KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Leiding- Hoogspanningsverbinding
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
Artikel 9 Waterstaat - Waterlopen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieuhygiënische Aspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bodem
4.3 Verkeer
4.4 Water
4.5 Natuur
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Plansystematiek
5.2 Opzet Van De Regels
5.3 De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Vooronderzoek Bodem
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Quickscan Natuurwetgeving
Bijlage 5 Natuuronderzoek
Bijlage 6 Mitigatieplan
Bijlage 7 Ecologische Voortoets
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 9 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 10 Nota Van Inspraak
Bijlage 11 Nota Zienswijzen

Samen mee naar de A2

Bestemmingsplan - Gemeente Cranendonck

Vastgesteld op 08-03-2022 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Samen mee naar de A2' met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1 van de gemeente Cranendonck;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aardkundige waarde

gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde (beperkte) mate van bescherming genieten;

1.6 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaand

  1. 1. bebouwing: zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  2. 2. gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 ecologische verbindingszone

zone die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen;

1.15 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.16 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.17 lawaaisport

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.18 peil

  1. 1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein;

1.19 recreatief medegebruik

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik in principe ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

1.20 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voozieningen;
  5. e. voorzieningen van algemeen nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd:

  1. a. overeenkomstig de aanduiding voor verkeersdoeleinden in de vorm van:
    1. 1. erftoegangswegen, met maximaal 2 rijstroken ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer – erftoegangsweg", waarbij de rijstroken uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - rijbaan';
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en/of fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, bermen, wegbeplantingen, sloten.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Leiding- Hoogspanningsverbinding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding- Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een 150 kV hoogspanningsleiding.

In geval van onderlinge strijdigheid van regels in dit bestemmingsplan, gaan de regels van dit artikel vóór op de regels die op grond van de andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 4" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a. indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 5" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a. indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologie 6

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 6" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

8.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 25.000 m² een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a. indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waterstaat - Waterlopen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat - Waterlopen" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het onderhoud en de instandhouding van hoofdwatergangen;
  2. b. oppervlaktewater;
  3. c. retentie van water;
  4. d. wateraanvoer en waterafvoer.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.1 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming toe te staan, mits de waarde van de waterlopen niet onevenredig wordt aangetast. Hierover wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij het waterschap.

Voorts zijn de regels van de betreffende andere bestemming van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Voorwaardelijke verplichting regenwaterberging

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor de bestemming 'Verkeer' aangewezen gronden conform de bestemming 'Verkeer' is alleen toegestaan wanneer binnen het plangebied voldoende regenwaterberging is aangelegd. Uitgangspunt is dat er hydrologisch neutraal zal worden ontwikkeld conform beleid en regelgeving uit de Keur Waterschap De Dommel 2015. Daarom moet er binnen het plangebied een waterberging worden gerealiseerd conform de in tabel 3 van de watertoets, zoals opgenomen in bijlage 3 van de toelichting, opgenomen gegevens. De ontwikkelaar dient over de nadere invulling van deze waterberging, voorafgaand aan de bouwactiviteiten, de instemming te verkrijgen van waterschap De Dommel.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  1. a. de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10,00 meter.
  3. c. het overschrijden van de begrenzing van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - rijbaan' met maximaal 1 meter ten behoeve van de aanleg van de weg, mits voldaan wordt aan bepalingen van de Wet geluidhinder.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Samen mee naar de A2' van de gemeente Cranendonck.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het project 'Samen mee naar de A2' is geïnitieerd door de bewoners van de kernen Maarheeze en Sterksel. De bewoners ondervinden al jaren overlast van vracht- en sluipverkeer dat door hun woonkernen heen rijdt. Dit vracht- en sluipverkeer is afkomstig van de A2 en de bedrijventerreinen 't Chijnsgoed en LOG Chijnsgoed. Het vrachtverkeer van de A2 moet in huidige situatie altijd door de kern Maarheeze om de bedrijventerreinen te bereiken. Ook rijdt het vrachtverkeer door de kern van Sterksel om naar Heeze of via de Somerenseweg in de richting van Helmond te rijden. De verwachting is dat de bedrijventerreinen de komende jaren door zullen groeien, waardoor de verkeersoverlast verder zal toenemen. Het doel van het project is, om het vrachtverkeer om Maarheeze heen te leiden richting de A2 via een aantrekkelijke ontsluitingsvariant.

Al een aantal jaar worden er plannen gemaakt om nieuwe ontsluitingsroutes te realiseren, die de verkeersdruk in de kernen van de gemeente Cranendonck moet laten afnemen. Daaruit was nog geen oplossing gekomen, die door alle partijen als wenselijk en haalbaar wordt ervaren. Wel zijn er maatregelen genomen om het vrachtverkeer te sturen via bepaalde routes.

Voor het project 'Samen mee naar de A2' zijn door bewonersinitiatieven nieuwe ontsluitingsvarianten aangedragen. Uit 23 aangedragen ontsluitingsvarianten zijn drie voorkeursvarianten overgebleven, waarvoor een haalbaarheidsstudie is gedaan. Hieruit is één variant gekozen om deze verder te ontwikkelen. In deze variant is er voor gekozen om bestaande wegen te verbreden waardoor er een aantrekkelijke ontsluitingsweg ontstaat van de A2 naar het bedrijventerrein 's Chijnsgoed. De wegen die (deels) verbreed moeten worden zijn: Sterkselseweg, Grote Bleek en d'Aasdonken.

De verbreding van de wegen op het grondgebied van de gemeente Cranendonck is niet mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan. De beoogde ontwikkelingen kunnen echter wel mogelijk gemaakt worden door de afwijkingen ten opzichte van het huidige bestemmingsplan toe te staan. Er is hiervoor een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.2 Plangebied

Het traject van de weg waarop het bestemmingsplan betrekking heeft begint in het noorden van de gemeente Cranendonck bij de gemeentegrens met Heeze-Leende en loopt richting het zuiden waar de weg aansluit op De Kleine Bruggen. De Kleine Bruggen sluit aan op het knooppunt Maarheeze van de rijksweg A2. De nieuwe ontsluitingsroute bestaat uit meerdere bestaande wegen. De ontsluitingsroute loopt over de Sterkselseweg, waarbij de route vervolgens afslaat naar de weg Grote Bleek. De Grote Bleek gaat met een viaduct over de A2 heen. De weg slaat vervolgens (links)af op de d'Aasdonken weg die aansluit op De Kleine Bruggen. Deze wegen zullen met uitzondering van De Kleine Bruggen verbreed worden zodat ze geschikt zijn als verbindingsroute voor het vrachtverkeer. De ontsluitingsroute is circa 3,3 kilometer lang en de maximale snelheid zal 60 km/per uur bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0001.png"

Plangebied geprojecteerd op een luchtfoto

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeren twee bestemmingsplannen, te weten:

  • bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad van Cranendonck op 8 december 2009;
  • bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied' vastgesteld door de gemeenteraad van Cranendonck op 13 september 2011.

Voor de verbreding van de ontsluitingsroute is er een herziening van deze bestemmingsplannen noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het project. In hoofdstuk 4 zijn verschillende planologische en milieuhygiënische onderzoeken te vinden. In hoofdstuk 5 is een omschrijving van de planopzet opgenomen, hierin worden onder andere de verschillende bestemmingen beschreven. Ten slotte wordt in de hoofdstukken 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en de inspraak- en overlegprocedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied, waarmee rekeningen moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en de opvolger van de Structruurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaarverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  3. 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

ad 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en breidt deze uit, waarbij de richting van de verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-)infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar er vraag is. Om het netwerk als geheel te benutten, zijn goede verbindingen tussen de stedelijke regio's nodig. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van de integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet-stedelijk gebied moet plaatsvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezond leefstijl en maatschappelijke participatie bevorderd en versterkt het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad. Daarbij worden steden en regio's klimaatbestendig ingericht.

ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen landgebruik en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik. Middels een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten. Het Rijk maakt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kaptiaal wordt duurzaam benut. Het Rijk zet in op het versterken en beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Hierbij wordt het omgevingsbeleid landschapsinclusief.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0002.png"

Afweging met NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.

We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de NOVI.

2.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Doorwerking op het plangebied

Voor het bestemmingsplan hebben deze regels geen gevolgen. Het bestemmingsplan maakt voor de verbreding van de bestaande wegen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waarbij nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op het bestemmingsplan.

2.1.3 Nota 'Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw'

Met de nota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw, wil het Rijk een ander waterbeleid realiseren. Er moet geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht. De nota geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten. Voor waterkwantiteit bestaat die uit vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is het schoonhouden, scheiden en zuiveren. Voor het voorliggende plan is een watertoets uitgevoerd, waar in paragraaf 4.4 op in wordt gegaan.

2.2 Provinciaal Beleid

De provincie Noord-Brabant heeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 vastgelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de te beschermen provinciaal ruimtelijke belangen in de Verordening ruimte 2012.

2.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014

De structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014, is vastgesteld door Provinciale Staten. Vervolgens is de structuurvisie op 19 maart 2014 in werking getreden. Aangezien de komende periode de druk op het infrastructuurnetwerk sterk zal toenemen is infrastructuur een belangrijke peiler in de structuurvisie. Er wordt verwacht dat de mobiliteit tot 2030 met ongeveer 40% zal groeien. Het kan, als de huidige trend zich doorzet, in deze periode verdubbelen. Dit betekent dat sterk ingezet zal worden op de verbetering van de bereikbaarheid.

De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur twee ontwikkelingsperspectieven: stedelijk concentratiegebied en kernen in het landelijk gebied. De autonome ontwikkelingen in het landelijk gebied (agrarische bedrijven die stoppen versus schaalvergroting en intensivering) vragen om een herijking van de ontwikkelingsruimte in het landelijk gebied. De woonwensen en de leefbaarheid in de dorpen en steden, de behoefte aan gebiedseigenheid en identiteit van stad, dorp en landschap en klimaatverandering staan in de volle aandacht. Noord-Brabant wil blijven ontwikkelen, maar Noord-Brabant stelt ook eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarom gaat de provincie, meer dan voorheen, duurzaam en zorgvuldig om met de leefomgeving en de ruimte. Ze wil een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijk omgeving daarbuiten. Hierbij staan dertien ruimtelijke belangen centraal. De voor dit plan (in meer of mindere mate) relevante ruimtelijke belangen zijn:

  • regionale contrasten;
  • een multifunctioneel landelijk gebied;
  • een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
  • een betere waterveiligheid door preventie;
  • koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • groene geledingszones tussen steden;
  • goed bereikbare recreatieve voorzieningen.

De inhoud van de structuurvisie omvat 3 delen. Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: Samenwerken aan kwaliteit. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. In de gebiedspaspoorten is aangegeven welke landschappelijke kenmerken belangrijk zijn voor de kwaliteit in een gebied. Daarnaast worden ook de provinciale ambities benoemd voor de verder versterking van landschapskwaliteiten. Het plangebied heeft de volgende eigenschappen in de structurenkaart en de visiekaart van de structuurvisie ruimtelijke ordening van de Provincie Noord-Brabant:

Mozaïeklandschap:De opgave is om een goede balans te vinden tussen rode en groene ontwikkelingen en het contrast tussen stad en land, het mozaïek, te behouden en verder te ontwikkelen (groene geledingszones) en door meer in te zetten op verstedelijking die de eigen identiteit van stad of dorp in relatie tot het landschap versterkt. Binnen het plangebied sluit de verbreding van de wegen zoveel mogelijk aan op de bestaande infrastructuur in het landschap.

Internationale wegen en internationale economische as

Het infrastructuurnetwerk van de provincie Noord-Brabant bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in Noordwest Europa. Vanwege de ligging tussen de grote stedelijke netwerken in Noordwest Europa, heeft het Brabantse infrastructuurnetwerk een belangrijke functie in het (inter)nationale personen- en goederenvervoer, bijvoorbeeld van Rotterdam richting het Ruhrgebied en van Rotterdam naar Antwerpen. De ligging van de stedelijke concentratiegebieden aan internationale assen en de verbinding tussen de verschillende stedelijke concentratiegebieden (door de regionale assen) zijn cruciaal voor het economisch functioneren van Brabant.

Gemengd landelijk gebied

Gebied waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving. Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft voor agrarische bedrijven om zich te ontwikkelen. Aan gemeenten wordt daarom gevraagd deze primair agrarische gebieden te beschermen.

Doorwerking plangebied

Het plan sluit aan op de bestaande structuren in het landschap, verbetert de bereikbaarheid van de regio en draagt bij aan het vestigingsklimaat voor de regio. Het plan verbetert daarnaast ook de doorstroomfunctie, veiligheid en leefbaarheid door een nieuwe verbindingsroute te realiseren. Dit sluit aan op de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van provincie Noord-Brabant.

2.2.2 Omgevingsvisie De Kwaliteit van Brabant - Visie op de Brabantse leefomgeving

Op 14 december 2018 is door Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De Brabantse Omgevingsvisie geeft aan hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit zou moeten zien. En waar de provincie in 2030 tenminste moet staan om die lange termijndoelen te halen. De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. 1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
  2. 2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
  3. 3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
  4. 4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
  5. 5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Verder bevat de Brabantse Omgevingsvisie geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma.

Doorwerking op het plangebied

Voor het bestemmingsplan heeft de Brabantse omgevingsvisie geen gevolgen omdat er nog geen sectorale beleidsdoelen worden gegeven.

2.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant 2019

De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd. De onderwerpen in de verordening komen uit de provinciale omgevingsvisie en structuurvisie; de belangrijkste onderwerpen in de Interim omgevingsverordening zijn:

  • omgevingskwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • duurzame energie;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor sommige onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels en instructieregels gemeenten.

Rechstreeks werkende regels

Binnen het onderhavige plangebied zijn rechtstreeks werkende regels ten aanzien van "milieubescherminggebieden, natuur en wegen" en "landbouw" van toepassing. Voor de rechtstreeks werkende regels ten aan zien van milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen is het gebied aangeduid als "Diep grondwaterlichaam". Daarnaast is het gebied ten noorden van de Grote Bleek, tussen D'Aasdonken en Ulkedonken, direct naast het plangebied, aangeduid als "Voormalige stortplaats".

Voor de rechtstreeks werkende regels landbouw is het gebied aangeduid als 'Landelijk gebied'.

Instructieregels gemeenten

Voor het plangebied zijn de volgende instructieregels gemeenten van toepassing:

  • Landelijk gebied
  • Gemengd landelijk gebied

Doorwerking op het plangebied

Bij het opstellen van het bestemmingsplan zijn de regels uit de verordening in acht genomen. De voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is niet strijdig met de Interim omgevingsverordening.

2.2.4 Ontwerp omgevingsverordening

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 23 maart 2021 de ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Het ontwerp is opgesteld om te voldoen aan de nieuwe Omgevingswet en zal van kracht worden tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Bij het opstellen van de ontwerp omgevingsverordening zijn de huidige regels in de Interim omgevingsverordening als uitgangspunt gehanteerd. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • De rechtstreeks werkende regels gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn vervallen.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

Daarnaast is er een aantal wijzigingen doorgevoerd naar aanleiding van nieuwe inzichten:

  • Er zijn regels opgenomen voor een maximale boordiepte voor bodemenergiesystemen.
  • Er zijn regels opgenomen voor grondverzet in grondwaterbeschermingszones, inclusief de toepassing voor PFAS-houdende grond.
  • De regels voor het kappen van houtopstanden zijn aangepast vanwege de Brabantse Bossenstrategie.
  • Omgevingskwaliteit heeft een centrale plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan aan gemeenten. Hierbij is een bouw-sloop regeling vormgegeven en is een ruime maatwerkregeling opgenomen ter versterking van omgevingskwaliteit.
  • De mogelijkheden voor collectieve woonvormen in het buitengebied zijn verruimd.
  • Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de gebieden op de kaart die aangeven waar welke regels gelden. Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd.

De ontwerp omgevingsverordening is op het moment van het vaststellen van het bestemmingsplan geen toetsingskader. Overigens kan wel worden opgemerkt dat het bestemmingsplan niet strijdig is met de ontwerp omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Visie Cranendonck 2009 - 2024

Cranendonck focust zich in de visie tot 2024 vooral op het behouden en versterken van de rustieke, fijne leef- en woonomgeving. Het 'eigene' van elke kern moet zoveel mogelijk blijven bestaan. De focus ligt op het duurzaam door ontwikkelen van de economie en het beter benutten van de recreatieve mogelijkheden in de verschillende kernen. Binnen de lokale economie wil de gemeente scherp anticiperen op kansen en ontwikkelingen, door te faciliteren, door partijen bij elkaar te brengen en door de sociale cohesie te versterken. Het uitgangspunt daarbij is dat de marktwerking vooral bij de markt ligt.

De gemeente Cranendonck beschrijft in haar visie vijf thema's met daarin de focuspunten voor de komende jaren. De thema's zijn:

  • Wonen en leven
  • Werk en ecologie
  • Recreatie en toerisme
  • Onderwijs
  • Zorg

Het plan voor de nieuwe verbindingsroute van het bedrijventerrein 't Chijnsgoed naar de A2 draagt bij aan het thema Wonen en leven. Door de nieuwe verbindingsroute zullen de kernen aantrekkelijker worden en het welzijn verbeteren. De verbeterde verbindingsroute draagt ook bij aan het thema werk en economie. Door een betere verbinding zal het vestigingsklimaat verbeteren. De focuspunten binnen het thema die aansluiten op het plan zijn:

  • Het binnen de kaders van de leefbaarheid ruimte geven aan de infrastructurele ontwikkelingen om de economische ontwikkeling te stimuleren (weg-spoor(station/overslagterminal)-vliegveld-water).
  • Het behouden en versterken van de positie van het MKB, door hen beter te faciliteren.
  • Het beter benutten van de bestaande potenties / sterke punten op het gebied van toerisme/recreatie (o.a. landschappelijke waarde, historie) en industrie (symbiose tussen innovatieve en duurzame metaalgelieerde bedrijven).

2.3.2 Landelijke Klasse! Structuurvisie 2024 Gemeente Cranendonck

De gemeenteraad heeft op 7 juli 2015 de structuurvisie ‘Landelijke Klasse! Structuurvisie gemeente Cranendonck’ vastgesteld. In de structuurvisie wordt het ruimtelijk wensbeeld voor Cranendonck tot en met het jaar 2024 beschreven. Aan de hand van de vijf thema’s van de Strategische Visie (Wonen en Leven, Werk en Economie, Recreatie en Toerisme, Zorg en Onderwijs) en het zesde nieuwe thema Ruimtelijke kwaliteiten zijn de ruimtelijke keuzes in themakaarten verwerkt.

Voor het onderdeel verkeer is bijzondere aandacht. Aangegeven wordt dat de lokale mobiliteit van grote invloed is op de leefbaarheid, de veiligheid, de milieukwaliteit, de bereikbaarheid en het ruimtebeslag in steden en dorpen. Met alle ontwikkelingen rondom de Brainport Eindhoven en de toenemende bebouwing in de regio neemt de druk op de Cranendonckse en regionale infrastructuur verder toe.

IN de Structuurvisie wordt aangegeven dat dit een duidelijke visie vereist over hoe hiermee de komende jaren mee moet worden omgegaan. De uitdagingen liggen op een groot aantal gebieden.


Ten aanzien van autoverkeer stelt de Structuurvisie dat de A2 de belangrijke verkeersader voor het autoverkeer tot de gemeente Cranendonck is. Het is echter deze A2 die nu en in de toekomst niet meer voldoet in capaciteit, met name in de richting van Eindhoven. Hierdoor wordt de bereikbaarheid van en naar de gemeente Cranendonck en de regio aanzienlijk verslechterd en ontstaan er problemen op het gebied van sluipverkeer en toegang tot de economisch belangrijke locaties in Cranendonck. Het verbreden/verdiepen of omleiden van de A2 zou uitkomst bieden bij deze problematiek, echter een eerste planstudie naar deze problematiek staat pas voor na 2020 op de agenda.

Er ligt voorlopig een grote uitdaging voor de gemeente Cranendonck om de problemen op het Cranendoncks wegennet aan te pakken die ontstaan door het dichtslibben van de A2. De A2 is de belangrijkste ader die een oplossend vermogen kan hebben voor een aantal verkeersknelpunten die nu en in de toekomst spelen:

  • Vrachtverkeer van LOG en bedrijventerrein Chijnsgoed naar A2;
  • Sluipverkeer in Maarheeze;
  • Doorgaand verkeer in Soerendonk;
  • Verkeer van en naar Hamont en Belgisch achterland;
  • Verkeer naar bedrijventerreinen (Airpark en DIC).


Met betrekking tot het langzaam verkeer geeft de Structuurvisie aan dat de gemeente Cranendonck blijvende aandacht heeft voor een goede bereikbaarheid voor langzaam verkeer (fietsers en voetgangers). De komende jaren zal vooral aandacht besteed worden aan het realiseren van de ontbrekende schakels in het regionale fietspadennetwerk. Met name de faciliteiten bij station Maarheeze zullen aanzienlijk verbeterd worden voor fietsers. Bij de herinrichting van centrumgebieden en wegen wordt tevens nadrukkelijk rekening gehouden met de aanleg van goede en veilige wandel- en fietsroutes.

Doorwerking op het plangebied

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het verkeersknelpunt vrachtverkeer van LOG en bedrijventerrein Chijnsgoed naar A2 aangepakt.

2.3.3 Economisch Cranendonck 2024

Aan de ontwikkeling van deze visie heeft de gemeente Cranendonck samengewerkt met lokale partners die de belangen van de ondernemers behartigen. In de visie wordt ingegaan op de arbeidsmarkt, vestigings- en ondernemersklimaat, regionale samenwerking, bereikbaarheid, bedrijventerreinen en Agribusiness en buitengebied.

Onder het thema bereikbaarheid wordt aangegeven dat er behoefte is aan een betere, multimodale bereikbaarheid die aansluit bij de verduurzaming van industrie en bedrijfsleven. Het oplossen van de A2-problematiek draagt hier aan bij en wordt als urgent aangeduid. Verder wordt ingezet op (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen en de verbetering van regionale bereikbaarheid. De ontwikkeling van het plangebied sluit aan bij de uitgangspunten van de gemeente.

2.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2016 (GVVP)

Het GVVP van de gemeente Cranendonck geeft op basis van 'bovenliggende wet- en regelgeving', weer wat het lokale verkeers- en vervoersbeleid is en op welke wijze de gemeente haar beleid in samenspraak met regio, provincie en Rijk inpast in de landelijke infrastructuurkaart. Hierbij is nadrukkelijk ook gekeken naar provinciegrens- en landsgrensoverstijgende mobiliteit. Het verkeers- en vervoersbeleid geeft in de analyse weer hoe de lokale infrastructuur nu is ingepast in 'de landkaart' en maakt tekortkomingen inzichtelijk. Door het wensbeeld in de vorm van een integrale visie op mobiliteit in te vullen is het mogelijk om beleidskaders op te stellen. Hiermee is het mogelijk om samen met Rijk, provincie, omliggende gemeenten, regio en de gemeente zelf, verkeer en vervoer goed te organiseren.

Het gemeentelijk beleid en beheer richt zich, in aansluiting op de landelijke doelstellingen, op breed gedragen maatschappelijk belang.

Door de ontwikkeling van het bedrijventerrein ’t Chijnsgoed in Sterksel kan toename van vrachtverkeer plaatsvinden die extra negatieve effecten heeft op de kwaliteit van de leefomgeving; en dan met name de verwachtte toename van zwaar verkeer in en rond de kern Maarheeze.

Onderhavig bestemmingsplan biedt een adequate oplossing om het verkeer rond de kern Maarheeze te leiden en daarmee de leefbaarheid in de kern te verbeteren.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Door de verwachte groei van het bedrijventerrein ’t Chijnsgoed en de ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Chijnsgoed neemt de verkeersdruk van met name vrachtwagens toe op de Pastoor Thijssenlaan en de Sterkselseweg. Een groot deel van dit verkeer rijdt door de kern van Maarheeze om op de rijksweg A2 uit te komen. Daarom is er een plan gemaakt voor een nieuwe ontsluitingsroute die de verkeersdruk in de kernen moet laten afnemen. Het ontwerp voor de verbindingsroute is in gezamenlijkheid door het bewonersinitiatief 'Samen mee naar de A2' en de werkgroep Verkeer in de dorpsraad Maarheeze bedacht.

In de toekomstige situatie is voor het gehele wegtracé het uitgangspunt dat de weg een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom wordt, met een snelheidsregime van 60 km/uur. Langzaam verkeer en landbouwverkeer maakt gebruik van de rijbaan, behalve, met betrekking tot langzaam verkeer, voor de delen waar in de huidige situatie al een vrij liggend fietspad aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0003.png"

Plan 'Samen mee naar de A2'

De verbindingsroute kan in vijf deelgebieden verdeeld worden: Pastoor Thijssenlaan, Zevenhuizensche Heide, Sterkselseweg, Grote Bleek en d'Aasdonken. Per deelgebied zal het wegontwerp en de inpassing in het landschap kort worden toegelicht. Voor de uitgebreide toelichting op de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het landschapsplan (zie Bijlage 1).

Pastoor Thijssenlaan

Het plangebied van de weg ligt voor een deel in de gemeente Heeze-Leende, dit deel maakt geen deel uit van onderhavig bestemmingsplan maar is wel meegenomen in het landschapsplan.

Zevenhuizensche Heide

Het bestaande profiel van de weg door Zevenhuizensche Heide voldoet aan de richtlijnen voor de inrichting van erftoegangswegen buiten de bebouwde kom. In dit deelgebied wordt geen bomen of beplantingen gekapt.

In de huidige situatie staan er in de bermen van de weg verspreid bosschages en bij de kruising met (bos)wegen enkele solitaire bomen die deze punten markeren. Omdat het bosgebied voornamelijk uit naaldhout bestaat, wordt op markante punten bij de kruising met (bos) wegen meer variatie in de beplanting aangebracht door de toepassing van nieuwe gebiedseigen soorten

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0004.png"

Dwarsdoorsnede wegprofiel Zevenhuizensche Heide

Sterkselseweg

Voor de Sterkselseweg geldt een beperkte wegverbreding. Vanwege het ondergrondse kabels- en leidingentracé aan de oostzijde van de weg wordt de wegverbreding richting het westen uitgevoerd. De kruising met de Grote Bleek wordt een afbuigende voorrangsweg. Aandachtspunt is de visuele afscherming van de weg richting de woningen. Door de afbuigende vormgeving van de nieuwe weg en de aansluiting in de bocht wordt een deel van de dubbele bomenrij langs de Sterkselseweg gekapt.

Om het doorgaande karakter van de bomenlaan richting Maarheeze te behouden wordt de bomenrij aan de westzijde van de Sterkselseweg versterkt door op de open plekken in de laanstructuur nieuwe gebiedseigen eiken aan te planten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0005.png"

Dwarsdoorsnede wegprofiel Sterkselseweg

Grote Bleek

In het oostelijk deel van de Grote Bleek wordt een nieuwe weg aangelegd door de bestaande dichte beplantingsstrook. Voor het westelijk deel van de Grote Bleek geldt dat de weg moet worden verbreed. Om voldoende doorzicht voor het verkeer te krijgen moet de dichte beplanting in de bocht bij de aansluiting op de d'Aasdonken deels worden gekapt.

Vanwege de aanwezigheid van de bestaande dichte beplantingsstrook ten noorden van de Grote Bleek, maakt de nieuwe weg onderdeel uit van het open heideontginningslandschap. Aan de zuidzijde van de Grote Bleek wordt de bomenrij verlengd, passend bij het heideontginningslandschap. Omdat de taluds in de huidige situatie kaal zijn wordt in de ondergroei van het struweel meer variatie aangebracht. Daarnaast wordt het bosplantsoen naar de zuidzijde toe uitgebreid met solitaire bomen en bosschages als compensatie voor de aantasting van het bosje bij de aansluiting van de Sterkselseweg op de Grote Bleek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0006.png"

Dwarsdoorsnede wegprofiel Grote bleek

D'Aasdonken

Op de zichtlijn van de d’Aasdonken van noord naar zuid moet een verhoging worden aangebracht om het recht doorgaande karakter van de weg te doorbreken. Ook dit deel van het wegtracé wordt verbreed. Rekening houdend met de bomenrij die aan de oostzijde van de rijbaan staat, is gekozen om de weg naar de westzijde toe te verbreden. Voor de aansluiting met De Kleine Bruggen wordt d'Aasdonken rechtdoor getrokken. Aan weerszijden van de nieuwe aansluiting worden bomenrijen aangeplant om de structuur langs d'Aasdonken door te zetten. Waar het asfalt wordt verwijderd wordt het gebied groen ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0007.png"

Dwarsdoorsnede wegprofiel d'Aasdonken

Hoofdstuk 4 Planologische En Milieuhygiënische Aspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

De archeologische waardekaart, cultuurhistorische beleidskaart en de erfgoedkaart zijn voor dit hoofdstuk geraadpleegd.

4.1.1 Monumenten en waardevolle gebouwen

Uit de archeologische waardekaart blijkt dat er in het plangebied geen monumenten of waardevolle gebouwen gelegen zijn. In het plangebied komen ook geen MIP-objecten voor (Monumenten Inventarisatie Project).

4.1.2 Cultuurhistorie

Uit de cultuurhistorische beleidskaart (zie afbeelding hieronder) blijkt dat delen van het plangebied liggen of grenzen aan gebied met cultuurhistorische waarde. De d'Aasdonken weg in het zuid(westen) van het plangebied grenst aan een gebied met een zeer hoge cultuurhistorische waarde, hier geldt ook een dubbelbestemming 'waarde archeologie'. In het midden van het plangebied bij de Grote Blaak ligt een klein gebied met een hoge cultuurhistorische waarde. Ook in het noorden van het plangebied langs de Sterkselseweg ligt een gebied met een hoge verwachtingswaarde. Hieronder wordt het beleid per cultuurhistorische waarde toegelicht:

Een gebied met een zeer hoge cultuurhistorische waarde

Op basis van de bekende historische gegevens en/of de landschappelijke ligging zoals aangeduid op de gemeentelijke erfgoedkaart, kunnen deze objecten of gebieden gezien worden als belangrijke elementen van de regionale identiteit. Deze cultuurhistorische waarden verdienen het om behouden te worden, maar vooral ook om als inspiratiebron te worden gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De aanwezige cultuurhistorische waarden mogen in principe niet worden verstoord of vernietigd. Nieuwe ontwikkelingen moeten zo mogelijk de cultuurhistorische waarden versterken. Bij gebouwen geldt dat onderhoud en versterken voor vernieuwen en ontwikkelen gaat en dat vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de cultuurhistorische waarden.

Een gebied met een hoge cultuurhistorische waarde

Op basis van de bekende historische gegevens en/of de landschappelijke ligging zoals aangeduid op de gemeentelijke erfgoedkaart, kunnen deze objecten of gebieden gezien worden als belangrijke elementen van de lokale identiteit. Deze cultuurhistorische waarden verdienen het om behouden te worden, maar vooral ook om als inspiratiebron te worden gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0009.png"

Conclusie

Op basis van het gemeentelijk beleid dient er aandacht te zijn voor cultuurhistorische waarden bij de planuitwerking. Bij het ontwerpen van de weg is rekening gehouden met landschappelijke eigenschappen. In het ontwerp worden bepaalde karakteristieke eigenschappen teruggebracht in het landschap. De verbreding van de weg zal een relatief beperkte verstoring (ten opzichte van de huidige weg) met zich meebrengen doordat de weg al een grotendeels in het gebied aanwezig is. Verwacht wordt dat de wegverbreding geen bedreiging vormt voor bestaande waarden binnen het plangebied.

4.1.3 Archeologie

Uit de archeologische waardenkaart van de gemeente Cranendonck blijkt dat in het plangebied verschillende archeologische waarden te vinden zijn. Het grootste gedeelte van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde (categorie A4), zie tabel hieronder voor de exacte oppervlakte. Ook zijn er delen van het plangebied met een archeologische middelhoge verwachtingswaarde (categorie A5) en een lage verwachtingswaarde (categorie A6). Buiten het plangebied gelegen, maar op 160 meter afstand van het plangebied ligt een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde (historische kernen en linten) (categorie A3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0010.png"

Tabel met archeologische waarde categorie en oppervlakte in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0012.png"

Archeologische waardekaart met plangebied (rode lijn)

Categorie 4: Gebied met hoge archeologische verwachting

In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld of 0,5 m onder maaiveld bij esdek en agrarisch bestemde gronden.

Categorie 5: Gebied met middelhoge archeologische verwachting

In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld of 0,5 m onder maaiveld bij esdek en agrarisch bestemde gronden.

Categorie 6: Gebied met lage archeologische verwachting

Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en projectbesluiten van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld of 0,5 m onder maaiveld bij agrarisch bestemde gronden. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

Conclusie

Op basis van het gemeentelijk beleid zijn de meeste zones in het plangebied onderzoeksplichtig. Maar gezien de relatief beperkte verstoring (ten opzichte van de huidige weg) die de verbreding van de wegen met zich meebrengt, vormt deze geen bedreiging voor bestaande en/of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Archeologisch vervolgonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Wel wordt geadviseerd om de werkzaamheden in de grond uit te voeren onder archeologische begeleiding. Dit geld voornamelijk voor de categorie 4 en 5 gronden.

4.2 Bodem

Voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het project 'Samen mee naar de A2' is een vooronderzoek bodem conform de NEN 5725 uitgevoerd, zie Bijlage 2.Voor de bepaling van de onderzoeksstrategie is een vooronderzoek uitgevoerd gebaseerd op het onderzoeksprotocol NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek). Hierbij is relevante informatie verzamelt over de locatie van het bodemonderzoek en is er informatie opgevraagd bij de opdrachtgever, de eigenaar en de gemeente. Het doel van het vooronderzoek is te bepalen of binnen het bestemmingsplangebied de locatie al dan niet verdacht is met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging.

Bodemkwaliteitskaart

De gemeente Cranendonck beschikt over een bodembeheernota en een bodemkwaliteitskaart (15-12-2015). De onderzoekslocatie is gelegen in het deelgebied 'Landbouw' wat aangemerkt is met de bodemkwaliteitszone 'Klasse' Achtergrondwaarde. In dit deelgebied komen in de bovengrond (0,0-0,5 m –mv.) en in mindere mate de ondergrond (>0,5 m –mv.) enkele zware metalen boven de AW2000 waarde voor, zoals in de bovengrond van nagenoeg de gehele gemeente verhogingen van koper, lood en zink worden aangetroffen. Deze metalen zijn te relateren aan de zinkassenproblematiek die van toepassing is binnen de gemeente Cranendonck.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek, veldwerkgegevens en chemische analyses wordt het volgende geconcludeerd:

  • De resultaten van het vooronderzoek geven geen aanleiding om de locatie als 'verdacht' met betrekking tot het voorkomen van verontreinigingen aan te merken.
  • Uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt niet dat op de onderzoekslocatie bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Wel zijn er vermeldingen bekend van verschillende ondergrondse brandstoftanks in de omgeving, een voormalige stortplaats en een wegfundering met zinkassen (ten zuiden van het bestemmingsplangebied). Er wordt niet verwacht dat de activiteiten in de directe omgeving een nadelige beïnvloeding van de kwaliteit van de grond hebben gehad.
  • Ter plaatse van de wegen, die binnen de onderzoekslocatie zijn gelegen, zijn geen aanwijzingen gevonden, doch kan niet worden uitgesloten, dat in het verleden ter plaatse een wegfundering is aangelegd met zinkassen.
  • Uit de gegevens van eerder op en/of in de omgeving verrichte onderzoeken blijkt dat op de locatie algemeen licht verhoogde gehalten kunnen worden verwacht voor PAK en zware metalen in boven- en ondergrond en matig tot sterk verhoogde concentraties aan zware metalen in het grondwater.
  • Er zijn geen aanleidingen gevonden om een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als onverdacht worden beschouwd met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreinigingen. De bodemkwaliteit wordt niet als belemmering gezien voor het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan.

Aanbevolen wordt om voor de aanleg van de nieuwe ontsluiting naar de A2 een verkennend bodemonderzoek uit te voeren, waarbij er tevens aandacht zal zijn voor de openbare wegen d'Aasdonken en Grote Bleek. Verkennend onderzoek is nodig in verband met het niet kunnen uitsluiten van zinkassen in de fundering en mogelijke verdachte deellocaties in de omgeving.

4.3 Verkeer

Het tracé

De nieuwe verbinding betreft een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/uur. Voor het gedeelte binnen de gemeente Heeze-Leende vraagt dit nog om een aanpassing van de bestaande maximumsnelheid van 80 km/uur naar 60 km/uur. Deze past ook in het gemeentelijke verkeersbeleid. Het profiel van de weg voor het gedeelte Pastoor Thijssenlaan en Sterkselseweg blijft een enkelbaansweg met een vrijliggend fietspad, gelijk aan de huidige situatie. Voor het weggedeelte Grote Bleek en d'Aasdonken wordt de weg vormgegeven als een enkelbaansweg met suggestiestroken. De bestaande Grote Bleek wordt een doodlopende weg met een fietsdoorsteek om op de nieuwe weg uit te komen. Op het zuidelijke deel van de d'Aasdonken wordt een nieuwe verbinding gemaakt met de Kleine Bruggen, die resulteert in een nieuw T-kruispunt op de Kleine Bruggen. De bestaande aansluiting van de d'Aasdonken op de Kleine Bruggen blijft beschikbaar voor de carpoolplaats en de ontsluiting van enkele percelen.

Specifieke locaties

Binnen het tracé is een aantal specifieke verkeerssituaties opgenomen die hierna kort staan toegelicht.

Uitrit Chijnsgoed

Het plangebied van de weg ligt voor een deel in de gemeente Heeze-Leende, dit deel is niet opgenomen in het bestemmingsplan maar wordt voor de volledigheid van de verkeersituatie in deze alinea wel beschreven.

Vrachtverkeer kan van beide kanten van de Pastoor Thijssenlaan het terrein oprijden. Echter bij het wegrijden komt de chauffeur automatisch op het voorsorteervak voor rechts afslaan terecht. Bovendien wordt hier met bebording aangeduid dat men voor de rijksweg A2 rechtsaf moet slaan. De rechtsaf beweging is extra aantrekkelijk gemaakt voor vrachtverkeer: Vóór de kruising met het fietspad is opstelruimte aanwezig voor een vrachtwagen, en daarna is een korte invoegstrook gerealiseerd vanwaar het vrachtverkeer niet vanuit stilstand maar al rijdend veilig op de Pastoor Thijssenlaan kan invoegen. Om de verkeersveiligheid voor fietsverkeer te waarborgen is het fietspad uitgebogen, om meer afstand tot de Pastoor Thijssenlaan te creëren. Vrachtautochauffeurs en fietsers zien elkaar daardoor beter aankomen rijden.

Afbuigende voorrang Grote Bleek

Voor deze kruising is gekozen om de bocht te realiseren in de vorm van een afbuigende voorrangsweg, waar de weg richting Maarheeze op aan takt. Bewust is gekozen om te werken met een middengeleider in de rijbaan om de snelheid af te remmen en te voorkomen dat verkeer de binnenbocht neemt. Daarnaast maakt de middenberm het mogelijk om de fietsoversteek in twee stappen uit te voeren, waardoor de veiligheid is geborgd. Het nieuwe tracé ligt parallel aan de bestaande watergang langs het bosje.

Viaduct A2

Gekozen is voor een oplossing op het viaduct waarbij slechts één vrachtauto tegelijk op het viaduct kan rijden. Dit betekent dat op het viaduct sprake is van een wachtsituatie voor het viaduct in die gevallen dat er tegemoetkomend verkeer is. Hiervoor wordt aan weerszijde van het viaduct een verbreding aangebracht waar verkeer kan wachten. De intensiteit op het viaduct komt rond de 1.800 mvt/etmaal in 2030. Dit resulteert in een spitsintensiteit van rond de 180 mvt/spitsuur. Dit houdt in zo'n 2 à 4 voertuigen per minuut. In het spitsuur zal het voorkomen dat verkeer op elkaar moet wachten. Buiten de spits ligt de intensiteit rond de 200 mvt/uur. Dit resulteert in zo'n 1 à 2 mvt per minuut in twee richtingen. De kans op een tegemoetkomend voertuig is dan laag. Voor fietsverkeer geldt dat juist op het viaduct de suggestiestroken doorlopen om duidelijk de rijbaan voor het gemotoriseerde verkeer te versmallen. Fietsverkeer kan hierdoor in twee richtingen rijden, terwijl gemotoriseerd verkeer op elkaar moet wachten. Om de attentie voor het fietsverkeer te verhogen is voorgesteld om de suggestiestroken op het viaduct in rood asfalt uit te voeren.

Intensiteiten

De intensiteiten voor de wegverbinding zijn bepaald op basis van het BBMA verkeersmodel s107a. Dit is het vigerende verkeersmodel dat is vastgesteld voor de regiogemeenten en heeft als basisjaar (huidige situatie) 2015 en als prognose jaar (autonome ontwikkeling) 2030. In dit verkeersmodel zijn de relevante ruimtelijke ontwikkelingen, zoals uitbreiding van bedrijventerrein 't Chijnsgoed en het LOG 't Chijnsgoed, opgenomen. Daarnaast is rekening gehouden met de groei in de gemeenten ten aanzien van inwoners en arbeidsplaatsen. Ook is rekening gehouden met aanvullende maatregelen in de kernen om het doorgaande vrachtverkeer door de kernen te weren.

De cijfers zijn lokaal gekalibreerd op basis van in 2020 en 2021 uitgevoerde verkeerstellingen. Over de tellingen die verricht zijn tijdens de Coronapandemie is gekozen om rekening te houden met een zogenaamde 'coronafactor'. Deze coronafactor is bepaald over de weken dat de telling plaats gevonden heeft. Van de weken dat de telling plaatsvond is een gemiddelde genomen van de gemiddelde drukte op de weg, volgens data van het CBS (Mobiliteit in coronatijd (cbs.nl)). Op deze manier wordt rekening gehouden met eventueel lager uitgevallen tellingen. Het resultaat van deze stap is een nieuwe huidige situatie 2021 en een bijgesteld prognose jaar 2030.

Ten opzichte van de huidige situatie 2021 is in het prognosejaar 2030 sprake van een toename van de verkeersintensiteiten als gevolg van bovenstaande ontwikkelingen. Alleen op de Sterkselseweg (ten zuiden van de Grote Bleek) en de Ulkedonken) is sprake van een afname. De relevantie wegvakken zijn weergegeven in onderstaand figuur en in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0013.png"

Locatie telpunten

Voor de effecten als gevolg van de planrealisatie is gekeken naar het verschil tussen het prognose jaar 2030 en de plansituatie 2030. In de tabel blijkt dat de verkeersintensiteiten op de Pastoor Thijssenlaan, Sterkselseweg en Ulkedonken lichtelijk afnemen ten opzichte van de autonome ontwikkeling. De verkeersintensiteiten op de Grote Bleek (ter hoogte van de A2 en ten westen van de A2), Ulkedonken en d'Aasdonken blijven nagenoeg gelijk. Hieruit concluderen wij dat het effect van de planontwikkeling op de verkeersintensiteiten in 2030 beperkt van omvang is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPMHZ5019-VAS1_0014.png"

Tabel Verkeersintensiteiten op een werkdag in mvt/etmaal

Langzaam Verkeer

De bestaande fietsverbindingen blijven behouden. De doorgaande fietsroute die de kernen Sterksel en Maarheeze verbindt, blijft ook intact. Hier komt 1 oversteek in met een midden rustpunt. Op de Grote Bleek en d'Aasdonken komen suggestiestroken waar fietsers gebruik van kunnen maken.

Alle wegen zijn tevens toegankelijk voor landbouwverkeer.

4.4 Water

De aanleiding voor deze watertoets (zie Bijlage 3) is het voornemen van de Provincie Noord-Brabant om het traject d'Aasdonken, Grote Bleek, Sterkselseweg en Pastoor Thijssenlaan te verbreden dan wel nieuw aan te leggen. Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen dienen de waterhuishoudkundige belangen gewaarborgd te zijn, zodat de waterhuishouding niet verslechtert en kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren zoveel mogelijk worden benut. Bij de verbreding en aanleg van de weg neemt het verhard oppervlak toe. Hierdoor kan hemelwater niet wegzakken en daarvoor is een compensatie nodig volgens het Nederlands beleid.

De wegreconstructie impliceert deels een verbreding en deels een nieuwe aanleg van de weg, waardoor het verhard oppervlakte toeneemt. Daar waar het oppervlak verhard is, kan hemelwater niet wegzakken. Het beleid in Nederland is om voor het verlies aan dergelijk oppervlak door verharding te compenseren. Het Nederlandse beleid wordt in volgende paragraaf op verschillende schaalniveaus toegelicht.

Beleidskader

Landelijk waterbeleid

Het landelijk waterbeleid dat voortvloeit uit de Europese Kaderrichtlijn Water, is uiteengezet in de 4e Nota Waterhuishouding, de nota "Waterbeleid 21e eeuw" en het Nationaal Bestuursakkoord Water. In al deze nota's staat de strategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' centraal. Deze strategie is gericht op waterkwantiteit en houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna pas afgevoerd naar benedenstroomse watersystemen. Een tweede strategie, die gericht is op waterkwaliteit is de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Bij deze strategie gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en tenslotte, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Nationaal Waterplan

In 2014 heeft het kabinet tijdens Prinsjesdag voorstellen voor deltabeslissingen (Deltacomissie, 2014) vastgesteld, met onder meer voorstellen voor een nieuwe normering van de waterveiligheid en nieuw beleid voor de zoetwatervoorziening. Deze beslissingen zijn opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (Ministerie van Infrastructuur en Milieu; ministerie van Economische Zaken, 2015). In de 8e voortgangsrapportage van de deltacommissie (Deltacommissaris, 2017) is de voortgang van het deltaprogramma weergegeven. Voor deze watertoets is vooral de zoetwatervoorziening en het deltaplan ruimtelijke adaptatie van belang, waarin vooral wordt gekeken naar adaptie als gevolg van wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Het beleid is vooral gericht het inspelen op de versnelde klimaatverandering, de informatietechnologische ontwikkelingen, energietransitie, de energieke samenleving en de circulaire economie. Hiervoor is een aantal instrumenten aangereikt. Het Deltaprogramma staat voor een veilig én aantrekkelijk Nederland, nu maar ook in de toekomst. Het kabinet wil er met het Deltaprogramma voor zorgen dat de huidige en volgende generaties veilig zijn tegen het water en dat we de komende eeuw beschikken over genoeg zoet water. Uit het Deltaprogramma zijn vijf zogenaamde Deltabeslissingen voortgekomen, waaronder de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, dat zich richt op een klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is geworden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Watertoets

Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Door deze (wettelijk verplichte) watertoets moet duidelijkheid worden geboden welke randvoorwaarden gelden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen ten opzichte van het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en omgeving (art. 3.1.6 lid b Bro).

Onderdeel van deze watertoets is het inwinnen van advies bij de waterbeheerder van het gebied (art. 3.1.1 Bro).

Hydrologische huidige situatie

Om inzicht te krijgen in de huidige geohydrologische situatie is het van belang om de effecten van de ontwikkeling in beeld te krijgen, hiervoor is gekeken naar de huidige bodemopbouw, grondwaterhuishouding, oppervlaktewatersituatie en de riolering.

De huidige bodemopbouw blijkt uit de gegevens van het DINOloket circa de eerste 15 meter onder het maaiveld te bestaan uit zandige eenheden van de formatie van Boxtel. Op een diepte van meer dan 40 meter bevindt zich een eerste kleilaag die minder goed water doorlaat. In de huidige situatie infiltreert het afstromende hemelwater langs de weg. Gedeeltelijk zijn b-watergangen en droogvallende zakgreppels aanwezig. Op basis van de bekende gegevens uit het DINOloket kan geconcludeerd worden dat de bodem geschikt is voor infiltratie van het afstromende wegwater. Geadviseerd wordt op basis van nog uit te voeren milieukundige boringen de bodemopbouw te controleren.

Voor de grondwaterhuishouding is onder andere de bodematlas van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd, hieruit blijkt het plangebied niet te liggen in grondwaterbeschermingsgebied. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) varieert gemiddeld over 0,4 tot 1,0 m – maaiveld in het gebied. Bij de weg ligt de GHG gemiddeld dieper doordat de weg gemiddeld hoger ligt dan de nabije omgeving. Op basis van de beschikbare gegevens van het DINOloket varieert de (indicatie van de) GHG bij de weg op 1 m - maaiveld. Verder worden delen van het tracé gekenmerkt als infiltratiegebied en als gebied waar kwel kan voorkomen.

Daarnaast is uit gegevens van het beheerregister van het Waterschap de Dommel gebleken dat het te verbreden wegtracé twee primaire watergangen kruist. Deze watergangen wateren af op de Buulder Aa. Met de wegverbreding dienen de hier aanwezige duikers zodanig verlengt/vergroot te worden dat de opstuwing niet ontoelaatbaar toeneemt, en dienen ook de aanwezige B-watergangen hun afvoerende functie te behouden.

Tenslotte blijkt het plangebied nog te grenzen aan een aandachtsgebied. In de attentiegebieden opgenomen in de Keur mogen geen ingrepen plaatsvinden die negatieve gevolgen hebben op de natte natuurparel. Binnen de voorziene werkzaamheden raakt een A-watergang een attentiegebied. Er wordt verwacht dat de verlegging van de A-watergang geen negatieve gevolgen heeft voor het attentiegebied. Dit zal middels een watervergunning met Waterschap de Dommel worden afgestemd.

Uitgangspunten voor toekomstige situatie

Het doel van dit onderzoek is om een principe-ontwerp te geven voor de opvang van het afstromend hemelwater. Deze oplossing moet voldoen aan de wensen en eisen van waterschap en gemeente, ruimtelijk mogelijk zijn en passen bij de lokale bodemkundige en waterhuishoudkundige eigenschappen van de omgeving. In overleg met zowel Waterschap De Dommel als gemeente Cranendonck zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:

  • Uitgangspunt bij het ontwerp van het afwateringssysteem van de weg is een brongerichte aanpak, waarbij het hemelwater zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze naar het (grond)watersysteem wordt gebracht en waarbij belasting van het oppervlaktewater met milieuverontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt voorkomen.
  • De voorkeursvolgorde infiltratie, berging, afvoer wordt gehanteerd.
  • In principe wordt het afstromende hemelwater via de berm afgevoerd naar een zakgreppel. Daar waar b-watergangen aanwezig zijn zullen hun afvoerende functie behouden.
  • Voor de dimensionering van de benodigde berging wordt het beleid van het waterschap aangehouden.
  • Een minimum profiel voor de zakgreppel wordt aangehouden: 0,5 meter bodembreedte, talud 2:3 en een diepte van 0,5 m.
  • In het kader van de waterkwaliteit wordt directe lozing van het wegwater op oppervlaktewater voorkomen.
  • Daar waar de verbreed wordt en waar een nieuw gedeelte weg wordt aangelegd wordt, wordt het totaal toekomstig verhard oppervlak gehanteerd ter voorkoming van wateroverlast in de omgeving.
  • Een minimale ontwatering van 1,0 meter is wenselijk.
  • Voor de gedetailleerde uitwerking van het ontwerp moet bij gemeente Cranendonck worden afgestemd op de technische uitgangspunten.

Voor de uitwerking van deze uitgangspunten voor de waterhuishouding wordt verwezen naar Bijlage 3.

Conclusie

Uit bovenstaande informatie blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de compensatie-opgave voor het verwerken van afstromend hemelwater. Voor het vervolgproces is een watervergunning en afstemming met het waterschap en/of gemeente nodig over de volgende zaken:

  • Duikers vervangen en/of verwijderen;
  • Bepalen of b-watergangen afvoerende functie behouden of als infiltrerend moeten gaan fungeren;
  • Bepalen of watergang KD14-AA de A-status behoudt of dat deze van de legger wordt gehaald en in beheer wordt overgedragen aan de gemeente.

4.5 Natuur

4.5.1 Quickscan natuurwetgeving

In het kader van het bestemmingsplan 'Samen mee naar de A2' is er een quickscan natuurwetgeving uitgevoerd (zie Bijlage 4). De quickscan natuurwetgeving is uitgevoerd door middel van een bureaustudie en een veldbezoek met de aard van een habitatgeschiktheidsbeoordeling.

Beleidskader

Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van de Natura 2000-gebieden (hoofdstuk 2 Wnb). Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een Natura 2000-gebied moet een vergunning worden aangevraagd.


Op het gebied van soortenbescherming regelt de wet de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Wet natuurbescherming bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. Houtopstanden (bomen) worden door de Wet natuurbescherming slechts beschermd voor zover deze buiten de bebouwde kom staan.

Analyse

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtst bij gelegen Natura 2000-gebied betreft het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux en Weerter- en Budelerbergen & Ringelsven (minimale afstand is 1.8 km van plangebied tot grens N2000 gebied). Directe effecten op dit gebied zijn uitgesloten door de afstand tussen plangebied en grens van het Natura 2000-gebied en het type werkzaamheden (locatie gebonden). Externe effecten op het Natura 2000-gebied kunnen niet worden uitgesloten, zie Bijlage 4. Deze externe effecten worden hoofdzakelijk veroorzaakt door een verkeerstoename (zie verkeerstoets SMNA 2) en daaraan gebonden stikstofuitstoot van het plangebied.

Natuur Netwerk Brabant

Het tracé doorsnijdt het Natuur Netwerk Brabant (hierna NNB). Het betreffende perceel wordt met instemming van Provincie Noord-Brabant opgekocht waarbij de beschermingsstatus wegvalt. De eigenaar – Staatsbosbeheer – heeft te kennen gegeven eveneens te kunnen instemmen, mits het totale bosperceel wordt aangekocht. Door het wegvallen van deze NNB status van het te doorsnijden perceel vervallen eventuele directe negatieve effecten. In de omgeving zijn tevens NNB gebieden aanwezig. Deze worden niet direct doorsneden maar eventuele effecten van buitenaf door het voornemen op deze omliggende gebieden kunnen niet worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de quickscan natuurwetgeving is een bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd. Het veldbezoek is uitgevoerd op 26-1-2018 door een deskundig ecoloog van Arcadis. Door middel van het bureauonderzoek en het veldbezoek is geïnventariseerd welke soorten en soortgroepen mogelijk in het gebied aanwezig zijn. Hierbij is aandacht besteed aan alle relevante soorten en soortgroepen en beoordeeld of mogelijke standplaatsen, verblijfplaatsen, voortplantingsplaatsen of leefgebieden binnen of in de directe omgeving van het ingreepgebied (kunnen) worden aangetast bij ontwikkelingen.

Conclusie

Natura 2000 gebied

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied, waardoor er geen Natura 2000-gebied verloren gaat. Door een verkeerstoename van het plangebied zijn er mogelijk wel externe effecten op Natura 2000-gebieden en nabij gelegen NNB gebieden. In het kader van Natura 2000 is het noodzakelijk om een meer uitgebreide aanvullende toetsing in de vorm van een voortoets (stikstofberekening AERIUS) te doen (zie paragraaf 4.5.4).

Natuur Netwerk Brabant

In het kader van de NNB dient een toetsing plaats te vinden op behoud van de wezenlijke kenmerken en waarden. Dit houdt een toetsing in van de op te treden externe effecten (geluid, licht, trilling, lucht en aanrijdingsgevaar door toename intensiteit van verkeer). Oppervlakteverlies is niet van toepassing door het niet direct doorsnijden van NNB.

Soortenbescherming

In het plangebied is een habitatgeschiktheidsbeoordeling gedaan. De aanwezigheid van de volgende soorten kan niet worden uitgesloten:

  • Flora: drijvende waterweegbree, glad biggenkruid en grote leeuwenklauw;
  • Grondgebonden zoogdieren: bunzing (overige soorten zijn vrijgesteld);
  • Vleermuizen: boombewonende soorten als gewone grootoorvleermuis;
  • Broedvogels zonder jaarrond beschermd nest;
  • Broedvogels met jaarrond beschermd nest: buizerd en huismus;
  • Reptielen: levendbarende hagedis;
  • Amfibieën: alpenwatersalamander.

Er kunnen mogelijk negatieve effecten optreden op de hierboven genoemde aanwezige soorten. Hiermee worden mogelijk verbodsbepalingen van de Wnb mogelijk overtreden. Hiervoor is nader onderzoek (zie paragraaf 4.5.2) nodig naar de aanwezige functies en gebruik van het plangebied voor hier bovenstaande soorten.

Onderzoek naar deze soorten zal verspreid over het jaar plaatsvinden. Deze onderzoeken zullen tussen maart en september plaats gaan vinden. Na deze periode kunnen gerichte mitigerende maatregelen worden opgesteld om de overtreding van de verbodsbepalingen te voorkomen ofwel mitigeren of een mogelijke ontheffingsaanvraag Wnb aan te vragen.

4.5.2 Natuuronderzoek

De uitgevoerde quickscan gaf aanleiding tot vervolgonderzoek naar een aantal verschillende beschermde soortgroepen flora en fauna. In de loop van 2019 is dit nadere onderzoek uitgevoerd naar mogelijk aanwezige beschermde soorten tussen Maarheeze en Sterksel gelegen in Provincie Noord-Brabant.

Het natuuronderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

Conclusie

In het plangebied zijn functies van beschermde soorten aangetroffen:

  • Spits havikskruid - Standplaats;
  • Wezel - Verblijfplaats en leefgebied;
  • Rode eekhoorn - Leefgebied;
  • Gewone dwergvleermuis - vliegroute en foerageergebied;
  • Laatvlieger - vliegroute en foerageergebied;
  • Buizerd (nest jaarrond beschermd) - Broedlocatie;
  • Broedvogels zonder jaarrond beschermd nest - Broedlocaties.

Tevens zijn soorten vastgesteld die vrijgesteld zijn in het kader van ruimtelijke ingrepen. Het gaat daarbij om algemene zoogdieren, algemene broedvogels, algemene amfibieën. Daarnaast is een invasieve exoot vastgesteld in het plangebied. Het betreft hier de Japanse Duizendknoop.

Vervolgstappen

Met de voorgenomen ingreep treden er negatieve effecten op de beschermde soorten flora en fauna op. Daarmee is het voornemen ontheffingsplichtig in het kader van de Wnb.

Mitigerende en eventueel compenserende maatregelen zijn tevens verplicht om de negatieve effecten zoveel als mogelijk te voorkomen. Deze dienen uitgewerkt en concreet gemaakt te worden in een mitigatieplan en in het uiteindelijke ontwerp om tot een ontheffingsaanvraag Wnb over te gaan. Denk hierbij onder andere aan het voorzien van alternatieve broedlocaties voor buizerd, het inrichten van nieuw leefgebied voor de wezel, en behouden van vliegroutes van vleermuizen. Met het uitvoeren van deze maatregelen is het voornemen vergunbaar in het kader van de soortenbescherming - Wet natuurbescherming.

Tevens wordt geadviseerd maatregelen te treffen ten aanzien van de aanwezigheid van de Japanse duizendknoop om de verdere verspreiding van deze invasieve soort te voorkomen en de aanwezigheid van deze soort te bestrijden. Deze maatregelen zijn opgenomen in het mitigatieplan (zie paragraaf 4.5.3 en Bijlage 6).

4.5.3 Mitigatieplan

Uit het natuuronderzoek is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling kan leiden tot negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten:

Spits havikskruid standplaats
Wezel verblijfplaats en leefgebied
Rode eekhoorn leefgebied
Gewone dwergvleermuis vliegroute en fourageergebied
Laatvlieger vliegroute en fourageergebied
Buizerd (nest jaarrond beschermd) broedlocatie
Broedvogels zonder jaarrond beschermd nest broedlocatie

Tevens zijn soorten vastgesteld die vrijgesteld zijn in het kader van ruimtelijke ingrepen. Het gaat daarbij om algemene zoogdieren, algemene broedvogels, algemene amfibieën. Daarnaast is een invasieve exoot vastgesteld in het plangebied. Het betreft hier de Japanse Duizendknoop.

De negatieve effecten leiden tot overtredingen van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Het is door de Wnb verplicht om deze negatieve effecten zoveel als mogelijk te voorkomen dan wel te mitigeren. Hiervoor zijn in de opgestelde natuurtoets al voorstellen gedaan.

Het mitigatieplan (zie Bijlage 6) betreft een uitwerking van de mitigerende maatregelen zoals beschreven in de natuurtoets. De effecten van deze maatregelen op de eventuele overtreding van verbodsbepalingen Wnb worden tevens inzichtelijk gemaakt. Tevens worden ingegaan op de vervolgstappen in het kader van de ontheffingsplicht Wnb soortenbescherming.

Alleen voor de volgende soorten is ondanks de te nemen mitigerende maatregelen een overtreding van de Wnb nog aan de orde:

  • Buizerd: art. 3.1 lid 2, ongeschikt worden van de horst door kap van bomen in bosschage en verstoring.
  • Wezel: art. 3.10 lid 1b, vernietiging van verblijfplaatsen en leefgebied in de bermen en ruigtes langs de huidige wegen van het plangebied.

Voor de te overtreden verbodsbepalingen Art. 3.1 lid 2 ten aanzien van de buizerd en Art. 3.10 lid 1b ten aanzien van de wezel dient een ontheffing Wnb soortenbescherming aangevraagd te worden.

Voor de overige soorten is geen ontheffing noodzakelijk, mits de mitigerende maatregelen in zijn volledigheid worden uitgevoerd zoals beschreven in dit mitigatieplan. Om dit volledig te borgen, dienen deze maatregelen, inclusief eventuele voorwaarden uit de benodigde ontheffing Wnb, vastgelegd te worden in een Ecologisch Werkprotocol (EWP). Indien deze mitigerende maatregelen niet volledig kunnen worden uitgevoerd, is mogelijk ook voor deze soorten een dergelijke ontheffing vereist.

4.5.4 Ecologische voortoets

In de omgeving van het plangebied liggen verschillende Natura 2000-gebieden. Voor Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen voor bepaalde natuurwaarden. Dit zijn de zogenoemde kwalificerende natuurwaarden. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen zijn niet zonder meer toegestaan. Het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen mag niet in gevaar worden gebracht en voor projecten die invloed op de instandhoudingsdoelstellingen kunnen hebben, is een toestemmingsbesluit (bijvoorbeeld een vergunning) vereist. In dit kader is een ecologische voortoets (zie Bijlage 7 ) uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebied(en) als gevolg van het plan.

Realisatiefase

Als gevolg van de realisatiefase is sprake van een tijdelijke toename van depositie op nabijgelegen hexagonen. Deze bedraagt maximaal 0,08 mol/ha/jr. op het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux.

Mobiele werktuigen worden, verspreid over Nederland, telkens opnieuw ingezet voor verschillende projecten. Het gaat hier om bronnen die ook al voor de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden aan de achtergronddepositie van stikstof bijdroegen. In verhouding tot de totale achtergronddepositie, die gemiddeld in Nederland rond de 1700 mol N/ha/jaar ligt, gaat het om een relatief geringe bijdrage met een constante ruimtelijke spreiding. De emissie van materieel is door technische innovatie en strengere milieueisen bovendien steeds lager geworden.

Bij de inzet van mobiele werktuigen gaat het om het telkens verschuiven van bestaande bronnen naar andere locaties. Het inzetten van materieel kan op zichzelf tot een minieme lokale en tijdelijke depositieverhoging leiden. Deze kan echter nooit van invloed zijn op de omvang en ruimtelijke verdeling van depositiedeken als gevolg van de jaarlijkse inzet van al het zich in Nederland bevindende materieel. Een beperkte depositie als gevolg van het gebruik van deze mobiele werktuigen in een specifiek project kan daarmee beschouwd worden als een reeds bestaande bijdrage aan de depositie van stikstof.

Volgens de richtlijnen van BIJ12 (Handreiking Voortoets Stikstof) kan een tijdelijke toename van <0,05 mol/ha/jr. niet leiden tot significant negatieve effecten en is daarmee niet vergunningsplichtig. In de handreiking wordt aangegeven dat dit geldt als het gaat om tijdelijke depositie - op een (naderend) overbelast stikstofgevoelig habitat - ten gevolge van de inzet van materieel ten behoeve van de aanlegfase, van ten hoogste 0,05 mol stikstof per hectare per jaar, gedurende maximaal twee jaar, of een equivalent hiervan. Dat betekent dat de totale stikstofvracht als gevolg van het project nooit meer dan 0,1 mol stikstof per hectare kan bedragen gedurende de looptijd van het project. Aangezien de werkzaamheden binnen een jaar worden afgerond blijft dit onder de 0,1 mol stikstof per hectare.

Vanaf 1 juli 2021 is de toename in de realisatiefase bovendien niet meer vergunningsplichtig.

Gebruiksfase

De stikstofuitstoot in de gebruiksfase van dit project wordt veroorzaakt door uitstoot van het verkeer dat rijdt over het omliggend wegennet. Vanwege de veranderde verkeerssituatie rondom het plangebied veranderen verkeersintensiteiten op bepaalde wegdelen, hierdoor verandert ook de hoeveelheid NOx en NH3 die wordt uitgestoten en locatie waar wordt uitgestoten. Om te bepalen of deze verandering een effect heeft op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden is een verschilberekening uitgevoerd tussen de plansituatie en de autonome situatie.

Het verkeer is meegenomen vanaf de projectlocatie totdat het opgaat in het autonome verkeer. In de verkeerstoets zijn de meest recente verkeerscijfers opgenomen, dit is een aanvulling op de verkeerscijfers van het verkeersmodel BBMA.

In de gebruiksfase is er geen toename van verkeer en daarom in de gebruiksfase ook geen toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden (er worden nergens waarden boven 0,00 mol/ha/jr berekend). Significant negatieve effecten in de gebruiksfase zijn daarmee uitgesloten.

Voor de aanleg van de weg is geen vergunning volgens de Wet natuurbescherming nodig.

4.6 Geluid

Achtergrond

In het kader van de bestemmingsplanprocedure voor het plan 'Samen mee naar de A2' is een akoestisch onderzoek (zie Bijlage 8) verricht naar de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe verbrede verbindingsroute van de A2 naar of richting het bedrijventerrein 't Chijnsgoed.

Het doel van het akoestisch onderzoek is het toetsen of ten gevolge van de fysieke wijziging van bovengenoemde wegen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, ter plaatse van de geluidsgevoelige bestemmingen die gelegen zijn binnen de geluidszone van de weg. Hiervoor wordt het verschil in de geluidsbelasting berekend tussen de heersende waarde in 2021 (één jaar voor de fysieke wijziging) en de toekomstige waarde in 2032 (tien jaar na fysieke wijziging). Indien reeds een hogere waarde is vastgesteld moet de toename bepaald worden ten opzichte van de laagste waarde van de heersende waarde en de eerder verleende hogere waarde. Er is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder indien de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB of meer. Als sprake is van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder worden maatregelen onderzocht om de toename van de geluidsbelasting ongedaan te maken.

Voor de bestaande wegen waar sprake is van een fysieke wijziging is een reconstructieonderzoek gedaan. Daarnaast wordt een nieuwe weg (weggedeelte) aangelegd, voor deze weg is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde.

Rekenresultaten

Bij het bepalen van het verschil in geluidsbelasting tussen de huidige en toekomstige situatie is de grenswaarde van 48 dB als ondergrens gehanteerd, omdat toenames onder de grenswaarde als acceptabel worden beschouwd.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van d'Aasdonken en de Grote Bleek in zowel de huidige als toekomstige situatie de grenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Omdat de geluidsbelasting niet toeneemt met 2 dB of meer, kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder voor deze wegen.

De wegen Sterkselseweg en Pastoor Thijsenlaan zijn beschouwd als één weg. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van de Sterkselseweg/Pastoor Thijssenlaan toeneemt met afgerond maximaal 1 dB. De geluidsbelasting bedraagt in 2032 maximaal 58 dB. Omdat de geluidsbelasting niet toeneemt met 2 dB of meer, kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder voor deze wegen.

Conclusie

Omdat de geluidsbelasting niet toeneemt met 2 dB of meer, kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder voor deze wegen. Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen om het bestemmingsplan vast te stellen.

4.7 Luchtkwaliteit

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Samen mee naar de A2' heeft een beoordeling van de luchtkwaliteit plaatsgevonden (zie Bijlage 9). Het toetsingskader wordt gevormd door de milieukwaliteitseisen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Het doel van het onderzoek luchtkwaliteit is het toetsen aan het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen) van 30 oktober 2007. Het plan omvat een verbreding van meerdere wegen zodat de wegen gebruikt kunnen worden als ontsluitingsweg van het bedrijventerrein 't Chijnsgoed.

Luchtkwaliteitseisen

Bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft grenswaarden voor de concentraties in de buitenlucht van o.a. de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP).

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) werken de Rijksoverheid en de centrale overheden samen om overal in Nederland tijdig (binnen de verkregen derogatietermijn) te voldoen aan de Europese grenswaarden voor PM10 en NO2. De derogatie was voor fijn stof (PM10) tot 11 juni 2011 verleend, voor stikstofdioxide (NO2) was deze tot 1 januari 2015 verleend.

Bestuursorganen dienen rekening te houden met deze grenswaarden bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10), omdat de achtergrondconcentraties van deze stoffen het dichtst bij de grenswaarden liggen. Fijn stof en stikstofdioxide zullen dus in belangrijke mate bepalen of er rond planontwikkeling een luchtkwaliteitsprobleem is. Om die reden zal deze rapportage voornamelijk betrekking hebben op deze beide stoffen. Daarnaast wordt, gezien de sterke relatie met gezondheid ook een kleine fractie van fijn stof (PM2,5) onderzocht.

Niet in betekende mate

Gelijktijdig met de Wet milieubeheer, luchtkwaliteitseisen is het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen) van 30 oktober 2007 in werking getreden.

Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht als de 3% grens niet wordt overschreden. Wanneer sprake is van overschrijding van deze 3% grens dient nadere toetsing aan de normen opgenomen in hoofdstuk 5.2 luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer plaats te vinden. Dit betekent dat feitelijk een toename van 1,2 µg/m3 toelaatbaar wordt geacht.

Grenswaarden

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 ). De normen (grenswaarden) voor deze maatgevende stoffen zijn als volgt:

Huidige grenswaarden (2017):

  • fijn stof (PM10): jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3 .
  • fijn stof (PM2,5): jaargemiddelde concentratie 25 µg/m3 .
  • aantal toegestane overschrijdingen van de 50 µg/m3 PM10 grenswaarde voor het 24-uursgemiddelde: 35 dagen per jaar.
  • stikstofdioxide (NO2): jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3 .

Overige stoffen

Overige stoffen waarvoor grenswaarden gelden, leiden in Nederland niet tot overschrijding van normen. Dat geldt ook voor de uurgemiddelde concentratie van NO2 die sinds 1 januari 2010 geldt voor drukke wegen (> 40.000 motorvoertuigen per etmaal).

Nimb-toets

Wanneer de het project gerealiseerd wordt, zal lokaal een toename optreden van verkeer. Dit verkeer zal voor een toename zorgen van luchtverontreinigende stoffen in de lucht. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), omdat deze stoffen het dichtst bij de vigerende grenswaarden (bijlage 2 van de wet milieubeheer) liggen. Wanneer voldaan wordt aan de grenswaarden voor deze stoffen, zal ook voldaan worden aan de grenswaarden voor andere luchtverontreinigende stoffen uit bijlage 2 van de wet milieubeheer.

Wanneer een project 'Niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan een verslechtering van de concentraties NO2 en PM10, vervalt toetsing aan de grenswaarden. Een project draagt NIBM bij wanneer de toename als gevolg van het project op toets locaties lager is dan 1,2 µg/m3 NO2 en PM10.

Voor projecten is een tool ontwikkeld om eenvoudig te kunnen toetsen of een project NIBM bijdraagt. Deze tool, de NIBM-tool van Infomil, rekent conform Standaardrekenmethode 1 uit de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007, met een aantal worstcase aannames.

Een berekening met deze tool laat zien dat de realisatie van onderliggend project 'Niet In betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit de berekening blijkt dat door onderliggende ontwikkeling een maximale bijdrage van 0,14 µg/m3 NO2 en een maximale toename van 0,03 µg/m3 PM10 is te verwachten. Daarmee wordt de grens van 1,2 µg/m3 NO2 niet overschreden.

Dit betreft een worst case berekening met verkeerscijfers voor het jaar 2030 en het rekenjaar 2021.

Conclusie

Uit de NIBM-toets blijkt dat de bijdrage vanwege het wegverkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dat betekent dat de toename in de toename NO2 en/of PM10 kleiner is dan 1,2 µg/m3. Vanwege deze toename is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Aangezien er voldaan wordt aan de eisen die gelden voor de luchtkwaliteit zijn er vanuit het milieuaspect luchtkwaliteit geen belemmeringen om het bestemmingsplan vast te stellen.

4.8 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het wel of niet aanwezige groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd gezag.

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Brabant geraadpleegd. Hieruit blijkt dat erin of in de nabijheid van het gedeelte van het plangebied in de gemeente Cranendonck geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk. De wegen die een verbindingsroute vormen naar de A2 zijn geen transportroute voor gevaarlijke stoffen. Langs de weg bevinden zich ook geen bedrijven of inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Ook kruist de weg geen gevaarlijke transportleidingen.

Vanuit de veiligheidsregio Brabant Zuidoost wordt geadviseerd om de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening in acht te nemen bij de inrichting.

4.9 Kabels En Leidingen

In het noorden van het plangebied kruist de weg een 150 kV hoogspanningsverbinding, hiervoor geldt een dubbelbestemming 'Leiding'. Bij de verdere ontwikkelingen van de plannen voor verbreding van de wegen zal rekening moeten worden gehouden met de aanwezige hoogspanningsverbinding. De wegverbreding wordt richting het westen uitgevoerd omdat aan de oostzijde van de bij de Sterkselseweg de hoogspanningsverbinding loopt. Bij de uitwerking is contact opgenomen met de betreffende beheerders van de leidingen om te komen tot een waarborging van de belangen van de beheerders. Voor de verbreding van de weg moet een ontheffing op de bouwregels worden aangevraagd.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • De (plan)regels, waarin de bestemmingen en daarbinnen geldende mogelijkheden zijn uitgewerkt. Hierbij is grotendeels aangesloten op de regels van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Herziening buitengebied' van de gemeente Cranendonck;
  • De verbeelding, die de rol heeft van visualisering van de bestemmingen en de aanduidingen.


Deze onderdelen, die juridisch bindend zijn voor een ieder, worden vergezeld door deze toelichting, dat wil zeggen een planbeschrijving die een verantwoording van de gemaakte keuzes, een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten bevat.


De structuur van het bestemmingsplan dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van dit bestemmingsplan en een aantal van de daarin gehanteerde begrippen zijn gestandaardiseerd.

5.2 Opzet Van De Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de 'Inleidende regels', de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande bestemmingen/functies. Alle bestaande functies zijn in voorliggend bestemmingsplan positief bestemd. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat vier artikelen. De Anti-dubbeltelregel is opgenomen in artikel 10. Dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen. In artikel 11 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot regenwaterberging. Artikel 12 omvat de algemene afwijkingsregels waarbij voor beperkte zaken via een binnenplanse afwijking mag worden afgeweken van de planregels.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. Artikel 13 bevat het overgangsrecht dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening standaard in bestemmingsplannen wordt opgenomen. Artikel 14 bevat de slotregel van deze regels.

5.3 De Bestemmingen

In het plan zijn in totaal 2 enkelbestemmingen en 5 dubbelbestemmingen opgenomen. Deze worden hierna kort aangehaald.

Groen

Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan alsmede water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming, mogen worden gebouwd.


Verkeer

Binnen deze bestemming is de toeleidingsweg naar de A2 geregeld. Deze weg is een erftoegangsweg en bestaat uit maximaal 2 rijstroken. Er mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de bestemming, alsmede openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd.


Leiding - Hoogspanningsverbinding

Deze dubbelbestemming voorziet in de bescherming van de bestaande 150 kV hoogspanningsverbinding met bijbehorende onderhoudsstrook ter weerszijden van deze leiding. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige op deze gronden liggende bestemmingen zijn enkel toegestaan via een afwijkingsregeling. Hierbij dient de leidingbeheerder te worden gehoord. Tevens is opgenomen een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Voor een aantal activiteiten die de leiding kunnen bedreigen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Bij de toetsing wordt schriftelijk advies bij de leidingbeheerder ingewonnen.


Waarde - Archeologie 4, 5 en 6

Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is het gemeentelijk archeologisch beleid van toepassing met verschillende ondergrenzen voor de noodzakelijkheid van archeologische onderzoek.


Waterstaat - Waterlopen

Binnen deze dubbelbestemming is de bestaande waterloop geregeld. Bouwwerken ten behoeve van de overige op deze gronden liggende bestemmingen zijn enkel toegestaan via een afwijkingsregeling. Hierbij dient advies te worden ingewonnen bij het waterschap.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van de verbreding van de wegen: Sterkselseweg, Grote Bleek en d'Aasdonken. Deze verbreding wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.


Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hierna wordt inzicht gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan.


De kosten voor het project bestaan uit onder meer kosten voor de aanleg van de weg en bijbehorende voorzieningen, mitigerende en landschappelijke maatregelen, planschade, kosten voor grondverwerving en planvorming.
Voor deze kosten is een budget gereserveerd in de begroting van de gemeente, zodat de uitvoerbaarheid is verzekerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg omgeving

De omgeving heeft het project geïnitieerd. Voorafgaand aan het bestemmingsplan is de omgeving dan ook zeer actief geweest bij de totstandkoming van het ontwerp. Er heeft dan ook intensief overleg plaatsgevonden met de omgeving en de betrokken gemeenten Cranendonck en Heeze Leende. Er zijn meerdere bijeenkomsten geweest waarin de omgeving mogelijke alternatieven voor de weg heeft ingebracht.

Nadat het schetsontwerp is vastgesteld is het schetsontwerp verder uitgewerkt naar een voorlopig ontwerp en definitief ontwerp. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp heeft overleg plaatsgevonden met de omgeving en de betrokkenen. Daartoe is een informatiebijeenkomst georganiseerd. De omwonenden zijn tijdens de informatieavond geïnformeerd over de stand van zaken van het project 'Samen mee naar de A2'.

6.2.2 Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan zal in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd worden aan de overlegpartners. Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Brabant
  • Tennet *
  • Prorail *
  • Waterschap De Dommel *
  • Veiligheidsregio Brabant Zuidoost (VRBZO) *
  • Rijkswaterstaat

De instanties voorzien van een * hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijk antwoord (zie Bijlage 10 Nota van inspraak). De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

6.2.3 Inspraak

Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Cranendonck heeft het voorontwerp bestemmingsplan "Samen mee naar de A2" vanaf 15 mei 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder werd in de gelegenheid gesteld om op het voorontwerp te reageren.

Er zijn 5 inspraakreacties ontvangen. De ingediende reacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijk antwoord (zie Bijlage 10 Nota van inspraak).

6.2.4 Zienswijzen

Op de voorbereiding om een besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 29 oktober tot en met 10 december 2020 voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken.

Er zijn 6 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in Bijlage 11.

Bijlagen

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 2 Vooronderzoek Bodem

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Quickscan Natuurwetgeving

Bijlage 5 Natuuronderzoek

Bijlage 6 Mitigatieplan

Bijlage 7 Ecologische Voortoets

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 9 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 10 Nota Van Inspraak

Bijlage 11 Nota Zienswijzen