cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen en/of landschappelijke waardevolle gebieden.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de waarden van de waardevolle landschapselementen en/of landschappelijke waardevolle gebieden, zoals die per element en/of gebied zijn beschreven in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Westerveld als gevolg van het gebruik van de gronden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het storten van puin en afvalstoffen;
- d. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- e. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
- f. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. de gebruiksregels van alle bestemmingen, zulks ten behoeve van het houden van incidentele evenementen en mits de openbare orde en veiligheid is gewaarborgd.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de aanduiding 'antennemast' wordt aangebracht ten behoeve van de plaatsing van zend-, ontvangst- en antennemasten, mits:
- 1. de gronden ter plaatse worden voorzien van de aanduiding 'antennemast';
- 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- 3. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
- 4. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- 5. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 6. de bouwhoogte van een mast niet meer dan 45,00 m bedraagt;
- 7. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer', mits:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 12;
- c. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Water', mits:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a.;
- 2. met de inrichting van de gronden moet worden voldaan aan hetgeen is gesteld in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Westerveld;
- 3. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 13 van het 'Bestemmingsplan Nijensleek' (met identificatienummer NL.IMRO.1701.0000BP000000000562-0003), dan wel de bestemming waarin wordt gewijzigd van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria.
11.2 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders kan ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria en waarbij telkens het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Westerveld toetsingskader zal zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende wijzigingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Hoofdweg 85a Nijensleek van de gemeente Westerveld.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op het wijzigen van de bestemming van het perceel aan de Hoofdweg 85A te Nijensleek, in de gemeente Westerveld. Initiatiefnemer wenst de huidige agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Op het perceel staan een kwekerijbedrijf en een bedrijfswoning. Initiatiefnemer is reeds gestopt met de kwekerij. Daarom wenst iniatiefnemer een woonbestemming.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan laat de voorgenomen activiteit niet toe en dus is een planologische afwijking nodig. Voor de planologische afwijking kan een wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan worden gebruikt. Om de wijzigingsbevoegdheid te gebruiken, moet aan diverse voorwaarden worden voldaan. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in Nijensleek, in het buitengebied van de gemeente Westerveld. Nijensleek is een wegdorp ten zuidwesten van Frederiksoord. Het dorp is circa vier kilometer lang. Het perceel is onderdeel van de lintbebouwing aan de Hoofdweg. De Hoofdweg is de provinciale weg van Vledder naar Steenwijk. Het dorp strekt zich uit van Frederiksoord tot Eesveen in de provincie Overijssel. Het perceel ligt enkele meters van de grens tussen de provincie Drenthe en Overijssel. In de omgeving liggen verscheidene kleinere dorpen, zoals Eesveen, Frederiksoord, Eese, Wilhelminaoord en Kallenkote. De omgeving wordt verder bepaald door grootschalig open gebied. Het plangebied is onderdeel van het perceel met kadastrale aanduiding gemeente Vledder, sectie K, nummer 606. De oppervlakte is circa 6.045 m2. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1: Luchtfoto plangebied; het plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: GoogleMaps).
1.3 Geldende Bestemmingsplannen En Afwijking
Voor het plangebied geldt op dit moment het 'Bestemmingsplan Nijensleek' (vastgesteld op 23 februari 2016). De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de verbeelding.
Afbeelding 2: Uitsnede 'Bestemmingsplan Nijensleek'; het plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Op grond van het bestemmingsplan gelden voor het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch - 1' en 'Waarde - Landschap 1'. Daarnaast geldt er ten behoeve van de kwekerij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden bedrijf'.
Op grond van artikel 3.8, onder c, uit het bestemmingsplan kan de agrarische bestemming worden gewijzigd in een woonbestemming met een wijzigingsbevoegdheid. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden, te weten:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 14 of 15 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. de voormalige bedrijfsgebouwen, die landschapsontsierend zijn, worden gesaneerd ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- 5. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
- 6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
- 7. de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van het wonen ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Uit paragraaf 3.3.1 blijkt dat het planvoornemen aan alle bovengenoemde randvoorwaarden voldoet. Het wijzigingsplan zal de uniforme openbare voorbereidingsprocedure doorlopen (die ook op reguliere bestemmingsplannen van toepassing is) en ter besluitvorming aan het college van burgemeester en wethouders worden voorgelegd.
1.4 Leeswijzer
Voorliggende toelichting kent zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de ontwikkeling aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader. Het daarop volgende hoofdstuk 4 behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Huidige Situatie
De locatie van dit wijzigingsplan betreft een agrarisch bouwperceel aan de Hoofdweg 85A te Nijensleek. De omgeving van het plangebied bestaat uit agrarische bedrijven met agrarische gronden, woningen en enkele bedrijfsbestemmingen. Alle (agrarische) bedrijven en woningen liggen als lintbebouwing aan de Hoofdweg. Op het perceel staan een kwekerijbedrijf en een bedrijfswoning. Initiatiefnemer is reeds gestopt met de kwekerij. De bebouwing van de kwekerij is nog aanwezig. Een luchtfoto van het perceel in de huidige situatie is in onderstaande afbeelding opgenomen.
Afbeelding 3: Luchtfoto huidige situatie (bron: Google Maps).
2.2 Nieuwe Situatie
Het planvoornemen voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming met aanduiding naar een woonbestemming. Zoals hierboven al gezegd, is initiatiefnemer gestopt met het kwekerijbedrijf. Initiatiefnemer wenst een woonbestemming. Het initiatief gaat uit van een functiewijziging. De bedrijfswoning blijft bestaan en slechts de huidige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Verder bestaan er geen sloop- en/of bouwwensen. De 'Waarde - Landschap 1' blijft op het perceel rusten. De woonbestemming beslaat een oppervlakte van 2.000 m2. Dat gedeelte dat geen woonbestemming heeft, behoudt de bestemming 'Agrarisch - 1'.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door het (voormalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. De SVIR heeft betrekking op de periode tot 2040 en heeft als motto: 'Nederland concurrerend, leefbaar en veilig'. Om dit motto te kunnen bereiken zijn de volgende drie doelen gesteld:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De bovengenoemde doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Nationaal belang dertien luidt: 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. "Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen." Om beide te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 1 en 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Bij gebiedsontwikkeling is "een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten" van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.
Het plangebied ligt verder niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen. Om die reden kan verdere toetsing aan de SVIR achterwege blijven.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in de vorige paragraaf 3.1.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor dit planvoornemen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Drenthe
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is in 2018 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 3 oktober 2018. De Omgevingsvisie Drenthe is een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
- de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
- het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
- het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
- het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.
De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
Missie
De volgende missie is geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:
- rust, ruimte, natuur en landschap;
- oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
- noaberschap;
- kleinschaligheid (Drentse schaal);
- menselijke maat;
- veiligheid.
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. In de Omgevingsvisie Drenthe geeft de provincie aan dat wordt gestreefd naar een robuust sociaaleconomisch systeem waarbinnen voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge kwaliteit aanwezig is.
Zorgvuldig Ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.
Kaarten en doelstellingen
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:
Landschap
Het plangebied is gelegen binnen het landschap 'wegdorpen van de laagveenontginning'. Dit landschap ligt op de laagst gelegen plekken in de provincie Drenthe, waar in de benedenlopen van de beekdalen veen is ontstaan. Kenmerkend zijn de ontginningsassen, de langgerekte lintdorpen (waarvan het karakter en de sfeer grotendeels bepaald worden door bebouwing en wegbeplanting) en de grote, open weidegebieden (met de smalle, langgerekte verkaveling en het slotenpatroon haaks op de ontginningsas). Sommige delen hebben door de kavelgrensbeplanting een min of meer besloten karakter. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van het open karakter en de smalle verkavelingsstructuur. Omdat het initiatief uitgaat van een functiewijziging, met slechts de sloop van de bebouwing van de kwekerij, tast dit het open karakter en de verkavelingsstructuur niet aan.
Cultuurhistorie
Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota “Cultuurhistorisch Kompas Drenthe”. Twee doelstellingen staan hierin centraal:
- 1. Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang cultuurhistorie is vastgelegd in de 'Cultuurhistorische Hoofdstructuur'.
- 2. Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Dit doet de provincie door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van de partners.
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Drentse Hoofdvaart - vormend land (de mens vormt het land, het land vormt de mens)'. Typerend voor dit deelgebied is een verzameling van verschillende landschappen en cultuurhistorische ontwikkelingen.
Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.
Omdat het initiatief slechts uitgaat van een functiewijziging en de sloop van de kwekerijbebouwing, wordt het aspect cultuurhistorie niet aangetast.
Archeologie & aardkundige waarden
De provinciale archeologische hoofdstructuur is opgebouwd uit bekende, zichtbare én onzichtbare archeologische vindplaatsen en gebieden, waar een beredeneerde verwachting is op het aantreffen van archeologische vindplaatsen, de zogenaamde archeologische verwachtingsgebieden. Het beschermingsniveau 'Generiek' richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Het aspect archeologie is nader uitgewerkt in paragraaf 4.1. De conclusie is dat het initiatief de archeologische waarden niet belemmert.
Water
De provincie streeft naar een robuust watersysteem dat in staat is de gevolgen van klimaatverandering zodanig op te vangen, dat de risico’s op wateroverlast en watertekort, nu en in de toekomst, beperkt tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Het aspect water is getoetst in paragraaf 4.10.
Natuur
Ook steden en dorpen spelen een rol bij het behoud van de biodiversiteit van Drenthe. Openbaar groen, zoals parken en bermen, (braakliggende) bedrijventerreinen, maar ook particuliere tuinen zorgen voor deze biodiversiteit. Door de grote afwisseling van verschillende biotopen op een relatief kleine oppervlakte, komen hier veel verschillende soorten planten en dieren voor. Er zijn zelfs soorten die afhankelijk zijn van het stedelijk gebied. De provincie heeft een ambitie om de biodiversiteit in dorpen en steden te behouden en te bevorderen door de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te verbeteren. Het initiatief is niet belemmerend voor het aspect natuur, omdat het van een functiewijziging uitgaat waarbij slechts de kwekerijbebouwing wordt gesloopt.
Milieukwaliteit
De provincie wil de huidige luchtkwaliteit behouden en, waar mogelijk, verbeteren. Daarnaast streeft de provincie naar een samenleving waarin de risico’s op zware ongevallen en incidenten met gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk beperkt zijn. De aspecten luchtkwaliteit en externe veiligheid zijn nader uitgewerkt in paragraaf 4.4 en 4.7.
3.2.2 Omgevingsverordening provincie Drenthe
Naast de Omgevingsvisie is voor het plangebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. Ook het POV is op 3 oktober 2018 opnieuw geactualiseerd en vastgesteld.
Conform artikel 2.6 POV is in deze toelichting aangegeven hoe het ruimtelijk plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid. Het initiatief tast de kwaliteiten niet aan.
Daarnaast betreft het initiatief geen woningbouw in de zin van artikel 2.17 POV, nu de bedrijfswoning in een 'gewone' woning wordt omgezet.
De conclusie is dan ook dat het initiatief in lijn is met de POV.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Bestemmingsplan
Het plangebied is, zoals gezegd in de inleiding, onderdeel van het 'Bestemmingsplan Nijensleek' en heeft de bestemmingen 'Agrarisch - 1' en 'Waarde - Landschap 1'. Daarnaast geldt er ten behoeve van de kwekerij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden bedrijf'.
Op grond van artikel 3.8 onder c uit het bestemmingsplan kan de bestemming agrarisch worden gewijzigd in een woonbestemming met een wijzigingsbevoegdheid. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden, te weten:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 14 of 15 van overeenkomstige toepassing zijn;
De regels van artikel 14 (Wonen) van het 'Bestemmingsplan Nijensleek' worden van overeenkomstige toepassing verklaard door het wijzigingsplan.
- 2. de agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
De agrarische bedrijfskavel wordt verwijderd. De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden bedrijf' geldt niet meer. De kwekerij stopt en de bebouwing van de kwekerij wordt gesloopt.
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
Uit de analyse in paragraaf 4.8 blijkt dat door het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven.
- 4. de voormalige bedrijfsgebouwen, die landschapsontsierend zijn, worden gesaneerd ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
De bebouwing ten behoeve van de kwekerij worden gesloopt.
- 5. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
De voormalige bedrijfswoning blijft staan en de woonfunctie wordt hierin ondergebracht, zoals dat nu ook het geval is.
- 6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
Het initiatief gaat uit van een functiewijziging. De bedrijfsbebouwing blijft bestaan. Slechts de bebouwing van de kwekerij wordt gesloopt. Verder wordt er niets gebouwd of gesloopt. Hiermee blijft het pand behouden. Er worden geen beeldbepalende bouwvormen of landschappelijke waardevolle verschijningsvormen aangetast.
- 7. de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van het wonen ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
Om deze afmeting te waarborgen, krijgt het perceel gedeeltelijk de bestemming 'Wonen' en gedeeltelijk de bestemming 'Agrarisch - 1'. De woonbestemming beslaat een oppervlakte van 2.000 m2. Het gedeelte dat geen woonbestemming heeft, behoudt de bestemming 'Agrarisch - 1'.
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten nader uitgewerkt. De conclusie is dat de omgevingsaspecten geen belemmering vormen voor het initiatief en het initiatief geen belemmering vormt voor genoemde aspecten.
Geconcludeerd kan worden dat aan de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.8 onder c wordt voldaan.
3.3.2 Structuurvisie
De gemeente Westerveld heeft voor haar grondgebied een structuurvisie opgesteld (vastgesteld op 26 november 2013). Deze structuurvisie "vormt zowel een afwegingskader voor initiatieven van derden, als ook een inspiratiebron en uitnodiging richting bewoners". In de structuurvisie wordt de ruimtelijke invloed van allerlei verschillende beleidsterreinen bekeken, zoals ruimtelijke structuur, woonaanbod, omgeving, welzijn en voorzieningen, economie, werkgelegenheid en mobiliteit. In de structuurvisie maakt de gemeenteraad duidelijk wat zij de komende tien jaren wil versterken, ontwikkelen, herstructureren of juist wil behouden of beschermen. Daarmee bepaalt de structuurvisie ook de richting van de bestemmingsplannen die in de toekomst worden opgesteld.
Nijensleek wordt gekarakteriseerd als 'dynamisch dorp'. De gemeente verwacht, gezien de economische en demografische trends, dat het dorp op termijn te klein is om voldoende draagvlak te genereren om de openbare voorzieningen zelfstandig draaiende te houden. Als doelgroepen voor nieuwe woningen in dit dorpstype, koerst de gemeente vooral op jonge gezinnen en actieve ouderen die nog niet afhankelijk zijn van intensieve zorg. Dit zijn ook de huishoudens die graag in dit dorpstype zouden willen en kunnen wonen, zij zijn dan ook in voldoende mate mobiel. Bedreigingen voor het ruimtelijk karakter en de omgevingskwaliteit is onder andere de verrommeling van het landschap.
Door het desbetreffende perceel 'toekomstbestendig' te maken, door het te wijzigen van agrarisch naar wonen, wordt leegstand voorkomen. Het initiatief draagt bij aan de koers van de gemeente voor Nijensleek.
3.3.3 Welstandsnota
De welstandsnota (13 oktober 2010) van de gemeente Westerveld heeft ten doel het veilig stellen van een basiskwaliteit van de gebouwde omgeving. Indien mogelijk zal plaatselijk een verbetering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving het gewenste doel zijn. Kleine, veel voorkomende veranderingen en aanpassingen mogen niet storend zijn.
Met dit plan zijn geen wijzigingen aan de (bedrijfs)woning voorzien. De (ontsierende) bebouwing van de kwekerij wordt gesloopt. Hiermee is het initiatief niet strijdig met de welstandsnota.
3.3.4 Woonvisie
In gemeente Westerveld is het goed wonen. In de woonvisie zijn de gemeentelijke ambities om het woonklimaat te behouden en te versterken vastgelegd. De woonvisie is een visie voor de lange termijn waarbij de gemeente als stip op de horizon kijkt naar 2025.
Het geschetste wensbeeld voor Westerveld in 2025 wil de gemeente realiseren aan de hand van vijf hoofdthema’s:
- 1. Profileren als woongemeente;
- 2. Beschikbaarheid en betaalbaarheid sociale huur;
- 3. Bestaande voorraad en verduurzaming;
- 4. Wonen met zorg;
- 5. Woningmarktopgave (nieuwbouw, transformatie).
Met dit plan komen de thema’s ‘Profileren als woongemeente’ en ‘Woningmarktopgave (nieuwbouw, transformatie)’ aan de orde. In een onderzoek naar de leefstijlen van huishoudens in Westerveld komen drie groepen sterk naar voren: ‘landelijk leven’, ‘vrijheid en ruimte’ en ‘welverdiend genieten’. Naast bereikbaarheid is de leefbaarheid in dorpen belangrijk om te profileren als woongemeente. De gemeente koestert de ruimtelijke kwaliteit van de dorpen. De gemeente wil geen verdere verstening van het buitengebied. Verdichting in de dorpskernen past hier slechts beperkt bij. Prioriteit heeft het concreet invullen van lege of herontwikkelingslocaties in de dorpen (inbreidingslocaties) waar dit de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt; bijvoorbeeld door het vertrek van een bedrijf of voorziening, zoals de vrijkomende voormalige agrarisch bebouwing in de dorpskern. De gemeente biedt ruimte aan transformatie-initiatieven om grote panden zoals vrijkomende agrarische bebouwing om te bouwen naar wooneenheden.
Initiatiefnemer stopt met de kwekerij en sloopt de bebouwing hiervan. Initiatiefnemer wenst de agrarische bestemming daarom te wijzigen in een woonbestemming. Op deze manier wordt de locatie gunstig getransformeerd in lijn met de woonvisie.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.1.1 Archeologie
Inleiding
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Onderzoek
Het perceel aan de Hoofdweg 85A heeft op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Westerveld een hoge of middelhoge verwachting, waarschijnlijk verstoord. Het bijnehorende rapport adviseert om bij bodemingrepen die dieper reiken dan 0,3 m -Mv en die een oppervlak van 1.000 m2 of meer beslaan, de mate van verstoring door middel van een controlerend booronderzoek te onderzoeken. het perceel heeft in het huidige bestemmingsplan geen dubbelwaarde Archeologie.
Omdat het intiatief uitgaat van een functiewijziging, waarbij enkel de bebouwing van de kwekerij wordt gesloopt, worden geen archeologische waarden aangetast. Het initiatief gaat niet uit van bouw- of sloopwerkzaamheden en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Daarom is het uitvoeren van een aanvullende archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Mochten tijdens (toekomstige) werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt een meldingsplicht.
4.1.2 Cultuurhistorie
Inleiding
Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 zijn gemeenten wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken. De gemeente Westerveld heeft om die reden de cultuurhistorische waarden van de gemeenten laten vaststellen door een gespecialiseerd bureau. In het rapport ‘Tussen Havelterberg en Lheebroek: een cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Westerveld’ (RAAP-RAPPORT 2493, 2012) worden de kenmerken van de landschapstypen van de gemeente Westerveld nader omschreven. Daarnaast is een groot aantal cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld gebracht, variërend van historische wegen en waterlopen tot strubbenbossen, monumentale gebouwen, structuren die verband houden met de Drentse Hoofdvaart, markegrenzen en sporen van de Tweede Wereldoorlog.
Onderzoek
Het plangebied is op de waardenkaart aangeduid als 'hollandveenontginning, relatief nat'. Kenmerkend voor deze agrarische veenontginningen is de slagenverkaveling met langgerekte percelen, gescheiden door sloten. In deze gebieden was er relatief weinig beplanting van de perceelsrand, alhoewel naarmate de ontginningen een droger karakter hadden hier en daar wel beplanting langs de lange zijden van de percelen kon voorkomen, vermoedelijk in de vorm van elzensingels. Ook turfwinning zou hier hebben plaatsgevonden, waarbij het veen werd afgevoerd via speciaal gegraven waterlopen als de Havelter Schipsloot.
Omdat dit planvoornemen niet voorziet in nieuwe bebouwing en slechts de sloop van de bebouwing van de kwekerij inhoudt, zijn geen negatieve gevolgen voor de cultuurhistorische waarden van het perceel te verwachten. Voorliggend wijzigingsplan respecteert de bestaande verkaveling van het gebied en doordat het perceel gedeeltelijk wordt heringericht, is juist sprake van het herstellen van de ruimtelijke kwaliteit. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor het onderhavige wijzigingsplan.
4.2 Bodem
Inleiding
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.
Onderzoek
Dit wijzigingsplan wijzigt de agrarische bestemming in een woonbestemming. Echter wordt geen nieuw gebouw of bouwwerk gerealiseerd. Enkel de bouwwerken van de kwekerij worden gesloopt. De bedrijfswoning blijft behouden en wordt een 'gewone' woning. Ten behoeve van de bouw van de bedrijfswoning is in 2000 een bodemonderzoek verricht. Dit bodemonderzoek is als Bijlage1(Bodemonderzoek) bij deze toelichting opgenomen. Het bodemonderzoek is destijds uitgevoerd om de bouw van het woonhuis mogelijk te maken. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreining in de grond en het grondwater. Er bestond toentertijd om die reden geen aanleiding voor nader onderzoek. De aangetroffen waarden waren geen belemmering voor de geplande bouw van de woning. In de periode na het bodemonderzoek tot en met het heden hebben zich geen bodemverontreinigende incidenten en/of activiteiten voorgedaan op de gronden waar dit wijzigingsplan de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt. Ook is geen gebruik gemaakt van enig materieel die daartoe zouden kunnen leiden. Het uitvoeren van een (aanvullend) bodemonderzoek ten behoeve van dit wijzigingsplan is niet noodzakelijk. Het aspect bodem levert daarmee geen belemmeringen op voor het onderhavig wijzigingsplan.
4.3 Ecologie
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Omdat dit planvoornemen niet voorziet in enige sloopactiviteiten of bebouwing mogelijk maakt daar waar dat tot op heden nog niet mogelijk is, is een ecologische inventarisatie van de aanwezig natuurwaarden niet noodzakelijk. Om die reden is dit wijzigingsplan op het onderdeel ecologie uitvoerbaar.
4.4 Externe Veiligheid
Inleiding
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Onderzoek
Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het projectgebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen. Wel loopt er op enkele meters afstand van het plangebied een aardgasbuisleiding van Vermilion Oil & Gas Netherlands B.V. (type NEN 3650-leiding). De buisleiding heeft een (uitwendige) diameter van 168 mm en een maximale werkddruk van 0,89 bar.
In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De marker in het midden duidt het plangebied aan.
Afbeelding 4: Uitsnede risicokaart, waarbij de marker in het midden het plangebied aanduidt (bron: risicokaart.nl).
Zoals de toelichting van het moederplan 'Bestemmingsplan Nijensleek' stelt, is om inzicht te krijgen in de risico’s als gevolg van de aanwezigheid van de leidingstrook in het kader van het "Bestemmingsplan Water- en aardgastransportleiding Eesveen - Nijensleek" (RoyalHaskoning DHV, 2013) een kwantitatieve risicobeoordeling uitgevoerd. In dat kader is gekeken naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is onderzocht. Ter plaatse van het leidingtracé gelden de voorwaarden uit het Bevi. De leidingenstrook is zo ontworpen dat de 10-6 contour op het hart van de leiding ligt. De kwantitatieve risicoanalyse voor het leidingtracé is uitgevoerd door KEMA (voorheen gasunie). Uit de studie volgt dat het plaatsgebonden risico ter plaatse van de gehele leidingstrook kleiner is dan 10-6 per jaar, waardoor geen contour van het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven. De 10-6-contour ligt hiermee binnen de belemmeringenstrook (zakelijk rechtstrook). Binnen deze strook bevinden zich géén (beperkt) kwetsbare objecten. Hiermee wordt voldaan aan de normen uit het besluit.
Ook het groepsrisico is onderzocht. In de risicoanalyse is voor de leiding het groepsrisico berekend voor die kilometer die in de beoogde situatie het hoogste groepsrisico oplevert (worst-casesegment). Uit de analyse volgt dat de gehele leidingstrook Eesveen – Nijensleek voldoet aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Conclusie
Geconludeerd kan worden dat de buisleiding geen belemmering vormt voor het intiatief. Het plangebied ligt niet in de belemmeringenstrook van de leiding, aangegeven door middel van de bestemming 'Leiding - Gas' in het moederplan 'Bestemmingsplan Nijensleek'. Het initiatief voldoet aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het initiatief.
4.5 Geluid
Inleiding
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen die onderdeel van het woonerf zijn en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd.
Onderzoek
Het perceel bevindt zich buiten de bebouwde kom aan de Hoofdweg (N855). Het snelheidsregime ter plaatse is 80 km per uur. Normaliter is om die reden akoestisch onderzoek noodzakelijk. De woning is echter al gebouwd en het initiatief gaat niet uit van het oprichten van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing. Ten tijde van de bouw van de woning is de woning juist op een afstand van de weg geplaatst, waarbij is gewaarborgd dat het geluidsniveau binnen de woning niet hoger is dan 35 dB(A). Hiervoor heeft de gemeente op 15 september 2000 een vrijstelling verleend. Deze vrijstelling is opgenomen als Bijlage 2 (Memo geluid) bij deze toelichting. Bij de toentertijd verleende bouwvergunning zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van gevelisolatie waardoor het binnenniveau van 35 dB(A) wordt gegarandeerd.
Conclusie
Het milieuaspect geluid levert geen belemmering op voor het onderhavige projectvoornemen.
4.6 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
- 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
- 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
- 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
- 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
- 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De eerste vraag bij de Laddertoets is of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Bovendien gaat het initiatief slechts uit van een functiewijziging. Enkel de bebouwing ten behoeve van het kwekerijbedrijf worden gesloopt.
Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat de eerste vraag van de Laddertoets ontkennend is, is het verder doorlopen van de Ladder niet noodzakelijk. De Ladder is dus niet van toepassing op het plan.
4.7 Luchtkwaliteit
Inleiding
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Onderzoek luchtkwaliteit
Het plan houdt een functiewijziging in. De huidige bedrijfswoning blijft bestaan en kwekerij stopt, waarbij de bebouwing van de kwekerij wordt gesloopt. Omdat het verkeer ten behoeve van de kwekerij stopt, zal dit een verbetering zijn voor de luchtkwaliteit. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2020. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
Uit onderzoek blijkt dat in de omgeving van het plangebied de achtergrondniveaus ruim onder de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2.5) blijven. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
4.8 Milieuzonering
Inleiding
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek
Het plan voorziet in de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De woning leidt van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende gevoelige functies, maar is andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. Ook kan de woning een belemmering vormen voor deze bedrijven.
In de directie omgeving van het projectgebied zijn woonfuncties en (agrarische) bedrijven gelegen. De maatschappelijke functies zijn op voldoende afstand van het projectgebied gelegen. Op circa vijftig meter is een bedrijf van categorie 1/2 gelegen van het plangebied. Het dichtsbijzijnde grondgebonden agrarische bedrijf ligt op circa tweehonderd meter van het plangebied. De bedrijven zijn op voldoende afstand gelegen en bovendien zijn op kortere afstand van deze bedrijven woningen gelegen. De woning wordt aldus niet belemmerd door de milieubelastende functies, en andersom belemmert de woning geen bedrijven.
4.9 Verkeer En Parkeren
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij de beoordeling of er voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie, maar juist tot een verbetering. Het verkeer ten behoeve van de kwekerij stopt namelijk. De parkeerbehoefte voor de woning wordt, net als in de huidige situatie, opgelost op eigen erf.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het voornemen.
4.10 Water
4.10.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:
- waterkwantiteit: vasthouden, bergen en afvoeren;
- waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Onderzoek
Het plangebied van het wijzigingsplan ligt binnen het beheersgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. Via de Digitale Watertoets is waterschap Drents Overijsselse Delta van onderhavig wijzigingsplan op de hoogte gebracht. Op 4 augustus 2020 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het watertoetsdocument is als Bijlage 3 (Watertoets) bij deze toelichting opgenomen. Op basis van de antwoorden op de vragen en geraakte kaartlagen volgt uit deze Digitale Watertoets dat het initiatief geen waterschapsbelang raakt en dat het waterschap akkoord gaat met het plan. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond)wateroverlast in de omgeving van het plan. Het initiatief gaat uit van slechts een functiewijziging. De bedrijfsbebouwing blijft bestaan en er zijn geen bouwplannen. De bebouwing van de kwekerij wordt gesloopt. De verharding in het gebied zal hierdoor alleen maar afnemen.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor het initiatief.
4.11 M.e.r.-beoordeling
Inleiding
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.
Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.
Onderzoek
Het initiatief maakt slechts een functiewijziging mogelijk. De agrarische bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming en de bebouwing van de kwekerij wordt gesloopt. Daarom is op het voornemen categorie 11.2, bijlage I, onderdeel D, bij het Besluit m.e.r. niet van toepassing (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Het plan is dusdanig kleinschalig van aard en omvang. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk 4, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een wijzigingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het plan bestaat uit:
- a. een verbeelding van het wijzigingssplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd;
- c. een toelichting waarin onder meer het relevante beleid op verschillende overheidsniveaus wordt beschreven, een toets plaatsvindt aan de milieuaspecten en de wijzigingsregels worden toegelicht.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat plannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het wijzigingsplan, met de daarbij behorende toelichting, wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.
5.2 Bestemmingsregels
Wat betreft de regels is aangesloten bij de systematiek en inhoud van het moederplan 'Bestemmingsplan Nijensleek'. In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.
5.2.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een drietal bestemmingen, die de navolgende tekst afzonderlijk bespreekt:
- 1. Artikel 3 Agrarisch - 1
- 2. Artikel 4 Wonen;
- 3. Artikel 5 Waarde - Landschap 1
'Agrarisch - 1'
Ten eerste bevat het wijzigingsplan de bestemming 'Agrarisch - 1'. Gronden die deze bestemming hebben, zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, met onder andere daaraan ondergeschikt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, mits de bouwhoogte in acht wordt genomen. Onder andere is het opslaan van agrarische en niet-agrarische producten, auto's en boten verboden. Bij omgevingsvergunning is onder voorwaarden een paardrijbak toegestaan. Voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is een vergunning verplicht. Men kan hierbij onder andere denken aan het kappen of aanplanten van bomen, het aanleggen van paden en het dempen van sloten.
'Wonen'
Het wijzigingsplan bevat ook de bestemming 'Wonen'. Gronden die deze bestemming hebben, zijn bestemd voor woonhuizen, bijbehorende bouwwerken en tuinen. Onder voorwaarden is een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of kinderopvang toegestaan.
Gronden met de woonbestemming mogen niet meer dan één woonhuis bevatten, met een bouwhoogte van maximaal 9,00 m en een goothoogte van maximaal 3,50 m. Daarnaast zijn ook bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Wel leggen de bouwregels een aantal ruimtelijke voorwaarden op. Van een aantal bouwregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken.
Daarnaast bepaalt de bestemming welk gebruik van de gronden niet is toegestaan. Van een aantal gebruiksregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken. Zo kan bijvoorbeeld met een omgevingsvergunning onder voorwaarden een paardenbak worden aangelegd of een bed and breakfast worden opgericht.
'Waarde - Landschap 1'
De voor Waarde - Landschap 1'' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijk, waterhuishoudkundig en/of cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen en/of landschappelijke waardevolle gebieden. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn slechts toegestaan of mogen slechts worden gebouwd, indien geen onevenredige afbreuk wordt veroorzaakt op deze waarden. Ook het aanplanten van bomen en het vergraven of baggeren van beken, sloten en andere watergangen mogen geen onevenredige afbreuk op deze waarden veroorzaken. Deze waarden en elementen zijn beschreven in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Westerveld.
5.2.3 Algemene regels
De algemene regels bestaan uit een zestal regels:
- 1. Artikel 6 Anti-dubbeltelregel;
- 2. Artikel 7 Algemene bouwregels;
- 3. Artikel 8 Algemene gebruiksregels;
- 4. Artikel 9 Algemene afwijkingsregels;
- 5. Artikel 10 Algemene wijzigingsregels;
- 6. Artikel 11 Overige regels.
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro opgenomen. Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
De Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels, Algemenewijzigingsregels en de Overige regels zijn ontleend aan het moederplan 'Bestemmingsplan Nijensleek'. In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwonderdelen opgenomen. In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. De algemene wijzigingsregels bevatten de mogelijkheid om (delen van) bestemmingen te wijzigen naar bijvoorbeeld de bestemming 'Verkeer'. Dat kan echter alleen indien de wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden. Eenzelfde regeling is ook opgenomen voor het wijzigen van de bestemmingen naar de bestemming 'Water'. In de overige regels is opgenomen dat ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria. Daarnaast is in de overige regels opgenomen dat de gemeente ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen kan stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het Artikel 12 Overgangsrecht en de Artikel 13 Slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot wordt in de slotregel aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling van dit wijzigingsplan vindt plaats door een particuliere initiatiefnemer. De gemeente Westerveld heeft hier geen financiële bemoeienis mee. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt een planschadeovereenkomst gesloten. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en wordt het wijzigingsplan uitvoerbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Dit wijzigingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de 'overlegpartners', waaronder de provincie Drenthe en waterschap Drents Overijsselse Delta. Het plan heeft tevens voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. In die periode zijn geen zienswijzen ingebracht. Het plan is dus ongewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Lijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 1 Lijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten