Uffelte, Ruinerwoldseweg 4
Bestemmingsplan - Gemeente Westerveld
Vastgesteld op 06-03-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Westerveld;
1.2 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.3 agrarische bedrijfskavel:
een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegelaten;
1.4 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, al dan niet in combinatie met grondverzetwerkzaamheden;
1.5 agrarische wasplaats:
een plaats waar agrarische vervoermiddelen worden gereinigd en ontsmet;
1.6 archeologisch monument:
terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;
1.7 bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
1.8 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de Archeologische beleidsadvieskaart Gemeente Westerveld RAAP-rapport 2021 toetsingskader zijn;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
- agrarische bedrijfswoning: een bedrijfswoning waarin tevens (naast de agrariër) de rustende boer en familieleden tot de tweede graad woonachtig mogen zijn;
1.10 bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige of vergunde bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand of vergund ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.11 bestaande veestapel:
ten aanzien van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee bestaand ten tijde van de peildatum bepaald bij of krachtens de Natuurbeschermingswet 1998;
1.12 boerderijpand:
het gebouw behorende tot het voormalige agrarische bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;
1.13 boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.14 boomkwekerijbedrijf:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken en aanverwante gewassen;
1.15 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.16 (extensief) dagrecreatief medegebruik:
een (extensief) dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vissteiger of een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.17 fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
1.18 glastuinbouwbedrijf:
een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt;
1.19 groepsaccommodatie:
een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf, inclusief lichte en ondergeschikte horeca;
1.20 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die al dan niet met beweiding hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
1.21 kleinschalig houden van vee:
het houden van ten hoogste 25 groothoevige dieren (zoals paarden/runderen) of 50 kleinhoevige dieren (zoals schapen/geiten) dan wel een combinatie daarvan waarbij nooit meer dan 50 hoevige dieren aanwezig zijn;
1.22 intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen weidegang;
1.23 karakteristiek bijgebouw:
een bijgebouw dat in samenhang met het hoofdgebouw een belangrijke, cultuurhistorisch ensemble vormt, zoals nader omschreven in paragraaf 6.5.1. van de toelichting;
1.24 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel zijnde en prostitutie, zoals genoemd in bijlage 6 bij deze regels;
1.25 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
1.26 manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
1.27 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;
1.28 mestopslag:
een werk of een bouwwerk ten behoeve van de opslag van mest;
1.29 normaal agrarisch gebruik:
het regulier gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
1.30 normaal bosbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bosgebieden;
1.31 normaal natuurbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de natuurgebieden;
1.32 zorgboerderij:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten.
1.33 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.34 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.35 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.36 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.37 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.38 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de Archeologischebeleidsadvieskaart gemeenteWesterveld Raap-rapport 2021 toetsingskader zijn;
1.39 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.40 bed and breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.41 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;
1.42 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.43 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig complexmatig beheer/exploitatie, dat in de logiesverblijven recreatieve (nacht-) verblijfsmogelijkheden geboden worden;
1.44 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten;
1.45 bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige of vergunde bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand of vergund ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.46 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.47 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming en de daarbij behorende bijlagen;
1.48 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.49 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.50 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.51 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.52 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.53 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.54 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.55 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.56 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.57 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.58 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.59 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.60 hoofdgebouw:
een gebouw, dat gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.61 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.62 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.63 kap:
een dak met een zekere helling;
1.64 karakteristiek bijgebouw:
een bijgebouw dat in samenhang met het hoofdgebouw een belangrijke, cultuurhistorisch ensemble vormt, zoals nader omschreven in paragraaf 6.5.1. van de toelichting;
1.65 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel zijnde en prostitutie, zoals genoemd in bijlage 6 bij deze regels;
1.66 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
1.67 landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
1.68 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.69 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.70 ondergeschikte lichte horeca:
horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;
1.71 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.72 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
1.73 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie al dan niet in combinatie met de verkoop van streekeigen goederen;
1.74 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.75 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.76 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.77 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.78 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.79 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.80 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.81 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.82 windmolen:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
1.83 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.84 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langst het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grenzen van een agrarische bedrijfskavel en een bepaald punt van het op dat agrarische bedrijfskavel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.7 de bouwhoogte van een molen
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen;
2.8 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
2.9 de onderlinge afstand
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw;
2.10 bouwen op de erf- of perceelgrens
bij bouwen op de erf- of perceelgrens wordt een bouwwerk gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogste is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch grondgebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van karakteristieke bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
- e. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
- f. cultuurgrond;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. kleinschalige duurzame energiewinning;
- i. extensief dagrecreatief medegebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen;
- j. wegen, paden en overige oppervlakteverhardingen;
- k. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen al dan niet mede bestemd voor waterberging;
- l. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of kinderopvang, zoals genoemd in bijlage ;
- 2. een montagebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
met daaraan ondergeschikt:
- b. kleinschalige duurzame energiewinning;
- c. wegen en paden;
- d. water;
met de daarbijbehorende:
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegevoegd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder e in die zin dat de bouwhoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping minder dan 1,00 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, mits:
- a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast, indien dit vanuit de cultuurhistorische waarden van de bebouwing wenselijk is;
- b. de bouwhoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw zal bedragen;
- c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven anders dan voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', in welk geval een montagebedrijf is toegestaan;
- b. het gebruik van gedeelten van een hoofdgebouw, een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw bij het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- 1. het beroep of het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
- 3. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 4. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- d. het gebruik van een woonhuis voor kinderopvang waarbij meer dan zes kinderen, inclusief de eigen kinderen, worden opgevangen;
- e. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een zorgfunctie;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
- i. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
- j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
- k. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
- l. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de in lid 4.1 onder a specifieke aangeduide bedrijvigheid indien de gezamenlijke vloeroppervlakte meer dan 250 m² bedraagt;
- m. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van het kleinschalig houden van vee, indien de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 50 m².
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.4 onder a en b in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor kinderopvang voor meer dan zes kinderen, mits:
- 1. de gebruiksoppervlakte ten hoogste 100 m² en ten hoogste 1/3 deel van het woonhuis, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, zal bedragen;
- 2. de kinderopvang plaatsvindt binnen het woonhuis, een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw;
- 3. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties ten hoogste 100 m² bedraagt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.4 onder f in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt ten behoeve van een zorgfunctie, mits:
- 1. de gebruiksoppervlakte ten hoogste 100 m² en ten hoogste 1/3 deel van het woonhuis, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, zal bedragen;
- 2. de zorgfunctie plaatsvindt binnen het woonhuis, een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw;
- 3. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties ten hoogste 100 m² bedraagt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 4.4 onder g in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
- 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het woonhuis, een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
- 2. de gebruiksoppervlakte ten hoogste 100 m² en ten hoogste 1/3 deel van het woonhuis, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, zal bedragen;
- 3. er maximaal drie kamers met in totaal 10 slaapplaatsen gerealiseerd worden;
- 4. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties ten hoogste 100 m² bedraagt;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 4.4 onder j in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. er vanwege een paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor de nabijgelegen woonhuizen of woningen van derden;
- 2. de afstand tot een woonhuis van derden ten minste 15,00 m bedraagt;
- 3. de oppervlakte van de paardrijbak ten hoogste 800 m2 bedraagt;
- 4. een omheining uitsluitend transparant wordt toegepast met een maximale bouwhoogte van 1,80 m;
- 5. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
- 6. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 7. er ten hoogste 4 lichtmasten worden geplaatst;
- 8. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 5,00 m bedraagt en de lichtmasten direct grenzend aan de paardrijbak worden geplaatst, waarbij de lichtuitstraling gericht is op de paardrijbak;
- 9. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld;
- 10. een paardrijbak niet aangelegd wordt achter een naburig perceel;
- 11. er ten hoogste één paardrijbak per perceel wordt toegestaan;
- 12. er geen bomen en/of houtgewassen worden gekapt, gerooid of geveld ten behoeve van de aanleg van de paardrijbak;
- 13. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'bedrijf' wordt verwijderd indien de bedrijfsfunctie is beëindigd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijking van de bouwregels
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, mits:
- a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
- b. op basis van archeologisch door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
- c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- d. middels verleende vergunningen, rekeningen van uitgevoerd werk en dergelijke aangetoond wordt dat de bodem reeds eerder dieper geroerd is dan 0,30 m -Mv.
Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het storten van puin en afvalstoffen;
- e. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- f. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen en overkappingen in die zin dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen voor de eigen gasten worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 15º zal bedragen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale gevellengte van bedrijfsgebouwen in die zin dat de maximale gevellengte wordt vergroot tot ten hoogste 150 m, mits:
- 1. de gevel uitgevoerd wordt met een verspringing of een geleding waardoor het beeld van een lange gevel wordt doorbroken;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden, het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria.
10.2 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria en waarbij telkens het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld toetsingskader zal zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplanUffelte, Ruinerwoldseweg 4
van de gemeente Westerveld.
===
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Ruinerwoldseweg 4 , ten zuiden van de kern Uffelte, staat een voormalige agrarische boerderij. In de huidige situatie wordt in de voormalige bedrijfswoning gewoond en wordt, door de heer Pol, een voormalige schuur gebruikt als innovatiebedrijf voor landbouwwerktuigen. Bij de gemeente Westerveld is het verzoek ingediend om op deze locatie, in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling, een compensatiewoning te mogen bouwen. Hierbij is sprake van sanering van (voormalige) agrarische opstallen. Tevens is het voornemen om de huidige bedrijfsactiviteiten op het perceel voort te zetten.
De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Westerveld. De gemeente wil aan het verzoek medewerking verlenen doormiddel van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied op ongeveer 2 kilometer ten zuiden van de kern Uffelte Het plangebied is afgestemd op de plangrens van het huidige bestemmingsplan. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied op een luchtfoto weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (bron: B+O ARCHITECTUUR EN INTERIEUR B.V.)
1.3 Planologische Regeling
Het plangebied is planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Westerveld. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 5 juli 2012. Het perceel heeft hierin de bestemming 'Agrarisch - 1' met daarbij de functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden bedrijf.
Het vastgestelde bestemmingsplan is met ingang van 26 juli 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn beroepschriften bij de Raad van State ingediend. Een verzoek om voorlopige voorziening is op 6 november 2012 afgewezen. Ondanks dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is, is het bestemmingsplan daarmee wel in werking getreden.
Op 6 augustus 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan inzake het bestemmingsplan Buitengebied. In de uitspraak zijn de agrarische bestemmingen vernietigd en uit het plan gehaald.
Inmiddels heeft de gemeenteraad op 27 juni 2017 het bestemmingsplan “Buitengebied, agrarische gronden van de gemeente Westerveld” vastgesteld. Tijdens de terinzagelegging is beroep ingesteld bij de Raad van State. Er is geen voorlopige voorziening ingediend. Dit bestemmingsplan is daarom in werking getreden. In dit bestemmingsplan heeft het perceel opnieuw de bestemming 'Agrarisch-1' gekregen met daarbij de functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch – agrarische bedrijfskavel grondgebonden bedrijf. De bouw van een compensatiewoning en het in gebruik nemen van de bestaande schuur voor bedrijfsactiviteiten anders dan een agrarisch bedrijf is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk.
Op de gronden van het plangebied is tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Dit ter bescherming van de archeologische waarden die in gronden aanwezig kunnen zijn. Indien sprake is van een bodemingreep dieper dan 30 centimeter is een archeologisch onderzoek nodig. Dit met uitzondering van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 1000 m² wordt uitgebreid en bij bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1000 m².
Om de bouwmogelijkheden voor de woning en gebruiksmogelijkheden voor de bedrijfsactiviteiten te bieden is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.
1.4 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het rijks- ,provinciaal en gemeentelijk beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. Tenslotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling opgenomen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied van dit bestemmingplan heeft betrekking op de voormalige veehouderij aan het lint van de Ruinerwoldseweg te Uffelte. Het lint kenmerkt zich door een afwisseling van voornamelijk agrarische- en woonfuncties. Op perceel direct ten zuiden van het plangebied is daarnaast een bedrijf uit milieucategorie 1 en 2 gevestigd. De Ruinerwoldseweg zorgt voor een verbinding tussen de kernen Uffelte, Ruinen, Oosteinde en Meppel.
Het plangebied ligt in het veldontginningslandschap. Dit landschap is overwegend open en plaatselijk verdicht met bosjes, houtwallen en singels. Het is voornamelijk in gebruik als bouw- en grasland, waarbij de bebouwing voornamelijk langs de ontginningsassen staat.
De bebouwing van het perceel staat geclusterd, waarbij de nokrichting loodrecht op de weg staat. Deze bestaat uit de bedrijfswoning, de voormalige bedrijfsgebouwen en een mestsilo. Voorop het erf is sprake van enkele hoog opgaande erfbeplanting. Het achterste gedeelte van het erf ligt open en heeft geen beplanting. Een impressie, inclusief overzichtstekening, van de bestaande situatie is weergeven in de figuren 2.1. en 2.2.
De agrarische bedrijfsvoering is reeds beëindigd en de voormalige boerderij wordt nu als woonbestemming gebruikt. De woning staat in het zuidoostelijke deel van het plangebied. Daarnaast wordt de meest noordelijke schuur op het perceel in de huidige situatie gebruikt voor een (kleinschalig) innovatiebedrijf in landbouwwerktuigen. Het betreft hierbij voornamelijk montagewerk. De werktuigen of vooral de onderdelen van de werktuigen worden hier niet gefabriceerd, die werkzaamheden worden uitbesteed aan derden. De werkzaamheden die zich hier voordoen zijn te vergelijken met een bedrijf uit milieucategorie 1 en 2 en zijn derhalve kleinschalig van aard.
Figuur 2.2 Impressie huidige situatie (bron: B+O ARCHITECTUUR EN INTERIEUR B.V.)
Figuur 2.1 Impressie huidige situatie (bron: B+O ARCHITECTUUR EN INTERIEUR B.V.)
2.2 Uitgangspunten Bestemmingsplan
De planologische mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zijn afgestemd op randvoorwaarden die in opdracht van de gemeente voor de locatie zijn opgesteld. Het plan moet voldoen aan de volgende randvoorwaarden:
- het gebruik van de bedrijfsactiviteiten in de werkplaats zal zich beperken tot maximaal milieucategorie 2;
- de activiteiten mogen geen belemmering voor de bestaande woning vormen;
- het bebouwd oppervlak van de huidige woning mag maximaal 150 m2 bedragen (hoofdgebouw);
- het bebouwd oppervlak van de nieuw te bouwen montageloods met inpandig woonhuis zal maximaal 350 m2 bedragen;
- de oppervlakte van de nieuwe loods met inpandig woonhuis en de huidige bedrijfswoning zullen in het nieuwe bestemmingsplan een maximale maat krijgen van respectievelijk 350 m2 en 150 m2.
2.3 Nieuwe Situatie
Het initiatief betreft het ombouwen van de bestaande schuur tot een woning en werkplaats voor de bestaande bedrijfsactiviteiten met een oppervlakte van maximaal 350 m². De bestaande woning ( van circa 150 m2) blijft in de gewenste situatie ongewijzigd. De overige gebouwen en mestsilo, met een totale oppervlakte van circa 1.565 m2 worden gesloopt.
De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door gebruik te maken van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling. Deze regeling houdt in dat in ruil voor sloop en verwijderen van een bepaalde oppervlakte een nieuwe woning in het buitengebied kan worden gebouwd. Een overzichtstekening van de nieuwe situatie is weergeven in figuur 2.2.
De activiteiten die in de schuur plaats vinden bestaan uit kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot ten hoogste milieucategorie 2. Het gebruik beperkt zich tot :
- het (de)monteren en assembleren van nieuw ontwikkelde landbouwwerktuigen;
- het verrichten van kleine reparaties aan de in ontwikkeling zijnde landbouwwerktuigen, hoofdzakelijk met handgereedschap en;
- de stalling van een tractor en enkele landbouwwerktuigen.
Figuur 2.2. Overzicht nieuwe situatie (bron: B+O ARCHITECTUUR EN INTERIEUR B.V.)
2.4 Ruimtelijke Inpassing
Landschappelijke inpassing
Met de uitwerking van het ontwerp is rekening gehouden met landschappelijke waarden van het veldontginningslandschap. In het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Westerveld worden richtlijnen gegeven waar met nieuwe ontwikkelingen rekening mee gehouden moet worden. Met de beoogde situatie is sprake van een ontwikkeling die aansluit bij de bestaande structeren van het landschap. Het betreft een perceelsgebonden ontwikkeling, die in huidige situatie al op een gebiedseigenwijze is ingepast.
De bestaande beplanting blijft dan ook op het perceel behouden en wordt in de nieuwe situatie versterkt door het aanbrengen van singelbeplanting op de achterzijde van het erf (zie ook figuur 2.2 en bijlage 1). In de regels van het bestemmingsplan is één en ander verankerd met een voorwaardelijke verplichting.
Inpassing bebouwing op het erf
Met de nieuw te bouwen woning wordt gerefereerd aan de bestaande erfopzet en (loopstal-)architectuur. Daarmee blijft de hiërarchie op het erf begrijpelijk. De bestaande woning houdt zijn positie op het erf, evenals in het verleden bij de veehouderij. De nieuwe woning komt op de rooilijn van de oude te slopen stallen. De kaphelling van de oude stallen (en misschien enkele spanten opnieuw te gebruiken) wordt overgenomen, hierdoor ontstaat een vanzelfsprekend en zeer goed passend volume op het voormalige ruilverkavelingserf. Een vijverpartij tussen de oude en de nieuwe woning refereert nog aan de oude stalopzet. Grote dakoverstekken zorgen ervoor dat het dak beelbepalend wordt.
Functionele inpassing
De ontwikkeling vindt plaats in een gebied waar woonfuncties met enkele (agrarische) bedrijfsfuncties voorkomen. De gewenste combinatie wonen en werken is passend in de omgeving. In paragraaf 4.1 wordt beschreven in hoeverre de bedrijfsactiviteiten van de familie Pol ten opzichte van de nieuwe burgerwoning overlast veroorzaken.
Verkeer en parkeren
Het perceel wordt goed ontsloten door de Ruinerwoldseweg. Richting het zuiden geeft deze weg, via de Oosteinde en de Koekankerweg, aansluiting op de N375.
Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van de handreiking 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, oktober 2012, publ. 317). De gemiddelde parkeerbehoefte voor vrijstaande (koop)woningen is op basis van de publicatie van het CROW 2,4. Deze parkeernorm geldt voor het plangebied, omdat hier sprake is van een 'niet stedelijk gebied' en 'buitengebied'. Derhalve zijn in totaal 6 parkeerplaatsen nodig. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om deze parkeergelegenheid te realiseren.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt getoetst aan de beleidskaders die daarvoor gelden. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is ook 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Sinds 1 juli 2017 dient bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te worden gedaan, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een plan om één extra woning te realiseren wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 27 augustus 2104, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Drenthe 2014
Op 20 augustus 2014 is de omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd. In de Omgevingsvisie Drenthe wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Drenthe geschetst. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening opgesteld. Na aanleiding van de actualisatie van de omgevingsvisie is de verordening op 23 september 2015 opnieuw vastgesteld en op 17 oktober 2015 in werking getreden. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie geeft in de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe met betrekking tot dit plan een aantal beleidsregels. Een in het oog springend punt is dat gemeenten meer vrijheid krijgen voor het toepassen van de ruimte-voor-ruimte regeling. Verrommelde agrarische bebouwing kan zo worden opgeschoond.
Het plangebied ligt in een gebied dat in de omgevingsvisie de functie 'landbouwgebied' heeft. Ontwikkelingen in dit gebied mogen geen negatief effect hebben op de landbouw.
In de omgevingsvisie wordt ruimte geboden aan woningbouw ter vervanging van landschapontsierende, agrarische bedrijfsgebouwen. Voor de toepassing van deze ruimte-voor-ruimte regeling gelden de regels van de provinciale omgevingsverordening.
In de omgevingsvisie wordt de ambitie uitgesproken om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de kernkwaliteiten die voor bepaalde gebieden vastgesteld zijn. Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten 'landschap', 'aardkundige waarden', 'cultuurhistorie' en 'archeologie' van toepassing.
Doelstelling voor de kernkwaliteit 'landschap' is het behouden en versterken van de verschillende landschapstypen en de bijbehorende karakteristieke kenmerken. Het plangebied bevindt zich in het overgangslandschap van een beekdal naar het wegdorpenlandschap van de laagveenontgining.
In dit bestemmingsplan is sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling. Het geprojecteerde woonhuis zal geplaatst worden binnen de contouren van de bestaande schuur. Het bouwplan van de nieuwe woning wordt getoetst door de Welstandscommissie. Deze toetsing waarborgt dat het plan bijdraagt aan de kernkwaliteit 'landschap'. Het plan doet verder geen afbreuk aan de andere kernkwaliteiten. Paragraaf 4.4 gaat in op cultuurhistorie en archeologie. Wat betreft de kernkwaliteit 'Aardkundige waarden' geldt dat er sprake is van een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij geen sprake is van wijzigingen in de geomorfologische opbouw van de bodem.
Provinciale Omgevingsverordening Drenthe
De provinciale belangen zoals genoemd in de Omgevingsvisie zijn in de Provinciale Omgevingsverordening (vastgesteld op 17 oktober 2015) vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. In artikel 3.23 van de verordening zijn regels met betrekking tot de ruimte-voor-ruimte regeling opgenomen.
Van de regeling kan gebruik worden gemaakt als er sprake is van bedrijfsbeëindiging en voorziet er in dat geval in dat bij sloop van minimaal 750 m2 (+/- 5%) aan voormalige agrarische bebouwing, een compensatiewoning op het perceel of elders kan worden teruggebouwd.
Voor de te bouwen compensatiewoning gelden de algemene randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijke verschijningsvorm. De woning mag niet worden gebouwd in gebieden die op de visiekaart van de omgevingsvisie zijn aangeduid met de functie 'Natuur' of 'Beekdalen'. Dit is voor het plangebied niet het geval.
Voorts zijn de regels bij dit bestemmingsplan afgestemd op randvoorwaarden aan de compensatiewoning en zullen de welstandseisen voor de locatie een goede beeldkwaliteit waarborgen. Alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (inclusief mestsilo) met een totaal oppervlakte van circa 1565 m2 zal worden gesloopt en paragraaf 2.4 voorziet in een goede landschappelijke inpassing van de woning. Hiermee voldoet het initiatief aan de voorwaarden om gebruik te maken van de ruimte-voor-ruimte regeling.
Aan de ontwikkeling wordt vanuit de provinciale omgevingsverordening Drenthe geen beperkingen opgelegd.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Westerveld
In de structuurvisie wordt een schets weergegeven van de wenselijke ontwikkelingsrichting van de gemeente, waaronder de mogelijkheden voor wonen, werken / ondernemen en recreëren. De structuurvisie blikt vooruit op al deze ontwikkelingen.
In principe is het gemeentelijk beleid erop gericht om nieuwe woningen te weren in het buitengebied. De gemeente vindt het belangrijk dat er sprake moet zijn van een functionele binding met het gebied. Er zijn echter een aantal uitzonderingen waarbij de gemeente nieuwe woningen in het buitengebied wel wil toestaan. Eén van die uitzonderingen is het toepassen van de ruimte-voor-ruimte regeling.
In dit bestemmingsplan wordt een compensatiewoning gerealiseerd met toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling en is daarmee in overeenstemming met de structuurvisie Westerveld. De voorwaarden en de toetsing voor de ruimte-voor-ruimte regeling is reeds beschreven in paragraaf 3.2.
Bestemmingsplan Buitengebied
Het plangebied is planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Westerveld. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 5 juli 2012. Het vastgestelde bestemmingsplan is met ingang van 26 juli 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn beroepschriften bij de Raad van State ingediend. Een verzoek om voorlopige voorziening is op 6 november 2012 afgewezen. Ondanks dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is, is het bestemmingsplan daarmee wel in werking getreden.
Op 6 augustus 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan inzake het bestemmingsplan Buitengebied. In de uitspraak zijn de agrarische bestemmingen vernietigd en uit het plan gehaald.
Inmiddels heeft de gemeenteraad op 27 juni 2017 het bestemmingsplan “Buitengebied, agrarische gronden van de gemeente Westerveld” vastgesteld. Tijdens de terinzagelegging is beroep ingesteld bij de Raad van State. Er is geen voorlopige voorziening ingediend. Dit bestemmingsplan is daarom in werking getreden. In dit bestemmingsplan heeft het perceel opnieuw de bestemming 'Agrarisch-1' gekregen met daarbij de functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch – agrarische bedrijfskavel grondgebonden bedrijf.
Zoals in paragraaf 1.3 beschreven is heet het plangebied hierin de bestemming 'Agrarisch - 1' met daarbij de functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden bedrijf.
In het geldende bestemmingsplan is binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' of 'Wonen -Voormalige boerderijpanden' ten behoeve van een compensatiewoning. Omdat het voornemen is om de bestaande schuur om te bouwen tot een woning en werkplaats voor de bestaande bedrijfsactiviteiten is toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet mogelijk. De gewenste bedrijfsactiviteiten zijn namelijk niet toegestaan binnen de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden'.
De ontwikkeling is echter wel in lijn met de overige voorwaarden en daarmee passend binnen het beleid van de gemeente. Hieronder vindt een toetsing van de overige voorwaarden plaats:
- Dat na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Wonen of Wonen - Voormalige boerderijpanden van overeenkomstige toepassing zijn.
De bestemming 'Wonen', met daarbij een specifieke regeling voor de werkplaats is van toepassing op het toekomstig woonperceel.
- De agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd en de agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
De agrarische activiteiten zijn beëindigd. Op de verbeelding wordt de bedrijfskavel verwijderd.
- Dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
In paragraaf 4.1 wordt beschreven dat bedrijven in de omgeving niet worden gehinderd.
- Op de betreffende voormalige agrarische bedrijfskavel ten minste 750 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke gebouwen, wordt gesloopt, ten behoeve van de bouw van maximaal één woonhuis;
Met dit bestemmingsplan wordt één compensatiewoning mogelijk gemaakt. Zoals in paragraaf 2.3 beschreven wordt hiervoor circa 1.565 m2 aan voormalige agrarische gebouwen gesloopt.
- Bij toepassing van de sloop alle bouwwerken, niet zijnde de cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke gebouwen, van het perceel worden verwijderd, zodanig dat volledige sloop plaatsvindt en het perceel op een kwalitatief goed wijze, passend in het landschap, wordt ingericht overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld;
Zoals in paragraaf 2.4 beschreven is met de uitwerking van het ontwerp rekening gehouden met het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan van de gemeente Westerveld. Hiermee is sprake van een goede landschappelijke inpassing.
- Het nieuw te bouwen woonhuis dient direct achter of naast het voormalig boerderijpand te worden gebouwd;
De bestaande woning houdt zijn positie op het erf, evenals in het verleden bij de veehouderij. De nieuwe woning komt op de rooilijn van de oude te slopen stallen. Deze ligt achter de rooilijn van de bestaande woning. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 2.3 en 2.4.
- De geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
Uit het akoestisch onderzoek uit bijlage 2 blijkt dat aan de voorkeurgrenswaarde wordt voldaan.
- Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit wordt beschreven in het volgende hoofdstuk 4.
Beeldkwaliteitsplan
Nieuwe ontwikkelingen dienen aan te sluiten bij bestaande structuren. Om deze ontwikkelingen ook landschappelijk in te kunnen passen, is er een Beeldkwaliteitsplan opgesteld die de landschappelijke waarden van de gemeente in beeld brengt. Zo zorgen de welstandsnota en het Beeldkwaliteitsplan samen voor een goede inpassing van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Westerveld. Het Beeldkwaliteitsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 21 september 2010.
Het Beeldkwaliteitsplan gaat over de kenmerken en essenties van de zes verschillende landschapstypen en de verschillen in bebouwingstypologieën binnen de gemeente Westerveld. Aan de hand van de verschillende landschapstypen, overeenkomstig de Kadernota beschreven, zijn de kenmerken van de landschappen weergegeven. Het plangebied ligt volgens het beeldkwaliteitsplan in het overgangsgebied van het 'Veldontginningslandschap' naar het 'Beekdalenlandschap' (zie figuur 3.1).
De kernkwaliteit die voor 'Veldontginningslandschap' gelden zijn:
- overwegend open, plaatselijk verdicht met bosjes, houtwallen en singels
- in gebruik als bouw- en grasland
- percellering afhankelijk van ontginning en ruilverkaveling
- bebouwing voornamelijk langs ontginningsassen.
De kernkwaliteit die voor ''Beekdalenlandschap' gelden zijn:
• openheid;
• verdichting door houtwallen evenwijdig aan en dwars op de beekdalranden;
• voornamelijk in gebruik als grasland;
• opstrekkende verkaveling;
• reliëf;
• nauwelijks bebouwing.
Voorgenoemde kernkwaliteiten zijn in de omgeving van het plangebied duidelijk zichtbaar en beleefbaar. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een open agrarisch gebied met opstrekkende verkaveling. De bebouwing in het plangebied volgt de richting van deze verkaveling en staat loodrecht ten opzichte van de Ruinerwoldseweg. Het voorhuis is hierbij naar de straatzijde gericht, met daarbij de schuren achter de woning. De nokrichting van de bebouwing is haaks op de weg.
Met dit bestemmingsplan is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling. Met dit bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Dit is reeds beschreven in paragraaf 2.4.
Figuur 3.1 Uitsnede Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Westerveld
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
4.1 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. In de basiszoneringslijst van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (2009) zijn richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en woningen opgenomen. Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied. Het plangebied betreft een rustige buitengebied.
Ten noorden van het plangebied bevinden zich een tweetal veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij ligt op ruim 120 meter afstand tot de grens van het plangebied. Volgens de VNG-brochure worden veehouderijen aangemerkt als bedrijfsactiviteit (het fokken en houden van rundvee) uit milieucategorie 3.2, waarvoor een richtafstand van 100 meter geldt. Aan de richtafstand wordt hiermee voldaan. Dit betekent dat er geen ontwikkelingen plaatsvinden binnen de milieucirkels van de veehouderij.
Daarnaast is op ruim 150 meter ten zuiden van het plangebied een bedrijf uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Hierbij hoort een richtafstand van 30 meter. Aan de richtafstand wordt dan ook ruimschoots voldaan.
Tot slot moet, met betrekking tot de toekomstige woonfunctie, rekening gehouden te worden met het innovatiebedrijf van de heer Pol. Het gaat hierbij om een innovatiebedrijf gerelateerd aan de landbouw. De werkzaamheden die hierbij plaatsvinden (uitsluitend) in de montagehal beperken zich tot:
- Het (de)monteren en assembleren van nieuw ontwikkelde landbouwwerktuigen;
- Het verrichten van kleine reparaties aan de in ontwikkeling zijnde landbouwwerktuigen, hoofdzakelijk met handgereedschap;
- De stalling van een tractor en enkele landbouwwerktuigen;
- Het testen van de werktuigen achter de montagehal.
In beginsel valt een valt een 'Machine- en apparatenfabriek, inclusief reparatie' in milieucategorie 3.2 met een aan te houden richtafstand van 100 meter tot gevoelige functies. Het maatgevende milieuaspect is in dit geval 'geluid'. Voor het bepalen van deze richtafstand is uitgegaan van een normale (gemiddelde) bedrijfsvoering. De beoogde activiteiten zijn echter veel kleinschaliger van aard en niet gericht op productie, maar vernieuwing en ontwikkeling van landbouwwerktuigen. Zo zal er hoofdzakelijk gewerkt worden met handgereedschappen; zware machines worden derhalve niet of nauwelijks gebruikt; Overlastgevende activiteiten, zoals slijpen en schuren vinden tot maximaal 2 uur per week plaats. Bovendien zal er in de montagehal slechts worden gewerkt aan maximaal 2 machines tegelijkertijd.
Om die redenen mogen de beoogde activiteiten worden vergeleken met werkzaamheden die redelijkerwijs als kleinschalig worden aangemerkt. De beoogde burgerwoning (huidige bedrijfswoning) op circa 23 meter van de beoogde montagehal mag daarom ruimtelijk gezien als acceptabel worden beschouwd.
4.2 Geluid
Op grond van de Wet geluidhinder is langs wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Omdat de locatie is gelegen binnen de geluidzone van de Ruinerwoldseweg is akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Vanwege de ligging van de woningen aan de Ruinerwoldseweg is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage en hieruit blijkt dat aan de voorkeurgrenswaarde wordt voldaan. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
4.3 Water
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.
Proces van de watertoets
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Reest en Wieden (kenmerk: 20151123-35-11983) (zie bijlage 3). Op basis van deze toets worden in het plan geen waterschapsbelangen geraakt Het betreft slechts slopen van beeldverstorende bebouwing en functieverandering van bebouwing, Dit heeft geen invloed op de waterhuishouding. Op basis hiervan is de procedure geen waterschapsbelang gevolgd. De watertoetsprocedure is hiermee afgerond.
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt zowel ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden als op het erfgoed onder de grond (archeologie).
Cultuurhistorische waarden
Binnen het plangebied is geen sprake van monumentale gebouwen of andere cultuurhistorische waarden. Wel zijn de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt (provinciaal beleid). Zoals beschreven in paragraaf 2.4 is in de toekomstige situatie sprake van een verantwoorde landschappelijke inpassing.
Archeologie
In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van onder andere historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
De archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Westerveld laat zien dat het plangebied ligt in een gebied met een middelhoog archeologische verwachtingswaarde. In de delen van de gemeente met een middelhoge of hoge archeologische verwachting hoeft bij ingrepen kleiner dan 1.000 m2 geen archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. Voor deze ingrepen geldt wel een meldingsplicht
Het ombouwen van de schuur tot een montagehal en een woning betreft een ingreep die kleiner is dan 1.000 m2. De funderingswijze is daarnaast zodanig dat minimale grondingrepen nodig zijn. Het uitvoeren van archeologisch vooronderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
De waardering volgens de archeologische waardenkaart is in het geldende bestemmingsplan vertaald naar de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze beschermende regeling is in dit bestemmingsplan overgenomen. Hiermee is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en worden eventuele archeologische resten beschermd. Indien bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen geldt op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.
4.5 Bodem
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het
onderzoek is als bijlage 4 de toelichting toegevoegd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in
zowel grond als grondwater geen zware verontreinigingen zijn aangetroffen. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aangetroffen. De gemeten waarden leveren echter geen milieuhygiënische belemmeringen voor het toekomstig gebruik op. Ook zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'bodem' dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied Holtingerveld ligt op circa 1,5 kilometer. Vanwege de relatief grote afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggend gebied en de beperkte aard en omvang van de ingreep, kan worden geconcludeerd dat deze Natura 2000-gebieden en de voor deze gebieden aangewezen natuurwaarden buiten de invloedssfeer van de beoogde ingreep liggen. Om deze redenen veroorzaken de plannen geen conflict met de Wet natuurbescherming.
Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op ongeveer 550 meter tot het plangebied. Een plan dat betrekking heeft op deze gronden mag geen activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maken die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden In dit geval is sprake van een kwaliteitsverbetering op de bestaande oppervlakte, waarbij er per saldo geen noemenswaardige verkeersaantrekkende werking ontstaat.
Daarnaast is er geen sprake meer van een agrarische functie. Met de nieuwe ontwikkelingen voor de functie wonen, zijn agrarische activiteiten niet meer mogelijk, waardoor de milieusituatie verbetert (o.a. ammoniakreductie). Effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN worden op voorhand dan ook niet verwacht. Vanuit de Wet natuurbescherming zijn geen aanvullende onderzoeken of vergunningen nodig.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de nieuwe Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouw-activiteiten.
De activiteiten die met de uitvoering van dit bestemmingsplan gepaard gaan kunnen samen gaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. Dit onderzoek is in bijlage 5 van deze toelichting toegevoegd.
Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van beschermde soorten is uitgesloten. Het plangebied bezit ook geen mogelijkheden voor vleermuizen om er te verblijven. Mogelijk vliegen er wel vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren.
Daarnaast kunnen algemene broedvogels in het plangebied voorkomen. In verband met deze aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooi- en sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken, vooraf ongeschikt maken). Voor overige soort(groep)en is het gebied volledig ongeschikt.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) komen hiervoor in aanmerking. Het toevoegen van een woning draagt dus zeker niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
4.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van Drenthe geraadpleegd. Hieruit blijkt dat zich in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen bevinden. Ook valt het plangebied niet in de invloedsfeer van bijzondere vervoersroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen. Aanvullend onderzoek naar het aspect externe veiligheid kan dan ook achterwege blijven.
4.9 Kabels , Leidingen En Zoneringen
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure.
Overleg en inspraak
Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening is de mogelijkheid gegeven in te spreken op het voorontwerpbestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft daartoe 4 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen inspraakreacties binnengekomen.
Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overleginstanties. Alleen van de provincie Drenthe is een overlegreactie binnen gekomen. Deze is als bijlage 6 bij de toelichting toegevoegd. De provincie heeft geen aanleiding tot het maken van op - of aanmerkingen.
Ontwerpbestemmingsplan
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Vaststelling en beroep
Op 6 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Westerveld het bestemmingsplan vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten voor de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.
5.3 Grondexploitatie
Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van een overeenkomst. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
In dit plan is er sprake van een particulier initiatief waarbij de gemeente geen financiële bemoeienis heeft. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is verder een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Opzet In Bestemmingen
Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP, 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden.
6.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Het bestemmingsplan bestaat uit een set met bestemmingsregels en een digitale verbeelding. Verder is een plantoelichting opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de bestemmingsregels en de wijze waarop deze regels zijn vertaald. In de regels wordt zoveel mogelijk qua inhoud en systematiek aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied.
Wonen
De woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is het wonen, eventueel in combinatie met een beroep aan huis, mogelijk. Binnen het bestemmingsvlak worden maximaal twee woningen toegestaan, waarvan één in combinatie met een bedrijfsloods. Deze regeling zorgt ervoor dat naast de bestaande woning een extra woning gebouwd mag worden.
Daarnaast is de bedrijfsfunctie in de loods (met inpandige bedrijfswoning) geregeld met een specifieke aanduiding 'bedrijf'. Aan deze aanduiding is tevens gekoppeld dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op het perceel maximaal 350 m² mag zijn. Voor de bestaande woning geldt een maximaal gezamenlijke oppervlakte van 250 m² (conform de huidige regeling in het buitengebied).
Om ervoor te zorgen dat het erf wordt ingericht conform het in bijlage 1 opgenomen erf- en landschapsplan is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Agrarisch
Het westelijk en zuideijk deel van het plangebied is onder de bestemming ‘Agrarisch’ gebracht. De bestemming is gericht op agrarisch grondgebruik. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van de waarden van het landschap.
Waarde - Archeologie 3
Uit paragraaf 4.3 blijkt dat er sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze is vertaald naar de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Binnen deze bestemming geldt dat bij ingrepen en voor het bouw van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek nodig is.
Bijlage 1 Bedrijvenlijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Bedrijvenlijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Lijst met toelaatbare vormen van bedrijvigheid bij een woning.
(op basis van indeling hoofdgroepen basiszoneringslijst VNG)
(maximaal milieucategorie 2)
Bedrijvigheid voor kleding c.a.
- ambachtelijke kledingfabricage of -reparatie
Grafische bedrijvigheid
- binderij
- grafisch ontwerp/adviesbureau
Overige bedrijvigheid
- ambachtelijke speelgoedmakerij
- ambachtelijke productie van souvenirs
Reparatiebedrijven voor gebruiksgoederen
- ambachtelijke schoenen- en klompenfabricage of -reparatie
Reparatiebedrijven
- reparateurs uurwerken, goud- en zilversmeden, elektrische gebruiksgoederen, muziekinstrumenten
Wegvervoer
- taxibedrijf
Zakelijke dienstverlening,
- niet zijnde de vrije c.q. aan-huis-verbonden beroepen
- kantoren (vloeroppervlakte: < 100 m²)
Sociaal-culturele activiteiten
- ateliers, galerieën en/of musea voor kunst en nijverheid of het geven van workshops
Overige dienstverlenende bedrijven
- schoorsteenveger
- glazenwasser
- schoonmaker
- stoppage / oppersinr.
- kappers- en schoonheidsspecialistes
Museale activiteiten:
- Galerie/atelier
Bijlage 2 Algemene Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Algemene bedrijvenlijst
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Ecologisch onderzoek