KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontwikkelingen
3.2 Cultuurhistorie En Archeologie
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieuhygiënische Aspecten
4.1 Bodem
4.2 Water
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Milieuzonering
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Flora En Fauna
4.8 Verkeer En Parkeren
4.9 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Plansystematiek
5.2 Opzet Van De Regels
5.3 De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Milieucategorie 1 En 2 Bij Wonen
Bijlage 3 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 1 Archeologie
Bijlage 2 Selectiebesluit
Bijlage 3 Bodem Verkennend Onderzoek
Bijlage 4 Bodem Asbest Inventarisatie
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 8 Natuurtoets
Bijlage 9 Stikstofdepositie Onderzoek
Bijlage 10 Memo Verkeersgeneratie En Parkeren
Bijlage 11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 12 Omgevingsdialoog

Herontwikkeling locatie De Valk Soerendonk

Bestemmingsplan - Gemeente Cranendonck

Vastgesteld op 17-12-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan "Herontwikkeling locatie De Valk Soerendonk" met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1 van de gemeente Cranendonck;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:

De uitoefening van een bedrijf als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, in de vorm van het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of het verlenen van diensten, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

De uitoefening van een beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede kapperszaken, schoonheidsspecialisten en gastouderopvang, als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

1.8 afgewerkt bouwterrein:

De gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond: bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond;

1.9 archeologisch onderzoek:

In een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

1.10 archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar;

1.11 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingsgrens:

De op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.13 bebouwingspercentage:

Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, het deel van een bouwvlak of het deel van een in de regels nader bepaald deel van een bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd;

1.14 bed and breakfast:

Een nevenactiviteit in een bestaande woning of bijbehorend bouwwerk waar logies wordt verstrekt en waar eventueel ontbijt wordt verstrekt aan gasten;

1.15 bestaand (in relatie tot gebruik):

Gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

1.16 bestaand (in relatie tot bebouwing):

Bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

1.17 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bevoegd gezag:

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.20 bijbehorende bouwwerk

Een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.21 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

Het doorlopende geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder, dakopbouw en vliering;

1.24 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 carport:

Een overkapping bij een woning die bedoeld is als stallingsruimte voor personenauto's;

1.29 cultuurhistorische waarde:

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon of de architectuur;

1.30 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Internethandel wordt aangemerkt als detailhandel indien ter plaatse sprake is van fysiek klantcontact;

1.31 eerste bouwlaag:

De bouwlaag die rechtstreeks wordt ontsloten vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.32 functie:

Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.33 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 hoofdgebouw:

Een gebouw, of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste (gedeelte van een) gebouw op een bouwperceel is aan te merken;

1.35 huishouden:

Een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;

1.36 kunstobject:

Een bouwwerk of onderdeel van een bouwwerk dat is aan te merken als uiting van beeldende kunst.

1.37 kunstwerk:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals een brug, viaduct, duiker, keerwand, beschoeiing of kademuur.

1.38 maaiveld:

De gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het

bestemmingsplan;

1.39 maatvoeringsvlak:

Het geometrisch bepaald vlak, dat goothoogtes en woningtypes scheidt;

1.40 middeldure huurwoning

Een zelfstandige huurwoning als bedoeld in Doelgroepenverordening gemeente Cranendonck 2022, vastgesteld door de gemeenteraad op 8 februari 2022.

1.41 nevenfunctie/activiteit:

Een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft;

1.42 onoverdekt zwembad:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dient als zwemvoorziening voor de bewoner van de woning op het betreffende perceel en zijn gasten;

1.43 openbare ruimte:

Ruimte die voor iedereen toegankelijk is;

1.44 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.45 overkapping:

Een bouwwerk met een dak en ten hoogste twee wanden;

1.46 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.47 perceelsgrens:

Een grens van een bouwperceel;

1.48 prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.49 recreatief medegebruik:

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.50 seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.51 sociale huurwoning

Een zelfstandige huurwoning als bedoeld in de Doelgroepenverordening gemeente Cranendonck 2022, vastgesteld door de gemeenteraad op 8 februari 2022.

1.52 sociale koopwoning

Een zelfstandige koopwoning als bedoeld in de Doelgroepenverordening gemeente Cranendonck 2022, vastgesteld door de gemeenteraad op 8 februari 2022.

1.53 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

De lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals de lijst is opgenomen in deeluitmakende van deze regels;

1.54 vloeroppervlakte:

De totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.55 voorgevel:

De gevel van een gebouw die is gericht naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend is georiënteerd, met dien verstande dat bij een hoekperceel slechts sprake is van één voorgevel;

1.56 voorgevellijn:

De denkbeeldige lijn die getrokken kan worden door, én samenvalt met, de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan.

1.57 voorgevelrooilijn:

De grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg waarop de bebouwing op het bouwperceel overwegend is is georiënteerd en het verlengde daarvan;

1.58 voorzieningen van algemeen nut:

Voorzieningen ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.59 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera;

1.60 woning:

Een complex van ruimten, dienend voor de huisvesting van één huishouden waarbij de volgende onderverdeling van toepassing is:

  1. a. aaneengebouwde woning: een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;
  2. b. gestapelde woning: een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
  3. c. geschakelde woning: een woning waarvan het hoofdgebouw geen gemeenschappeijke wand heeft met het hoofdgebouw van een andere woning, maar waarvan het hoofdgebouw door middel van bijbehorende bouwwerken met een ander hoofdgebouw is verbonden.
  4. d. twee-aaneengebouwde woning: een woning waarvanhet hoofdgebouw aan één zijde een gemeenschappelijke wand heeft met het hoofdgebouw van een andere woning;
  5. e. rug-aan-rug-woning: een woning waarvan het hoofdgebouw ten minste twee gemeenschappelijke wanden heeft met het hoofdgebouw van andere woningen, waarbij één van de gemeenschappelijke wanden de achtergevel betreft;
  6. f. vrijstaande woning: een woning waarvan het hoofdgebouw geen gemeenschappelijke wand heeft met het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken van een andere woning;
  7. g. patiowoning: een woning met een kleine ommuurde privé-buitenruimte;
  8. h. zorgwoning: een woning, over het algemeen gelijkvloers en rolstoeltoegankelijk, voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen, gericht op het verlenen van zorg.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

In onderstaande afbeelding is aangegeven hoe de druiplijn/goothoogte bij verschillende dakvormen wordt bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0021.png"

Bij het bepalen van de goothoogte worden ondergeschikte toevoegingen of onderbrekingen van het dakvlak, zoals dakkapellen, loggia's en doorgezette gevels, buiten beschouwing gelaten, tenzij de breedte van de toevoeging of onderbreking meer bedraagt dan 50% van de breedte van het dakvlak waarin de toevoeging of onderbreking zich bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0022.png"

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

2.7 De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel

De gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde bouwperceel zijn of mogen worden opgericht op grond van verleende vergunning of zijn opgericht op grond van artikel 2.3, lid 1 Bor juncto artikel 3 van bijlage 2 Bor, met inbegrip van de oppervlakten van (gedeelten van) gebouwen die volledig onder peil zijn gelegen.

2.8 De lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken of de harten van scheidsmuren.

2.9 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, erkers en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,00 m is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. in- en uitritten;
  6. f. onverharde wegen;
  7. g. kunstwerken en kunstobjecten;
  8. h. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  9. i. voorzieningen van algemeen nut;
  10. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin, behorende bij de op de aangrenzende woonbestemming gelegen hoofdgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. b. erven en terreinen;
  2. c. verkeer- en parkeervoorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. voorzieningen van algemeen nut;
  5. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 14.2.1 onder a en toegestaan worden dat erkers, entreeportalen en luifels mogen worden gebouwd achter de voorgevellijn, mits:

  1. a. het straatbeeld daardoor ruimtelijk niet wordt aangetast,
  2. b. de verkeerssituatie zich daartegen niet verzet;
  3. c. geen afbreuk wordt gedaan aan de benodigde parkeermogelijkheden op eigen terrein;
  4. d. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer – Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en pleinen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. verkeer- en parkeervoorzieningen;
  4. d. terrassen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. ambulante detailhandel;
  8. h. kunstobjecten;
  9. i. voorzieningen van algemeen nut;
  10. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. k. kunstwerken;
  2. l. erven en terreinen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen, waarvan tenminste:
      • 28% van de woningen een sociale huurwoning is;
      • 13% van de woningen een middeldure huurwoning is;
      • 28% van de woningen een sociale koopwoning is;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen;
  3. c. voorzieningen van algemeen nut;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. verkeer- en parkeervoorzieningen;
  3. g. groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om onbenutte of deels onbenutte bouwvlakken te verwijderen of het maximum aantal wooneenheden te verminderen, met dien verstande dat:

  1. a. het een onbebouwd bouwvlak betreft, waar binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ter plaatse van het bouwvlak met een omgevingsvergunning geen woonbebouwing is opgericht, danwel in oprichting is;
  2. b. er binnen 5 jaar na sloop van een hoofdgebouw ter plaatse van het bouwvlak met een omgevingsvergunning geen nieuwe woonbebouwing is opgericht, danwel in oprichting is;
  3. c. er binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning minder wooneenheden zijn opgericht danwel in oprichting zijn dan volgens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de locatie is toegestaan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met een hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

8.7 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen

10.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 8 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die is nader aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning;
  3. c. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  1. a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10,00 meter;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40,00 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
      • binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken.
    2. 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 3,00 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 3,00 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het wijzigen van de in de bijlage opgenomen Staten van Bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

  1. a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  2. b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan het het parkeerbeleid van de gemeente Cranendonck, zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2016, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 maart 2017. Indien de gemeentelijke beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan het gewijzigde parkeerbeleid zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  4. d. De parkeervoorzieningen als bedoeld in sub a en b dienen in stand te worden gehouden.

14.2 Waterberging

14.3 Proefsleuvenonderzoek Archeologie

14.4 Verwijzing naar wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen en dergelijke, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Herontwikkeling locatie De Valk Soerendonk' van de gemeente Cranendonck.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Initiatiefnemer Vlassak is voornemens om op de locatie aan Dorpsstraat 36 in Soerendonk woningbouw te ontwikkelen. Het initiatief bestaat uit de realisatie van 32 woningen op een deels braakliggend terrein en deels bestaande bouw.

De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan. Ten behoeve van de ontwikkeling moet daarom een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld. Voorliggend plan betreft het bestemmingsplan ten behoeve van de gewenste woningbouwontwikkeling aan de Dorpsstraat 36 te Soerendonk. Middels dit bestemmingsplan wordt op deze locatie de bouw van maximaal 32 woningen mogelijk gemaakt. In de hierna volgende paragrafen en hoofdstukken zullen de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende uitgangspunten en randvoorwaarden nader worden toegelicht.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Dorpsstraat in Soerendonk. Ten westen, oosten en zuiden van het plangebied zijn woningen gelegen. Ten noorden van het plangebied ligt een braakliggend terrein. Het plangebied betreft een voormalige horecagelegenheid met recreatieterrein. Het plangebied wordt via de Dorpsstraat ontsloten. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (blauwe kader is plangebied)

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is het bestemmingsplan 'Kom Soerendonk' (vastgesteld op 13-12-2021) vigerend. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Recreatie', 'Verkeer – Verblijfgebied' en 'Horeca' met deels de functieaanduiding 'Wonen'. Tevens heeft het plangebied deels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' en deels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Daarnaast is in het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluherziening wonen' (vastgesteld op 17-11-2020).

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding Kom Soerendonk, Bron: Ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan ‘Herontwikkeling locatie De Valk Soerendonk' bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat de motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op het relevante nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter kan worden benut. Provincies en gemeenten krijgen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie). Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

In de SVIR zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet van nationaal belang. Verder heeft de beoogde ontwikkeling geen invloed op nationale belangen. De herontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.1.2 Nationale Omgevingsvisie

Toetsingskader

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer. De NOVI geeft richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland tot 2050. De ruimte in Nederland is schaars en het maken van keuzes is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat Nederland over 30 jaar nog steeds een prettig, veilig en gezond land is om in te wonen, te werken en te recreëren. Het Rijk benadrukt dat gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen verantwoordelijk zijn voor de fysieke leefomgeving en streeft ernaar om opgaven als één overheid samen met de samenleving op te pakken. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties en met meer regie vanuit het Rijk.

Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland in de komende jaren flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze opgaven op te pakken met oog voor de omgevingskwaliteit: het samenspel van ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Daarbij wordt telkens uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Sommige belangen overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en worden als nationaal belang gezien. In de NOVI zijn 21 nationale belangen benoemd. De NOVI richt zich op de ontwikkelingen waar meerdere nationale belangen en opgaven bij elkaar komen en waar keuzes moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Waar de opgaven vragen om een integrale benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:

  1. 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. sterke en gezonde steden en regio’s;
  4. 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om richting te geven aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering worden in het nationale omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes gehanteerd:

  1. 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. afwentelen wordt voorkomen

Op basis van de vier prioriteiten en de drie afwegingsprincipes zijn in de NOVI beleidskeuzes ge-maakt. Daarbij is ook aangegeven welke beleidskeuzes verder zullen worden uitgewerkt in pro-gramma’s.

Toetsings en conclusie

De NOVI is een omgevingsvisie op nationaal niveau en bevat geen concreet beleid dat direct van belang is voor dit bestemmingsplan.

2.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Toetsingskader

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Toetsing en conclusie

Voor het plangebied gelden op grond van het Barro en de Rarro geen bijzondere regelingen waar rekening mee moet worden gehouden.

2.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsingskader

Sinds 2012 is in het Bro in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “ladder duurzame verstedelijking”). Sinds 2017 is de 'nieuwe' Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele opeenvolgende treden van de Ladder zijn hierbij komen te vervallen. Deze

wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of een ruimtelijke ontwikkeling c.q. de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.

Toetsing

Behoefte

Regionale afspraken

De provincie Noord-Brabant stelde in het verleden jaarlijks de bouwopgave per regio vast. Deze verdeling is gebaseerd op de meest recente prognoses. In de Regionale Agenda Wonen wordt deze opgave jaarlijks geactualiseerd, vastgesteld en verdeeld binnen de verschillende sub-regio's. Cranendonck participeert in de sub-regio A2-gemeenten. Binnen de regio vindt de verdere afstemming van de aantallen en de programmering per gemeente plaats. Uitgangspunt hierbij is goed op elkaar afgestemde woningbouwplannen, in en een divers segment, afgestemd op de vraag per gemeente en op de regio als totaal, met circa 30% vrije ruimte voor toekomstige transformatieplannen. Jaarlijks worden plannen in mei regionaal uitgewisseld om het vervolgoverleg te kunnen voeren. Na actualisatie in 2017 is voor de periode tot 2025 regionaal afgestemd dat in de gemeente Cranendonck circa 700 woningen worden gerealiseerd. Voor de periode tot 2030 is bepaald dat in Cranendonck nog eens 115 woningen worden gerealiseerd. De regionaal afgestemde woningbouwopgave bedraagt daarmee 815 woningen in de periode 2016-2029. Op basis van cijfers van het CBS kan worden geconcludeerd dat de woningvoorraad in de gemeente Cranendonck is toegenomen met 365 woningen sinds vaststelling van de regionale afspraken. Er dienen in Cranendonck dus nog ruim 450 woningen te worden gerealiseerd conform de regionale woningbouwafspraken.

Woningbouwprogramma

Het uitvoeringsprogramma structuurvisie wordt jaarlijks geactualiseerd door de raad en ook dit plan is daarin opgenomen. zijn In voorliggend bestemmingsplan zijn maximaal 32 woningen voorzien. De extra woningen vallen onder de vrije ruimte van circa 30% voor toekomstige transformatieplannen op basis van de regionale afspraken. Vanwege de specifieke eigenschappen van de verschillende kernen in de gemeente is het gerechtvaardigd dat onderscheid wordt gemaakt in de specifieke behoefte per dorp. Het credo luidt dan ook 'de juiste woning op de juiste plek'. Er is dringend behoefte aan woningen voor met name starters en ouderen als gevolg van de lokale huishoudensontwikkeling. Dit plan voorziet in een bijdrage aan de invulling van de kwalitatieve behoefte.

Bestaand stedelijk gebied

De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan is om het oude café en de achterliggende recreatie voorzieningen te slopen en te herontwikkelen. Hiermee wordt vrijkomend vastgoed en vrijkomend terrein herontwikkeld voor een nieuwe functie. Deze inbreidingsopgave sluit aan bij de gedachte voor duurzaam ruimtegebruik en voldoet daarmee aan het tweede afwegingscriterium van de Ladder.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet (die naar verwachting in 2022 in werking treedt) en beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:

  • Een ‘diepe’ manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een ‘ronde’ manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Een ‘brede’ manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

In de omgevingsvisie zijn één basisopgave en vier hoofdopgaven benoemd. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan. De provincie is bezig met het afstemmen van het sectorale beleid op de omgevingsvisie. Dit betekent dat aan de hand van de drie manieren van kijken wordt beoordeeld welke waarden moten worden beschermd en hoe beleid kan worden vormgegeven. Het (sectorale) beleid wordt verder uitgewerkt in programma’s en de op te stellen omgevingsverordening. Hier wordt de komende periode aan gewerkt.

Toetsing en conclusie

De Omgevingsvisie bevat geen concrete beleidsvoornemens die rechtstreeks van toepassing zijn op dit bestemmingsplan. In dit plan is rekening gehouden met het sectorale beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening (zie paragraaf 2.2.2) en de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (zie paragraaf 2.2.3).

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Toetsingskader

De Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Sinds de vaststelling van de Svro op 1 oktober 2010 zijn door Provinciale Staten diverse besluiten genomen die tot een verandering hebben geleid in de provinciale rol en sturing en het provinciaal beleid. In 2014 is daarom besloten om de Svro te actualiseren. Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 – partiële herziening 2014 in werking getreden.

De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. De ruimtelijke belangen en keuzes zijn geordend in vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Deze structuren zijn verder uitgewerkt in de Verordening ruimte.

Toetsing en conclusie

Op de structurenkaart van de Svro valt het plangebied volledig binnen de stedelijke structuur. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen dienen op grond van de Svro in eerste instantie te worden opgevangen in de bestaande kernen en de gebieden die zijn aangewezen als 'zoekgebied verstedelijking'. De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) opgevangen. Er wordt terughoudend omgegaan met uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied.

2.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld. De Iov is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Iov heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De Iov is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de Iov staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de Iov zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Werkingsgebieden

Alle regels van de Iov zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant on-derverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbin-dingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

Toetsing en conclusie

Soerendonk is in de Iov aangemerkt als stedelijk gebied (landelijke kern), zie figuur 2.1. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken. In paragraaf 2.1.4 is de ontwikkeling getoetst aan de regionale behoefte. Hiermee kan worden geconcludeerd dat toepassing wordt gegeven aan duurzame stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan past binnen de regels van de Interim Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0003.png"

Figuur 2.1 Uitsneden interim omgevingsverordening

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie Cranendonck 2024

Toetsingskader

De gemeenteraad heeft op 7 juli 2015 de Structuurvisie Cranendonck 2024 ‘Landelijke Klasse!’ vastgesteld. In de structuurvisie wordt het ruimtelijk wensbeeld voor Cranendonck tot en met het jaar 2024 beschreven. Aan de hand van de vijf thema’s van de Strategische Visie en het zesde nieuwe thema Ruimtelijke kwaliteiten zijn de ruimtelijke keuzes in themakaarten verwerkt. De structuurvisie bestaat uit drie delen:

  • de structuurvisie: deze geeft het ruimtelijke toekomstbeeld weer.
  • de uitvoeringsparagraaf: dit is de concrete doorvertaling van de structuurvisie. In de uitvoeringsparagraaf is beschreven welke projecten worden uitgevoerd en welke financiële middelen hiervoor beschikbaar zijn. Tevens is een planning opgenomen. De uitvoeringsparagraaf dient ieder jaar opnieuw te worden vastgesteld.
  • het bijlagenboek: in het bijlagenboek zijn alle beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau opgenomen. Tevens zijn documenten uit het proces, zoals de uitgebreide SWOT-analyse en de uitkomst van de rapporten, weergegeven in de bijlagen.

De structuurvisie is het hoofddocument voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Cranendonck. De voornaamste doelen voor de structuurvisie zijn:

  • definiëren van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Cranendonck (2012 – 2024);
  • onderbouwen van de programmatische keuzes;
  • bieden van een overzichtelijk algemeen toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen;
  • doorvoeren van Rijks- en provinciaal beleid;
  • onderbouwen van het verhaal van bovenplanse kosten en/of bijdrage ruimtelijke ontwikkeling.

De integratiekaart Structuurvisie Cranendonck geeft het ruimtelijke beleid van de gemeente Cranendonck op hoofdlijnen weer. De integratiekaart sluit aan op het geschetste wensbeeld uit de Strategische Visie en geeft globaal de structuurvisie weer. Hierna wordt per thema de visie voor Soerendonk weergegeven.

  • Wonen en leven: Alle zes de kernen in de gemeente moete hun eigen karakter behouden en waar nodig versterken. In de kern Soerendonk is ruimte voor nieuwe kleinschalige particuliere ontwikkelingen. Iedere kern moet een hoogwaardig centrum, dorpshart of centrale ontmoetingsplek hebben. Om de sociale cohesie te versterken is in de kern Soerendonk het dorpshart versterkt/ontwikkeld. Het project 'Hart van Soerendonk' is hier een goed voorbeeld van. Een dorpshart heeft een kleine centrumfunctie waar een functiemenging is van wonen, werken, horeca, maar ook maatschappelijke- en zorgfuncties.

Toetsing en conclusie

Dit bestemmingsplan maakt een kleinschalige woningbouwontwikkeling mogelijk. Dit past binnen de kaders van de Structuurvisie Cranendonck 2024.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0004.png"

Figuur 2.2 Uitsnede integratiekaart Structuurvisie Cranendonck 2024

2.3.2 Woonvisie 2018 – 2030

Toetsingskader

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2018 de Woonvisie 2018- 2030 vastgesteld. De woonvisie biedt een kader voor de verdere uitvoering van woningbouwplannen in de periode 2018-2030. De centrale ambities voor Cranendonck in de periode 2018-2030 zijn als volgt geformuleerd:

  • Wonen in Cranendonck is voor alle inwoners gezond, passend en goed.
  • De bestaande woningvoorraad is uitgangspunt voor de visie. Aandacht wordt gericht op verbetering en transformatie van bestaande locaties naar kwaliteit en invulling die past bij de vraag van de toekomst en inspeelt op stabilisatie van de behoefte.
  • Iedere toevoeging is een kwalitatieve, duurzame aanvulling op de segmenten in een specifieke kern of het buitengebied.

Actualisatie Woonvisie

Op 25 april 2023 heeft de gemeenteraad de 'Actualisatie Woonvisie Gemeente Cranendonck' vastgesteld. Aanleiding is de gewijzigde woningmarkt. De woningnood is inmiddels erg hoog en het Rijk heeft weer de regie op de volkshuisvesting en woningbouw genomen. Dit is door vertaald in nationale prestatieafspraken en regionale woondeals. Daarmee moet de woningbouwproductie vergroot worden. Twee derde van de nieuwbouwwoningen moet vallen binnen het betaalbare segment: sociale huur, middeldure huur en betaalbare koop.

De ambities van het Rijk zijn doorvertaald in de actualisatie van de woonvisie. Er is een woningbouwprogramma opgenomen met percentages voor prijsklassen en woningtypen. Door de toename van het aantal kleinere en oudere huishoudens ontstaat namelijk een sterke behoefte aan appartementen, nultredenwoningen en andere kleinere woningtypen.

Doelgroepenverordening

Om te kunnen sturen op sociale koopwoningen, sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen heeft de gemeenteraad in 2022 de Doelgroepenverordening Cranendonck 2022 vastgesteld. Hierin zijn de prijsgrenzen van deze woningen vastgelegd en is bepaald voor welke doelgroepen de woningen bedoeld zijn. De doelgroepen worden bepaald aan de hand van inkomensgrenzen. Ook regelt de verordening dat de verschillende categorieën woningen gedurende een bepaalde periode beschikbaar moeten blijven voor de daarvoor aangewezen doelgroepen. De Doelgroepenverordening heeft alleen betrekking op nieuwbouw en kan alleen worden toegepast als dat in het bestemmingsplan of exploitatieplan wordt vastgelegd.

Toetsing en conclusie

De woningbouw die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de uitgangspunten van de Woonvisie 2018 – 2030 en de actualisatie.

2.3.3 Nota Duurzaamheid 2020-2024

Toetsingskader

De gemeenteraad heeft in december 2019 de Nota Duurzaamheid 2020-2024 vastgesteld. Het doel is dat de gemeente klimaatneutraal is in 2050, wat betekent dat de activiteiten in de gemeente geen negatieve invloed hebben op de leefomgeving. Als tussenstap gelden de doelstellingen ener-gieneutraal wonen in 2030 en een CO2-neutrale gemeentelijke organisatie in 2030.

De doelstelling is breed en is vertaald naar doelstellingen per thema. De thema’s zijn:

  • energietransitie;
  • materiaaltransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • biodiversiteit;
  • schone leefomgeving;
  • duurzaam samen leven (welzijn).

In de nota duurzaamheid zijn naast doelstellingen ook concrete acties voor de komende jaren geformuleerd. De acties sluiten aan bij landelijke wet- en regelgeving en dragen voortvarend bij aan afspraken uit het klimaatakkoord van Parijs. Het zwaartepunt ligt de komende jaren vooral op de Regionale Energie Strategie (RES), energiebesparing, duurzame opwekking van energie en de warmtetransitie. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden ontwikkeld met het oog op de doelstellingen uit de nota. Dit betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen duurzaam en ten minste energieneutraal worden ingericht.

Toetsing en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied, door herontwikkeling of invulling van open plekken. Daarmee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De nieuwe woningen worden gebouwd conform de huidige standaarden, dat wil zeggen dat de woningen gasloos worden uitgevoerd, worden gebouwd conform het bouwbesluit en wordt voldaan aan de eisen van Beng. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de kaders van de nota duurzaamheid 2020-2024.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

3.1.1 Voormalige functies

Het plangebied bestond in de voormalige situatie uit een braakliggend terrein, een woning en een café, zie figuur 3.1. Het café en de woning lagen in het zuidoosten van het plangebied. Ten westen daarvan lag een verhard terrein, wat diende als parkeerterrein voor bezoekers. In het noorden van het plangebied lag een midgetgolfbaan.

Het gebied wordt ontsloten door de Dorpsstraat. Verkeer kon ten noorden van het café het plangebied binnenkomen en verlaten (zie oranje pijl in figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0005.png"

Figuur 3.1 Voormalige functies

3.1.2 Toekomstige situatie

Onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 32 woningen mogelijk. De ontwikkeling bestaat uit verschillende woningtypen. In figuur 3.2 is de plantekening en het programma te zien. Het programma varieert van koopwoningen tot (sociale) huurwoningen. De ontwikkeling bestaat grotendeels uit nieuwbouw. In het bestaande pand dat in het zuidoosten van het plangebied ligt, worden 4 appartementen gebouwd. De overige woningen zijn nieuwbouw. In figuur 3.2 zijn niet de laatste aanpassingen van het plan weergegeven. In het figuur klopt de laanbeplanting niet en ook het 'groene middengebied' bevat te weinig bomen. In tegenstelling tot wat figuur 3.2 laat zien loopt de laanbeplanting langs de hele weg tussen 't Schutje en de Dorpsstraat. Ook bevat het 'groene middengebied' voldoende bomen zodat het een schaduwplek is voor het plangebied.

In het zuiden van het plangebied worden 3 parkeerterreinen aangelegd. Ten westen en oosten van het plein worden ook parkeerplaatsen voorzien. Enkele woningen zijn voorzien van eigen parkeerplaats. Het plan voorziet totaal in 59,5 parkeerplaatsen. Langs de ontsluitingsweg wordt groen gerealiseerd in de vorm van laanbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0006.png"

Figuur 3.2 Plantekening en programma (aantal bomen ontbreken in plantekening)

3.2 Cultuurhistorie En Archeologie

3.2.1 Cultuurhistorische waarden

Restaurant 'Zalen de Valk' dat in het plangebied gelegen is, valt onder 'historische bouwkunst' en is in 2018 aangewezen als object van hoge cultuurhistorische waarde. Het oostelijke deel van het plangebied rondom de Dorpsstraat kent een hoge historische stedenbouwwaarde. Het noordelijke en westelijke deel van het plangebied ligt in een vlak van hoge historische geografische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0007.png"

Figuur 3.3 uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Cranendonck

Het pand waarin Restaurant 'Zalen de Valk' voorheen was gevestigd staat al geruime tijd leeg en heeft in 2021 waterschade opgelopen. Door de waterschade is het gebouw dusdanig aangetast dat sloop van het pand de enige verantwoorde optie is. In het plan is er dan ook voor gekozen om het pand te herbouwen met dezelfde vorm, hoogtes en volume. Daarbij zal de materialisatie gelijk zijn aan het huidige gebouw. De vervangende nieuwbouw met de stijl en uitstraling van het originele pand zorgt er daarmee voor dat de waarde van de historische bouwkunst zoveel mogelijk behouden blijven en aanwezig blijven voor de lange termijn. De hoge historische stedenbouwwaarde is gelegen langs de Dorpsstraat en heeft te maken met de ligging in de historische dorpskern met kenmerkende bebouwing, ruimtelijke structuur en geschiedenis. De ontwikkeling voorziet op deze locatie in behoud van de structuur. De hoge historische geografische waarden heeft te maken met de openheid van het gebied, de ontwikkeling voorziet in een bepaalde mate van openheid door de groenzone tussen de woningen te realiseren.

3.2.2 Archeologische waarden

Toetsingskader

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De uitgangspunten van de wet zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren.
  • Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. De gemeente Cranendonck heeft haar archeologisch beleid vastgelegd in het ‘Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Cranendonck’ (29 mei 2012). Op basis van het beleidsplan worden in bestemmingsplannen voorwaarden gesteld aan omgevingsvergunningen met betrekking tot de activiteiten bouwen, aanleggen en slopen. Doel van het beleid is om archeologische waarden te beschermen, aangezien zij een bron van kennis van het verleden zijn.

De gemeente Cranendonck heeft een rijk en gevarieerd bodemarchief. Ondanks de omvangrijke erosie als gevolg van woningbouw en ontgrondingen, is er nog veel in de bodem bewaard. Cranendonck kent naast terreinen met een beschermde monumentenstatus ook een aantal terreinen met een vastgestelde archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0008.png"

Figuur 3.4 Uitsnede archeologische beleidskaart

Binnen het grondgebied van Cranendonck worden op de waarden- en verwachtingenkaart daarnaast vier archeologische verwachtingszones onderscheiden op grond van de beredeneerde dichtheid aan archeologische sporen en vondsten. Uitgangspunten van het beleid zijn:

  • Eerste uitgangspunt is dat bekende archeologische en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk worden ontzien. In gebieden waar kans is op de aanwezigheid van belangrijke waarden, wordt hier vroegtijdig rekening mee gehouden, zodat bouwprojecten en dergelijke het erfgoed zo min mogelijk schaden.
  • Tweede uitgangspunt is dat archeologie geen belemmering mag zijn voor ontwikkeling en gebruik van de grond, om welke reden werkzaamheden wegens onvoldoende vooronderzoek ook niet vertraagd mogen worden door onverwachte vondsten.
  • Derde uitgangspunt is dat archeologisch onderzoek, waar dat kan, moet leiden tot kwaliteitsvolle beeldvorming en kennisvermeerdering over het verleden van de gemeente Cranendonck. Deze beeldvorming moet tevens toegankelijk zijn voor de inwoners/het publiek.

De bijbehorende beleidskaarten (archeologie respectievelijk cultuurhistorie) zijn afgeleid van de waarden- en verwachtingenkaarten, maar zijn qua kaartbeeld vereenvoudigd en geschematiseerd. De beleidskaarten worden vertaald op de verbeelding van bestemmingsplannen. Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden.

Om tot een afgewogen beleid te komen zijn de archeologisch waardevolle gebieden in 7 categorieën verdeeld, waarvan de eerste die van de beschermde rijksmonumenten is. Voor werkzaamheden op deze plaatsen is altijd een vergunning krachtens de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet 1988 vereist. Voor de andere categorieën wordt in de planregels bij het bestemmingsplan een onderzoeksplicht vastgelegd, indien een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Of een onderzoeksplicht van toepassing is, verschilt per categorie. Per categorie zijn ondergrenzen voor de omvang en de diepte van de ingreep bepaald. Alleen voor de tweede categorie (na de rijksmonumenten), de gebieden van archeologische waarde, is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren, zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de verstoringsdiepte. Voor Cranendonck geldt over het algemeen geen onderzoeksplicht voor werkzaamheden die minder diep zijn dan 30 cm, of 50 cm in gebieden met een esdek of agrarische gebieden.

Voor de andere categorieën zijn de grenzen verruimd (respectievelijk 250, 500 of 2.500 m2 oppervlakte, respectievelijk 30/50 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste projecten geen onderzoeksplicht. Voor archeologie geldt de afweging dat in deze categorieën alleen grotere onderzoeken tot meerwaarde leiden. Kleinschaligere onderzoeken vormen een grote belasting voor alle betrokkenen en hebben buiten de gebieden van archeologische waarde weinig informatierendement. De dieptegrens van 30/50 cm is gekozen op basis van de gemiddelde diepteligging van archeologische waarden, zoals in de regio is aangetoond middels archeologisch onderzoek, in relatie tot het bestaande gebruik. Een grotere vrijstellingsdiepte zou het ongezien opofferen van mogelijke vindplaatsen betekenen. Voor het grootste deel van de gemeente geldt een algemene vrijstellingsdiepte van 30 dan wel 50 cm. Gebieden met een lage archeologische verwachting hebben een algehele vrijstelling, behalve voor bestemmingsplanwijzigingen met een oppervlak groter dan 2,5 hectare. Op de laatste categorie, de gebieden zonder archeologische verwachting, rusten geen planregels of beperkingen bij bodemingrepen. Bij toevalsvondsten geldt uiteraard wel de meldingsplicht uit de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet 1988. Het bovenstaande is doorvertaald in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Toetsing

In okotber - december 2021 is archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, uitgevoerd in het plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting. De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn hieronder beschreven. Het selectiebesluit is opgenomen als Bijlage 2 bij de toelichting.

Resultaten

De bodemprofielen bestonden uit matig-zwak siltig, uiterst fijn-matig fijn (dek)zand. Bij een boorpunt (van de in totaal acht boorpunten) werd er een hoge zwarte enkeerdgrond aangetroffen; bij twee andere boorpunten werden er laarpodzolgronden aangetroffen.

Bij de huidige bebouwing nabij de Dorpsstraat werd er baksteen in de ondergrond aangetroffen (tussen 60-73 cm beneden maaiveld; <27,6 m NAP), wat resten van woningen/gebouwen zouden kunnen zijn afkomstige uit de 18e-19e eeuw. Nabij deze locatie zal met de voorgenomen werkzaamheden de bodem tot ca. 0,9-1 m beneden maaiveld geroerd worden. De kans bestaat dat de aanwezige resten van woningen/gebouwen uit de 18e-19e eeuw hierbij geraakt/geroerd gaan worden. Gezien de locatie aan de Dorpsstraat kunnen er eventueel ook resten verwacht worden van bebouwing vanaf de late middeleeuwen.

Bij boorpunt 3 en 5 zijn direct onder de bouwvoor (Ap-horizont) intacte inspoelingshorizonten aangetroffen tussen ca. 40-57 cm beneden maaiveld. Dit betekent dat de bodem direct onder de bouwvoor (gedeeltelijk) intact is, en dat er in theorie archeologische vondsten en/of diepere grondsporen aanwezig kunnen zijn uit de periode paleolithicum tot en met het laat-neolithicum.

Bij boorpunt 6 werd er onder de Ap-horizont de C-horizont aangetroffen (ca. 95 cm beneden maaiveld; op ca. 26,6 m NAP). Direct onder een esdek, bovenin de C-horizont, kunnen archeologische sporen aanwezig zijn uit de middeleeuwen. Bij boorpunt 6 geldt er een lage verwachting voor archeologische vondsten en/of diepere grondsporen uit de periode paleolithicum tot en met het laat-neolithicum. Bij boorpunt 4, en binnen andere delen van het plangebied kunnen sporen van greppels/sloten aanwezig zijn die afkomstig zijn uit de middeleeuwen of nieuwe tijd.

Met name op de locaties waar een dunnere bouwvoor aanwezig is, en waar niet in toekomstig groen is voorzien, kunnen eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of diepere grondsporen worden geroerd.

Advies Antea Group

Geadviseerd wordt om archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren, zie figuur 3.5.

  • op de locaties nabij de Dorpsstraat (waar volgens de kadastrale kaart uit 1811-1832 woningen/gebouwen hebben gestaan) waar de huidige bebouwing wordt gesloopt en/of waar wegen en parkeerplaatsen worden aangelegd (ca. 630 m2);
  • en op de locaties binnen de rest van het plangebied waar toekomstige woningen, wegen en parkeerterreinen worden aangelegd (ca. 4.400 m2).

Om de archeologische waarden te borgen is er in het bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen, te weten: Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie4. Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting Proefsleuvenonderzoek Archeologie opgenomen in de regels die het pas mogelijk maakt om te bouwen en gebruiken nadat er onderzoek is uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0009.png"

Figuur 3.5 De locaties waar archeologisch vervolgonderzoek wordt aanbevolen in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (paars en oranje).

Advies Omgevingsdienst

De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft in haar advies aangegeven dat archeologisch vervolgonderzoek benodigd op alle locaties waar bodemingrepen uitgevoerd gaan worden. In alle bestemmingen zijn bodemingrepen mogelijk, gezien in de bestemming Wonen het mogelijk is om zonder vergunning buiten het bouwvlak te bouwen en in de bestemming Groen het mogelijk is om bomen aan te planten of een wadi te realiseren. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant geeft aan dat het dan ook noodzakelijk is om voor het gehele plangebied nader onderzoek uit te voeren. Deze onderzoeksverplichting is middels de dubbelbestemming en de voorwaardelijke verplichting geborgd.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Planologische En Milieuhygiënische Aspecten

4.1 Bodem

Toetsingskader

In het geval van nieuwe ontwikkelingen dient in het kader van het bestemmingsplan te worden beoordeeld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen. Indien er sprake is van een verdachte locatie, moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Op moment van schrijven geldt daarvoor de NEN 5740. Bodemonderzoek geeft de kwaliteit van de bodem op een bepaald moment weer. Een bodemonderzoek heeft standaard een geldigheidsduur van vijf jaar, zolang er geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden op de locatie. Een bodemonderzoek jonger dan twee jaar is zondermeer geldig.

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan is in oktober 2021 een bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapporten zijn opgenomen als Bijlage 3 en Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten samengevat.

Met de onderzoeksstrategie voor “onverdachte locaties” werden 21 boringen op het perceel verricht. Hiervan zijn monsters van de bovengrond genomen. Vijf van de boringen zijn doorgezet tot 2,0 m-mv. Zintuiglijk werden geen afwijkingen in samenstelling, geur en / of kleur geconstateerd in de grondmonsters. Vervolgens zijn zes mengmonsters samengesteld, te weten vier van de bovengrond en twee van de ondergrond. Ook zijn een week eerder twee peilbuizen geplaatst, waaruit watermonsters werden genomen. De grondwaterspiegel werd op ca. 2 meter minus maaiveld aangetroffen.

Na analyse van de grondmonsters en de grondwatermonsters bleek dat :

  • in de bovengrond de achtergrondwaarden (AW) voor cadmium of zink worden overschreden;
  • in de ondergrond de AW van de onderzoeksparameters niet worden overschreden;
  • het grondwater licht verontreinigd is met barium, cadmium en zink.

De verontreinigingen met zware metalen in een gedeelte van de bovengrond en het grondwater zijn te relateren aan de regionale problematiek met betrekking tot zware metalen in de bodem. Gezien de gehalten is geen nader onderzoek noodzakelijk.

De hergebruiksmogelijkheden voor de grond, die eventueel vrijkomt bij toekomstige bouwactiviteiten, kunnen, indicatief gezien, als multifunctioneel toepasbaar worden beschouwd. Hergebruik dient te geschieden conform het Besluit bodemkwaliteit en het beleid van de gemeente Cranendonck.

Indien grondwater wordt onttrokken dient voldaan te worden aan het Besluit lozen buiten inrichtingen. Bij de eventuele aanleg van bodemenergiesystemen dient rekening gehouden te worden met verontreiniging in het grondwater.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen directe belemmeringen zijn tegen de voorgenomen woningbouwplannen uit oogpunt van de chemische bodemgesteldheid.

Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat voor een aanvraag omgevingsvergunning (categorie bouwen) conform de Bouwverordening gemeente Cranendonck, Artikel 2.1.5 bodemonderzoek, lid 5 een bodemonderzoek dient plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen en ter beoordeling te worden ingediend.

4.2 Water

Toetsingskader

Rijksoverheid

Omgevingswet per 1 januari 2024

De Omgevingswet is per januari 2024 in werking getreden en vervangt de bestaande wet- en regelgeving met betrekking tot ruimtelijke ordening. In de nieuwe Omgevingswet is de wetgeving vanuit Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening opgenomen en zijn deze komen te vervallen.

De Omgevingswet brengt belangrijke veranderingen met zich mee voor het thema water en de bijbehorende regelgeving. In deze nieuwe wet wordt gestreefd naar een meer integrale benadering van ruimtelijke ontwikkelingen waaronder waterbeheer. Binnen waterbeheer worden verschillende aspecten zoals waterkwaliteit, waterkwantiteit en waterveiligheid in samenhang bekeken. Dit moet leiden tot een betere afstemming van maatregelen en een efficiënter gebruik van waterbronnen. Een van de opvallende veranderingen is de introductie van nieuwe instrumenten en activiteiten met betrekking tot waterbeheer. Dit kan variëren van het vaststellen van normen voor waterkwaliteit tot het opstellen van waterbeheerplannen. Deze nieuwe instrumenten en activiteiten zullen een rol spelen bij het reguleren en beheren van water in de leefomgeving. Een belangrijke verandering in de wetgeving betreft de verschuiving van de regulering van bedrijfsactiviteiten. In plaats van te kijken naar de fysieke locatie van activiteiten (binnen of buiten een bedrijf), is de Omgevingswet gericht op regulering per activiteit. Dit betekent dat het niet meer uitmaakt waar en hoe lang een bepaalde watergerelateerde activiteit plaatsvindt; de regelgeving is van toepassing op de activiteit zelf. Deze aanpak kan gevolgen hebben voor de manier waarop vergunningen worden verleend en water-gerelateerde activiteiten worden gereguleerd.

De Omgevingswet heeft tot doel de wet- en regelgeving met betrekking tot waterbeheer te vereenvoudigen en te stroomlijnen, zodat deze beter aansluit bij de actuele maatschappelijke en ecologische uitdagingen. Dit moet resulteren in flexibeler en efficiënter waterbeheer in de leefomgeving, terwijl tegelijkertijd de kwaliteit, kwantiteit en veiligheid van waterbronnen worden gewaarborgd.

Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021. Met de samenvoeging van deze 2 plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:

  • Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;
  • Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.

Kamerbrief 'Water en bodem sturend'

In een brief aan de Tweede Kamer in november 2022 hebben minister Harbers en staatsecretaris Heijnen principes en structurerende keuzes geformuleerd over de rol van water en bodem in de ruimtelijke ordening. De brief presenteert principes waarbij water en bodem een leidende rol spelen bij toekomstige besluitvorming.

In de brief worden de volgende uitgangspunten gehanteerd die de basis vormen voor een 33-tal structurerende keuzes die in de brief worden gemaakt.

  • Niet afwentelen;
  • Meer rekening houden met extremen;
  • In samenhang omgaan met wateroverlast, droogte en de bodem;
  • Meerlaagsveiligheid;
  • Minder afdekken, minder vergraven, niet verontreinigen;
  • Integrale aanpak in de leefomgeving;
  • Comply or explain; Als er van een structurerende keuze wordt afgeweken, moet dat expliciet uitlegbaar en toetsbaar zijn.

Structurerende keuzes

Aan de hand van de bovenstaande principes zijn structurerende keuzes gemaakt. Deze keuzes zijn geclusterd per thema of gebied. Als thema's en gebieden zijn daarbij onderscheiden:

  • Water en bodem;
    1. 1. Voldoende en schoon (zoet)water;
    2. 2. Bodem; vitaal en efficiënt geordend;
  • Bebouwd gebied;
  • Gebieden;
    1. 1. Laagveengebieden;
    2. 2. Verziltende kustgebieden;
    3. 3. Hoge zandgronden.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot de aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt perspectief gegeven om grote opgaven aan te pakken, ons land samen mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

In de NOVI komt een nieuwe aanpak voor die focust op integrale samenwerking waarin een zorgvuldige afweging van belangen gemaakt wordt en ruimte is voor klimaatadaptatie en de energietransitie. De nieuwe aanpak krijgt vorm door het geven van toekomstperspectieven, de nationale belangen en de daaruit voortkomende opgaven. Voor de opgaven is een prioritering opgesteld van:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk beleid.

Provinciaal Beleid

Regionaal Water- en Bodemprogramma Noord-Brabant 2022-2027

Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2021 in werking getreden. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Het doel is niet alleen meer wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Cranendonck valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

Beleid waterschap De Dommel

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

Waterschap De Dommel hanteert drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt.
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan.
  • Wat schoon is moet schoon blijven.

Het waterschap moet zich, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • Van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • Van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • Van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Waterschapsverordening

In de waterschapsverordening zijn de regels opgenomen die het waterschap hanteert om te zorgen voor droge voeten en schoon water. De vigerende waterschapsverordening is in werking getreden op 1 januari 2024. De waterkunstwerken en oppervlaktewateren waarvoor de waterschapsverordening geldt, zijn opgenomen in de legger. Naast de waterschapsverordening zijn er beleidsregels opgesteld. Hierin is geregeld dat voor zover wordt voldaan aan de in de beleidsregels gestelde voorwaarden, bepaalde activiteiten zijn vrijgesteld van de watervergunningplicht op grond van de waterschapsverordening.

De waterschapsverordening verbiedt het verrichten van werkzaamheden zonder watervergunning van het bestuur in, op, over of onder een waterstaatswerk, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies. Ook is in de waterschapsverordening opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning van het bestuur een waterstaatswerk te wijzigen of aan te leggen.

Afvoeren van hemelwater vanaf (nieuw) verhard oppervlak

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de waterschapsverordening hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Het waterschap hanteert de volgende uitgangspunten:

  1. 1. Bergen en hergebruiken;
  2. 2. Bergen en infiltreren;
  3. 3. Bergen en vertraagd afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect);
  4. 4. Direct afvoeren naar oppervlaktewater;
  5. 5. Bergen en vertraagd afvoeren naar riolering (minst wenselijk optie).

In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:

  • De toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² bedraagt, of;
  • De toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² bedraagt en middels de rekenregels afdoende compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, of;
  • Het af te koppelen verhard oppervlak maximaal 10.000 m² bedraagt, of;
  • Er binnen het plangebied andere hydraulische afspraken gelden.

Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m² toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m² bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.

De rekenregel voor minimale compensatie luidt:

Benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

De gevoeligheidsfactor is in principe 1. Mits de doorlatendheid van de bodem in bepaalde gebieden een lagere gevoeligheidsfactor toe staat.

De compensatie dient dan wel aan de volgende eisen te voldoen:

  • De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG).
  • De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben.
  • Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) Cranendonck (2021-2025)

In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2021-2025) staan de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied binnen de Gemeente Cranendonck. Het plan omvat activiteiten die erop gericht zijn enerzijds beheer en onderhoud uit te voeren en anderzijds de kwaliteit van het oppervlaktewater en het hydraulisch functioneren van het rioleringsstelsel te verbeteren.

Een belangrijk speerpunt van het vGRP is het inspelen op de klimaatverandering met extreme neerslag, lange perioden van droogte en hittestress. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit de Klimaatvisie 2019 en de hierin genoemde beleidsregels.

Uitwerking hemelwater- en grondwaterzorgplicht

In de uitwerking van de hemelwaterzorgplicht is er onderscheid gemaakt in bestaand gebied en nieuw te ontwikkelen gebied. Op basis van het huidige beleid zijn de navolgende activiteiten aangehouden:

  1. 1. Uitbreidingen van woongebied aan de rand van woonkernen met een verhard oppervlak groter en kleiner dan 500 m2;
  2. 2. Inbreidingen van woongebied (binnen de bebouwde kom) en wijziging van verhard oppervlak;
  3. 3. Uitbouw van woningen binnen de bebouwde kom;
  4. 4. Nieuwbouw of uitbouw van woningen buiten de bebouwde kom;
  5. 5. Uitbreiding van bedrijventerreinen;
  6. 6. Rioolvervanging, herinrichting openbare ruimte en wegrenovatie.

Uitbreidingen van woongebied

Onder een uitbreiding wordt verstaan een ruimtelijke ontwikkeling waarbij woningen worden gebouwd aan de grenzen van bestaande bebouwing. De projectontwikkelaar of particulier dient op eigen terrein zorg te dragen voor de afvoer en verwerking van hemelwater van particuliere verhardingen op eigen terrein.

Dimensioneringsgrondslagen uitbreidingen woongebied

  • Ontwerp hemelwaterafvoer: bui 8.
  • Ontwerp compensatieberging: 30 mm indien de toename verhard oppervlak lager is dan 500m2. Zorgdragen voor een noodoverloop van de compensatieberging naar een laagte, watergang of regenwaterriool. Zorgdragen voor lediging van de voorziening in circa 24 uur.
  • Ontwerp compensatieberging: 60 mm* indien de toename verhard oppervlak hoger is dan 500m2. Zorgdragen voor een noodoverloop van de compensatieberging naar een laagte, watergang of regenwaterriool. Zorgdragen voor lediging van de voorziening in circa 24 uur.

Tabel 4.1 Regels compensatie waterberging bij toename of wijziging van verhard oppervlak

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0010.png"

Uitbreiding woongebied (toename verhard oppervlak)

Voorwaardelijke verplichting waterberging

  1. a. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 50 m2 is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in een voorziening voor de berging net een capaciteit van ten minste 3 m3 per 100 m2 bebouwd oppervlak.
  2. b. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 500 m2 is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in een voorziening voor de berging van hemelwater met een capaciteit van ten minste 6 m3 per 100 m2 bebouwd oppervlak.
  3. c. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen achter het bouwvlak is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in een voorziening voor de berging met een capaciteit van ten minste 3 m3 per 100 m2 bebouwd oppervlak.
  4. d. De bouwwerken en verhardingen zoals bedoeld in sub a, sub b en sub c mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2 indien de voorziening voor de berging van hemelwater in stand wordt gehouden.

De gemeente heeft aangegeven dat voor dit plangebied de compensatie waterberging berekend moet worden op basis van de totale verhard oppervlak.

Grondwaterzorgplicht

De gemeente streeft, ook bij een veranderend klimaat, naar het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van afwijkende grondwaterstanden voor de aan de grond gegeven bestemming van een gebied. De gemeente streeft naar een grondwaterpeil dat voldoende diep is om structurele nadelige gevolgen door een te hoge grondwaterstand te voorkomen en voldoende hoog om droogteproblemen tegen te gaan.

Klimaatvisie en agenda 2019

In de klimaatvisie van de gemeente Cranendonck wordt aandacht besteedt aan klimaatadaptatie. De gemeente heeft vier thema's gedefinieerd om de effecten van klimaatverandering tegen te gaan, namelijk: hitte, droogte, wateroverlast en waterveiligheid.

Toetsing

De initiatiefnemer is voornemens om ten noordwesten van Soerendonk in de gemeente Cranendonck 32 woningen te realiseren. Dit plan maakt de ontwikkeling mogelijk van een perceel met woningen voor senioren, starters, gezins- en sociale huurwoningen.

Het planvoornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om deze reden wordt een bestemmingsplanwijziging doorgevoerd. Onderdeel van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het doorlopen van de verplichte watertoetsprocedure.

Hieronder zijn samenvattend de bevindingen uit de watertoets beschreven.

Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Dorpsstraat 36 in Soerendonk, wat onderdeel is van gemeente Cranendonck; er wordt westen begrensd door de straat 't Schutje. Het oppervlak van het plangebied bedraagt ca. 10.400 m2. Het plangebied is in gebruik als recreatief terrein (begroeid met gras), als parkeerterrein en als horecagelegenheid.

De maaiveldhoogte is bepaald op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN4, DTM). Het maaiveld binnen het plangebied bevindt zich gemiddeld op circa NAP +27,70 m. Het laagste maaiveldhoogte bevindt zich op NAP +27,52 m. Het hoogste deel bevindt zich in het horecagebied (NAP +28,20 m).

De ondergrond in de omgeving van het plangebied bestaat voor de eerste 13 m-mv uit de formatie van Boxtel (BX). Deze formatie bestaat grotendeels uit zand met weinig zandklei en grof zand en een spoor van klei, veen en grind. De zandlaag heeft een doorlatendheid (k-waarde) tussen 5,0 en 10,0 meters per dag. Onder het formatie van Boxtel pakket bevindt zich een zandeenheid van circa 13 m-mv tot circa 53 m-mv, bestaande uit grof en middelzand. Volgens het REGIS II model wordt de horizontale doorlatendheid geschat tussen 25 en 50 m/d.

Grondwater

In het plangebied zijn geen peilbuizen aanwezig, in de omgeving van het plangebied zijn wel verschillende peilbuizen aanwezig. De meest nabij gelegen peilbuis betreft peilbuis B57E0698, deze peilbuis levert dan ook de benodigde inzichten in de grondwaterdynamiek. Op basis van de gegevens van peilbuis B57E0698 varieerde de waterstand in de periode van 2015-2023 tussen de NAP + 25,77 m en NAP + 27,74 m.

Van de peilbuizen zijn in Menyanthes de grondwaterstatistieken (GXG) van het freatisch grondwater bepaald. Vanuit peilbuis B57E0698 blijkt dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) voor de periode 2015- 2023 op NAP +27,15 m ligt. De Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) ligt op NAP +26,1 m.

Geadviseerd wordt om een peilbuis in het plangebied te plaatsen, om zo een betrouwbaarder en gedetailleerder beeld te krijgen over het grondwater.

Oppervlaktewater

Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap De Dommel. In de omgeving van het plangebied is op een aantal plaatsen oppervlaktewater aanwezig. De watergangen zijn geclassificeerd als A-water en B-water. Er wordt uitgegaan van een gemiddeld profiel met een gemiddelde bodemhoogte van NAP +26,55 m. De gemiddelde bodemhoogte is gebaseerd op de gemiddelde bekende duikerhoogte uit duiker GA49-TV-KDU1.

Langs de noordgrens is een sloot aanwezig. Deze sloot voert water af op de A-watergang. Figuur 4.2 geeft het watersysteem weer op basis van de legger van het waterschap De Dommel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0011.png"

Figuur 4.2 Uitsnede legger oppervlakte waterlichamen (bron: legger oppervlaktewater, Waterschap De Dommel)

Riolering en afvalwater

De verwachtte afvalwaterhoeveelheid van de uitbreiding is qua omvang beperkt, het afvalwater kan worden aangesloten op het gemengde rioolstelsel van Soerendonk. De wijze van aansluiting is afhankelijk van de toekomstige maaiveldhoogtes in het te ontwikkelen plangebied. Als de aansluiting onder vrijverval wordt uitgevoerd ontstaan er, bij maaiveldhoogtes in het plangebied onder 28,20+NAP, grote risico's op het onderlopen van het plangebied bij regenval. Aansluiting van het afvalwater dient met een gemaal plaats te vinden bij lagere maaiveldhoogtes in het plangebied dan 28,20+ NAP.'

Nadere uitwerking van dit aspect dient plaats te vinden in een waterhuishoudkundig plan dat ter goedkeuring aan gemeente en waterschap wordt voorgelegd. Na akkoord van gemeente en waterschap kan de verdere planontwikkeling in gang worden gezet.

Waterkering

Het plangebied bevindt zich niet naast een regionale of primaire waterkering (Legger regionale keringen, waterschap De Dommel).

Toekomstige situatie

Oppervlakteverdeling

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit ca. 6.332 m² onverhard oppervlak (61% van het totale plangebied) en ca. 4.048 m² verhard oppervlak (39% van het totale plangebied).

Wateropgave

De aanleg van verharding belemmert de infiltratie van hemelwater, waardoor het water versneld afstroomt naar nabijgelegen oppervlaktewater. Dit verhoogt de belasting op het oppervlaktewatersysteem en kan leiden tot wateroverlast. Om dit te voorkomen, moet er extra waterberging worden gerealiseerd.

Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente met betrekking tot voldoende waterberging, rekening houdend met de hoeveelheid verhard oppervlak en de effecten van klimaatverandering. Er zijn verschillende berekeningen gemaakt om de maatgevende bergingsopgave te bepalen:

Wateropgave op basis van regelgeving van het waterschap

In de nieuwe situatie zal het plangebied een verhard oppervlak van 7.680 m² (74% van het totale plangebied) en een onverhard oppervlak van 2.700 m² (26% van het totale plangebied) hebben. Dit betekent een toename van het verharde oppervlak met 3.632 m² ten opzichte van de huidige situatie.

Voor de berekening van de oppervlakteverdeling van de privéruimte zijn de volgende percentages gehanteerd:

  • Rijwoningen: 90% verharding van totale perceeloppervlak
  • Twee-onder-één-kap woningen: 80% verharding van totale perceeloppervlak

Om te voldoen aan de regelgeving van het waterschap moet er in totaal 218 m3 (3.632 m2 x 1 x 0.06 m) waterberging worden gerealiseerd. Ter compensatie van de uitbreiding van het verhard oppervlak geldt een compensatieberging van 60 mm per m2 van de toename verhard en een afvoerfactor van 1.

Wateropgave op basis van regelgeving van de gemeente Cranendonck

Gemeente Cranendonck heeft het de voorkeur om 100% van het hemelwater te infiltreren of hergebruiken op eigen terrein. Voor particuliere terreinen hanteert de gemeente geen standaardverdeling van bestrating. De waterbehoefte voor particuliere terreinen wordt apart berekend.

In de nieuwe situatie zal het plangebied een dakoppervlak van 1.897 m² en een verhard oppervlak in de openbare ruimte van 2.995 m² hebben. Bij de berekening van de wateropgave wordt aangenomen dat tenminste 50% van het grasbeton oppervlak infiltratie toelaat. In totaal bedraagt het verharde oppervlak 4.312 m² Volgens de regelgeving van de gemeente moet er in totaal 268,9 m³ (4.482 m² x 1 x 0,06 m) waterberging worden gerealiseerd. Ter compensatie van het totaal verhard oppervlak geldt een bergingseis van 60 mm.

De waterbergingsopgave volgens de Uitwerking hemelwater- en grondwaterzorgplicht van gemeente Cranendonck is maatgevend. Door te voldoen aan de berekende waterberging van 268,9 m3, voldoet de ontwikkeling tevens aan de bergingseis van het waterschap.

Waterberging

In het onderstaande figuur is een eerste impressie te vinden van de waterberging uit het Inrichtingsontwerp (d.d. 08-07-2024). De definitieve inrichting van het terrein wordt in de volgende ontwerpfase nog nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0012.png"

Figuur 4.3: Inrichtingsontwerp

Het ontwerp omvat het realiseren van twee wadi's met een totaal oppervlak van circa 650 m2 (insteek van insteek). Rekening houden met een totaal oppervlak van 650 m2, minimale talud van 1:3 en een diepte van 0,5 m (waterhoogte 0,4 m + waking 0,10 m), leveren de wadi's ca. 225 m3 aan waterberging op. Deze berekening dient voornamelijk indicatief, is er mogelijk dat de wadi heeft een grotere berging capaciteit.

Met de berekende bergingscapaciteit van 225 m3, wordt voldaan aan de wateropgave op basis van de compensatie vereiste van het waterschap.

De wadi's voorzien in een bergingscapaciteit van 225 m3 , daarmee wordt voldaan aan de wateropgave op basis van de compensatie vereiste van het waterschap. De wateropgave op basis van het gemeentelijk beleid is echter groter, daarmee dient nog gekeken te worden naar aanvullende maatregelen. De definitieve beslissing over de aanpak van het tekort aan waterberging conform het gemeentelijk beleid is nog niet genomen. Daarom zijn er verschillende opties doorgerekend. Deze maatregelen geven inzicht in de mogelijkheden om de resteren waterberging te realiseren en daarmee de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen.

In onderstaande tabel is per waterbergende functie de potentiële waterberging uiteengezet. Dit zijn indicatieve waarden, de maatregelen dienen nader te worden uitgewerkt, zodra het ontwerp definitief is.

Tabel 4.2 Potentiële waterberging per waterbergende functie

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0013.png"

Geconcludeerd wordt dat het met een combinatie van bovengenoemde maatregelen mogelijk is om te voldoen aan de wateropgave.

Advies

Om meer grip te krijgen op de infiltratiemogelijkheden en -capaciteit van de bodem wordt aanbevolen om een bodem- en infiltratieonderzoek uit te voeren.

Opgemerkt dient te worden dat er ter plaatse van het plangebied zelf geen grondwaterstandsmetingen zijn beschikbaar. Geadviseerd wordt om een peilbuis in het plangebied te plaatsen, om zo een betrouwbaarder en gedetailleerder beeld te krijgen over het grondwater.

Nadere uitwerking van dit aspect dient plaats te vinden in een waterhuishoudkundig plan dat ter goedkeuring aan gemeente en waterschap wordt voorgelegd. Na akkoord van gemeente en waterschap kan de verdere planontwikkeling in gang worden gezet.

Ontwateringsdiepte

Om het risico op grondwateroverlast te beperken dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de GHG en het straatpeil en het maaiveld. Het laagste huidige maaiveld is gemiddeld gelegen op een hoogte van ca. NAP +27,52 m. De GHG is ingeschat op ca. NAP +27,15 m. De ontwateringsdiepte bij handhaving van huidig maaiveld is daarmee 0,37 m. Het hoogste maaiveld is gemiddeld gelegen op een hoogte van ca. NAP +28,20 m. De ontwateringsdiepte bij handhaving van huidig maaiveld is daarmee 1,05 m.

Voor woningen met kruipruimte geldt een ontwateringsdiepte van 0,7 m-mv. Deze mag met een herhalingskans van 0,5 keer per jaar overschreden worden voor de maximale duur van tien kalenderdagen. Voor beneden straatpeil geldt ook een ontwateringsdiepte van 0,7 m.

Op basis van de beschikbare grondwaterstandsgegevens kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling met het huidige maaiveldniveau niet voldoet aan de vereiste ontwateringsdiepte. In het kader van de randvoorwaarden, wensen en ambities van de gemeente wordt geadviseerd om het bestaande maaiveld te verhogen. Het is mogelijk dat de voorgestelde verhoging per locatie verschilt, dit dienst in de vervolgfase verder te worden uitgewerkt

Bouwpeilen dienen bij sterke voorkeur 0,20 meter hoger komen te liggen dan straatpeil vanwege de lage ligging van het plangebied. Hier kan onderbouwd worden afgeweken mits aangetoond wordt dat in een stresstestsituatie (een T=100 waterstand in de watergang waarop wordt aangesloten) gebouwen afdoende zijn beschermd tegen overstromingsrisico's.

Om grondwateroverlast bij hogere grondwaterstanden dan de GHG te voorkomen is een drainagenetwerk in de openbare ruimte op het niveau van de GHG wenselijk. Om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te laten zijn mag het drainagenetwerk niet lager dan de GHG komen te liggen.

Nadere uitwerking van dit aspect dient plaats te vinden in een waterhuishoudkundig plan dat ter goedkeuring aan gemeente en waterschap wordt voorgelegd. Na akkoord van gemeente en waterschap kan de verdere planontwikkeling in gang worden gezet.

Oppervlaktewater

Afwatering van het plangebied zal vanuit het laagste deel moeten gaan plaatsvinden via de noordelijke watergang. Een aanpassing van de watergang zal nodig zijn om bij zware regenbuien de waterveiligheid te waarborgen en inundatierisico's voor het plangebied en de omgeving te mitigeren.

Nadere uitwerking van dit aspect dient plaats te vinden in een waterhuishoudkundig plan dat ter goedkeuring aan gemeente en waterschap wordt voorgelegd. Na akkoord van gemeente en waterschap kan de verdere planontwikkeling in gang worden gezet.

Vervolg

Geconcludeerd wordt dat er nog onzekerheden bestaan over het aspect water voor de uitvoering van het plan. Deze onzekerheden betreffen in hoofdzaak:

  • De toekomstige robuustheid van het waterbergingssysteem;
  • Het bepalen van de bouwpeil in lage gelegen delen door een stresstest;
  • De afwatering van het plangebied in relatie tot beveiliging tegen overstroming van het omliggende gebied.

Na de ruimtelijke procedure moet voor de realisatie te zijner tijd nog een Watervergunning aangevraagd worden. Bij de aanvraag voor de watervergunning moeten de definitieve ontwerptekeningen toegevoegd worden en is een nadere uitwerking van de waterhuishouding noodzakelijk. Onderdeel hiervan is de toetsingsberekening, de verdere uitwerking van de waterbergingsvoorzieningen en de wateroverlastproblematiek. De initiatiefnemer zal voor alle benodigde waterhuishoudkundige voorzieningen één watervergunning aanvragen. Hier zal te zijner tijd verder afstemming over plaatsvinden met het waterschap.

Voorwaardelijke verplichting waterberging

  1. a. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 50 m2 is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in een voorziening voor de berging net een capaciteit van ten minste 3 m3 per 100 m2 bebouwd oppervlak.
  2. b. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 500 m2 is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in een voorziening voor de berging van hemelwater met een capaciteit van ten minste 6 m3 per 100 m2 bebouwd oppervlak.
  3. c. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen achter het bouwvlak is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in een voorziening voor de berging met een capaciteit van ten minste 3 m3 per 100 m2 bebouwd oppervlak.
  4. d. De bouwwerken en verhardingen zoals bedoeld in sub a, sub b en sub c mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2 indien de voorziening voor de berging van hemelwater in stand wordt gehouden.
  5. e. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 6.2.1 (zie Bouwregels voor woningen in het bestemmingsplan) wordt uitsluitend verleend als op basis van een door de gemeente goedgekeurd waterhuishoudkundigplan aangetoond wordt dat aan sub a, b en c wordt voldaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect water de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Geluidhinder kan ontstaan als gevolg van verschillende activiteiten. De Wet geluidhinder vormt het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en geluid afkomstig van geluidgezoneerde bedrijventerreinen. Voor Soerendonk is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai relevant. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en wegen die deel uitmaken van een woonerf, een onderzoekszone. Indien binnen de onderzoekszone van een weg nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen of scholen) worden gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Wegen met een snelheidsregime van 30 km/h vallen buiten het regime van de Wet geluidhinder. Als geluidgevoelige objecten op korte afstand van een 30 km/h-weg worden gerealiseerd, kan het echter - met name bij drukkere wegen - uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk zijn om de akoestische situatie in beeld te brengen.

In artikel 82 Wet geluidhinder zijn grenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe situaties. In de tabel hieronder is aangegeven welke geluidgrenswaarde op de plansituatie van toepassing zijn.

Tabel 4.3 grenswaarden voor geluidgevoelige bestemmingen langs een bestaande weg

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0014.png"

Toetsing

In oktober 2023 is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van de geprojecteerde woningen, als gevolg van het verkeer op de gezoneerde wegen. Het betreft de wegen: de Dorpsstraat, Groenstraat, Damenweg, Goorstraat, de Moosten, en ‘t Schutje . Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat. Het Besluit Hogere Waarden is opgenomen als Bijlage 7 bij de toelichting en Bijlage 3 bij de regels.

Toets in het kader van de Wet geluidhinder

De geluidbelasting op de gevels van de beoogde wooneenheden (32) zijn getoetst aan de geluidbelasting afkomstig van de gezoneerde wegen in het kader van de Wet geluidhinder. Waar een overschrijding plaatsvindt zijn mogelijke geluidreducerende maatregelen onderzocht. In de afbeelding hieronder is het nieuwbouwplan met de 32 woningen gevisualsieerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0015.png"

Figuur 4.4 nieuwbouwplan Dorpsstraat 36 te Soerendonk (CB5, 14-07-2023) (aantal bomen ontbreken in plantekening)

Dorpsstraat

Uit de rekenresultaten blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Dorpsstraat. De geluidbelasting bedraagt hier maximaal 62dB (inclusief aftrek ex artikel 110g). Het betreft de vier appartementen ter plaatse van de huidige Dorpsstraat 36 (A1 tot en met A4, figuur 4.4)

‘t Schutje

Uit de rekenresultaten blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als gevolg van het verkeer op ‘t Schutje. De geluidbelasting bedraagt hier maximaal 53 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g). Het betreft de vijf grondgebonden woningen aan de westzijde van het plangebied (T1 tot en met T5, figuur 4.4).

Groenstraat, Goorstraat, Damenweg en de Moosten

Uit de rekenresultaten blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Verdere toetsing of onderzoek is niet benodigd.

Mogelijke geluidreducerende maatregelen

Naar aanleiding van bovengenoemde overschrijdingen zijn geluidreducerende maatregelen onderzocht. Mogelijke maatregelen betreffen:

  • Een snelheidsverlaging van 50 km/uur tot 30 km/uur op de Dorpsstraat. Dit bewerkstelligt een geluidreductie van 3 tot 4 dB op de gevels van de woningen A1 tot en met A4. Vaststelling van hogere waarden is hiermee niet langer aan de orde, omdat de Dorpsstraat met een dergelijk snelheidsregime niet langer gezoneerd is. Wel dient beoordeeld te worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De hoogst berekende geluidbelasting ter plaatse van de geprojecteerde woningen bedraagt 58 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g, naar analogie met de Wet geluidhinder).
  • Een bronmaatregel in de vorm van 36 m stille elementenverharding op de Dorpsstraat. Dit levert een geluidreductie van 1 tot 3 dB op de gevels van de woningen A1 tot en met A4. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt nog 60 dB inclusief aftrek ex artikel 110g, Wet geluidhinder.
  • Een bronmaatregel in de vorm van 87 m stille elementenverharding op ’t Schutje. Dit levert een geluidreductie van 5 tot 6 dB op ter plaatse van de gevels van de woningen T1 tot en met T5. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt nog 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g, Wet geluidhinder. Hiermee wordt de vaststelling van hogere waarden als gevolg van deze weg voorkomen.

Gezien de hoogte van de geluidbelasting op appartementen A1 tot en met A4 wordt geadviseerd een bronmaatregel op de Dorpsstraat in overweging te nemen. Gezien de bronmaatregel op ’t Schutje de vaststelling van hogere waarden als gevolg van deze weg voorkomt, wordt ook geadviseerd om deze maatregel in overweging te nemen.

Verzoek tot verlening van hogere waarden

Verlening van hogere waarden is nodig voor de Dorpsstraat indien de snelheidsverlaging (van 50 naar 30 km/uur) niet wordt toegepast. Voor ’t Schutje is hogere waarde nodig als de bronmaatregel in de vorm van 87 m stille elementenverharding niet wordt toegepast.

Hogere waarden Dorpsstraat en ’t Schutje

Indien wordt gekozen voor een bronmaatregel in de vorm van geluidreducerende wegdekverharding op de Dorpsstraat en ’t Schutje vindt er een overschrijding plaats van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de appartementen A1 tot en met A4 als gevolg van de Dorpsstraat. Het bevoegd gezag dient een oordeel te vellen over de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting, en kan op basis hiervan hogere waarden vaststellen.

Na toepassing van een geluidreducerend wegdektype dienen de volgende hogere waarden te worden vastgesteld als gevolg van de Dorpsstraat:

  • Woning A1: 60 dB
  • Woning A2: 59 dB
  • Woning A3: 60 dB
  • Woning A4: 59 dB

Indien de voorgestelde maatregelen niet worden toegepast, dient het bevoegd gezag ook een oordeel te vellen over de geluidbelasting op de woningen aan de westzijde van het plangebied. Indien aanvaardbaar bevonden, dienen de volgende hogere waarden te worden vastgesteld:

Dorpsstraat:

  • Woning A1: 62 dB
  • Woning A2: 62 dB
  • Woning A3: 62 dB
  • Woning A4: 61 dB

’t Schutje:

  • Woning T1: 53 dB
  • Woning T2: 52 dB
  • Woning T3: 53 dB
  • Woning T4: 53 dB
  • Woning T5: 53 dB

De woningen beschikken in beide gevallen over een geluidluwe gevel. De hogere waarden voldoen daarmee aan gemeentelijk beleid, mits er met de indeling van de geprojecteerde woningen rekening wordt gehouden dat verblijfsruimtes zo veel mogelijk aan de geluidluwe zijde worden gerealiseerd.

Geluidwering van de gevel

Voor de nieuwe woningen waarvoor burgemeester en wethouders van de gemeente een hogere waarde vaststelt, dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden aangetoond dat de karakteristieke gevelgeluidwering voldoet aan de wettelijke eisen die zijn gesteld in het Bouwbesluit 2012. Het binnenmilieu wordt beschermd door de eisen opgelegd vanuit het Bouwbesluit voor nieuw te bouwen woningen. De karakteristieke gevelgeluidwering dient gelijk te zijn aan de geluidbelasting minus 33 dB. Dit kan worden bepaald met een onderzoek naar de geluidwering van de gevel.

Conclusie

Het aspect akoestiek vormt geen belemmering mits er geluid reducerende maatregelen worden getroffen en hogere waarden worden aangevraagd.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van de volgende gevallen:

  1. a. er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden;
  2. b. de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft tenminste gelijk;
  3. c. het plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  4. d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het NationaalSamenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Niet in betekenende mate

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate’. Als regel geldt dat projecten die minder dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdragen (3% van 40 µg/m3 oftewel 1,2 µg/m3) als ‘niet in betekenende mate’ kunnen worden aangemerkt. Voor deze projecten kan een toetsing aan de grenswaarden dus achterwege blijven. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt. Voor woningbouwlocaties geldt dat deze ‘niet in betekenende mate’ bijdragen als sprake is van minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of minder dan 3.000 woningen bij twee gelijkwaardige ontsluitingswegen.

Besluit gevoelige bestemmingen

In aanvulling op de Wet milieubeheer en het ‘Besluit niet in betekenende mate’ geldt het Besluit gevoelige bestemmingen. Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide: met name kinderen en ouderen. Indien een ‘gevoelige bestemming’ (zoals een school, kinderdagverblijf of verzorgingstehuis) wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszone van een rijksweg (300 meter vanaf de rand van de weg) of een provinciale weg (50 meter vanaf de rand van de weg) is altijd – ook als het initiatief ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt – een toetsing aan de grenswaarden nodig. Als blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van grenswaarden, mogen de ‘gevoelige objecten’ worden gerealiseerd binnen de onderzoekszone.

Toetsing

De voorgnomen ontwikkeling maakt maximaal 32 woningen mogelijk. Het aantal toe te voegen woningen is beperkt. De drempel voor 'niet in betekende mate' (1.500 respectievelijk 3.000 woningen) wordt bij lange na niet overschreden. De voorgenomen ontwikkeling draagt dus 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan de realisatie van een 'gevoelige bestemming' niet mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is hierdoor niet nodig.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.5 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals woningen):

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. In de onderstaande tabel worden de richtafstanden van de milieucategorieën ten opzichte van omgevingstype weergegeven.

Tabel 4.4 Bedrijven en miliezonering richtafstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0016.png"

Toetsing

Het plangebied wordt gekenmerkt als gemengd gebied. Nabij het plangebied liggen twee percelen met de enkelbestemming 'bedrijf' (perceel 1 en 5 van figuur 4.5). Hier zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. De afstand tot deze bedrijven draagt 70 en 105 meter, zie figuur 4.5. Daarnaast liggen er een slagerij (2), cafetaria (3) en een restaurant (4) nabij het plangebied. Deze bedrijven hebben milieucategorie 1. Daarmee is op grond van de richtafstanden geen aanleiding om belemmeringen te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0017.png"

Figuur 4.5 locaties bestemming 'bedrijf' t.o.v. plangebied

Veehouderij

In de omgeving van het plangebied liggen meerdere intensieve veehouderijen. De dichtsbijzijnde ligt op ca. 500 meter afstand (zie figuur 4.6). De GGD adviseert (vanwege geur) om minimaal 250 meter afstand te houden tussen veehouderijen en een gevoelige functie (zoals wonen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0018.png"

Figuur 4.6 afstand veehouderij ten opzichte van plangebied

Conclusie

Het aspect Milieuzonering vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe Veiligheid

Toetsingskader

De wet- en regelgeving rondom externe veiligheid is gericht op de beperking en beheersing van de risico's vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen voor de omgeving. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen als op het transport ervan. Het uitgangspunt is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron, waarbij de 10-6/jaar contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen harde norm, maar een orientatiewaarde die bij de verantwoording moet worden betrokken.

Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Aanvullend zijn op grond van het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden geregeld die moeten worden aangehouden rond bepaalde inrichtingen die niet onder het Bevi vallen. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Beleidsvisie externe veiligheid

Veilig wonen en het vestigen van risicovolle bedrijven of het vervoer van gevaarlijke stoffen gaan niet zomaar samen. Daarom is het ruimtelijk scheiden van dergelijke activiteiten noodzakelijk en wettelijk verplicht. De gemeentelijke beleidsvisie is bedoeld om duidelijkheid te geven aan burgers en bedrijven over hoe de gemeente omgaat met het ruimtelijk scheiden van risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden.

Toetsing

Risicovolle inrichtingen

In het plangebied en in de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen.

Transport gevaarlijke stoffen

Rondom het plangebied liggen geen wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. Wegen die zijn opgenomen in het Basisnet weg, waaronder de A2, liggen op zeer ruime afstand van het plangebied en zijn daarom niet relevant.

Busleidingen

In het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Ten noorden van Soerendonk ligt een brandstofleiding. olgens de risicokaart is voor deze K1-leiding sprake van een PR 10-6 contour van 12 meter aan weerszijden van deze leiding. De PR 10-6 contour reikt niet tot aan het plangebied. De omvang van het invloedsgebied van brandstofleidingen waardoor K1- brandstoffen worden vervoerd, is blijkens het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen (ministerie van Infrastructuur en Milieu) zeer beperkt: het strekt zich uit tot maximaal enkele meters buiten de PR 10-6 contour als gevolg van het scenario plasbrand. Voor dichtheden tot 255 personen per hectare wordt het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald en is dus geen sprake van een significant risico.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen beperking voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Flora En Fauna

Toetsingskader

De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming zijn beide sporen opgegaan in één wet, waarin zowel de soortbescherming als de bescherming van waardevolle natuurgebieden – waaronder Natura 2000-gebieden – is geregeld. Daarnaast is voor het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur) sprake van planologische bescherming via de provinciale Interim omgevingsverordening. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.

Toetsing

In november 2021 is in het kader van dit bestemmingsplan een natuurtoets uitgevoerd. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten beschreven. De volledige natuurtoets is opgenomen als Bijlage 8.

Soortenbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Algemene broedvogels (mogelijk nestplaatsen);
  • Vleermuizen (mogelijke vliegroutes en foerageergebied);
  • Konijn (zorgplicht)

In tabel 4.5 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

Tabel 4.5 Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0019.png"

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

Gebiedsbescherming

In het plangebied is geen NNB-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde gebieden ( NNB of N2000-gebieden) voor binnen de invloedsfeer van het plangebied. Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNB en de Natura 2000-gebieden dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.

Stikstof

Per 1 juli 2021 is het wetsvoorstel: “stikstofreductie en natuurverbetering” in werking getreden. In dit wetsvoorstel is een vrijstelling opgenomen voor bouwactiviteiten (art. 2.9a). Dit betekent dat voor projecten een ongelimiteerde vrijstelling geldt voor stikstofdepositie als gevolg van alle bouwactiviteiten tijdens de realisatiefase. Er geldt geen drempelwaarde en er hoeven ten behoeve van een natuurvergunningaanvraag (gebiedsbescherming) voor een project geen berekeningen en daarbij behorende beoordeling van de stikstofdepositie voor de realisatiefase meer plaats te vinden. Uitsluitend dienen de gevolgen van de stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase in beeld te worden gebracht.

In het kader van de Wet natuurbescherming is nagegaan of het beoogde een toename in stikstofdepositie voorzien op nabijgelegen Natura 2000-gebieden en als gevolg daarvan significante gevolgen kan hebben op een Natura 2000-gebied. Daarbij is enkel emissie die volgt uit de gebruiksfase van belang. Het volledige onderzoek incl. AREIUS-berekeningen is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting.

Uit de berekening voor de gebruiksfase blijkt dat de verkeersgeneratie als gevolg van het plan dat van en naar de locatie gaat rijden niet leidt tot een bijdrage van groter dan 0,00 mol N/ha/j op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Aanvullend is een berekening gedaan met rekenpunten op het Natura 2000-gebieden Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse Heide, Warmbeek en Wateringen en Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof over de grens in België. Ook hieruit blijkt dat er geen sprake is van een bijdrage van groter dan 0,00 mol N/ha/j.

De Raad van State heeft op 20 januari 2021 uitspraak gedaan over de onduidelijkheid over volledigheid van berekeningen met betrekking tot uitstoot van verkeer. In de standaard berekening in AERIUS wordt de stikstofuitstoot van verkeer op meer dan 5 km afstand van de weg niet meegenomen. In het geval van de herontwikkeling Dorpsstraat 36 Soerendonk worden in de gebruiksfase extra verkeersbewegingen geprojecteerd. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op c.a. 0,9 km afstand. Op dit gebied worden geen deposities >0,00 mol N/ha/j berekend. Hieruit valt af te leiden dat de depositie op gebieden op meer dan 5 km afstand geen depositiewaarden van >0,00 mol/ha/j te verwachten zijn.

Conclusie

Soortenbescherming

Het plan is uitvoerbaar mits:

  • werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd of maatregelen getroffen worden om verstoring van broedvogels te voorkomen;
  • de bomen ten zuiden van het plangebied (niet in het plangebied) behouden blijven;
  • voldoende zorg in acht wordt genomen voor de in het wild levende dieren en planten.

Gebiedsbescherming

(Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.

Stiktof

Uit de met AERIUS Calculator uitgevoerde berekeningen blijkt dat geen stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/j plaatsvindt in nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Er is daartoe geen sprake van een vergunningsplicht met betrekking tot de gebruiksfase.

4.8 Verkeer En Parkeren

In het kader van dit bestemmingsplan is een verkeersmemo opgesteld. De volledige memo is opgenomen als Bijlage 10 bij dit bestemmingsplan. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten beschreven.

Parkeren

Het plan voorziet in 59,5 parkeerplaatsen, zie figuur 4.7. Dit is tevens ook de gemiddelde parkeernorm voor de ontwikkeling. Daarnaast is tussen de initiatiefnemer en de gemeente de afspraak gemaakt dat gebruik mag worden gemaakt van straatparkeren (p 39 t/m p 48). Dit zijn 9 parkeerplaatsen die zich buiten het plangebied bevinden. Hiermee bedraagt de totale parkeercapaciteit van de voorgenomen ontwikkeling 68,5 (59,5 + 9) parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6021-VAS1_0020.png"

Figuur 4.7 Plantekening incl. parkeerplaatsen (aantal bomen ontbreken in plantekening)

De toekomstige theoretisch parkeerbehoefte bedraagt 63 parkeerplaatsen (indien de maximale parkeernorm gehanteerd wordt en de minimale norm voor seniorenwoningen). Het plan voorziet in 68,5 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er voldoende parkeerplaatsen zijn.

Verkeersgeneratie

De toekomstige theoretische verkeersgeneratie bedraagt 218 verplaatsingen per etmaal. In de huidige situatie zijn dit (theoretisch) 326 verplaatsingen per etmaal. De verkeersgeneratie neemt met 108 (326 – 218) verplaatsingen per etmaal af. Dit betekent dat in de toekomstige situatie minder verkeer over de omliggende wegen rijdt.

Conclusie

De verkeersgeneratie neemt in de toekomstige situatie af en er worden voldoende parkeerplaatsen in het plangebied voorzien. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht. Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De wetswijziging heeft voor vormvrije m.e.r-beoordelingen geen inhoudelijke gevolgen, maar heeft wel een procedurele verandering tot gevolg. Het bevoegd gezag dient op grond van de wetswijziging namelijk voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpbesluit of ontwerpbestemmingsplan – net als bij 'formele' m.e.r.-beoordelingen - te besluiten of al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien sprake is van een particuliere initiatiefnemer, dient deze een aanmeldnotitie in te dienen op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is -waarvan in dit geval sprake is- geldt geen verplichting tot het opstellen van een aanmeldnotitie.

Activiteit en drempelwaarden

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. De aanleg van nieuwe woningbouwlocaties van enige omvang valt onder dit begrip. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 32 woningen en het plangebied heeft een omvang van circa 1,0 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

Toetsing

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen Bijlage 11 van de toelichting. Onderstaand een samenvatting van de belangrijkste resultaten.

Kenmerken van het project

Het plan voorziet in de sloop van een deel van de bestaande bebouwing. De locatie wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie. Het woningbouwproject voorziet in totaal maximaal 32 woningen, tuinen, openbaar groen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen. Er is verder geen sprake van cumulatie met andere projecten en de ontwikkeling heeft geen gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen. Er wordt bijvoorbeeld geen grondwater onttrokken of grondstoffen in de omgeving gedolven. Er is geen sprake van de productie van afvalstoffen, anders dan regulier huishoudelijk afval.

Plaats van het project

Het plan wordt gerealiseerd op een reeds bebouwde locatie in de kern van Soerendonk. Het plangebied beslaat circa 1,0 hectare. De plangrenzen worden omgeven door bebouwd gebied. Gevoelige gebieden, waaronder het Natura 2000 gebied, zijn op ruim 3,5 kilometer afstand gelegen.

Kenmerken van het potentiële effect

De effecten van het project blijven, zoals ook blijkt uit de voorgaande paragrafen, vooral beperkt tot het plangebied en de directe omgeving daarvan. De effecten buiten de plangrenzen worden voornamelijk veroorzaakt door verkeer op de wegen rond het plangebied. De effecten zijn niet significant en de realisatie van het woningbouwplan stuit niet op bezwaren (zie de voorgaande aspecten). Er is zeker geen sprake van 'belangrijke nadelige' milieueffecten.

Conclusie

In het kader van het bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de ontwikkelingen. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.- beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan 'Herontwikkeling locatie De Valk Soerendonk' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te bieden voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels.

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Voor de planregels is aansluiting gezocht bij de recent vastgestelde bestemmingsplannen 'Budel en Budel-Dorplein'.

5.2 Opzet Van De Regels

De bij dit plan behorende regels zijn opgenomen in 4 hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

Deze hoofdstukindeling is conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In hoofdstuk 1 worden ter voorkoming van interpretatieproblemen in de regels gebruikte begrippen nader verklaard. Ook wordt aangegeven op welke wijze in de regels gebruikte afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de aanhalingstitel van het bestemmingsplan.

5.3 De Bestemmingen

Artikel 3 Groen

De tot 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor groen, nuts- en speelvoorzieningen, kunstwerken en -objecten, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De tot ‘Verkeer’ bestemde gronden zijn bedoeld voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groen-, nuts- en speelvoorzieningen, kunstwerken en -objecten, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen, terrassen, (voorzieningen voor) ambulante detailhandel, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Wonen

De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, aan huis verbonden beroepen of aan huis verbonden bedrijven, tuinen, erven en verhardingen, groen- en nutsvoorzieningen, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf, en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd, en gebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Artikel 7 en Artikel 8 Waarde - Archeologie (dubbelbestemmingen)

gemeentelijk archeologiebeleid zijn verschillende dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de archeologische (verwachtings)waarden. De dubbelbestemmingen eisen archeologisch onderzoek bij het oprichten van bouwwerken of andere werkzaamheden die de grond verstoren. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren, overeenkomstig het archeologiebeleid, per dubbelbestemming. De systematiek van de dubbelbestemmingen is op hoofdlijnen hetzelfde. De dubbelbestemmingen bevatten een bouwverbod voor gebouwen die groter zijn dan een bepaalde oppervlakte én een grotere verstoringsdiepte hebben dan bepaald in de regels (30 respectievelijk 50 cm). Het bevoegd gezag kan afwijken van het verbod en gebouwen met een grotere oppervlakte toestaan, mits uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen of nauwelijks archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat deze waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hiertoe kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast zijn een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden en een omgevingsvergunningplicht voor het slopen van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan de ondergrens opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Tussen de betrokken partijen is een anterieure overeenkomst opgesteld. Omdat het kostenverhaal hiermee anderszins is verzekerd, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan 'Herontwikkeling locatie De Valk Soerendonk' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Omgevingsdialoog

Het omgevingsdialoog betreft een algemene informatieavond voor de omwonenden van de locatie in Soerendonk. Voor de volledige informatie over de omgevingsdialoog wordt verwezen naar Bijlage 12 Omgevingsdialoog. Deze bijeenkomst werd gehouden op 4 juli 2023 in het gemeenschapshuis "De Donk" te Soerendonk. Het aantal aanwezigen wordt geschat op 80 tot 90 personen. De sfeer van de bijeenkomst was zeer positief. Het plan behoeft geen aanpassingen naar aanleiding van deze omgevingsdialoog.

Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter visie worden gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. Na afloop van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan worden eventuele zienswijzen beoordeeld en wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. De resultaten van deze procedure worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt.

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Milieucategorie 1 En 2 Bij Wonen

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - milieucategorie 1 en 2 bij wonen

Bijlage 3 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 3 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 1 Archeologie

Bijlage 1 Archeologie

Bijlage 2 Selectiebesluit

Bijlage 2 Selectiebesluit

Bijlage 3 Bodem Verkennend Onderzoek

Bijlage 3 Bodem verkennend onderzoek

Bijlage 4 Bodem Asbest Inventarisatie

Bijlage 4 Bodem asbest inventarisatie

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek

Bijlage 7 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 7 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 8 Natuurtoets

Bijlage 8 Natuurtoets

Bijlage 9 Stikstofdepositie Onderzoek

Bijlage 9 Stikstofdepositie onderzoek

Bijlage 10 Memo Verkeersgeneratie En Parkeren

Bijlage 10 Memo verkeersgeneratie en parkeren

Bijlage 11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 12 Omgevingsdialoog

Bijlage 12 Omgevingsdialoog